Anti-nieuwjaar (Karel Jonckheere), Carol Ann Duffy

 

Alle bezoekers en mede-bloggers een prettige jaarwisseling en een gelukkig Nieuwjaar!

 

Wintergezicht door Anton Smeerdijk, ca. 1910

 

Anti-nieuwjaar

Altijd en ergens oudejaarsavond
op een ster in een boek of een brief
ik vier mijn tijd niet in namen
ik hef geen punch op een dief.

Eeuwen zo oud als mijn jaren
mijn jaren zo jong als de wind
die met datumloze gebaren
mij uit de kalenders ontbindt.

Deze avond blijf ik afwezig
betrek een aanwezigheid
op einders die mij genezen
van mijn vergankelijkheid.

 

Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)
Jaarwisseling in Oostende, de geboorteplaats van Karel Jonckheere

 

Nieuwjaar

Ik laat het stervende jaar achter mij als een sjaal
en laat het vallen. Het gehaaste vuurwerk werpt zichzelf
tegen de nacht, bloemen van verlangen, liefdes vurigheid.
Uit de ruimte om me heen, terwijl ik hier sta, vorm ik
jouw afwezige lichaam tegen het mijne. Je raakt me aan als de gevende lucht.

Het meest veraf, meest dichtbij, zijn je armen duisternis, die me vasthoudt,
dus ik leun achterover, lip-lees de hemel die doorpraat in het licht,
syllabische sterren. Ik zie dat ze eindelijk tot ons bidden. Jouw adem
is middernacht, levend, op mijn huid, over de mijlen tussen ons heen,
velden en snelwegen en steden, de miljoen verlichte huisjes.

Deze liefde die we hebben, omgekeerd verdriet, vol rijm, verkeerde plaats,
verkeerde tijd, zoet werk voor handen, de roeping van ’t hart, vlammen
om het nieuwe jaar in te leiden, de dagen en nachten ver in de donkere zee
van de lucht. Je mond is nu sneeuw op mijn lippen, koel, intiem, eerste kus,
gelofte. Tijd valt en valt door eindeloze ruimte, naar wanneer we zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Carol Ann Duffy (Glasgow, 23 december 1955)
Jaarwisseling in Glasgow

 

Zie voor de schrijvers van de 31e december ook mijn blog van 31 december 2018 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Eva Gerlach, Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Jolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Yaël Vinckx

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Vaak vrij horizontaal

Een lijster: die hadden we nooit
gehad al die tien jaar, zong in de vlier en zong
onder ons raam juist zoals wij hadden gedacht
dat zij zingen. En zat met zijn snavel vol torren
stil zovaak wij keken, avonden lang
aten wij gebukt, het kon niet op
tot, zou je zeggen tsip? nee sjuk, hij wegbleef.
Een tijdje probeerde ik zijn lied
voor ’s ochtends vroeg, vierregelige ruime
verzen waarin iets koninklijks en iets
van krabben in de grond maar het wou niet, aldoor begon
wat ik niet had gehoord en niet gemist
zachtjes te zeuren. Waarom
als je zoveel van wat je ziet vergeet, de dingen
zo gauw, je krijgt me niet, uit je loslaten
dat je je afvraagt of je wel bestaat komt juist
het lichtste steeds voorbij, wacht tot de kust vrij is,
roept je met snavels vol eten.

 

Val

Een boom lag op de weg waarover wij
liepen jij en ik. Er zaten kleine
gaten rondom in zijn gepelde lijf
en toen wij op hem stapten barstte hij
tweemaal open. Door de kieren kwamen
imago’s aangekropen hemelsbreed,
de stroom in hem een zwerm. Wij konden geen
kant uit, stonden in het ongetemde
verhout, iets maakte ons van oor tot oor
eetbaar. Hart, zei je, gauw, wij lopen door.

 

13.00 uur

Eten, dagenlang voor je meegebracht,
verzamelde ik uit laden naast het bed
dat je afdruk nog niet kwijt wou. Aangebeten
vruchten, taart in zijn sarcofaag verdroogd,
vleesresten in je zakdoek uitgespogen,
brood dat onder een mossen deken lag.
Nu, het is tijd, ga zitten. Eet. Wees stil,
niet mopperen. Eet, leef omdat ik het wil.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

Hymne

À la très chère, à la très belle
Qui remplit mon coeur de clarté,
À l’ange, à l’idole immortelle,
Salut en l’immortalité !

Elle se répand dans ma vie
Comme un air imprégné de sel,
Et dans mon âme inassouvie
Verse le goût de l’éternel.

Sachet toujours frais qui parfume
L’atmosphère d’un cher réduit,
Encensoir oublié qui fume
En secret à travers la nuit,

Comment, amour incorruptible,
T’exprimer avec vérité ?
Grain de musc qui gis, invisible,
Au fond de mon éternité !

