Leo Vroman, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Zie ook alle tags voor Leo Vroman op dit blog.

 

De luiaard en het mos

Wat mos dat op een luiaard groeide
bemerkte eensklaps dat het bloeide.

Het sprak dus nederig tot dit dier:
‘Als ik U niet te zeer versier

verblijf ik met versch. hoogacht.
dienstwillig in Uw Ondervacht.’

‘Waarde Plant’ antwoordde het beest,
‘reeds lang heb ik dit moment gevreesd,

doch denk niet dat dat zo maar gaat!
Waartoe meent U dat U bestaat?

Niet zo maar voor de aardigheid,
doch tot ons beider waardigheid.

Wil dies Uw soortvreemd onfatsoen
niet en/of elders verder doen.’

Dus maakte het verlegen mos
zich droevig van het peenhaar los,

wentelde neer, landde gezond,
en tiert nu welig op de grond.

Doch het beest, ontmost, bleef hangen
met ordinair gegolfde, lange
rosse lokken; een spreeuwin
maakte daar haar nestje in.

Met veel meer pruiksel dan gevoel
breide zij tafel, bed en stoel.

Het volle, rode voorportaal,
haar laag beroep; en wel speciaal

haar taal
maakten de luiaard helemaal
kaal.

Moraal:
Wie met het hoofd zijn vrienden maakt
blijft ver rondom het hart spiernaakt.

 

Een boot

Een kaakvis onder in de oceaan.
Nachtstromen voelt hij door zijn beenderharen
en door zijn kieuwen gaan, zijn wiegende lantaren
flakkerend, een spookdoorjaagde maan.

Hij ziet het schaduwbeeld wegwiegen van zijn licht,
en zwemt vermoeid het wijkend donker binnen
dat hem een hand is, bitter te beminnen,
strelingloos en warm bij zijn gezicht.

En als de weemoed niet meer is te drinken
moet hij zijn schijnsel zwak zien worden, doven,
en zoete vingers die de laatste vlekken roven
om zijn verdwenen bekken voelen zinken.

Een arend ligt voorover in de hemel,
spreidt zijn geveerde oude armen uit,
starend in het wemelen der diepte;
en als de wind zijn schrale ogen sluit

voelt hij de ruimte door zijn vingers glijden,
droom in droom uit moet hij zich laten vallen,
een stroom verdeeld in watervallen.
Zijn geest voelt zich ontploffen en verwijden
en ziet zijn schedel tegen het water knallen.

Tussen de hoogte en de diepte ijlt een boot.
Alles danst van doodsangst voor de dood.

 

Een manier

Als er geen God is,
god wat is er dan?
Een raar geluid? en
waar komt dat dan uit,
niet eens van buiten
als ik tot slot
ja, sterf eigenlijk, god,
wat vergaat op dat ogenblik,
de wereld of ik?
Zie ik over al dit land
dan de schaduw, het zweet, de hand
neerdalen en ik kan
niet meer opzij, laat mij dan
goed gaan liggen om och
tegen wie praat ik eigenlijk nog

 


Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Op de joodse handelaar A.S.

Ik stam uit Rasainen.
Dat is waar de tweede woudnacht
voorbijgaat, als je komt van de stroom,
waar zich het struikgewas opent
en uit de weiden dringt
gelend het zand.

Daar zijn de nachten helder.
Onze vrouwen doven de vuren
tijdig. Lang
ademen wij, diep met de donkere
dolende windvlaag.

Alles hebben wij, iedere
tijd uit de handen der vaderen.
Hun zorg houdt ons wakker.
Hun oversterde geduchte
glanst door de twijgen van ons gesprek.
Kleumend storten wij voor hen
graven. Lang legeren
zich de wolken daarboven, rook.

Altijd gaat iemand heen,
kijkt niet om, geen wuiven
volgt hem. Doch vast houdt hem
de spreuk der ouden aan de post
van de poort boven de zee nog. Ver
wekt hem van berkenlanen
klaaglijk klinkend snarenspel.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 


Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski, Yasmin Namavar

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Tuin

De snoepfabriek was eindelijk verdwenen.
Dat jaar zaten de vogels op de muur
met flarden van het krimpfolie waar de stenen
voor een kantoorpand in werden verstuurd.

Door transparante nesten zag je in mei
de eieren glanzen: een mooi voorjaar. – ’t Duurde
tot juni eer het plastic brak en wij
een vogelkerkhof bouwden naast het schuurtje.

 

Je kunt het niet ontkennen

je kunt het niet ontkennen, zij was hier,
zij heeft over een muur van tijd gekeken
en deze code gehanteerd als teken
van eeuwigheid. Een omtrek gaf zij prijs
en zij heeft hem verscheurd noch opgegeten.

Haarfijn sluitend levert hij bewijs
dat zij bestond. Dat zij hier heeft gezeten
met mij en haar spoor trok op dit papier.

