Peter Høeg, Lars Gustafsson, Henri Barbusse, Cor Bruijn, Virginie Loveling, Dorothy Richardson


De Deense schrijver Peter Høeg werd geboren in Kopenhagen op 17 mei 1957. Hij begon zijn carrière als zeeman, danser en acteur. Peter Høeg groeide op in Kopenhagen, waar hij in 1984 zijn studie literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Kopenhagen afrondde. Hierna werkte hij onder andere als sportleraar en danser. In 1988 debuteerde hij met Forestilling om det tyvende århundrede (Voorstelling van de twintigste eeuw). Na deze roman en zijn tweede boek Fortællinger om natten (1990, Nachtvertellingen) groeide de belangstelling voor zijn werk. Zijn grote doorbraak kwam in 1992 met zijn misdaadroman Frøken Smillas fornemmelse for sne (Smilla’s gevoel voor sneeuw). Dit boek werd een wereldwijde bestseller en werd in 1997 door Bille August verfilmd. Na het verschijnen van de roman De måske egnede (Grensgevallen) in 1993 kwam er ook steeds meer kritiek op zijn werk en ook zijn volgende roman, Kvinden og aben (1996, De vrouw en de aap) kon hier niets aan veranderen.

Na het uitkomen van dit boek bleef het tien jaar lang stil rondom de persoon Peter Høeg tot in 2005 bekend werd dat er een nieuw boek van zijn hand zou verschijnen. Zodoende kwam in mei 2006 Den stille pige (De stilte en het meisje) uit. Deze roman werd niet al te best ontvangen door de Deense recensenten, terwijl de Noorse schrijver Jan Kjærstad het juist voor hem opnam.

Peter Høeg heeft ook het fonds Lolwe opgericht, dat vrouwen en kinderen in de Derde Wereld ondersteunt. De opbrengst van de roman Kvinden og aben ging naar dit fonds.

Met zijn werk heeft Høeg verschillende prijzen gewonnen, waaronder De Gyldne Laurbær (1994).

In 2006 was er in de Nederlandse theaters een toneelbewerking te zien van het boek De måske egnede onder de naam Grensgevallen.

 

Uit: Das stille Mädchen (Den stille pige)

 

„Gott die Herrin hatte einen jeglichen Menschen in seiner eigenen Tonart gestimmt, und Kasper konnte sie heraushören. Am besten in den kurzen, ungeschützten Augenblicken, in denen sie schon in seiner Nähe waren, aber noch nicht ahnten, daß er lauschte. Deshalb wartete er am Fenster, auch jetzt.

Es war kalt. So kalt, wie es nur in Dänemark kalt werden konnte, und auch nur im April. Wenn die Leute in geistesverwirrter Verzückung über das Licht die Heizung ausgestellt, den Pelz beim Kürschner abgegeben, die langen Unterhosen vergessen hatten und ausgegangen waren. Und viel zu spät bemerkten, daß die Temperatur auf den Gefrierpunkt gefallen war, die Luftfeuchtigkeit neunzig Prozent betrug, der Wind aus Norden blies und Stoff und Haut durchdrang und sich ums Herz legte und es mit sibirischer Tristesse erfüllte.
Der Regen war kälter als Schnee und fein, dicht und grau wie ein Seidenvorhang. Durch diesen Vorhang rollte ein langer schwarzer Volvo mit getönten Scheiben heran. Dem Auto entstiegen ein Mann, eine Frau und ein Kind. Der Auftakt war verheißungsvoll.
Der Mann war groß und breit und schien gewohnt, seinen Willen durchzusetzen und seinen Mitmenschen, falls er ihn einmal nicht durchsetzen konnte, den Kopf zurechtzurücken. Die Frau war blond wie ein Gletscher, glich einem one million dollar baby und sah aus, als wäre sie clever genug gewesen, die Million selbst verdient zu haben. Das Mädchen trug teure Sachen und hatte Würde. Die Szene ähnelte dem Auszug der heiligen und hochvermögenden Familie“.


