Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Lievelingsdieren

Tussen de stenen hollen de platte,
brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten
toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert
een dier dat zo lijkt op herinnering,
zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen
en doodstil bij de minste aanraking.

Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt
hun dadelijk verstijvende stofjassen,
draagt ze tussen twee handen de kamer door.
O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet
houden in een kistje met onderaan glas?
Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.

 

Bed

Je lichaam vast in slaap, de rest vloog weg.
Een hand ligt naast je met gekrulde vingers.
Doe ik mijn hand erin, de jouwe sluit zich,
neemt die van mij en legt hem op je hart,
je andere eroverheen. Wat heet

liefde. Zomaar zing ik iets
zonder dat ik het merk, een lied dat niet
bedacht wordt maar bestaat, ik weet van niks,
ik merk dat ik het zing terwijl ik fiets,
een trap afloop, blad hark, ik weet

niet wat ik zing tot het gezongen is.

 

Man in leven

Daar loopt hij dus buiten, een vliegje zit op zijn tong en
hij spuugt het uit, kijkt of het leeft, laat het
drogen op zich, hij raakt met zijn stok al de gele
bladeren van de moerbeiboom een voor een aan,
ze vallen voor zijn voeten. En de kraai
verlaat hem niet.
Je wilt hem, hij is nooit meer die daar loopt,

je hebt hem juist nog gezien maar toch: in geen tijden zo
helder, geplaatst in het licht, man in
leven, alles wat je weet over hem raakt
alles wat je van hem ziet en hij staat in die krul
van het vraagteken moerbeiboom zo
even doorschijnend te zijn,

hoe je hem ziet, zijn gezicht
geheven, die driehoek beneden zijn kin, waar zijn keel
op het kwetsbaarst, het vel daar
gerekt – nooit heb je hem zo, behalve misschien
wanneer binnen in je, vergeten – je wilt hem, slaat
tegen het raam en hij ziet je, gooit uit zijn
hand het vliegje op en het vliegt op.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Het houten huis aan de Wilia

Oeverbos,
duister van uilengeroep, in het moswitte
lied van de krekels, wij zagen
eens het huis aan de stroom,
grauw in het kevervuur
van de malva’s. Voordat de winter
kwam, omvloog uit den vreemde ons sneeuw.

Houten huis, van de wouden
leven en schone teloorgang,
opgeheven met vleugels,
door de wind naar hier
als over zeeën gekomen
ben je, nu wonen in jouw
rook de kinderen, luisteren
naar jouw geluiden.

Jouw stilte, de bittere
scherpte van lookgeur en netels,
de bronwaterkoelte – wij woonden
eens aan de stroom, vriend,
op de schaduwrand van de bossen,
laat met verstrengelde
handen ons zingen,
zingen weer van het oude huis.

Werp als de meisjes
een krans weg over je schouder,
roep naar ginder; nu moest de avondwind
vallen in de berken,
moest de nevel gaan
licht langs de oever, de dampen
trekken om het huis -,

als we zingen de oude
tijd met verstrengelde handen,
van de vriendinnen luid,
zachter van ’t woud
en de dieren buiten,
de paarden op de bergwei.

Donker was het, we kwamen
onder de berken. ’s Nachts
liepen de smokkelaars langs
met doffe stap. Rond nieuwe maan
eens
stond op het erf de vreemdeling.
‘Hoe leef je?’ vroeg hij. Alinka
zat in het raam. Zij riep:
‘Deurgrendelloos!’

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Osterpredigt in Reimen (Otto Julius Bierbaum), Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

 

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

St. Johannes en St. Petrus bij het graf van Christus door Giovanni Francesco Romanelli, ca. 1640

 

Osterpredigt in Reimen

Verehrter Mitmensch, höre und vernimm
Freundwillig mit Hulden und ohne Grimm:
Dieweil es nun Ostern geworden ist,
Sollst du, von welcher Art du auch bist,
Ob Heide, Jude, Moslem, Christ,
Durchaus vergnügt im Herzen sein,
Osterwürdig und osterrein.

Mit einem Birkenreise kehre
Aus deiner Seele den Geist der Schwere!
Der Wenns und Abers und Achs und Os,
Die hart und starr dein Herz umwindet,
Dass der Geist der Leichte kaum Eingang findet,
Mache dich hurtig und heiter los!

Du brauchst nichts weiter dazuzutun,
Als dich im Grünen auszuruhn.
Da atmet sichs sehr wonnig ein,
Was dir das Herz macht frei und rein:
Der jungen Blumen frischer Hauch;
Und die Augen haben der Wonne auch,
Denn nichts ist lieblicher anzusehn,
Als wie sie da hold beisammenstehn,
Blau, weiß und rosa, klar und licht,
Der Erde süßestes Ostergedicht.

An ihnen dir ein Beispiel zu nehmen,
Sollst du, ach Mensch, dich keineswegs schämen!

Vergiss dein Gehirn eine Weile und sei
Gedankenlos dem lieben Leben
Blumeninnig hingegeben;
Vergiss dein Begehren, vergiss dein Streben
Und sei in seliger Einfalt frei
Des Zwangs, der dich durchs Hirn regiert!

Er hat dich freilich hoch geführt
Und vieles dir zu wissen gegeben,
Aber das allertiefste Leben
Wird nicht gewusst, wird nur gespürt.
Der Blumen zarte Wurzeln fühlen
Im keimlebendigen, frühlingskühlen
Erdboden mehr von ihm als du.
Und bist doch auch ein Kind der Erde.
Dass sie nicht sinnenfremd dir werde,
Wende ihr heut die Sinne zu!

Das ist der festlich tiefe Sinn
Der Ostertage: Mit Entzücken
Sollst du zum Mutterschoß dich bücken.
Gib heut, o Mensch, dich innerst zu beglücken,
Der Mutter Erde frühlingsfromm dich hin!

 

Otto Julius Bierbaum (28 juni 1865 – 1 februari 1910)
De oude markt met de katholieke kerk in Grünberg, de geboorteplaats van Otto Julius Bierbaum

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Veergeld 1

Liggen we ’s nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen

bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over

door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring

verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt

in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast

wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart – : liefje

slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los –

De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen

en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.