 

Ontferm U onzer

Mijn oma Joaquim (‘God, kom’) was haar bril kwijt.
Waar zij ook zocht, niet waar ik hem had verstopt,
in het bordedoosje bij de wisser en het krijt;
dat leverde per week een kwartje op,

ik denk nog altijd dat zij niets vermoedde.
Toen kreeg zij staar, wou niet geopereerd,
werd blind en vroeg mij dikwijls met warm weer
voor de zon te gaan staan, dan kon zij mij bijna zien.

Haar liefde meer dan ik verdien
nu zij, het gezicht herkregen door familiedwang,
mij beverig tegemoetkomt over de gang
met een blaadje waarop in het dunne visitekopje

het djokjalepeltje rinkelt. ‘Hier kintie.’ Kon
ik haar maar in veiligheid brengen, behoeden
voor doofheid, jicht, bronchitis, Parkinson.
Haar God komt eenmaal, maar Hij neemt de tijd.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Kindertijd

Toen hield ik van
de wielewaal –
het klokkenspel, boven
opklonk het, neerzonk het
door het bladerhuis,

als we hurkten aan de bosrand,
aan een grashalm regen
rode bessen; met zijn
karretje trok de grijze
jood voorbij.

’s Middags dan onder de elzen
in zwartschaduw stonden de dieren,
verjoegen met toornige staartslag
de vliegen.

Dan viel de stromende, brede
regenvloed uit de open
hemel; naar al het donker
smaakten de druppels,
als aarde.

Of de jongens kwamen
het oeverpad langs met de paarden,
op de glanzende bruine
ruggen reden zij lachend
boven de diepte.

Achter de heining
wolkte bijengegons.
Later, door ’t struikgewas bij de rietplas,
streek zilver de ritsel
van angst.
Dichtgroeiden, een haag
in het duister venster en deur.

Dan zong in haar geurende
kamer grootmoeder. De lamp
zoemde. Naar binnen traden
de mannen, zij riepen de honden
over hun schouder toe.

Nacht, lang vertwijgt in het zwijgen –
tijd, ontglijdender, bitterder
durende van vers tot vers:
kindertijd –
toen ik hield van de wielewaal.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 


Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichteres en schrijfster Yasmin Namavar werd geboren in 1983 in Amstelveen. Namavar is van Iraans – Nederlandse afkomst en werkt als psychiater. Ze schrijft poëzie en proza. Gedichten en essays van haar hand verschenen eerder in De Gids, Tirade, Hollands Maandblad, Poëziekrant, Trouw en Medisch Contact, en op diverse online platforms. Ze was finalist bij de El Hizjra Literatuurprijs 2022. In november 2024 verschijnt haar essay De dagen van binnen in de bundel Over ziek zijn, een verzameling essays van verschillende schrijvers.

 

Berm

ik kniel voor de bloemen, de velgen
gebukt onder het lichaam
als ik opkijk
ligt er een kind tussen mijn benen
hoog boven mij trekken de brandganzen voorbij
Spitsbergen, Groenland, Nova Zembla

nu buig ik voor je fluwelen wimpers
je bloesem van het ogenblik
erfelijk is jouw dood en in mijn navel
ligt een bromvlieg
glanzend groen knisperend
mottige vlinders klapperen hun vleugels
zachtjes kriebelen aan mijn huig

een vrouw ligt kokhalzend op de asfaltweg

 

Donker

ik draai een gloeilamp in de tijd
op mijn handen en knieën zoek ik basmatirijst
mijn kruin richting je schort
je gouden armbanden in het donker
onder mijn bed vind ik
stof en zuurdesembrood

het brons van mijn haar vlecht je
na al die jaren nog steeds op een klein krukje
in de keuken, de radio aan

schrik je
van de snoek in mijn schoot, het brood in mijn strot

ik kan alleen luisteren naar je hartslag als je stil bent
en bang, heel bang

 


Yasmin Namavar (Amstelveen, 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Hanz Mirck, Johannes Bobrowski, Gerard Reve

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

Tijdsgeest

We gingen aan boord van een boot
in het land van onze vader
De mensen zagen dat we vreemden waren
en spraken spottend over ons
want wij kwamen te laat
waar was jij, broertje?

Onze vader sprak vreemde talen
maar zweeg. Tegen hen dat hij verstond,
tegen ons dat hij verstond
Nog vaart hij
tussen de oude en de nieuwe wereld
geen van beide oevers begrepen

 

Bericht van een enig kind

Ben jij het gekleurde en ik het zwarte broertje
of andersom? Je bent jonger, ouder
Wie van ons zal de dikste zijn?

Anders en toch hetzelfde
hetzelfde en toch anders
anders en toch anders
hetzelfde en toch – hoe

is het, elkaars broer te zijn
hoe is het, dat samen niet te weten
hoe het is dat jij onze vader niet kent
twee weten meer niet dan één

Als jij me met je speelgoed laat spelen
als ik je over onze vader mag vertellen
als we ons elkaar herinneren
zal ik jou vertellen

 

(Trekt u van te voren uw winterhandschoenen uit; dunne mag u aanhouden.)