 

Hoeg
Peter Høeg (Kopenhagen, 17 mei 1957)

 

De Zweedse schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei1 936. Hij studeerde wijsbegeerte in Uppsala en Oxford. Hij debuteerde op achttienjarige leeftijd met de roman ‘De laatste dagen en de dood van de dichter Bromberg’. Hierna volgde een reeks romans, verhalen, gedichten, essays, reisbeschrijvingen en filosofische en politieke beschouwingen die Gustafsson in korte tijd tot een van de meest spraakmakende auteurs van Zweden maakten. Zijn romans en gedichten zijn in verscheidene talen vertaald. In 1962 verscheen zijn eerste dichtbundel, ‘De ballonvaarders’. Van 1962 tot 1972 was Gustafsson verbonden aan het belangrijkste literaire tijdschrift in Zweden, Bonniers Literara Magasin. Nu schrijft hij nog steeds in Svenska Dagbladet en publiceert hij regelmatig poëzie in The New Yorker. Een hoogtepunt in zijn verhalend proza is de vierdelige romancyclus ‘De barsten in de muur’, een relaas van de verstikkende werking van een overgeorganiseerde maatschappij op het individu.

 

Uit: De stilte van de wereld voor Bach

 

Er moet een wereld bestaan hebben voor

de Triosonate in D, een wereld voorde Partita in a mineur,

maar hoe zag die wereld eruit?

Een Europa van grote lege vertrekken zonder weerklank,

overal onwetende instrumenten waar

 Musikalisches Opfer en Das Wohltemperierte Klavier

Nooit over een claviatuur waren gegaan.

Eenzaam gelegen kerken

waar de sopraanstem uit de Johannes-Passion zich

nimmer in hulpeloze liefde had geslingerd rond

de mildere windingen van de fluit,

weidse zachtmoedige landschappen

 waar alleen oude houthakkers met

hun bijlen te horen zijn,

het gezonde geluid van sterke honden in de winter

en – als een slingerklok – schaatsen klauwend in glansijs;

zwaluwen zwermend in de zomerlucht,

schelp waar het kind aan luistert

en nergens Bach, nergens Bach,

schaatsstilte van de wereld voor Bach.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Gymnasium

Es waren eigentlich nur vier kurze Winter.

Mit Thomas Mann und Hesse

und der griechischen Grammatik.

Und dem Kino Skandia.

Heutzutage vergeht so etwas schnell.

Aber damals, zu jener Zeit

war alles so groß, so lang

wie ein halbes Leben.

 

Die Fahrräder, an denen die Schlösser rosteten.

Das Innerste dieser rostenden Fahrradschlösser:

Eine dieser Stellen

die wir nicht gründlich genug

studiert haben.

 

 

Vertaald door Verena Reichelaus

 

 

GUSTAFSSON
Lars Gustafsson (Västeras, 17 mei1936)

 

De Franse schrijver Henri Barbusse werd geboren op 17 mei 1873 in Asnières-sur-Seine. Toen Barbusse in 1916 Het vuur schreef had hij al bijna twee jaar in de loopgraven doorgebracht, eerst als soldaat en daarna als brancardier. Bij het schrijven maakte hij gebruik van de aantekeningen die hij vanaf oktober 1915 had gemaakt. Het resultaat is een indringend getuigenverslag waarin hij een onthutsend beeld geeft van het rauwe soldatenleven, van de barre strijd om het bestaan. Bij de verschijning in 1916 in Frankrijk riep het boek in patriottische kringen weerstand op, maar het ontving ook uitbundige loftuitingen, onder meer van Céline, en het werd al na enkele dagen met de prestigieuze Prix Goncourt bekroond. Het vuur geldt tegenwoordig als een van de hoogtepunten uit de literatuur over de Eerste Wereldoorlog. 