À la très bonne, à la très belle
Qui fait ma joie et ma santé,
À l’ange, à l’idole immortelle,
Salut en l’immortalité !

 

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux,
Riche, mais impuissant, jeune et pourtant très vieux,
Qui, de ses précepteurs méprisant les courbettes,
S’ennuie avec ses chiens comme avec d’autres bêtes.
Rien ne peut l’égayer, ni gibier, ni faucon,
Ni son peuple mourant en face du balcon.
Du bouffon favori la grotesque ballade
Ne distrait plus le front de ce cruel malade ;
Son lit fleurdelisé se transforme en tombeau,
Et les dames d’atour, pour qui tout prince est beau,
Ne savent plus trouver d’impudique toilette
Pour tirer un souris de ce jeune squelette.
Le savant qui lui fait de l’or n’a jamais pu
De son être extirper l’élément corrompu,
Et dans ces bains de sang qui des Romains nous viennent,
Et dont sur leurs vieux jours les puissants se souviennent,
Il n’a su réchauffer ce cadavre hébété
Où coule au lieu de sang l’eau verte du Léthé.

 

Ik wijd je dit gedicht

Ik wijd je dit gedicht, zodat, als ooit mijn naam
Voorspoedig in een verre tijd aan land zal komen,
Groots voortgedreven als een schip door een orkaan,
En op een avond stervelingen zal doen dromen,

Jouw aandenken zo fabelachtig als fantomen
De lezer afmat als een monotoon timpaan
En, in mijn laaghartige verzen opgenomen,
Door een geheime broederband blijft voortbestaan,

Verdoemde vrouw, jij die vanaf de hellegrond
Tot aan de hemeltrans slechts mij als toevlucht vond:
-O jij die, als een schim onmiddellijk verzwonden,

Met lichte voet en onbewogen blik trapt op
De dwaze stervelingen die je wrang bevonden,
Standbeeld met gitzwart oog, engel met bronzen kop.

 

Vertaald door Paul Claes

 

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Cover

 

De Nederlandse schrijver, correspondent en programmamaker Jelle Brandt Corstius werd geboren in Bloemendaal op 9 april 1978. Zie ook alle tags voor Jelle Brandt Corstius op dit blog.

Uit: Rusland voor gevorderden

“Als ik bezoek heb, vertel ik ze altijd de belangrijkste regel om te overleven in Rusland. De regel klinkt simpel maar is het niet: Stel nooit de Waaromvraag. Enkele typische vragen: Waarom kijken ze zo lang naar mijn paspoort bij de douane? Waarom zit er wel iemand achter de kassa, maar is het museum gesloten? Waarom zit de warmwaterkraan op de plaats van de koudwaterkraan? Waarom zegt de giromaat dat mijn saldo niet toereikend is en geeft hij vervolgens te veel geld? ‘Maar waarom kan ik dat niet vragen?’ wil het bezoek vervolgens weten. Dat is simpel: ten eerste zul je nooit een antwoord krijgen. En ten tweede zul je vroeg of laat doordraaien als je je dat soort dingen te lang afvraagt. De Russen zelf hebben het al lang geleden opgegeven. Zij zijn gewend om in een land te leven waar niets vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld: ik rijd door een drukke straat in het centrum van Moskou. Ik weet niet zeker of ik op een bepaald stoepje mag parkeren. Er loopt een agent langs en ik vraag hem of dat mag. Een Nederlandse agent zou ‘ja’ of `nee’ zeggen. De Russische agent antwoordt: ‘V principje da’, wat neerkomt op: in principe wel. In principe ja en in principe nee, het zijn de meest gehoorde antwoorden in Rusland. Niets is vanzelfsprekend in Rusland, klagen de Nederlanders die koppig duidelijkheid verlangen. Maar aan de andere kant: alles is mogelijk in Rusland. Heel Rusland is een schemergebied van onduidelijke regels, onduidelijke mensen en onduidelijk eten. Doordat dingen hier voortdurend stuk- of misgaan, hebben de Russen overigens wel een gave om zich uit de meest onmogelijke situaties te redden. Onlangs las ik het boek What Would MacGyver Do? met echt gebeurde verhalen van mensen die, net als de man uit de gelijknamige serie, met beperkte middelen een uitweg zoeken uit een benarde situatie. De verhalen waren voornamelijk afkomstig van Amerikanen. Bijvoorbeeld het verhaal van een man die vast kwam te zitten in de sneeuw en met behulp van popcorn weer grip op de weg kreeg. Ik was niet onder de indruk. In elke Rus huist een MacGyver. Eén `waaromvraag’ blijft meestal toch hardnekkig hangen tot het eind van de vakantie: ‘Wat bezielde je in dit land te gaan wonen?’ Rusland heeft het imago een onherbergzaam en onwelkom land te zijn, vol met lelijke gebouwen en roestende fabrieken.”