 

Figuur over de rivier gebogen 2

Zullen we nou nog gaan vissen of niet. Kijk de hengels,
allemaal gisteren voor je gekocht alle twintig,
je kwam niet en ik kon je nergens vinden.

Dus dit is het aas het zoetste zingen en fluiten
en daar staat de picknickmand vol met zelfrijzend verschiet
en hier heb je eersteklas stof waarmee ik je aankleed,

wil je het. Of toch liever
niet nee ik ga al blijf rustig hier bij de graten
schubben en staarten. Verteer maar ik breng je nog wat
.

 

Terug

Vannacht reed ik met je naar wat je zei,
je zat voorop en riep wat je bedoelde.
Wij stopten bij de horizon, daar bloeiden
achter de lage dijk de sterrenvelden.

Toen kwamen kleine dieren uit de greppel
de steil opsprongen tussen jou en mij,
die aten van ons goed en met hun hoeven
verschrikkelijk tegen onze levens sloegen.

Wij veegden elkaar schoon en liepen verder:
kronen zouden wij vlechten; maar er kwam
wind over ijs en water aan geblazen
die ons naar huis en naar gebrek meenam.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
Bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs voor poëzie door Kees Fens in 2000

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

PASEN

Daar nog steeds heuvels,
de duisternis, maar
goed te beklimmen, van veraf
naderen de vlaktes , met de wind
mee hun gehuil.

Over het bos. De rivier
komt, de berkenbosjes
gaan tot aan de muur, torens,
sterren rond de koepels, het gouden dak
heft aan kettingen een kruis omhoog.

Daar
in de donkere stilte
licht, zingen, zoals onder
de aarde eerst, klokken, slagen,
van de stemmen het hanengekraai

en omarming van briesjes,
klinkende briesjes, op witte
muurtorens, de hoge
torens van licht, ik heb
jouw ogen, ik heb jouw wang,
ik heb jouw mond,
opgestaan is de Heer, zo roept,
ogen, roep, wang, roep, mond,
roep hosanna.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Borstbeeld van de dichter in de Johannes-Bobrowski-Bibliotheek in Berlijn- Friedrichshagen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Psalmen

1.
Leg je mij strikken, Heer? Moet ik als Job
mijn dag vervloeken? Ach, vernieuw mij. Neuken,
roulette spelen, op het orgel beuken –
in jouw dienst kan een mens zijn lol wel op.

2.
Als ik de kans maar kon berekenen
dat ik je tref. Je zou de bank zien springen,
en het zou niks voor ons betekenen.
We zouden buiten ‘Hai Boer Hai’ gaan zingen.

3.
Het vriest. Het gras wordt zwart. Ik hou niet meer

zoveel van je als vroeger, Heer. Ik ken je
beter, dat zal het zijn. Toch, met dit wee
wordt het mij koud om het hart. Kom op, waar ben je?

 

Incipit

Mijn vader heeft mij de doorgang versperd,
slagbomen zijn de spijlen van zijn bed:
ik ben zijn vlees, dat hem vijandig werd,
ik heb mijn hart tot zijn woord niet gezet.

Hij heeft zich voor het laatst aan mij gestoten,
hij staat niet op. Ook is hij niet verslagen.
Zijn koude aard ligt in mij opgesloten.
Zijn harde schedel wordt mij nagedragen.

 

Oppas

Bericht aan mijn lichaam. Regel de zaken
zoals je bent gewend; zet de deur vast
na donker, vertrouw niemand die aanklopt;
laat de hond uit, zorg’s avonds licht te maken
en maai het gras, dat ik niet word gemist.

Er staat vlees in de kelder, eet het op.
Schone handdoeken liggen in de kast.

Ik kom terug zogauw het mogelijk is.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Vlakte

Meer.
Het meer.
Verzonken
de oevers. Onder de wolk
de kraanvogel. Wit, oplichtend
de eeuwen
van herdersvolken. Met de wind

kwam ik omhoog de berg.
Hier zal ik leven. Een jager
was ik, hield mij
echter het gras.

Leer mij spreken, gras,
leer mij dood zijn en luisteren,
lang, en spreken, steen,
leer jij mij blijven, water,
vraag, en wind, niet naar mij.

 

Vertaald door Hanna Kok-Ahrens

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

200 jaar Charles Baudelaire, Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Dat is vandaag precies 200 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

La Mort des Amants

Nous aurons des lits pleins d’odeurs légères,
Des divans profonds comme des tombeaux,
Et d’étranges fleurs sur des étagères,
Ecloses pour nous sous des cieux plus beaux.

Usant à l’envi leurs chaleurs dernières,
Nos deux coeurs seront deux vastes flambeaux,
Qui réfléchiront leurs doubles lumières
Dans nos deux esprits, ces miroirs jumeaux.

Un soir fait de rose et de bleu mystique,
Nous échangerons un éclair unique,
Comme un long sanglot, tout chargé d’adieux;

Et plus tard un Ange, entr’ouvrant les portes,
Viendra ranimer, fidèle et joyeux,
Les miroirs ternis et les flammes mortes.

 

De dood der geliefden  

Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.

We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.

Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.

En later zal men ons een engel sturen
die, trouw en vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

The Death of Lovers

We shall have beds round which light scents are wafted,
Divans which are as deep and wide as tombs;
Strange flowers that under brighter skies were grafted
Will scent our shelves with rare exotic blooms.

When, burning to the last their mortal ardour,
Our torch-like hearts their bannered flames unroll,
Their double light will kindle all the harder
Within the deep, twinned mirror of our soul.

One evening made of mystic rose and blue,
I will exchange a lightning-flash with you,
Like a long sob that bids a last adieu.

Later, the Angel, opening the door
Faithful and happy, will at last renew
Dulled mirrors, and the flames that leap no more.

 

Vertaald door Roy Campbell

 

Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Portret door Gustave Courbet, 1848-49

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Hoezo herhaling

In een ongewoon licht
rijden de straten vandaag,
helder als nooit tevoren.

Zand op de wind, een geur
van oude bureaus uit een zwembad,
iemand die hoog in een huis de ramen bespeelt –

het schrift gegeven, lees
tussen de vlugge tekens de weg, hoe de voet
terloops bij het asfalt vandaan gaat,

het zo weer vindt in de ruimte
tussen twee oogopslagen.

