De Georgische schrijver Aka Morchiladze werd geboren op 10 november 1966 in Tbilisi. Zie ook mijn blog van 10 november 2008.
Uit: Santa Esperanza
“The owner of such a passport will also have to indicate, in some other papers, his future address and the exact sum of money which is or will be at his disposal. And so on, and so forth.
But a real pilgrim never knows where he is going to end his pilgrimage. A real pilgrim simply likes to travel a lot. Anyway, it seems to be rather difficult for him to deal with the Europe without any borders ( if he is not a citizen of such Europe, of course), as far as the borderless Europe is always very curious about the aim of the pilgrim’s pilgrimage, and about the sum of money the pilgrim is going to live on.
Well now, it’s somewhat clear with Europe. But Santa Esperanza is not a part of this borderless continent. It lies off the Black Sea Coast.
Quite recently though, there was a war, and for that very reason it must have restricted its rules towards those other miserable Europeans who are not from the borderless Europe either (and who don’t seem to be quite European at all).
This, in its turn, must have been done for the sake of preventing them from fleeing away from their Patria.
But where on earth could the visa for Santa Esperanza ever be obtained? This tiny country has no Embassies or Consulates anywhere in Georgia, not even in Russia. The answer to this difficult question was to be found in the internet tourist sites of the country. So, I started searching for the answer and, before long, I got it.
It turned out that the country had no Ambassadors, as is the case with many former British colonies that now are the members of the Commonwealth. These three small islands have their Supreme Commissioner who resides in London, and ranks as high as a consul. The British side also has the Supreme Commissioner who resides in St. John Citadel. Furthermore, if one tries hard, one will find in Istanbul the man who might be considered the Consul of Santa Esperanza, and who is able to give a non-European European (who is not likely to be a real European at all) the cherished visa. The position the man holds is called that of the Supreme Commissioner too.”
Aka Morchiladze (Tbilisi, 10 november 1966)
De Belgische schrijver August De Winne werd geboren in Brussel op 10 november 1861. Zie ook mijn blog van 10 november 2008.
Uit: Door arm Vlaanderen
“De wevers zijn ingeperkt in een gehucht van het dorp, bekend onder den naam van ’t Eindeke, aldus gedoopt omdat het aan het uiteinde der gemeente gelegen is. De huizen schijnen hier en daar ordeloos geworpen, en vormen modderachtige, onregelmatige steegjes. Zij bestaan gewoonlijk uit twee plaatsen. De voorplaats dient te zelfder tijd voor keuken en voor slaapkamer; in de achterplaats staan het getouw van den wever en het spinrad der spinster in den grond geplant. Wanneer er kinderen zijn, hetgeen bijna altijd het geval is, vindt men een tweede bed dat de inwoners plaatsen waar zij kunnen, soms naast het weefgetouw! Het huis heeft geen verdiep, zelfs geen zolder. Het is in baksteen of in strooklei opgetrokken, en een dak van roode pannen staat bovenop.Wij stapten in de bijzonderste straat van het gehucht. Ik zegde tot mijne gezellen:
– Ik ruik de zelfde geur van armoede als te Hamme.
– De armoede is hier misschien nog grooter, antwoordde Beerblock. De kleine en groote burgers der gemeente spreken alleen met walg en misprijzen van ’t Eindeke, en wagen er zich slechts met eene zekere vrees. Zij houden niet van de wevers. Deze zijn zoo slecht opgevoed!
Maar de wevers betalen het hun terug, en het gebeurt wel dat de mevrouw die door het gehucht ging, in het dorp terugkeert met spuwsel op haren schoonen rok!
– En zijn de socialisten hier welkom?
– Wij zijn in overwonnen land. Berragan, Vande Weghe en ikzelf, wij zijn door al de inwoners gekend.
En inderdaad, op onzen doortocht zegden de werklieden ons vriendelijk goeden dag of ontblootten het hoofd. Anderen kwamen ons de hand drukken.“
August De Winne (10 november 1861 – 23 mei 1935)
Het eindeken, werkerswijk in Zele, een groep spinsters
De Nederlandse schrijver en dichter Willem Levinus Penning werd geboren in Schiedam op 10 november 1840. Zie ook mijn blog van 10 november 2008.
Zomerkluis (Fragment)
‘Hoe gaarne ik vaak uit schoone dalen
Mij naar de vrije toppen spoed,
En immer verder ’t oog laat dwalen,
En dankbaar voor haar schuine stralen
De zon mijn gezellinne groet – –
Wen ’t middag-uur met laaien luister
Het landschap zengende overgiet,
Omhuift mij ’t Bosch!… Door schemerduister
Vonkt goud-groen schijnsel; koelte huist er,
En broks-wijs schalt er nog een lied!
Reinst is zijn rust, en meest volkomen,
Waar ‘k – door een murmeling geleid –
De half-verzande beek zie stroomen,
Zich spieg’lend er ’t Verleên vind droomen
In tooverachtige eenzaamheid:
Vergeten ligt ge en diep verholen,
Zóó rust’loos klepp’rende weleer –
Zóó lang-nu-al gewézen Molen…
Naar uwe Stilte kom ‘k gestólen –
Hierheen voert pad noch voetspoor meer;
Willem Penning (10 november 1840 – 29 februari 1924)
Schiedam, Lange Haven met kerk
De Vlaamse schrijver Pieter Frans van Kerckhoven werd geboren in Antwerpen op 10 november 1818. Zie ook mijn blog van 10 november 2008.
Uit: Ziel en lichaem
“Brief van Frederik aen Frans.