 

 
Jelle Brandt Corstius (Bloemendaal, 9 april 1978)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Karel Jonckheere werd geboren in Oostende op 9 april 1906. Zie ook alle tags voor Karel Jonckheere op dit blog.

 

Tussen zomer en herfst

De zomer waait uiteen, de natte blaren klagen,
verwilderd en verbaasd, in dezen regennacht.
De dieren schuilen dicht, geen vriend wordt meer verwacht,
wij zijn opnieuw alleen om ’t leven te ondervragen.

Ik vraag u dan terstond, nu gij u traag ontkleedt,
met het verdroomd gebaar, dat ik al ken sinds jaren:
een halfontblote borst, het uitslaan van uw haren,
terwijl ge ritueel een harden appel eet, –

ging iets van wat ons bond dit jaar alweer verloren,
niet uit verwijdering of matter liefdespel,
een nacht vereenzaming is van zo weinig tel
en kan misschien ons vlees maar niet ons hart verstoren; –

maar wat vergaat, voor goed, en niemans schuld verdient:
dat oud verdriet in ons, dat weinigen vermoeden?
De zomer waait uiteen, en wie zal ons vergoeden,
hoe wordt thans onze naam: geliefde of goede vriend?

 

Het spel

In ’t nieuw bezochte land, nog weken vóór het keren,
beviel hem soms het spel zijn ogen neer te slaan
en thuis te zijn, alleen om zich aan ’t oud begeren
te kunnen zeer doen, dàt van weer op reis te gaan.

Hij dreef de gril zo ver, wie bleven aan te spreken,
de vrouw, die hem begrijpt, den hond, die hem reeds kent,
het huis, waarvan hij houdt en dat hem zal ontbreken,
en veel dat men verlaat voor iets nog onbekend.

Had hem die pijn voldaan, dan kon hij niet geloven
hoe buiten om hem heen, ’t begeerde landschap lag,
hoe één flits van zijn wil het heimwee kon verdoven,
zodat hij aarzelde, als hij de palmen zag.

Een kinderlijk geluk ging telkens in hem zingen,
daar hij de macht bezat, die slechts een god behoort,
om verte en tijd, van droom tot vaste kern te dwingen,
zoals tot levend beeld een plots verrijzend woord.

Nu zit hij weerom thuis en in den schemer pogen
zijn woorden te verhalen hoe men ginder leeft.
Maar geen der vrienden leest uit zijn ontluisterde ogen
dat hier het land niet ligt, dat hij verlaten heeft.

 

De twee katten

De ene is de moeder. Zij ligt dichter bij het vuur
en haar gebroken wimperlijn dekt dieper dromen.
De jonge is zwanger en zit pronkend langs de muur
te luistren naar de wind en ’t spinnen van de bomen.

Er is geen peilen aan wie van hen, jong of oud,
het blindst gelukkig is; vóór morgen, na verleden?
Want wie zijn pijprook kent leest nuchter en vertrouwd:
‘Vraag aan het hart alleen een rustig kloppend heden.’

Tot eens de rust verveelt, – dit herfstweer woelt ons bloot
en blaast de askoek van het vlees tot nieuwer vuren -,
dan schrikken wij verbaasd, als uit een hoge goot
de wilde katerskreet weer lokt naar avonturen.

 


Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)
Cover

 

De Engelse dichteres, schrijfster en “spoken-word artist” Joolz Denby werd geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz Denby op dit blog.

 

Bradford (Fragment)

Stark against the huge backdrop of the clouds stand
the monumental sandstone buildings,
the Wool Barons’ proud and unflinching legacy,
palaces of trade that couldn
t be built now,
will never be built again by modern hands
no longer trained to patience and the skills
that turned the primeval bones of earth into carvings
as dense and intricate as nature herself.

Glancing up I see faces, plants and creatures made from stone
decorating every cornice, edge and buttress;
petrified sailing ships in full rig and portraits of
adamantine queens in medallions set on the
slab-sides of crumbling, forgotten towers.
Camels stride past pyramids cut out of stone by
men who would never see such things for themselves.
In the hundred niches that pock the great cliff of city hall
blind saints and craggy kings gaze into nothing
bound by masonry ropes and sandstone swags of ivy.
On other walls, griffins perch on acanthus twists
and arabesques, curlicues and cutwork
so deep you can stick your fingers in it
foam, twine and snake up spires that
reach greedily for the golden light that daily
turns their crushed crystals to living amber
for a few brief moments of glory . . .