 

Een hond met ijzeren ogen

Een hond met ijzeren ogen had mijn hand
in zijn mond genomen. Ik wilde
niet dat dit gebeurde maar was bang
te scheuren als ik mij verzette. Luister
hond, zei ik, laat me los en ik geef je
wat je verlangt. Maar wat hij wilde was alleen
dat ik niet verder ging en met mijn andere hand
hem streelde. Zo. Dagen en nachten in
zijn ogen zag wie van ons sterker scheen.

 

Gedicht

Langzaam ben je jezelf geworden, niet langer
degeen die mij in het holst van de nacht kwam redden
uit elk geheim, we noemen geen details,
veranderd worden in drukwerk, onbeperkt groeien

en het is alsof er nu je jezelf bent geworden
minder gevaar steekt in bepaalde plekken
in huis, de lege schoenen onder de banken,
het gat achter de trap, het raam dat niet sluit,

hoe de wind daardoorheen iemand zoekt
om op te heffen: al dat soort valkuilen heeft zijn
tijd gehad, er is dit hier dat ons
in elkaar bewaart, soms opengaat

om tegenvorm, rib, vleugel door te laten.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Steppe

Eén was er
die de avond in zong. Buiten
zwaar de vlakte,
boomloos, om schraal gewas
brandend het zand –
daar stonden de wolken donker,
en een maan hing omlaag.
Aan de drenkplaats vaal
de kudde. Eén kwam er, bruinbaardig,
die dreef de runderen
weg. In het venster de ander zong.

Dorpen,
hoe wil ik leven
nog? In de verte weet ik
van eindeloos stromende hemels
de glans. De jongen die zong
en de herder met heldere
ogen hoorde ik praten
aan de straatweg, ik stond er,
het dorp in de rug.

 

Vertaald door C.O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Judas-kus (Hélène Swarth)

 

Bij Witte Donderdag

 

De Judaskus door Giotto di Bondone, 1304 – 1306

 

JUDAS-KUS

Hij nam de beker en Hij brak het brood.
Hij sprak het woord dat onvergeetbaar klonk
Door de eeuwen heen. En onheilspellend blonk
Op Judas’ rosse lokken ’t avondrood.

En elkeen at van ’t brood en elkeen dronk
De purpren wijn, die hem Zijn liefde bood.
Doch ’t brood was Judas bitter als de dood,
In elke wijndrop gloeide een helse vonk.

Kalm stond de god in ’t flikkrend fakkellicht,
Toen hij de valse kus voelde – en terstond
Viel droef zijn blik op Judas’ aangezicht.

-Ik spijsde en laafde u met mijn liefde, en toch
Verraadt gij mij! o snode, rode mond,
Uw Judas-kus brandt op mijn lippen nog!

 

Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)
De Boomkerk in Amsterdam, de geboorteplaats van Hélène Swarth

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

Rand

Wat je nu zegt verplaatst lucht
over een kleine afstand,

kleiner naarmate je zachter,
haastiger praat:

‘Tot waar het weer waait’. Een plek
opzij van het kijken.

Verwachting loopt naar de rand.
Niet te bereiken.

 

Toba

Ik maak de reis die ik nooit
maakte, plan blijf liggen, ik begin
hier waar ik ben en nu meteen, wees stil.

Ik zal vinden wat ik wil, het meer en
meer, lichaam uitspanselwijd
over het volle oppervlak gespreid,
opstaan in drie tijden tegelijk,

het meteen vergeten, om halfzeven
door de nevel en de spinnenwebben
waden, blinden losdoen, hemel
lezen als verwoesting als altijd

 

Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen

Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen,
zij blijft op afstand sinds zij uit mij viel.
Plastic steekt uit haar afgewend profiel,
met apparaten woont zij achter glas
die haar weerspannig ademen bewaken.

Als ik tot bloedens toe mijn handen was
mag ik een ogenblik haar vel aanraken.
Hoe steel ik haar, hoe krijg ik haar ontvreemd.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

De schelpblazer

De prachtige luchtgeest blaast op de schelphoorn,
de roodachtige, puntige, hij verdeelt het geluid
met zijn hand, dat hier- en daarheen
vliegt, zo heel anders dan kustvogels.

Mijn vriend, de luchtgeest, houdt ervan daar in de weilanden
te slapen en ik heb dit en dat al geleerd
bij hem en nu leer ik niet zoals hij
enkel licht te rusten, slechts leunend tegen de rand

van het donker en nog steeds in het licht,
en met kinderlijk ronde ogen snel te ontwaken.
Hoe moet ik zijn zoals mijn vriend:
alleen met mijn lief, zonder slaap, in de regen?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Eva Gerlach, Yi Mun-yol, W.G. Sebald, Markus Breidenich, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

 
Riviergezicht met kerk en veerpont door Salomon van Ruysdael, 1649

 

Veergeld 1

Liggen we ’s nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen

bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over

door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring

verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt

in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast

wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart – : liefje

slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los –

De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen

en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
De Krijtberg of Sint-Franciscus Xaveriuskerk in Amsterdam

 

De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Zie ook alle tags voor Yi Mun-yol op dit blog.

Uit:Our Twisted Hero (Vertaald door Kevin O’Rourke)