 

Uit Le feu

 

« Plus que les charges qui ressemblent à des revues, plus que les batailles visibles déployées comme des oriflammes, plus même que les corps à corps où l’on se démène en criant, cette guerre, c’est la fatigue épouvantable, surnaturelle, et l’eau jusqu’au ventre, et la boue, et l’odeur et l’infâme saleté. C’est les faces moisies et les chairs en loques et les cadavres qui ne ressemblent même plus à des cadavres, surnageant sur la terre vorace. C’est cela, cette monotonie infinie de misère, interrompues de drames aigus, c’est cela et non pas la baïonnette qui étincelle comme de l’argent, ni le chant de coq du clairon au soleil »

 

 

barbusse
Henri Barbusse (17 mei 1873 –30 augustus 1936)

 

De Nederlandse schrijver Cor Bruijn werd geboren in Wormerveer op 17 mei 1883. Bruijn schreef voornamelijk streekromans en kinderboeken. Zijn bekendste boek is Sil de strandjutter (1940). Bruijn was de oudste van tien kinderen.Zijn vader was kruidenier. Hij doorliep de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Haarlem, en werd onderwijzer.In 1903 was Bruijn betrokken bij de oprichting van de Humanitaire School in Laren waar hij van 1906 tot 1916 hoofdonderwijzer was. In 1916 vertrok hij naar de Hilversumse Schoolvereniging. V
anaf 1942, toen hij wegens gezondheidsredenen met vervroegd pensioen ging, legde hij zich volledig toe op schrijven. In 1955 won hij de prijs voor het beste kinderboek van het jaar met Lasse Länta.

 

Uit: Langs de waterkant

 

“Het was een Maandagmiddag in het begin van November. Broer Siem werkte hard in het tuintje bij het huis. De boerekoolplantjes, die hij er nu al weken in had staan, bleven maar kleine miezertjes, zoodat hij besloten had alles maar om te spitten. En daar was hij nu mee bezig. Er viel een akelig motregentje, doch Siem was nu juist dien middag thuis en dan moest die motregen maar motregenen, vond hij. De meeste regen viel toch bezijden hem. Hij werkte flink door, want hij wou voor het donker werd, klaar zijn en het liep al tegen vieren. Siem was in October twaalf jaar geweest. Hij ging nog school, maar nu was hij thuis om op kleine Japie te passen, want vader was dood en moeder ging vijf dagen van de week uit werken om den kost te verdienen voor haar twee jongens en zich zelf. Meestal nam ze Japie dan mee, maar ’s Maandags werkte ze bij een mevrouw, die dat niet wou toestaan en daarom bleef  Siembroer dan thuis om op hem te passen. Kleine Japie was een man van drie jaar. Hij had al een broek aan met diepe zakken, waarin hij zijn korte, ronde armen haast tot de ellebogen begraven kon. Nu zat hij voor het raam en keek toe, hoe Siembroer kluit voor kluit en strook na strook van de vochtig-glimmende aarde keerde.”

 

 

Bruijn
Cor Bruijn (17 mei 1883 – 6 november 1978)

Uitgave van “Langs de Waterkant” (geen portret beschikbaar)

 

De Vlaamse schrijfster Virginie Loveling werd geboren in Nevele op 17 mei 1836. Zij debuteerde, samen met haar zuster Rosalie, met realistische, observerende gedichten, die een sentimentele ondertoon hadden. Virginie bekwam de Belgische nationaliteit na de dood van haar moeder (1879). Haar vader Anton Loveling was namelijk afkomstig van Papenburg (Nedersaksen).

Zij schreef na het vroegtijdige overlijden van Rosalie in 1875 in hoofdzaak novellen en romans in een vrij sobere en realistische stijl. De scherpe politieke tegenstellingen van haar tijd inspireerden haar tot twee antikatholieke werken (In onze Vlaamsche gewesten. Politieke schetsen, 1877 en Sophie, 1884), waarin zij ten aanval trok tegen de geestelijkheid die volgens haar een te grote invloed had op het platteland. Zo beschrijft Sophie (1884) bijvoorbeeld de schoolstrijd op het Vlaamse platteland.