 


Joolz Denby (Colchester, 9 april 1955)

 

De Duitse dichter, schrijver, essayist en criticus Albert von Schirnding werd geboren op 9 april 1935 in Regensburg. Zie ook. Zie ook alle tags voor Albert von Schirnding op dit blog.

Uit: Thomas Mann

„Der Dichter Hans Carossa erinnert sich an das im Krieg zerstörte Münchner Café Stephanie, auch «Café Größenwahn» genannt, in dem um die vorletzte Jahrhundertwende Schwabinger Literaten und Künstler verkehrten. Obwohl auch der junge Thomas Mann in Schwabing wohnte, zählte er nicht zu den Gästen des Cafés.
Man konnte ihn aber durch die großen Fenster «raschen Schrittes» über die Straße gehen sehen, «unauffällig tadellos gekleidet». Den Verfasser von Erzählungen wie Gladius Dei oder Tristan merkte man diesem Herrn nicht an, eher konnte man ihn für einen «Vertreter der Großindustrie» halten, der sich «auf dem Wege zur Aufsichtsratssitzung ein wenig verspätet hatte». Weniger wohlwollende Augenzeugen assoziierten die Erscheinung des wenige Jahre nach der Veröffentlichung seines ersten Romans Buddenbrooks (1901) berühmt gewordenen Schriftstellers mit einem mittleren Bankbeamten. Der aus der Hansestadt Lübeck mit neunzehn Jahren nach München gezogene Senatorensohn trug und betrug sich nach hanseatisch korrekter, kühler und distanzierter Art. In der Hochburg der Boheme fiel er gerade durch seine Unauffälligkeit aus dem Rahmen. Seinen Doppelgänger, den Schriftsteller Tonio Kröger in der gleichnamigen Novelle von 1903, läßt er zu einer befreundeten Malerin sagen: «Wünschten Sie, daß ich in einer zerrissenen Sammetjacke oder einer rotseidenen Weste umherliefe? Man ist als Künstler innerlich immer Abenteurer genug. Äußerlich soll man sich gut anziehen, zum Teufel, und sich benehmen wie ein anständiger Mensch.» So hielt er es sein Leben lang. Seine Förmlichkeit im Umgang, die auf manche Menschen als Steifheit und Kälte wirkte, der «Artistengestus des Sich-draußen-Haltens» (Theodor W. Adorno), diente der Abschirmung des inneren Abenteurertums, dem Schutz der künstlerischen Freiheit vor den Zumutungen der Außenwelt. Doch war das äußere herrenhafte Gebaren keine Maske, sondern ein Teil von Thomas Manns Persönlichkeit, eben jener, der mit dem Namen «Kröger» bezeichnet ist. «Ich habe im Grunde ein gewisses fürstliches Talent zum Repräsentieren», gestand er seinem Bruder Heinrich 1904 in einem Brief. Wer Fotografien des Dichters aus den verschiedenen Lebensaltern betrachtet, wird ihm dieses Talent bestätigen müssen.“

 

 
Albert von Schirnding (Regensburg, 9 april 1935)
Thomas Mann in 1905. Gravure door Johannes Lindner

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Wagenfahrt

Schöner Mond von Mariampol! Auf deinem
strohernen Rand, mein Städtchen,
hinter den Buden
kommt er herauf,
schwer, und hängt ein wenig
nach unten durch. So geht der
Pferdehändler, er kauft
seiner Mutter ein Fransentuch.

Abends
spät sangen die beiden. Wir fuhren
über den Fluß nach Haus,
an der Fähre mit Ruf und Zuruf
ging Gerede wie Wasser
leicht – und wir hörten ihn lang
über der Stadt,
droben in Türmen, hörten
den jüdischen Mond. Der ist
wie im Gartenwinkel das kleine
Kraut aus Tränen und Küssen,
Raute, unsere Mädchen
brechen es ab.
–––
Joneleit, komm, verlier dein
Tuch nicht. Die Alten schlafen.
Ausgesungen wieder
ist eine Nacht.

 

Am Strom

Du kamst den
Mondweg, von Ostra Brama
kamst du herab, von des alten
Bildes Glanz. In die Schürze
bargst du die Arme. Den Weg
kamst du zum Strom.

Abendgeleucht, vergängliche
Mühsal aus Staub,
unter dem Windfall immer
und entschwunden im Schwalbenflug.

Mädchen,
dein Blick aus dem Röhricht.
Ich rief dich den langen Tag.
Füll mir die Hände mit Sand,
die Feuchte will ich, die Schwere.
Nun atmen wir tiefer die Finsternis.

Lauscht’ ich über den Strom?
Dem Vogel nach oder drunten
dem Grundfisch? – «Lieber, immer
Sprunglaut hör ich und droben
Flügelschlag. Geh mir nicht fort.»