“He spoke once again in that same soft but firm voice. That was all; he didn’t move a finger; And yet I found myself almost getting up. Such was the strange effect his eyes had on me.
I braced myself, with the shrewd sophistication of a Seoulite. My first fight, I thought, and with this sudden realization came a determination to see it through to the end. If I let myself be seen as easy prey from the beginning, I figured life here would be difficult. But could I fight back in the face of the baffling, virtually absolute obedience of the others?
“What do you want?” I answered defiantly, pulling in my tummy; he just snickered contemptuously.
“I want to ask you something,” he said.
“If you want to ask something, come on over here then.”
“What?”
The corners of his eyes suddenly arched as if to say that he’d heard everything now; again he snickered. He said no more; he just looked at me quietly, his eyes glued to me so intensely that it was difficult to meet them. But I had come too far to back down now. This too is a kind of fight, I thought, bracing myself with all my strength. Two of the bigger boys who were sitting beside him got up and came over to me.
“Get up!”
They both looked angry. It seemed as if they might pounce on me at any moment. Any way I looked at it, I wouldn’t be able to take on both of them. Suddenly I was on my feet. One of them grabbed me roughly by the collar and shouted, “Didn’t Om Sokdae, the class monitor, tell you to come over?”
This was the first time I had heard the name Om Sokdae. It was engraved on my memory from the moment I heard it, perhaps because of the odd tone of voice the boy used to pronounce it. It was as if he were using the name of someone very great and noble, as if respect and obedience for such a person were only fitting. This made me shrink again, but I couldn’t give in now. One hundred and twenty eyes were watching me.
“Who are you fellows?”
“I’m in charge of sports; he keeps the classroom nice.
“So, what’s up?”
“Om Sokdae, our class monitor . . . didn’t he ask you to come over?”
Hearing for the second time that his name was Om Sokdae, that he was monitor, and that for this one reason Ihad to present myself and wait on his command, did begin to make me feel intimidated.”

 

 
Yi Mun-yol (Yongyang, 18 mei 1948)

 

De Duitse schrijver W.G. Sebald werd geboren in Wertach (Allgäu) op 18 mei 1944. Zie ook alle tags voor W. G. Sebald op dit blog.

Uit: Campo Santo (Vertaald door Anthea Bell)

“There are also many statuettes of the Emperor carved from soapstone and ivory and showing him in familiar poses, the tallest about ten centimeters high and each of the others smaller than the last until the smallest seems almost nothing but a white speck, perhaps representing the vanishing point of human history. One of these diminutive figures depicts Napoleon after his abdication sur le rocher de l’île de Sainte-Hélène (on the rock of the island of St. Helena). Scarcely larger than a pea, he sits in cloak and three-cornered hat astride a tiny chair set on a fragment of tuff which really does come from his place of exile, and he is gazing out into the distance with furrowed brow. He cannot have felt at ease there in the middle of the bleak Atlantic, and he must have missed the excitement of his past life, particularly as it seems that he could not really depend even on the few faithful souls who still surrounded him in his isolation.
Or so, at least, we might conclude from an article in Corse-Matin published on the day of my visit to the Musée Fesch, in which a certain Professor René Maury claimed that a study of several hairs from the Emperor’s head undertaken in the FBI laboratories established beyond any doubt que Napoléon a lentement été empoisonné à l’arsenic à Sainte-Hélène, entre 1817 et 1821, par l’un de ses compagnons d’exil, le comte de Montholon, sur l’instigation de sa femme Albine qui était devenue la maîtresse de l’empereur et s’est trouvée enceinte de lui. (“that Napoleon was slowly poisoned with arsenic on St. Helena, between 1817 and 1821, by one of his companions in exile, the comte de Montholon, at the urging of his wife, Albine, who had become the Emperor’s mistress and was pregnant by him.”) I do not really know what we should think of such stories. The Napoleonic myth has, after all, given rise to the most astonishing tales, always said to be based on incontrovertible fact. Kafka, for instance, tells us that on November 11, 1911, he attended a conférence in the Rudolfinum on the subject of La Légende de Napoléon, at which one Richepin, a sturdy man of fifty with a fine figure, his hair arranged in stiff whorls in the Daudet style and at the same time lying close to his scalp, said among other things that in the past Napoleon’s tomb used to be opened once a year so that old soldiers filing past could set eyes on their embalmed Emperor. But later the custom of the annual opening of the tomb was discontinued, because his face was becoming rather green and bloated. Richepin himself as a child, however, says Kafka, had seen the dead Emperor in the arms of his great-uncle, who had served in Africa and for whom the commandant had the tomb specially opened. Moreover, Kafka’s diary entry continues, the conférence concluded with the speaker swearing that even in a thousand years’ time every mote of the dust of his own corpse, should it have consciousness, would still be ready to follow the call of Napoleon.”

 

 
W.G. Sebald (18 mei 1944 – 14 december 2001)
Cover Engelse uitgave

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

MORPHING

Man beginnt damit, sich in Schalen zu werfen, einen
Hauch von Perlmutt über weichen Körpern
zu tragen und – am Ende des kalten Buffets –
ein Schneckenhaus zu leeren, aus Eigenbedarf.

Wie spät das Heben der Gläser von Grund.
Perlen auf Zungen zergehen. Die Steine.
Ketten, an denen man hängt.

Algenverhangene Säle, Kronleuchter, die
– vom Boden herauf – in Meeresströmen leuchten.

Dann sieht man es nachts, mit feuchteren Augen.
Den Kopf voll Gold sinkt man in Schlaf. Und
hört in den Schalen entfernt das
Pochen der Echolote.

 

REQUIEM

Vorletztes Jahr, es gab ja erste Zeichen, eines
Nachts, wir sahen schwarz, im Spätprogramm
die Sterne vor den Augen, Popcorn
aus den Satellitenschüsseln fallen.

Als Wolken sich von Süden vor die Bilder schoben.
Jemand Geld von uns verlangte für die nächsten dreißig
Monate im voraus.

Fieberhaft. Im Keller unsres siebten Hauses suchten wir
nach Unterlagen über Orte, Zeiten jeder
Sendung. Gaben Daten, die wir fanden,

die Ermächtigung zum Einzug der
Geburten weiter, als der Wind sich drehte. Und die
Aufklärung des Himmels über uns

es kälter werden ließ. Der Schüttelfrost sich
auf Antennenstäbe legte. Wir von ferne noch
den Schnee im Dritten sahen, später – wie vorhergesagt –
nach kurzer, schwerer Krankheit dann verschieden.

 

 
Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Eva Gerlach, Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Jolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Yaël Vinckx

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Vaak vrij horizontaal

Een lijster: die hadden we nooit
gehad al die tien jaar, zong in de vlier en zong
onder ons raam juist zoals wij hadden gedacht
dat zij zingen. En zat met zijn snavel vol torren
stil zovaak wij keken, avonden lang
aten wij gebukt, het kon niet op
tot, zou je zeggen tsip? nee sjuk, hij wegbleef.
Een tijdje probeerde ik zijn lied
voor ’s ochtends vroeg, vierregelige ruime
verzen waarin iets koninklijks en iets
van krabben in de grond maar het wou niet, aldoor begon
wat ik niet had gehoord en niet gemist
zachtjes te zeuren. Waarom
als je zoveel van wat je ziet vergeet, de dingen
zo gauw, je krijgt me niet, uit je loslaten
dat je je afvraagt of je wel bestaat komt juist
het lichtste steeds voorbij, wacht tot de kust vrij is,
roept je met snavels vol eten.