Samen met Cyriel Buysse schreef zij Levensleer (1911), een humoristische roman over de verfranste Gentse bourgeoisie. Haar romans Een dure Eed (1891) (bekroond met de Vijfjaarlijkse prijs voor de Nederlandse letterkunde) en De twistappel (1904) gelden als haar hoofdwerken.

Virginie was een zeer ontwikkelde, geëmancipeerde vrouw en beheerste meerdere talen (o.a. Duits, Frans, Italiaans). Zij heeft ook enkele grote reizen gemaakt. Zo vergezelde zij in het najaar 1886 het echtpaar de Deurwaerder-Fobe op een reis naar het Zuiden. In de Eerste Wereldoorlog hield zij een dagboek bij, dat in 1999 voor het eerst verscheen in een integrale editie.

Uit: In Oorlogsnood
Gent 2 augustus. ’s avonds 7 uur.

Langs de Leopoldlaan onder het gewelf der kastanjeboomen loopen groepen soldaten met de kwispelmuts of de muts met rooden rand op, in de twee richtingen voortschrijdend. Ze zijn niet gewapend.

Zware wagens met kanonnen, die den grond doen beven en de huizen trillen, komen aangerold. Op elk affuit ligt er een kanon horizontaal, doch met den versmalden vuurmond ietwat naar omlaag. Ze schijnen niet heel groot, maar het gewicht moet wel ontzaglijk wezen; want vijf paarden trekken elken wagen voort. Met ijzerrinkelingen komen legerkisten en kastwagens op een draafje aan.

In het Stadspark, waar bloemen bloeien; de zon op de effen, fluweelgroene zode schijnt, staan voor het Feestpaleis

Met het Stadspark wordt het Citadelpark bedoeld. Elders noemt Loveling dat park het Tentoonstellingspark, omdat het in 1913 de locatie van de Gentse wereldtentoonstelling was. Het ‘Feestpaleis’ werd voor die gelegenheid gebouwd.

talrijke ambulancewagens van het Roode Kruis op de te kwetsen jeugd te wachten; verhuizingwagens, staatsspoorwegwagens en vervoermiddelen van allen aard. Daarrond woelen vele menschen van alle klassen der samenleving. De afstand is te groot om de gesprekken te hooren.

Op het speelplein ginder, veel verder, loopen, springen, dansen, huppelen kinderen, geheel ingenomen door hun dartele vreugd; hier en daar grazen, uitgespannen of in te spannen paarden het korte gras af.

 

 

Loveling
Virginie Loveling
(17 mei 1836 – 1 december 1923)

 

De Engelse schrijfster Dorothy Miller Richardson werd geboren op 17 mei 1873 in Abington, Oxfordshire. Haar dertien delen tellende romancyclus Pilgrimage is een van de grote modernistische en feministische werken in de Engelse taal. Deel een van de cyclus, Pointed Roofs (1915), was de eerste stream of consciousness roman (al was Joyce al begonnen met het schrijven van Ulysses).

 

Uit: Pointed Roofs

 

“Play ‘Abide with me,'” “Play ‘Abide with me'” yesterday, if he didn’t care? What was the good of being so quiet and saying nothing? Why didn’t he say “Don’t go” or “When are you coming back?” Eve said he looked perfectly miserable.

There was nothing to look forward to now but governessing and old age. Perhaps Miss Gilkes was right. . . . Get rid of men and muddles and have things just ordinary and be happy. “Make up your mind to be happy. You can be perfectly happy without anyone to think about. . . .” Wearing that large cameo brooch–long, white, flat-fingered hands and that quiet little laugh. . . . The piano-organ had reached its last tune. In the midst of the final flourish of notes the door flew open. Miriam got quickly to her feet and felt for matches.”

 

 

richards
Dorothy Richardson
(17 mei 1873 – 17 juni 1957)