Myn goede vriend Frans,
Meermaels heb ik eenen glimlach van zachte spotterny op uw wezen ontdekt, wanneer wy, te samen in gezelschap met den heer Wolfang, dien toonkundige zyne wonderbare stelsels hoorden ontvouwen, en ik met de grootste aendacht op zyne woorden luisterde, terwyl gy aen die droomeryen – zoo als gy ze noemde – ter nauwernood gehoor kondet verleenen. – Ik weet niet, myn goede Frans, of ik in dit opzigt beter van harte ben dan gy, die my in zoo vele dingen overtrest; doch immer luister ik met welgevallen naer het woord van menschen zoo als de heer Wolfang. Te meer nog heb ik altyd voorliefde gekoesterd jegens diegenen welke, door de glinsterende fantazy verleid, als het ware, hun gansch leven in eene andere sfeer doorbrengen, – en wanneer zulke lieden eene kunstenaers ziel bezitten en dan in het bovenaerdsche wegdwalen, kan ik my niet onthouden hunne droomeryen – indien men ze zoo noemen wil – met innig genot na te hooren – zelfs met diepen eerbied; want telkens schynt het my in hen een van die verheven geesten te ontmoeten, welke op onze dagen dikwils voor dwaes aenzien worden en in de oudheid met den naem van Waerzegger, Profeet of Pythonissen werden genoemd. – Er zyn soorten van zinneloosheid welke slechts uit eene overtollige kracht der geestvermogens voortspruiten, en zou het soms niet kunnen gebeuren dat wy menschen voor krankzinnig houden, enkel omdat hunne geestvermogens boven de gewoonelyke klimmen en door onzen geest niet meer kunnen gevat worden? – Wie zegt ons waer de echte krankzinnigheid begint! – Verschrikkelyke vraeg, welke ik niet zal beslissen; doch wier betrachting myne ziel tot in het diepste harer gewaerwordingen verontrust…..”
Pieter Frans van Kerckhoven (10 november 1818 – 1 augustus 1857)
Antwerpen, Aanlegplaats en het Steen, oude prent
De Ierse dichter en schrijver Oliver Goldsmith werd geboren in Pallas (Ierland) op 10 november 1730. Zie ook mijn blog van 10 november 2008.
Parson Gray
A quiet home had Parson Gray,
Secluded in a vale;
His daughters all were feminine,
And all his sons were male.
How faithfully did Parson Gray
The bread of life dispense–
Well “posted” in theology,
And post and rail his fence.
‘Gainst all the vices of the age
He manfully did battle;
His chickens were a biped breed,
And quadruped his cattle.
No clock more punctually went,
He ne’er delayed a minute–
Nor ever empty was his purse,
When he had money in it.
His piety was ne’er denied;
His truths hit saint and sinner;
At morn he always breakfasted;
He always dined at dinner.
He ne’er by any luck was grieved,
By any care perplexed–
No filcher he, though when he preached,
He always “took” a text.
As faithful characters he drew
As mortal ever saw;
But ah! poor parson! when he died,
His breath he could not draw!
Oliver Goldsmith (10 november 1730 – 4 april 1774)
Standbeeld van John Henry Foley uit 1864, Trinity College, Dublin
Onafhankelijk van gebooortedata:
De Chileense schrijver Alejandro Zambra werd in 1975 geboren in Santiago de Chile, waar hij ook opgroeide. Hij publiceerde twee dichtbundels (Bahia Inutil, 1998 en Mudanza, 2003) voordat hij zich waagde aan het proza. Met zijn debuutroman Bonsai (2006) won hij de prijs van de Chileense literatuurcritici. Ook met zijn tweede roman, Het verborgen leven van bomen, gooide hij hoge ogen in de Spaanstalige literaire wereld. Zambra is docent literatuur aan de Diego Portales Universiteit van Santiago en schrijft literatuurkritieken in Chileense media (o.a. in Las últimas noticias, El País en El mercurio). Daarnaast schrijft hij voor verschillende literaire tijdschriften. In 2009 werd hij genomineerd voor de prijs van het beste vertaalde boek van dat jaar in de Verenigde Staten, voor Bonsai.
Uit: Bonsai (Vertaald door Carolina De Robertis)
„The first lie Julio told Emilia was that he had read Marcel Proust. He didn’t usually lie about reading, but that second night, when they both knew they were starting something, and that that something, however long it lasted, was going to be important, that night Julio made his voice resonant and feigned intimacy, and said that, yes, he had read Proust, at the age of seventeen, one summer, in Quintero. At that time no one spent their summers in Quintero anymore, not even Julio’s parents, who had met on the beach at El Durazno, who went to Quintero, a pretty beach town now invaded by slum dwellers, where Julio, at seventeen, got his hands on his grandparents’ house and locked himself up to read In Search of Lost Time. It was a lie, of course: he had gone to Quintero that summer, and he had read a lot, but he had read Jack Kerouac, Heinrich Böll, Vladimir Nabokov, Truman Capote, and Enrique Lihn, but not Marcel Proust.
That same night Emilia lied to Julio for the first time, and the lie was, also, that she had read Marcel Proust. At first she only went so far as to agree: I also read Proust. But after that there was a long period of silence, which was not so much an uncomfortable silence as an expectant one, such that Emilia had to complete the story: It was last year, recently, it took me five months, I was so busy, you know how it is, with the courseload at the university. But I undertook to read the seven volumes and the truth is that those were the most important months of my life as a reader.
She used that phrase: my life as a reader, she said that those had been, without a doubt, the most important months of her life as a reader.“
Alejandro Zambra (Santiago de Chile, 1975)