 

 
Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Gedenkplaat aan Bobrowski’s voormalige woonhuis in Berlijn

 

De Franse toneelschrijver Bernard-Marie Koltès werd geboren in Metz op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Bernard-Marie Koltès op dit blog.

Uit: Roberto Zucco

« Moi, j’ai fait des études, j’ai été un bon élève. On ne revient pas en arrière quand on a pris l’habitude d’être un bon élève. Je suis inscrit à l’université. Sur les bancs de la Sorbonne, ma place est réservée, parmi d’autres bons élèves au milieu desquels je ne me fais pas remarquer. Je vous jure qu’il faut être un bon élève, discret et invisible, pour être à la Sorbonne. Ce n’est pas une de ces universités de banlieue où sont les voyous et ceux qui se prennent pour des héros. Les couloirs de mon université sont silencieux et traversés par des ombres dont on n’entend même pas les pas. Dès demain je retournerai suivre mon cours de linguistique. C’est le jour, demain, du cours de linguistique. J’y serai, invisible parmi les invisibles, silencieux et attentif dans l’épais brouillard de la vie ordinaire. Rien ne pourrait changer le cours des choses, monsieur. Je suis comme un train qui traverse tranquillement une prairie et que rien ne pourrait faire dérailler. Je suis comme un hippopotame enfoncé dans la vase et qui se déplace très lentement et que rien ne pourrait détourner du chemin ni du rythme qu’il a décidé de prendre.
LE MONSIEUR. – On peut toujours dérailler, jeune homme, oui, maintenant je sais que n’importe qui peut dérailler, n’importe quand. Moi qui suis un vieil homme, moi qui croyais connaître le monde et la vie aussi bien que ma cuisine, patatras, me voici hors du monde, à cette heure qui n’en est pas une, sous une lumière étrangère, avec surtout l’inquiétude de ce qui se passera quand les lumières ordinaires se rallumeront, et que le premier métro passera, et que les gens ordinaires comme je l’étais envahiront cette station ; et moi, après cette première nuit blanche, il va bien me falloir sortir, traverser la grille enfin ouverte, voir le jour alors que je n’ai pas vu la nuit. Et je ne sais rien maintenant de ce qui va se passer, de la manière dont je verrai le monde et dont le monde me verra ou ne me verra pas. Car je ne saurai plus ce qui est le jour et ce qui est la nuit, je ne saurai plus quoi faire, je vais tourner dans ma cuisine à la recherche de l’heure et tout cela me fait bien peur, jeune homme.
ZUCCO. — Il y a de quoi avoir peur, en effet.
LE MONSIEUR. – Vous bégayez, très légèrement ; j’aime beaucoup cela. Cela me rassure. Aidez-moi, à l’heure où le bruit envahira ce lieu.»

 


Bernard-Marie Koltès (9 april 1948 – 15 april 1989)
Scene uit een opvoering in Valence, 2015

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster, journaliste en presentatrice Yaël Vinckx werd geboren in Hazerswoude in 1968. Zie ook alle tags voor Yaël Vinckx op dit blog.

Uit: De oorlog van mijn moeder

“Het huis in Scheveningen had een vriendelijk gezicht. Achter de ramen hing fris gewassen vitrage, in het voor-tuintje groeiden helmgras en vrolijke distelbloemen. Hubertina belde aan. Een oudere vrouw deed open. Ze droeg een zwarte jurk en zwarte lakschoenen, haar grijze haar had ze in een wrong op het hoofd gedraaid. Inge gluurde van achter de koffers naar dat haar. De vrouw lachte vriendelijk en stak haar hand uit: ‘Hallo, jullie zijn zeker de familie Brainich von Brai-nich-Felth.’ Geïntimideerd door de stijlvolle verschij-ning kon Hubertina alleen maar knikken. Toen stak ook zij haar hand uit. ‘Aangenaam, ik ben Hubertina. En dit zijn Inge en Carl junior.’ ‘Kom binnen,’ zei de vrouw. Ze stelde zich voor als mevrouw Van Doorn en gebaarde in de richting van een smalle gang. ‘De begane grond en de slaapkamer op de eerste verdieping zijn voor jullie. Ik zit op de tweede verdieping, maar we zullen elkaar vaak tegen-komen.’
Diezelfde middag begon Hubertina te boenen. Ze stuurde Carl jr. naar buiten om hout te halen, verwarm-de een pan water op de kachel en vroeg mevrouw Van Doorn om een doekje. Daarmee waste ze de ramen, veegde de vensterbank, boende de plinten. Ze dweil-de de vloer en sopte het toilet. Pas toen het allerlaatste stofje was uitgeklopt, mochten de kinderen de koffers naar binnen brengen.”