 

Val

Een boom lag op de weg waarover wij
liepen jij en ik. Er zaten kleine
gaten rondom in zijn gepelde lijf
en toen wij op hem stapten barstte hij
tweemaal open. Door de kieren kwamen
imago’s aangekropen hemelsbreed,
de stroom in hem een zwerm. Wij konden geen
kant uit, stonden in het ongetemde
verhout, iets maakte ons van oor tot oor
eetbaar. Hart, zei je, gauw, wij lopen door.

 

13.00 uur

Eten, dagenlang voor je meegebracht,
verzamelde ik uit laden naast het bed
dat je afdruk nog niet kwijt wou. Aangebeten
vruchten, taart in zijn sarcofaag verdroogd,
vleesresten in je zakdoek uitgespogen,
brood dat onder een mossen deken lag.
Nu, het is tijd, ga zitten. Eet. Wees stil,
niet mopperen. Eet, leef omdat ik het wil.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

Hymne

À la très chère, à la très belle
Qui remplit mon coeur de clarté,
À l’ange, à l’idole immortelle,
Salut en l’immortalité !

Elle se répand dans ma vie
Comme un air imprégné de sel,
Et dans mon âme inassouvie
Verse le goût de l’éternel.

Sachet toujours frais qui parfume
L’atmosphère d’un cher réduit,
Encensoir oublié qui fume
En secret à travers la nuit,

Comment, amour incorruptible,
T’exprimer avec vérité ?
Grain de musc qui gis, invisible,
Au fond de mon éternité !

À la très bonne, à la très belle
Qui fait ma joie et ma santé,
À l’ange, à l’idole immortelle,
Salut en l’immortalité !

 

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux,
Riche, mais impuissant, jeune et pourtant très vieux,
Qui, de ses précepteurs méprisant les courbettes,
S’ennuie avec ses chiens comme avec d’autres bêtes.
Rien ne peut l’égayer, ni gibier, ni faucon,
Ni son peuple mourant en face du balcon.
Du bouffon favori la grotesque ballade
Ne distrait plus le front de ce cruel malade ;
Son lit fleurdelisé se transforme en tombeau,
Et les dames d’atour, pour qui tout prince est beau,
Ne savent plus trouver d’impudique toilette
Pour tirer un souris de ce jeune squelette.
Le savant qui lui fait de l’or n’a jamais pu
De son être extirper l’élément corrompu,
Et dans ces bains de sang qui des Romains nous viennent,
Et dont sur leurs vieux jours les puissants se souviennent,
Il n’a su réchauffer ce cadavre hébété
Où coule au lieu de sang l’eau verte du Léthé.

 

Ik wijd je dit gedicht

Ik wijd je dit gedicht, zodat, als ooit mijn naam
Voorspoedig in een verre tijd aan land zal komen,
Groots voortgedreven als een schip door een orkaan,
En op een avond stervelingen zal doen dromen,

Jouw aandenken zo fabelachtig als fantomen
De lezer afmat als een monotoon timpaan
En, in mijn laaghartige verzen opgenomen,
Door een geheime broederband blijft voortbestaan,

Verdoemde vrouw, jij die vanaf de hellegrond
Tot aan de hemeltrans slechts mij als toevlucht vond:
-O jij die, als een schim onmiddellijk verzwonden,

Met lichte voet en onbewogen blik trapt op
De dwaze stervelingen die je wrang bevonden,
Standbeeld met gitzwart oog, engel met bronzen kop.

 

Vertaald door Paul Claes

 

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Cover

 

De Nederlandse schrijver, correspondent en programmamaker Jelle Brandt Corstius werd geboren in Bloemendaal op 9 april 1978. Zie ook alle tags voor Jelle Brandt Corstius op dit blog.

Uit: Rusland voor gevorderden

“Als ik bezoek heb, vertel ik ze altijd de belangrijkste regel om te overleven in Rusland. De regel klinkt simpel maar is het niet: Stel nooit de Waaromvraag. Enkele typische vragen: Waarom kijken ze zo lang naar mijn paspoort bij de douane? Waarom zit er wel iemand achter de kassa, maar is het museum gesloten? Waarom zit de warmwaterkraan op de plaats van de koudwaterkraan? Waarom zegt de giromaat dat mijn saldo niet toereikend is en geeft hij vervolgens te veel geld? ‘Maar waarom kan ik dat niet vragen?’ wil het bezoek vervolgens weten. Dat is simpel: ten eerste zul je nooit een antwoord krijgen. En ten tweede zul je vroeg of laat doordraaien als je je dat soort dingen te lang afvraagt. De Russen zelf hebben het al lang geleden opgegeven. Zij zijn gewend om in een land te leven waar niets vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld: ik rijd door een drukke straat in het centrum van Moskou. Ik weet niet zeker of ik op een bepaald stoepje mag parkeren. Er loopt een agent langs en ik vraag hem of dat mag. Een Nederlandse agent zou ‘ja’ of `nee’ zeggen. De Russische agent antwoordt: ‘V principje da’, wat neerkomt op: in principe wel. In principe ja en in principe nee, het zijn de meest gehoorde antwoorden in Rusland. Niets is vanzelfsprekend in Rusland, klagen de Nederlanders die koppig duidelijkheid verlangen. Maar aan de andere kant: alles is mogelijk in Rusland. Heel Rusland is een schemergebied van onduidelijke regels, onduidelijke mensen en onduidelijk eten. Doordat dingen hier voortdurend stuk- of misgaan, hebben de Russen overigens wel een gave om zich uit de meest onmogelijke situaties te redden. Onlangs las ik het boek What Would MacGyver Do? met echt gebeurde verhalen van mensen die, net als de man uit de gelijknamige serie, met beperkte middelen een uitweg zoeken uit een benarde situatie. De verhalen waren voornamelijk afkomstig van Amerikanen. Bijvoorbeeld het verhaal van een man die vast kwam te zitten in de sneeuw en met behulp van popcorn weer grip op de weg kreeg. Ik was niet onder de indruk. In elke Rus huist een MacGyver. Eén `waaromvraag’ blijft meestal toch hardnekkig hangen tot het eind van de vakantie: ‘Wat bezielde je in dit land te gaan wonen?’ Rusland heeft het imago een onherbergzaam en onwelkom land te zijn, vol met lelijke gebouwen en roestende fabrieken.”