Kwam op me af,
liet het hoofd kort voorover vallen,
tilde het weer op en toonde me de tanden

Rechterhand ter hoogte
van het middel, de vingers boven de pink
Zo verwachtend de blik – ik
bracht mijn arm maar in dezelfde houding

Greep nu met deze hand – God weet
wat die al eerder deed – mijn hand beet
Sprak een woord (nooit van gehoord)
op herkennende toon, en bewoog tegelijkertijd,
ritmisch, mijn hand heen en weer,
ging daarbij na of ik dit overnam
(dat wil zeggen: of ik mijn arm ook
afwisselend omhoog en omlaag bewoog);

toen liet ze weer
los

 


Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Landweg

De vuurpadden, wij hoorden
hen donker, de wind
ging langs de kalmoesoever, ik was
oud als een rook
tussen morgen en avond
– kalmoes de morgen, vuurpad de avond,
middag de kaarsrechte straatweg, de boom
zamelt de schaduw rondom zijn voet.

Voor de berg (de vogels
trokken erover) het witte huis,
met de weg kwam het bos
en week terug, om het drasland
liep de dag, een slang,
geritsel vloog door het gras.

Ik heb het marmer gezien,
een gedenkplaat onder de beuken,
wij reden voorbij, de paarden
schichtig, een schot heeft de steen
getroffen, we spreken erover,
we wijzen elkaar op de plek,
we zeggen: de beuken, we zeggen:
het deugt niet, de varens halen
ons gaandeweg in.

 

Vertaald door C.O. Jellema

 


Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Borstbeeld van Johannes Bobrowski in de naar hem genoemde bibliotheek in Treptow-Köpenick, Berlijn.

 

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 19 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

 

Een zoeker

Ik sta op de rand der wereld
en roep: ‘Waar zijt Gij?’
De echo antwoordt: ‘ Zijt gij? Gij?’

 


Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

Leo Vroman, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Zie ook alle tags voor Leo Vroman op dit blog.

 

De dichter en het zwarte gat

‘Zwart ruimtegat, is het echt waar
dat je zo klein bent en zo zwaar?

Dat zonnen in zichzelf verdrinken
en tot zo’n puntje moeten slinken,

dat hun planeten, hun nog verse
leven zich die punt in laten persen?’

‘Ja, maar wat leeft voelt zich zo zacht
als zeepschuim in elkaar gebracht.’

‘En ben je zwart doordat geen licht
weg kan stralen uit je gewicht?’

‘Ja maar je hebt me toch gevonden?
Een stofje van miljoenen ponden,

ik zoog slechts leegte uit de dingen,
en die niets waren, die vergingen
maar nu zie je eigenlijk pas
het zonnestelsel dat ik was.

Daar leefde ook een aarde bij
met lange dieren zoals jij.
Hun kinderen en hun meesterwerken
daar kan je nu pas iets van merken.
Als straks jouw land hier binnengaat
zal je eens zien wat niet bestaat.’

‘En Tineke? Moet zij met al
mijn grote verzen tot een bal
en met New York tot een zwart
puntje verkleind, verhit, verhard?’

‘Ik maak daarvan het mooist gedicht:
het kleinste met het grootst gewicht
donker van de dorst naar licht,
daarbinnen vindt ze ook jouw gezicht,
daar kan je krimpende beminde
haar liefde opgesomd hervinden!’

Moraal

Niets te worden is niet zo naar
zolang je weet waarmee en waar.

Of

Ach windeiberg van atomen,
hoe dicht wil je bij mij komen?

 

Het water en de lucht

Het was nogal een warme dag.
De lucht stond stil, het water lag.

De lucht – want zonder wind of kou –
was er niet, behalve blauw.

En door daarvan de spiegeling
leek ook het water vrij gering.

Het hijgde zich dus van eenzaamheid
de lucht in en de aarde kwijt.

‘Ha’ dacht het water van voorheen en
riep: ‘ik ben verdampt! Verdwenen!’

De zon ging neer, de lucht werd rood,
koel als een huid, te jong ontbloot.

En daar dreef in het avondgloren
een wolk, uit de damp geboren.

Moraal

Als ik mijn armen om je leg
zeilen wij straks ook zichtbaar weg.

 

De egel en de tennisbal

Een egel en een tennisbal
ontmoetten eens elkaar nogal.

De egel was geërgerd dat
de tennisbal geen stekels had.

‘Laat je prikkels toch naar buiten
en steek die schoften in hun kuiten!

Volgens mijn dokter hoort het prikken
tot de gezondste ogenblikken!’

De tennisbal, wie weet waarom,
hield zich doof en blind; of stom.

Toen er kinderen nader kwamen
rolde de egel zich te zamen.

Maar de bijna menselijk zachte
tennisbal bleef rustig wachten,

en zodra de troep hem vond
vloog hij vrolijk in het rond

om dan weer in die kinderhanden
vuil maar warm te belanden.

Wat een feest! en voor de grap
kreeg de egel ook een trap.

Moraal

Wat je voelt is wat je kent,
en wat je kent is wat je bent.