 


Yaël Vinckx (Hazerswoude, 1968)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Arnold Stadler, Yaël Vinckx

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

Le rebelle

Un ange furieux fond du ciel comme un aigle,
Du mécréant saisit à plein poing les cheveux,
Et dit, le secouant : ” Tu connaîtras la règle !
(Car je suis ton bon Ange, entends-tu ?) Je le veux !

Sache qu’il faut aimer, sans faire la grimace,
Le pauvre, le méchant, le tortu, l’hébété,
Pour que tu puisses faire, à Jésus, quand il passe,
Un tapis triomphal avec ta charité.

Tel est l’Amour ! Avant que ton coeur ne se blase,
A la gloire de Dieu rallume ton extase ;
C’est la Volupté vraie aux durables appas !”

Et l’Ange, châtiant autant, ma foi ! qu’il aime,
De ses poings de géant torture l’anathème ;
Mais le damné répond toujours : ” Je ne veux pas !”

 

Mens en zee

U, vrije mens, vereert de zee het allermeest.
Zij is uw spiegelbeeld: u kunt uw ziel ontwaren
In het oneindig deinen van haar zilte baren,
Al even bitter als de afgrond van uw geest.

U duikt diep in uw evenbeeld vol zelfbehagen;
Uw oog en arm omvademen het, en uw hart
Vergeet soms het gejammer van zijn eigen smart
In het geluid van haar ontembaar woeste klagen.

Steeds zult u beiden even duister en gesloten zijn:
Mens, niemand kan de diepten van uw geest doorgronden;
Zee, niemand heeft de schatten in uw schoot gevonden,
Zo angstvallig bewaart u beiden uw geheim.

En desondanks gaat sedert onheuglijke tijden
Uw tweekamp ongenadig en verbeten voort,
Zozeer bent u verknocht aan slachting en aan moord,
Die onverbiddelijk als broers elkaar bestrijden.

 

Vertaald door Paul Claes

 

Der Mensch und das Meer

Du freier Mensch, du liebst das Meer voll Kraft,
Dein Spiegel ist’s. In seiner Wellen Mauer,
Die hoch sich türmt, wogt deiner Seele Schauer,
In dir und ihm der gleiche Abgrund klafft.

Du liebst es, zu versinken in dein Bild,
Mit Aug’ und Armen willst du es umfassen,
Der eignen Seele Sturm verrinnen lassen
In seinem Klageschrei, unzähmbar wild.

Ihr beide seid von heimlich finstrer Art.
Wer taucht, o Mensch, in deine letzten Tiefen,
Wer kennt die Perlen, die verborgen schliefen,
Die Schätze, die das neidische Meer bewahrt?

Und doch bekämpft ihr euch ohn’ Unterlass
Jahrtausende in mitleidlosem Streiten,
Denn ihr liebt Blut und Tod und Grausamkeiten,
O wilde Ringer, ewiger Bruderhass!

 

Vertaald door Stefan George

 

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Foto door Nadar

Lees verder “Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Arnold Stadler, Yaël Vinckx”

Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

À celle qui est trop gaie

Ta tête, ton geste, ton air
Sont beaux comme un beau paysage ;
Le rire joue en ton visage
Comme un vent frais dans un ciel clair.

Le passant chagrin que tu frôles
Est ébloui par la santé
Qui jaillit comme une clarté
De tes bras et de tes épaules.

Les retentissantes couleurs
Dont tu parsèmes tes toilettes
Jettent dans l’esprit des poètes
L’image d’un ballet de fleurs.

Ces robes folles sont l’emblème
De ton esprit bariolé ;
Folle dont je suis affolé,
Je te hais autant que je t’aime !

Quelquefois dans un beau jardin
Où je traînais mon atonie,
J’ai senti, comme une ironie,
Le soleil déchirer mon sein ;

Et le printemps et la verdure
Ont tant humilié mon coeur,
Que j’ai puni sur une fleur
L’insolence de la Nature.

Ainsi je voudrais, une nuit,
Quand l’heure des voluptés sonne,
Vers les trésors de ta personne,
Comme un lâche, ramper sans bruit,

Pour châtier ta chair joyeuse,
Pour meurtrir ton sein pardonné,
Et faire à ton flanc étonné
Une blessure large et creuse,

Et, vertigineuse douceur !
A travers ces lèvres nouvelles,
Plus éclatantes et plus belles,
T’infuser mon venin, ma soeur !

 

Alchimie de la douleur

L’un t’éclaire avec son ardeur,
L’autre en toi met son deuil, Nature !
Ce qui dit à l’un : Sépulture !
Dit à l’autre : Vie et splendeur !

Hermès inconnu qui m’assistes
Et qui toujours m’intimidas,
Tu me rends l’égal de Midas,
Le plus triste des alchimistes ;

Par toi je change l’or en fer
Et le paradis en enfer ;
Dans le suaire des nuages

Je découvre un cadavre cher,
Et sur les célestes rivages
Je bâtis de grands sarcophages.