 

 
Jelle Brandt Corstius (Bloemendaal, 9 april 1978)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Karel Jonckheere werd geboren in Oostende op 9 april 1906. Zie ook alle tags voor Karel Jonckheere op dit blog.

 

Tussen zomer en herfst

De zomer waait uiteen, de natte blaren klagen,
verwilderd en verbaasd, in dezen regennacht.
De dieren schuilen dicht, geen vriend wordt meer verwacht,
wij zijn opnieuw alleen om ’t leven te ondervragen.

Ik vraag u dan terstond, nu gij u traag ontkleedt,
met het verdroomd gebaar, dat ik al ken sinds jaren:
een halfontblote borst, het uitslaan van uw haren,
terwijl ge ritueel een harden appel eet, –

ging iets van wat ons bond dit jaar alweer verloren,
niet uit verwijdering of matter liefdespel,
een nacht vereenzaming is van zo weinig tel
en kan misschien ons vlees maar niet ons hart verstoren; –

maar wat vergaat, voor goed, en niemans schuld verdient:
dat oud verdriet in ons, dat weinigen vermoeden?
De zomer waait uiteen, en wie zal ons vergoeden,
hoe wordt thans onze naam: geliefde of goede vriend?

 

Het spel

In ’t nieuw bezochte land, nog weken vóór het keren,
beviel hem soms het spel zijn ogen neer te slaan
en thuis te zijn, alleen om zich aan ’t oud begeren
te kunnen zeer doen, dàt van weer op reis te gaan.

Hij dreef de gril zo ver, wie bleven aan te spreken,
de vrouw, die hem begrijpt, den hond, die hem reeds kent,
het huis, waarvan hij houdt en dat hem zal ontbreken,
en veel dat men verlaat voor iets nog onbekend.

Had hem die pijn voldaan, dan kon hij niet geloven
hoe buiten om hem heen, ’t begeerde landschap lag,
hoe één flits van zijn wil het heimwee kon verdoven,
zodat hij aarzelde, als hij de palmen zag.

Een kinderlijk geluk ging telkens in hem zingen,
daar hij de macht bezat, die slechts een god behoort,
om verte en tijd, van droom tot vaste kern te dwingen,
zoals tot levend beeld een plots verrijzend woord.

Nu zit hij weerom thuis en in den schemer pogen
zijn woorden te verhalen hoe men ginder leeft.
Maar geen der vrienden leest uit zijn ontluisterde ogen
dat hier het land niet ligt, dat hij verlaten heeft.

 

De twee katten

De ene is de moeder. Zij ligt dichter bij het vuur
en haar gebroken wimperlijn dekt dieper dromen.
De jonge is zwanger en zit pronkend langs de muur
te luistren naar de wind en ’t spinnen van de bomen.

Er is geen peilen aan wie van hen, jong of oud,
het blindst gelukkig is; vóór morgen, na verleden?
Want wie zijn pijprook kent leest nuchter en vertrouwd:
‘Vraag aan het hart alleen een rustig kloppend heden.’

Tot eens de rust verveelt, – dit herfstweer woelt ons bloot
en blaast de askoek van het vlees tot nieuwer vuren -,
dan schrikken wij verbaasd, als uit een hoge goot
de wilde katerskreet weer lokt naar avonturen.

 


Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)
Cover

 

De Engelse dichteres, schrijfster en “spoken-word artist” Joolz Denby werd geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz Denby op dit blog.

 

Bradford (Fragment)

Stark against the huge backdrop of the clouds stand
the monumental sandstone buildings,
the Wool Barons’ proud and unflinching legacy,
palaces of trade that couldn
t be built now,
will never be built again by modern hands
no longer trained to patience and the skills
that turned the primeval bones of earth into carvings
as dense and intricate as nature herself.

Glancing up I see faces, plants and creatures made from stone
decorating every cornice, edge and buttress;
petrified sailing ships in full rig and portraits of
adamantine queens in medallions set on the
slab-sides of crumbling, forgotten towers.
Camels stride past pyramids cut out of stone by
men who would never see such things for themselves.
In the hundred niches that pock the great cliff of city hall
blind saints and craggy kings gaze into nothing
bound by masonry ropes and sandstone swags of ivy.
On other walls, griffins perch on acanthus twists
and arabesques, curlicues and cutwork
so deep you can stick your fingers in it
foam, twine and snake up spires that
reach greedily for the golden light that daily
turns their crushed crystals to living amber
for a few brief moments of glory . . .

 


Joolz Denby (Colchester, 9 april 1955)

 

De Duitse dichter, schrijver, essayist en criticus Albert von Schirnding werd geboren op 9 april 1935 in Regensburg. Zie ook. Zie ook alle tags voor Albert von Schirnding op dit blog.