 

Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)
Zelfportret, 1950

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Roepende stemmen

Over de brede helling –
de weide, de heiningen, over
de palen – ik was de wind
en van de stroom beneden
het onophoudende spreken, ik kwam
met kalmoeshanden, ik was
geluidloos, ik lag
in het gras met geopende slapen,
de krekels omsnoerden
mijn haar.

Eén, altijd, die
neemt mij op, die is
gevlogen over de winden, die gaf
gehoor aan het spreken
in het oeverzand, waar de koude
brandt, op jouw oog
hechtte zich rijp, van een bloem
zwijgend ijs, een traan
in de middag.

Die
heeft mij gehoord. Ik zag niet
de man die dieper
zijn visangel uitwierp, de vrouwen
spoelden langs scheepsboord de was,
dan kwam op de oeverweg
die ander met paarden, in damp,
over de heiningen ging
het gezang van twee roepen, helder
klonk één en het antwoord
diep, maar dat raakte ’s avonds
verstrikt in de wind.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Cover Verzamelde brieven

 

Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Lievelingsdieren

Tussen de stenen hollen de platte,
brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten
toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert
een dier dat zo lijkt op herinnering,
zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen
en doodstil bij de minste aanraking.

Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt
hun dadelijk verstijvende stofjassen,
draagt ze tussen twee handen de kamer door.
O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet
houden in een kistje met onderaan glas?
Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.

 

Bed

Je lichaam vast in slaap, de rest vloog weg.
Een hand ligt naast je met gekrulde vingers.
Doe ik mijn hand erin, de jouwe sluit zich,
neemt die van mij en legt hem op je hart,
je andere eroverheen. Wat heet

liefde. Zomaar zing ik iets
zonder dat ik het merk, een lied dat niet
bedacht wordt maar bestaat, ik weet van niks,
ik merk dat ik het zing terwijl ik fiets,
een trap afloop, blad hark, ik weet

niet wat ik zing tot het gezongen is.

 

Man in leven

Daar loopt hij dus buiten, een vliegje zit op zijn tong en
hij spuugt het uit, kijkt of het leeft, laat het
drogen op zich, hij raakt met zijn stok al de gele
bladeren van de moerbeiboom een voor een aan,
ze vallen voor zijn voeten. En de kraai
verlaat hem niet.
Je wilt hem, hij is nooit meer die daar loopt,

je hebt hem juist nog gezien maar toch: in geen tijden zo
helder, geplaatst in het licht, man in
leven, alles wat je weet over hem raakt
alles wat je van hem ziet en hij staat in die krul
van het vraagteken moerbeiboom zo
even doorschijnend te zijn,

hoe je hem ziet, zijn gezicht
geheven, die driehoek beneden zijn kin, waar zijn keel
op het kwetsbaarst, het vel daar
gerekt – nooit heb je hem zo, behalve misschien
wanneer binnen in je, vergeten – je wilt hem, slaat
tegen het raam en hij ziet je, gooit uit zijn
hand het vliegje op en het vliegt op.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Het houten huis aan de Wilia

Oeverbos,
duister van uilengeroep, in het moswitte
lied van de krekels, wij zagen
eens het huis aan de stroom,
grauw in het kevervuur
van de malva’s. Voordat de winter
kwam, omvloog uit den vreemde ons sneeuw.

Houten huis, van de wouden
leven en schone teloorgang,
opgeheven met vleugels,
door de wind naar hier
als over zeeën gekomen
ben je, nu wonen in jouw
rook de kinderen, luisteren
naar jouw geluiden.

Jouw stilte, de bittere
scherpte van lookgeur en netels,
de bronwaterkoelte – wij woonden
eens aan de stroom, vriend,
op de schaduwrand van de bossen,
laat met verstrengelde
handen ons zingen,
zingen weer van het oude huis.

Werp als de meisjes
een krans weg over je schouder,
roep naar ginder; nu moest de avondwind
vallen in de berken,
moest de nevel gaan
licht langs de oever, de dampen
trekken om het huis -,

als we zingen de oude
tijd met verstrengelde handen,
van de vriendinnen luid,
zachter van ’t woud
en de dieren buiten,
de paarden op de bergwei.

Donker was het, we kwamen
onder de berken. ’s Nachts
liepen de smokkelaars langs
met doffe stap. Rond nieuwe maan
eens
stond op het erf de vreemdeling.
‘Hoe leef je?’ vroeg hij. Alinka
zat in het raam. Zij riep:
‘Deurgrendelloos!’