 


Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Portret Gustave Courbet, 1848-1849

Lees verder “Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski”

Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

Bohémiens en voyage

La tribu prophétique aux prunelles ardentes
Hier s’est mise en route, emportant ses petits
Sur son dos, ou livrant à leurs fiers appétits
Le trésor toujours prêt des mamelles pendantes.

Les hommes vont à pied sous leurs armes luisantes
Le long des chariots où les leurs sont blottis,
Promenant sur le ciel des yeux appesantis
Par le morne regret des chimères absentes.

Du fond de son réduit sablonneux le grillon,
Les regardant passer, redouble sa chanson ;
Cybèle, qui les aime, augmente ses verdures,

Fait couler le rocher et fleurir le désert
Devant ces voyageurs, pour lesquels est ouvert
L’empire familier des ténèbres futures.

 

Cats

Sages austere and fervent lovers both,
In their ripe season, cherish cats, the pride
Of hearths, strong, mild, and to themselves allied
In chilly stealth and sedentary sloth.

Friends both to lust and learning, they frequent
Silence, and love the horror darkness breeds.
Erebus would have chosen them for steeds
To hearses, could their pride to it have bent.

Dreaming, the noble postures they assume
Of sphinxes stretching out into the gloom
That seems to swoon into an endless trance.

Their fertile flanks are full of sparks that tingle,
And particles of gold, like grains of shingle,
Vaguely be-star their pupils as they glance.

 

Vertaald door Roy Campbell

 

Die Katzen

Die toll Verliebten und die strengen Weisen
Verehren, wenn die Kraft und Jugend schmolz,
Die Katzen sanft und stark, des Hauses Stolz,
Die fröstelnd, so wie sie, den Herd umkreisen.

Die, so wie sie, Weisheit und Sinnenglut
Und Dunkel lieben, Nacht von Grau’n durchflossen,
Die sich der Orkus hätt’ erwählt zu Rossen,
Stünd’ seinem Dienst zu Kauf ihr stolzes Blut.

Sie gleichen Statuen, wenn sie sinnend kauern,
Den grossen Sphinxen in der Wüste Schauern,
Die ewig dämmern an des Traumes Rand.

Aus ihren Lenden magische Funken sprühen,
Und wie besternt von feinem goldnen Sand
Scheint ihres rätselvollen Auges Glühen.

 

Vertaald door Therese Robinson

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Portret door Emile Deroy, 1844

Lees verder “Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski”

Charles Baudelaire, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

De albatros

Soms tracht de scheepsbemanning, uit verveling,
een albatros te grijpen als zo’n dier,
het schip omzwenkend, neerstrijkt op de railing
en dan tot prooi wordt van hun bot plezier.

Want heeft de vogel eens zich laten vangen
en moet hij zich bewegen over ’t dek,
dan ziet men machteloos zijn vlerken hangen
en loopt hij, letterlijk gezegd, voor gek.

Zijn vlucht is vorst’lijk, maar zijn dronken stappen
verwekken bij het scheepsvolk hoongelach:
ze doen hem na, ze maken flauwe grappen,
ze brullen zich een breuk om zijn gedrag.

Zo is de dichter ook: hij kan ontzweven
aan wat er rond hem wriemelt en krioelt,
maar zie hoe hij, geprest om mee te leven,
juist door die vleugels zich belemmerd voelt!

 

Vertaald door A. Marja

 

Spleen

Wanneer de hemel laag en zwaar drukt als een deksel
Op de kreunende geest, ten prooi aan lange verveling,
En hij vanaf de horizon die de hele cirkel omhelst
Over ons een dag giet die nog triester is dan de nachten ;

Wanneer de aarde veranderd is in een vochtig cachot,
Waar de Hoop, als een vleermuis,
Wegvliegt met zijn verlegen vleugel fladderend tegen muren,      
En zijn hoofd stotend tegen verrotte plafonds ;

Wanneer de regen zijn immense sluiers uitspreidt,
Tralies van een immense gevangenis imiterend
En een zwijgend volk van infame spinnen
Zijn netten spant in het diepst van onze hersenen,

Springen ineens klokken op in razernij
En lanceren een afschuwelijk gehuil naar de hemel,
Net als zwervende geesten zonder vaderland
Die halsstarrig beginnen te kermen.

– En lange lijkwagens, zonder tamboer noch muziek,
Passeren langzaam in mijn ziel ; de Hoop,
Overwonnen, huilt, en de vreselijke despotische Angst,
Plant zijn zwarte vlag op mijn voorovergebogen schedel.

 

Vertaald door Vivienne Stringa

 

De dood der geliefden

Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.

We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.

Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.