Uit: Thomas Mann

„Der Dichter Hans Carossa erinnert sich an das im Krieg zerstörte Münchner Café Stephanie, auch «Café Größenwahn» genannt, in dem um die vorletzte Jahrhundertwende Schwabinger Literaten und Künstler verkehrten. Obwohl auch der junge Thomas Mann in Schwabing wohnte, zählte er nicht zu den Gästen des Cafés.
Man konnte ihn aber durch die großen Fenster «raschen Schrittes» über die Straße gehen sehen, «unauffällig tadellos gekleidet». Den Verfasser von Erzählungen wie Gladius Dei oder Tristan merkte man diesem Herrn nicht an, eher konnte man ihn für einen «Vertreter der Großindustrie» halten, der sich «auf dem Wege zur Aufsichtsratssitzung ein wenig verspätet hatte». Weniger wohlwollende Augenzeugen assoziierten die Erscheinung des wenige Jahre nach der Veröffentlichung seines ersten Romans Buddenbrooks (1901) berühmt gewordenen Schriftstellers mit einem mittleren Bankbeamten. Der aus der Hansestadt Lübeck mit neunzehn Jahren nach München gezogene Senatorensohn trug und betrug sich nach hanseatisch korrekter, kühler und distanzierter Art. In der Hochburg der Boheme fiel er gerade durch seine Unauffälligkeit aus dem Rahmen. Seinen Doppelgänger, den Schriftsteller Tonio Kröger in der gleichnamigen Novelle von 1903, läßt er zu einer befreundeten Malerin sagen: «Wünschten Sie, daß ich in einer zerrissenen Sammetjacke oder einer rotseidenen Weste umherliefe? Man ist als Künstler innerlich immer Abenteurer genug. Äußerlich soll man sich gut anziehen, zum Teufel, und sich benehmen wie ein anständiger Mensch.» So hielt er es sein Leben lang. Seine Förmlichkeit im Umgang, die auf manche Menschen als Steifheit und Kälte wirkte, der «Artistengestus des Sich-draußen-Haltens» (Theodor W. Adorno), diente der Abschirmung des inneren Abenteurertums, dem Schutz der künstlerischen Freiheit vor den Zumutungen der Außenwelt. Doch war das äußere herrenhafte Gebaren keine Maske, sondern ein Teil von Thomas Manns Persönlichkeit, eben jener, der mit dem Namen «Kröger» bezeichnet ist. «Ich habe im Grunde ein gewisses fürstliches Talent zum Repräsentieren», gestand er seinem Bruder Heinrich 1904 in einem Brief. Wer Fotografien des Dichters aus den verschiedenen Lebensaltern betrachtet, wird ihm dieses Talent bestätigen müssen.“

 

 
Albert von Schirnding (Regensburg, 9 april 1935)
Thomas Mann in 1905. Gravure door Johannes Lindner

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Wagenfahrt

Schöner Mond von Mariampol! Auf deinem
strohernen Rand, mein Städtchen,
hinter den Buden
kommt er herauf,
schwer, und hängt ein wenig
nach unten durch. So geht der
Pferdehändler, er kauft
seiner Mutter ein Fransentuch.

Abends
spät sangen die beiden. Wir fuhren
über den Fluß nach Haus,
an der Fähre mit Ruf und Zuruf
ging Gerede wie Wasser
leicht – und wir hörten ihn lang
über der Stadt,
droben in Türmen, hörten
den jüdischen Mond. Der ist
wie im Gartenwinkel das kleine
Kraut aus Tränen und Küssen,
Raute, unsere Mädchen
brechen es ab.
–––
Joneleit, komm, verlier dein
Tuch nicht. Die Alten schlafen.
Ausgesungen wieder
ist eine Nacht.

 

Am Strom

Du kamst den
Mondweg, von Ostra Brama
kamst du herab, von des alten
Bildes Glanz. In die Schürze
bargst du die Arme. Den Weg
kamst du zum Strom.

Abendgeleucht, vergängliche
Mühsal aus Staub,
unter dem Windfall immer
und entschwunden im Schwalbenflug.

Mädchen,
dein Blick aus dem Röhricht.
Ich rief dich den langen Tag.
Füll mir die Hände mit Sand,
die Feuchte will ich, die Schwere.
Nun atmen wir tiefer die Finsternis.

Lauscht’ ich über den Strom?
Dem Vogel nach oder drunten
dem Grundfisch? – «Lieber, immer
Sprunglaut hör ich und droben
Flügelschlag. Geh mir nicht fort.»

 

 
Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Gedenkplaat aan Bobrowski’s voormalige woonhuis in Berlijn

 

De Franse toneelschrijver Bernard-Marie Koltès werd geboren in Metz op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Bernard-Marie Koltès op dit blog.

Uit: Roberto Zucco

« Moi, j’ai fait des études, j’ai été un bon élève. On ne revient pas en arrière quand on a pris l’habitude d’être un bon élève. Je suis inscrit à l’université. Sur les bancs de la Sorbonne, ma place est réservée, parmi d’autres bons élèves au milieu desquels je ne me fais pas remarquer. Je vous jure qu’il faut être un bon élève, discret et invisible, pour être à la Sorbonne. Ce n’est pas une de ces universités de banlieue où sont les voyous et ceux qui se prennent pour des héros. Les couloirs de mon université sont silencieux et traversés par des ombres dont on n’entend même pas les pas. Dès demain je retournerai suivre mon cours de linguistique. C’est le jour, demain, du cours de linguistique. J’y serai, invisible parmi les invisibles, silencieux et attentif dans l’épais brouillard de la vie ordinaire. Rien ne pourrait changer le cours des choses, monsieur. Je suis comme un train qui traverse tranquillement une prairie et que rien ne pourrait faire dérailler. Je suis comme un hippopotame enfoncé dans la vase et qui se déplace très lentement et que rien ne pourrait détourner du chemin ni du rythme qu’il a décidé de prendre.
LE MONSIEUR. – On peut toujours dérailler, jeune homme, oui, maintenant je sais que n’importe qui peut dérailler, n’importe quand. Moi qui suis un vieil homme, moi qui croyais connaître le monde et la vie aussi bien que ma cuisine, patatras, me voici hors du monde, à cette heure qui n’en est pas une, sous une lumière étrangère, avec surtout l’inquiétude de ce qui se passera quand les lumières ordinaires se rallumeront, et que le premier métro passera, et que les gens ordinaires comme je l’étais envahiront cette station ; et moi, après cette première nuit blanche, il va bien me falloir sortir, traverser la grille enfin ouverte, voir le jour alors que je n’ai pas vu la nuit. Et je ne sais rien maintenant de ce qui va se passer, de la manière dont je verrai le monde et dont le monde me verra ou ne me verra pas. Car je ne saurai plus ce qui est le jour et ce qui est la nuit, je ne saurai plus quoi faire, je vais tourner dans ma cuisine à la recherche de l’heure et tout cela me fait bien peur, jeune homme.
ZUCCO. — Il y a de quoi avoir peur, en effet.
LE MONSIEUR. – Vous bégayez, très légèrement ; j’aime beaucoup cela. Cela me rassure. Aidez-moi, à l’heure où le bruit envahira ce lieu.»