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Hanz Mirck, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Door de maag

voor Ingrid

Hoe ze bladerde, uitzocht
Hoe ze de kast nakeek, wat houdbaar, wat over datum
Hoe ze een lijstje maakte, het haar achter haar oor veegde
in winkels dingen zocht, in haar karretje legde
in de rijen stond te wachten
Hoe ze alvast de tafel dekte, bedacht wie waar zat

Ze maakte warm, ze zette koud, sneed aan, beende uit
schroeide en bluste, zoette, peperde, strooide zout
niet te flauw, te scherp, te laf of te sterk
kneedde, rolde, het rees en het stolde
Ze goot af, warmde op, knapperig en smeuïg,
ze stookte de tijd op met haar fornuis,
tot alles rook zoals ze wilde, alles gelukt was

Hoe ze haar handen afveegde, haar schort afdeed,
alvast aan tafel ging zitten, hoe ze wachtte
Hoe het later werd, later dan ze wilde
dingen werden lauw, te warm,
verpieterden, sauzen stolden, ijs smolt
melk schiftte, pastei werd gelei, hoe de tafel trilde
wat licht was werd donker
Hoe ze niets at, hoe ze zat
en zatter werd

van wachten,
nog altijd

En al is er nu iemand
die wel komt
die wel eet
die helpt spoelen en wassen
die haar glazen droogt
en terugzet waar ze horen

Stil zit ze daar –
gebarsten
Ik, die niets zou proeven
Ik, met een gat in mijn maag

 

Cogito ergo sum

In die kamer die nu allang niet meer de mijne is
of zelfs niet meer die van onze vader
keek ik naar buiten, zag de populieren
en de rivier en de lucht en dacht: ik zie dit
en ik weet dat. Ik ben. Kort
Het was daar in die kamer,
het was stil in die kamer
er was niemand in het huis

’s Avonds kwam die eerste keer opnieuw
de lichtkier om de deur
die ik met je deel
Ik hoor je ademhalen in het donker
je houdt je slapend
De lantaarnpaal voor het huis
De harde dingen weerkaatsen licht, glanzen
de zachte dingen nemen het in zich op
antwoorden niet

 

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Ter herinnering aan een riviervisser

Steeds weer
met vluchten eksters
jouw witte gezicht
in de schaduw der bossen geschreven.
Die met de grondel twist,
luid, de oeverwind vraagt:
wie zet het net voor mij uit?

Niemand. De vogelkleurige
stekelbaars zwemt door de mazen,
bouwt een nest voor zijn broed,
boven de snoekmuil der diepte
een lantaarn,
gewichtloos.

En wie teert nu mijn bodem,
zegt de boot, wie spreekt
mij toe? De kat
strijkt langs de paal
en roept haar baars.

Ja, wij vergeten jou al.
Maar de wind nog gedenkt.
En de oude snoek
kan niet geloven. Lang
schreeuwt op de helling de kater:
De hemel stort in!

 

Vertaald door C.O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 18 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

 

Mens en kosmos

Uit het kafee gekomen, zagen we dat de Maan er weer prima bij stond.
Zo lief, zo rood, zo vol, maar ook zo laag:
Een kwestie van een trapleer of op iemands schouders staan, meer niet.

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

Osterpredigt in Reimen (Otto Julius Bierbaum), Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

 

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

St. Johannes en St. Petrus bij het graf van Christus door Giovanni Francesco Romanelli, ca. 1640

 

Osterpredigt in Reimen

Verehrter Mitmensch, höre und vernimm
Freundwillig mit Hulden und ohne Grimm:
Dieweil es nun Ostern geworden ist,
Sollst du, von welcher Art du auch bist,
Ob Heide, Jude, Moslem, Christ,
Durchaus vergnügt im Herzen sein,
Osterwürdig und osterrein.

Mit einem Birkenreise kehre
Aus deiner Seele den Geist der Schwere!
Der Wenns und Abers und Achs und Os,
Die hart und starr dein Herz umwindet,
Dass der Geist der Leichte kaum Eingang findet,
Mache dich hurtig und heiter los!

Du brauchst nichts weiter dazuzutun,
Als dich im Grünen auszuruhn.
Da atmet sichs sehr wonnig ein,
Was dir das Herz macht frei und rein:
Der jungen Blumen frischer Hauch;
Und die Augen haben der Wonne auch,
Denn nichts ist lieblicher anzusehn,
Als wie sie da hold beisammenstehn,
Blau, weiß und rosa, klar und licht,
Der Erde süßestes Ostergedicht.

An ihnen dir ein Beispiel zu nehmen,
Sollst du, ach Mensch, dich keineswegs schämen!

Vergiss dein Gehirn eine Weile und sei
Gedankenlos dem lieben Leben
Blumeninnig hingegeben;
Vergiss dein Begehren, vergiss dein Streben
Und sei in seliger Einfalt frei
Des Zwangs, der dich durchs Hirn regiert!

Er hat dich freilich hoch geführt
Und vieles dir zu wissen gegeben,
Aber das allertiefste Leben
Wird nicht gewusst, wird nur gespürt.
Der Blumen zarte Wurzeln fühlen
Im keimlebendigen, frühlingskühlen
Erdboden mehr von ihm als du.
Und bist doch auch ein Kind der Erde.
Dass sie nicht sinnenfremd dir werde,
Wende ihr heut die Sinne zu!

Das ist der festlich tiefe Sinn
Der Ostertage: Mit Entzücken
Sollst du zum Mutterschoß dich bücken.
Gib heut, o Mensch, dich innerst zu beglücken,
Der Mutter Erde frühlingsfromm dich hin!