En later zal men ons een engel sturen
die, trouw en vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)

Lees verder “Charles Baudelaire, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès”

Moeder (Karel Jonckheere)

Bij Moederdag

 

 
Moeder en kinderen aan het strand door Jozef Israëls, eind 19e eeuw

 

Moeder

Zo lang zij rustig leeft
kunnen wij haar vergeten,
ze kost ons zorg noch geld,
ze doet ons nimmer zeer;
tweemaal in ’t jaar, misschien,
gaan wij nog bij haar eten
en lachen als zij zegt:
Het is de laatste keer.

Maar één kort spoedbericht
maakt ons tot zonen,
wat ons gewichtig werd
valt plots en dwaas uiteen,
wij dachten in onze eeuw
en werk te wonen
tot wij beschaamd en leeg
haar kleine huis betreên.

Ze heeft op ons gewacht.
Tenzij ze is gestorven.
Daar ligt wie onze moeder was,
het arm gezicht waarin veel eenzaamheid
berusting heeft gekorven
beschenen voor het laatst
in reeds vervreemdend licht.

Dat wij voorgoed alleen zijn thans,
dat alle bronnen vervloeien in de tijd,
bedroeft ons hart zo niet.
Maar dat onze overmoed
zich nimmer heeft bezonnen
over haar eenzaamheid,
dit wordt ons taaist verdriet


Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)
Oostende (Karel Jonckheere werd geboren in Oostende

 

Zie voor de schrijvers van de 11e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Karel Jonckheere

De Vlaamse dichter en schrijver Karel Jonckheere werd geboren in Oostende op 9 april 1906. Jonckheere schreef poëtisch, later vol ironie, novellen en reisverhalen, maar ook gedichten, essays en kritieken. Karel Jonckheere werd tweemaal bekroond met de Staatsprijs voor Poëzie: in 1947 met de bundel ” Spiegel der Zee” en in 1956 met de dichtbundel “Van Zee tot Schelp”. Hij was als literair adviseur van het Ministerie van Cultuur dé ambassadeur van de Nederlandstalige letteren in het buitenland en hij was lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Het werk van Jonckheere is ten dele autobiografisch en heeft als thema voornamelijk de zee (hij is geboren in het visserskwartier). Tijdens zijn jeugd maakte hij kennis met Karel van de Woestijne. Volgens Jonckheere was Oostende een surrealistische stad met de Oostendenaars als ras apart die hij dan ook als dusdanig beschrijft in zijn novellen en aforismen (bijvoorbeeld: Oostende vertelt). Jonckheere werd in Nederland vooral bekend als de voorzitter van het satirisch televisieforum “Hou je aan je woord” (1961-1963) met Godfried Bomans, Hella Haasse en Dr. Victor E. van Vriesland.

Fabel van de bloedtransfusie

Ik word overreden riep de oude vrouw
de schokbreker wist van toeten noch blazen
ze liep in de weg zei de man achter ’t stuur
ze heeft rood bloed zei het zwarte asfalt
haar bloed is weg zei de witte chirurg
ze is voor mij zei grijs de dood.

Hier is mijn bloed zei de man in de deur
ik ben haar zoon zei het bloed in de man.

Ben ik al koud vroeg de vrouw aan haar droom
waar is de hemel de hel met goud vuur ?

De chirurg tot de spuit tot de huid tot de prik tot het bloed.

Blijft dat zo tot in der eeuwigheid
ze bederven mijn stiel zei de dood tot de tijd.

Ik ben het zei de zoon tot de moeder
ik ben het zei het bloed van de zoon tot de moeder

d.w.z. tot het bloed van de koelende moeder.

Dag bloed zei dit bloed ’t is lang geleden
om u weer te zien zou men geld besteden.
‘k Zou haar hart willen zien zei het bloed van de zoon.
Kom dan mee, jong bloed, zei het bloed van de moeder
wacht op het tij en verschuw haar niet
de tropen de meisjes zijt gij niet ziek?

Benauwd heb ik het zei het bloed van de zoon
benauwd en koud in deze oude woon.
Houd mij maar vast zei het bloed van de moeder.

Kent gij de weg ik ken hem wel.
Door het rechter hart dat hem herkende
door de twee longen die hem herkenden
door het linker hart dat hem herkende
door het hoofd dat hem niet herkende.

ik heb mijn tijd, zei de dood tot de tijd.

Ten tweeden male door hart en longen
en weer naar het hoofd
en weer door het hoofd.

Ik voel me al beter zei ’t bloed van de zoon
ik heb u verwarmd zei ’t bloed van de moeder.

Ze tracht te spreken zei de chirurg tot de zoon
leg uw oor aan haar mond haar leven zal spreken.

Toen heeft de mond van de moeder gezegd
en alleen het oor van de zoon kon het horen:
ik droomde dat mijn zoon werd geboren.

 
Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)