 


Bernard-Marie Koltès (9 april 1948 – 15 april 1989)
Scene uit een opvoering in Valence, 2015

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster, journaliste en presentatrice Yaël Vinckx werd geboren in Hazerswoude in 1968. Zie ook alle tags voor Yaël Vinckx op dit blog.

Uit: De oorlog van mijn moeder

“Het huis in Scheveningen had een vriendelijk gezicht. Achter de ramen hing fris gewassen vitrage, in het voor-tuintje groeiden helmgras en vrolijke distelbloemen. Hubertina belde aan. Een oudere vrouw deed open. Ze droeg een zwarte jurk en zwarte lakschoenen, haar grijze haar had ze in een wrong op het hoofd gedraaid. Inge gluurde van achter de koffers naar dat haar. De vrouw lachte vriendelijk en stak haar hand uit: ‘Hallo, jullie zijn zeker de familie Brainich von Brai-nich-Felth.’ Geïntimideerd door de stijlvolle verschij-ning kon Hubertina alleen maar knikken. Toen stak ook zij haar hand uit. ‘Aangenaam, ik ben Hubertina. En dit zijn Inge en Carl junior.’ ‘Kom binnen,’ zei de vrouw. Ze stelde zich voor als mevrouw Van Doorn en gebaarde in de richting van een smalle gang. ‘De begane grond en de slaapkamer op de eerste verdieping zijn voor jullie. Ik zit op de tweede verdieping, maar we zullen elkaar vaak tegen-komen.’
Diezelfde middag begon Hubertina te boenen. Ze stuurde Carl jr. naar buiten om hout te halen, verwarm-de een pan water op de kachel en vroeg mevrouw Van Doorn om een doekje. Daarmee waste ze de ramen, veegde de vensterbank, boende de plinten. Ze dweil-de de vloer en sopte het toilet. Pas toen het allerlaatste stofje was uitgeklopt, mochten de kinderen de koffers naar binnen brengen.”

 


Yaël Vinckx (Hazerswoude, 1968)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Eva Gerlach

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Haar vader was schrijver en scenarist van beeldverhalen. Hij verliet het gezin toen Gerlach vier was; zij werd verder opgevoed door haar moeder, een lerares Nederlands, en haar stiefvader, een geoloog. Van 1953 tot 1966 verbleef Gerlach met haar ouders in Paramaribo in Suriname waar zij haar middelbareschooldiploma haalde. Terug in Nederland volgde ze verschillende studies: Spaans, culturele antropologie en vergelijkende literatuurwetenschap. Ze had vele banen en bijbanen: van zweminstructeur tot magazijnhulp. Ook vertaalde ze gebruiksaanwijzingen, assisteerde ze bij het maken van catalogi en hielp ze toneelgezelschappen. Gerlach debuteerde in 1977 met gedichten in Hollands Maandblad en daarna verscheen poëzie in Raster, Tirade en het Nieuw Wereld Tijdschrift. Haar debuutbundel “Verder geen leed” verscheen in 1979 en werd goed ontvangen. Hij werd meteen maar liefst twee keer bekroond: met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en de J.B. Charlesprijs. Behalve voor volwassenen schrijft Eva Gerlach incidenteel ook voor kinderen. In 1983 verscheen de bundel “Een kopstaand beeld” en in 1984 “Dochter”. Haar werk werd diverse keren bekroond. In 1988 ontving zij de A. Roland Holst-Penning voor haar gehele oeuvre en in 1995 de Jan Campert-prijs “voor Wat zoekraakt”.Voor haar bundel jeugdpoëzie “Hee meneer Eland” (1998) kreeg ze de Zilveren Griffel en de Nienke van Hichtumprijs. In 2000 werd haar gehele oeuvre bekroond met de P.C. Hooftprijs. Vanaf 2001 schrijft Gerlach ook columns voor De Morgen, waarvan ze er een aantal bundelde in “Losse bedrading” (2003).

Dubbelganger

Een man die fietste zo hard dat wij hem bijna niet zagen
kwam langs en riep met schorre stem pas op
maar voor wij iets konden doen was hij al weer voorbij
en voor wij hem na konden kijken was hij al zowat weg.

Het moet een beroeps zijn geweest als je zag hoe hij onder
het viaduct verdween, bijna doorzichtig, een wolkje
stof, niet dat dat opwoei van het asfalt maar hijzelf
dunner en dunner van steeds zichzelf in te halen.

 

Gelukkig gedicht

Ze kwam bij me in de gedaante van een hond van
onduidelijk ras, er was niemand thuis in dat dorp.
Ze kwam zo sloom als honden eigenlijk niet
kunnen naast me lopen, raakte me met geen
haar aan, keek niet omhoog. Bij het korenveld zei ik

ga weg en ze antwoordde niet maar
liet haar tanden zien. Ik zal je niet zal je
nooit verlaten. Bofkont die ik was. Nam haar
mee naar mijn huis bij de zee met water en brood,
steekmuggen, leerde haar koken,

schoonmaken, zingen. En nu met de zwaluwen, die ze
sinds ze terug zijn nazwemt tot achter de zon
is ze wanneer ze haar klittenvacht buiten hangt en
denkt dat ik niet kijk een vrouw uit dat dorp,
glad als een rots in zee, ze worden niet ouder,

verbazend dunne benen, zware enkels.

 

Drukte

Het is raar gesteld met de doden,
schuiven in je aan, zitten met hun
holtes in je knieën, hun kootjes
in je vingers een brief te schrijven,
even sloom als jezelf, even beperkt op de hoogte
van weerbericht en genade, twijfel en kostprijs

en als het etenstijd, bedtijd,
tijd is om de honden uit te laten,
tijd om een kind te krijgen, een man te begraven,
altijd lopen zij, meegaand,
volgzaam, met hun kammen en doornen hun schaambeen
boven je geslacht hun schedelpan rond je
zinnen hun graat om je merg

in je door, tiktiktik, alleen
je vel dempt hun drukte een beetje.

 
Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)