 

Otto Julius Bierbaum (28 juni 1865 – 1 februari 1910)
De oude markt met de katholieke kerk in Grünberg, de geboorteplaats van Otto Julius Bierbaum

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Veergeld 1

Liggen we ’s nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen

bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over

door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring

verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt

in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast

wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart – : liefje

slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los –

De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen

en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.

 

Figuur over de rivier gebogen 2

Zullen we nou nog gaan vissen of niet. Kijk de hengels,
allemaal gisteren voor je gekocht alle twintig,
je kwam niet en ik kon je nergens vinden.

Dus dit is het aas het zoetste zingen en fluiten
en daar staat de picknickmand vol met zelfrijzend verschiet
en hier heb je eersteklas stof waarmee ik je aankleed,

wil je het. Of toch liever
niet nee ik ga al blijf rustig hier bij de graten
schubben en staarten. Verteer maar ik breng je nog wat
.

 

Terug

Vannacht reed ik met je naar wat je zei,
je zat voorop en riep wat je bedoelde.
Wij stopten bij de horizon, daar bloeiden
achter de lage dijk de sterrenvelden.

Toen kwamen kleine dieren uit de greppel
de steil opsprongen tussen jou en mij,
die aten van ons goed en met hun hoeven
verschrikkelijk tegen onze levens sloegen.

Wij veegden elkaar schoon en liepen verder:
kronen zouden wij vlechten; maar er kwam
wind over ijs en water aan geblazen
die ons naar huis en naar gebrek meenam.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
Bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs voor poëzie door Kees Fens in 2000

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

PASEN

Daar nog steeds heuvels,
de duisternis, maar
goed te beklimmen, van veraf
naderen de vlaktes , met de wind
mee hun gehuil.

Over het bos. De rivier
komt, de berkenbosjes
gaan tot aan de muur, torens,
sterren rond de koepels, het gouden dak
heft aan kettingen een kruis omhoog.

Daar
in de donkere stilte
licht, zingen, zoals onder
de aarde eerst, klokken, slagen,
van de stemmen het hanengekraai

en omarming van briesjes,
klinkende briesjes, op witte
muurtorens, de hoge
torens van licht, ik heb
jouw ogen, ik heb jouw wang,
ik heb jouw mond,
opgestaan is de Heer, zo roept,
ogen, roep, wang, roep, mond,
roep hosanna.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Borstbeeld van de dichter in de Johannes-Bobrowski-Bibliotheek in Berlijn- Friedrichshagen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Great and Holy Saturday (Madeleine L’Engle), Hanz Mirck, Johannes Bobrowski

 

Bij Stille Zaterdag

 

Stille Zaterdag door Eugene Burnand, 1907-1908

 

Great and Holy Saturday

Death and damnation began with my body still my own,
began when I was ousted from my place,
and many creatures still were left unnamed.
Gone are some, now, extinct, and nameless,
as though they had never been.
In hell I feel their anxious breath, see their accusing eyes.
My guilt is heavier than was the weight of flesh.

I bear the waste of time spent in recriminations
(“You should not have…” “But you told me…” “Nay, it was you who…”).
And yet I knew my wife, and this was good.
But all good turned to guilt. Our first-born
killed his brother. Only Seth gave us no grief.
I grew old, and was afraid; afraid to die, even knowing
that death had come, and been endured, when we
were forced to leave our home, the one and only home a human man
has ever known. The rest is exile.
Death, when it came, was no more than a dim
continuation of the exile. I was hardly less a shadow
than I had been on earth, and centuries
passed no more slowly than a single day.

I was not prepared to be enfleshed again,
reconciled, if not contented, with my shadow self.
I had seen the birth of children with all its blood and pain
and had no wish ever to be born again.

The sound, when it came, was louder than thunder,
louder than the falling of a mountain,
louder than the tidal wave crashing down the city walls,
stone splitting, falling, smashing.
The light was brutal against my shaded eyes,
blinding me with brilliance. I was thousands
of years unaccustomed to the glory.
Then came the wrench of bone where bone had long been dust.
The shocking rise of dry bones, the burning fleshing,
the surge of blood through artery and vein
was pain as I had never known that pain could be.
My anguished scream was silenced as my hand was held
in a grip of such authority I could not even try to pull away.
The crossed gates were trampled by his powerful feet
and I was wrenched through the chasm
as through the eye of the hurricane.
And then—O God—he crushed me
in his fierce embrace. Flesh entered flesh;
bone, bone. Thus did I die, at last.
Thus was I born.
Two Adams became one.
And in the glory Adam was.
Nay, Adam is.

 

Madeleine L’Engle (29 november 1918 – 6 september 2007)
De Church of the Resurrection in Manhattan, New York, de geboorteplaats van Madeleine L’Engle

 

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Verschijningsvormen. Een kruisweg met dertig staties…

  • 1             Op wie alle eerste woorden hoorden, ook later.
  • 2             Die uit de knop kwam. Die bloeide. Die vrucht droeg. Die het kwadraat was van zichzelf. Van hen samen. Van hem. Appel van zijn stam, stam van zijn appel.
  • 3             Die donker was en bitter smaakte. En toch zoet.
  • 4             Met wie hij in een kwartet zat. Drie ervan stonden op de foto, met twee schreven ze een gedicht, haar alleen zag hij nooit meer terug. De tweede schreef niet meer, de derde zag hij nog eens met een eendenbek op TV.
  • 5             Die niet de vijfde maar wel zijn zevende wilde wezen.
  • 6             Die hem vroeg ‘Doe mij pijn’. Of hij zo lief zou willen zijn.
  • 7             Die hem tot aan de kerkdeur, die hem onder de ogen van de paus, die dronken werd van de miswijn, over wie hij niet biechtte.
  • 8             …over wie hij wel dacht, maar niets opschreef.
  • 9             Maar dan ook echt niets.
  • 10           Die werkte als bibliothecaresse waarvan hij dacht dat ze Tonke Dragt was (van wie hij geloofde dat zij een jonkvrouw was).
  • 11           Die in dezelfde trein de weg kwijtraakte.
  • 12           Die steeds zo eenzaam was; ze bleef het. Maar nu in Brussel.
  • 13           Die hij haatte omdat ze niet bekende; die hij niet bekende omdat hij haar haatte.
  • 14           Die praatte en praatte maar niets zei, halt hield maar niet wachtte, niet waarschuwde maar uitdaagde, heel zachtjes schreeuwde.
  • 15           Die meer zei dan er te zeggen bestond.
  • 16           Waarmee hij nooit sprak maar wier boodschappers men in koptelefoons kon horen galopperen en die beeldschermen deden trillen.
  • 17           Van wie het valse hondje zuiver werd toen het hem zag.
  • 18           Was hij nog niet en zij geen zestien. Geen auto en geen brommer dus, alleen een mandje dat met een touw op en neer kon de balustrade langs van haar balkon.
  • 19           Die op nummer 19 woonde. Of op 91, daar wil ik af zijn. Maar hij loopt er zo naartoe.
  • 20           Die twintig was geworden alsof ze dertig was. En nu dertig werd alsof ze twintig was. Eerst   was ze teveel, nu bleef er weinig meer van haar heel. Teveel van hem genomen, teveel aan hem verloren. Waar zou ze dat nu moeten gaan halen?
  • 21           Zij die geen woord zei. Ook toen niet.
  • 22           Hij gaf een vals adres op; zij een niet-bestaand telefoonnummer.
  • 23           Die te gemakkelijk was. Veel te gemakkelijk. Nee, echt, hou op.
  • 24           Die dacht dat het gedicht over haar ging. (Of over hem.)
  • 25           Naar wie hij keek als ze sliep.
  • 26           Die een engel was. Die angstaanjagend was en hij: zag niets daarvan.
  • 27           Die Vergilius te wonen wist. En een vrijgeleide voor de hel klaarlegde. Konden ze gezellig samen…
  • 28           Die hij uit achtentwintig dames zou herkennen, blindelings of dovelings, geboeid of geslagen.
  • 29           Die wilde dat het kon. Maar het kon niet dat hij het wilde.
  • 30           Zij. Die het verleiden eenvoudig oversloeg.
  • 31           Die haar handschoenen uitleende om terug te brengen.
  • 32           Op wier parfum hij verliefd werd. (Als ze de naam ervan prijsgeeft, zal hij ze een schadeclaim   sturen…)
  • 33           Die dat allemaal was. en meer. En niets van dat al.

 

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

DE KERK
«Verlicht mijn verdriet»

Boven de muren,
steen, boven de bogen
de koepels van wind, samengevoegd
onder de hemel, oud,
die met veerboten en vlotten komt,
die voor de avonden uit
zingt, bijenrook vaart met hem mee, adem
van de frambozenstruik, laat –
wanneer de vrouwe der velden,
met ronde ogen, wit haar,
verstijft met haar smalle armen,
licht, een essenboom,,
handen uit bladeren als wolken,
van de heide de bittere lucht
opvangt en de drank
naar de mond brengt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Psalmen

1.
Leg je mij strikken, Heer? Moet ik als Job
mijn dag vervloeken? Ach, vernieuw mij. Neuken,
roulette spelen, op het orgel beuken –
in jouw dienst kan een mens zijn lol wel op.

2.
Als ik de kans maar kon berekenen
dat ik je tref. Je zou de bank zien springen,
en het zou niks voor ons betekenen.
We zouden buiten ‘Hai Boer Hai’ gaan zingen.

3.
Het vriest. Het gras wordt zwart. Ik hou niet meer

zoveel van je als vroeger, Heer. Ik ken je
beter, dat zal het zijn. Toch, met dit wee
wordt het mij koud om het hart. Kom op, waar ben je?

 

Incipit

Mijn vader heeft mij de doorgang versperd,
slagbomen zijn de spijlen van zijn bed:
ik ben zijn vlees, dat hem vijandig werd,
ik heb mijn hart tot zijn woord niet gezet.

Hij heeft zich voor het laatst aan mij gestoten,
hij staat niet op. Ook is hij niet verslagen.
Zijn koude aard ligt in mij opgesloten.
Zijn harde schedel wordt mij nagedragen.

 

Oppas

Bericht aan mijn lichaam. Regel de zaken
zoals je bent gewend; zet de deur vast
na donker, vertrouw niemand die aanklopt;
laat de hond uit, zorg’s avonds licht te maken
en maai het gras, dat ik niet word gemist.

Er staat vlees in de kelder, eet het op.
Schone handdoeken liggen in de kast.

Ik kom terug zogauw het mogelijk is.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Vlakte

Meer.
Het meer.
Verzonken
de oevers. Onder de wolk
de kraanvogel. Wit, oplichtend
de eeuwen
van herdersvolken. Met de wind

kwam ik omhoog de berg.
Hier zal ik leven. Een jager
was ik, hield mij
echter het gras.

Leer mij spreken, gras,
leer mij dood zijn en luisteren,
lang, en spreken, steen,
leer jij mij blijven, water,
vraag, en wind, niet naar mij.

 

Vertaald door Hanna Kok-Ahrens

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Hanz Mirck, Johannes Bobrowski, Gerard Reve

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Gebaren

Onze vader beheerste de redenaarskunst
van de grote werkgevers en nutsbedrijven
vragen maar niet antwoorden

Onze vader gaf mij speelgoed
en pakte het weer af
om het opnieuw te geven als ik dat verdiende
en opnieuw

Geen man van gebaren:
de wonderbaarlijke vermenigvuldiging
niet voor steeds meer kinderen
maar voor een steeds meer enig kind

 

Blijf weg uit de bossen (Spoorloos)

……..But there is no road through the woods.
……..Rudyard Kipling

Hij en de piano
ze zijn niet voor elkaar.

De handen van boogiewoogiebeest (niet aaien!)
ze zijn te groot, te groot!
Na elk stuk lacht hij droef
dan weer kruist hij de zware enkels. En dof
zingt Rippen van olifanten op gloeiende platen
beren met plastic tanden, diep in de spaanplaatwouden.

Blijf er weg, onzalig is het er, een stam komt nooit alleen,
altijd met z’n allen en bossen kunt u nooit vertrouwen, mevrouwen.
Het groen draait er steeds omheen wat open plek is;
een bos is niets dan doorzagen op hetzelfde ritme.
Nooit eerder heb ik jou ontmoet en toch: ik ken je goed,
Big Hand Tom, nooit vind je meer de weg terug.

Doe dicht die klep!

 

Kill devil hills

Bidt dat dit nooit af is
maar onderweg blijft en niet stopt

Vroeger heette het hier Kitty Hawk,
was het maanden wachten op de goede wind.
Een circus, een fietsenfabriek, een leven voor twaalf seconden
zweven. Daarna sterft één van ons aan tyfus.

De lucht is groter dan de aarde
voor wie voor ’t eerst echt vliegt.

Nu is er niemand meer die helpen kan,
die zo weet hoe de aanloop moet.
Nu moet het geheim verstopt.
Twaalf seconden. Dat was genoeg.

Bidt dat dit nooit af is
maar blijft hangen en niet –

 

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Kindertijd

Toen hield ik van
de wielewaal –
het klokkenspel, boven
opklonk het, neerzonk het
door het bladerhuis,

als we hurkten aan de bosrand,
aan een grashalm regen
rode bessen; met zijn
karretje trok de grijze
jood voorbij.

’s Middags dan onder de elzen
in zwartschaduw stonden de dieren,
verjoegen met toornige staartslag
de vliegen.

Dan viel de stromende, brede
regenvloed uit de open
hemel; naar al het donker
smaakten de druppels,
als aarde.

Of de jongens kwamen
het oeverpad langs met de paarden,
op de glanzende bruine
ruggen reden zij lachend
boven de diepte.

Achter de heining
wolkte bijengegons.

Later, door ’t struikgewas bij de rietplas,
streek zilver de ritsel
van angst.
Dichtgroeiden, een haag,
in het duister venster en deur.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 16 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

 

Ballade van het eenzame hart

Als je alles van je kwijt bent
En verloren hebt, voorgoed,
Weet je niet wat te beginnen,
Weet je niet meer wat je doet.

Ga je ’s avonds, na het donker,
Maar wanhopig op bezoek,
Want alleen is ’t niet te dragen,
Met die stoel leeg in de hoek.

Zondags ga je naar het kerkhof,
Staar je op een stomme steen;
Door de regen weer naar huis toe –
In de kamer weer alleen.

Soms dan denk je dat je gek wordt,
Schreeuw je het haast uit van pijn;
Nee, dat had je nooit geweten:
Wat het is alleen te zijn.

Maar op ’t laatst dan krijg je vrede,
Want dan weet je, het is waar:
Nog een poosje, nog wat jaren,
Dan zijn wij weer bij elkaar.

Op de steen komt er jouw naam bij,
Alle smart is heen, voorgoed:
Daarvoor zal Hij eenmaal zorgen,
Hij Die alle dingen doet.

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.