Eva Gerlach, Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Jolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Yaël Vinckx

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Vaak vrij horizontaal

Een lijster: die hadden we nooit
gehad al die tien jaar, zong in de vlier en zong
onder ons raam juist zoals wij hadden gedacht
dat zij zingen. En zat met zijn snavel vol torren
stil zovaak wij keken, avonden lang
aten wij gebukt, het kon niet op
tot, zou je zeggen tsip? nee sjuk, hij wegbleef.
Een tijdje probeerde ik zijn lied
voor ’s ochtends vroeg, vierregelige ruime
verzen waarin iets koninklijks en iets
van krabben in de grond maar het wou niet, aldoor begon
wat ik niet had gehoord en niet gemist
zachtjes te zeuren. Waarom
als je zoveel van wat je ziet vergeet, de dingen
zo gauw, je krijgt me niet, uit je loslaten
dat je je afvraagt of je wel bestaat komt juist
het lichtste steeds voorbij, wacht tot de kust vrij is,
roept je met snavels vol eten.

 

Val

Een boom lag op de weg waarover wij
liepen jij en ik. Er zaten kleine
gaten rondom in zijn gepelde lijf
en toen wij op hem stapten barstte hij
tweemaal open. Door de kieren kwamen
imago’s aangekropen hemelsbreed,
de stroom in hem een zwerm. Wij konden geen
kant uit, stonden in het ongetemde
verhout, iets maakte ons van oor tot oor
eetbaar. Hart, zei je, gauw, wij lopen door.

 

13.00 uur

Eten, dagenlang voor je meegebracht,
verzamelde ik uit laden naast het bed
dat je afdruk nog niet kwijt wou. Aangebeten
vruchten, taart in zijn sarcofaag verdroogd,
vleesresten in je zakdoek uitgespogen,
brood dat onder een mossen deken lag.
Nu, het is tijd, ga zitten. Eet. Wees stil,
niet mopperen. Eet, leef omdat ik het wil.

 


Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

Hymne

À la très chère, à la très belle
Qui remplit mon coeur de clarté,
À l’ange, à l’idole immortelle,
Salut en l’immortalité !

Elle se répand dans ma vie
Comme un air imprégné de sel,
Et dans mon âme inassouvie
Verse le goût de l’éternel.

Sachet toujours frais qui parfume
L’atmosphère d’un cher réduit,
Encensoir oublié qui fume
En secret à travers la nuit,

Comment, amour incorruptible,
T’exprimer avec vérité ?
Grain de musc qui gis, invisible,
Au fond de mon éternité !

À la très bonne, à la très belle
Qui fait ma joie et ma santé,
À l’ange, à l’idole immortelle,
Salut en l’immortalité !

 

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux,
Riche, mais impuissant, jeune et pourtant très vieux,
Qui, de ses précepteurs méprisant les courbettes,
S’ennuie avec ses chiens comme avec d’autres bêtes.
Rien ne peut l’égayer, ni gibier, ni faucon,
Ni son peuple mourant en face du balcon.
Du bouffon favori la grotesque ballade
Ne distrait plus le front de ce cruel malade ;
Son lit fleurdelisé se transforme en tombeau,
Et les dames d’atour, pour qui tout prince est beau,
Ne savent plus trouver d’impudique toilette
Pour tirer un souris de ce jeune squelette.
Le savant qui lui fait de l’or n’a jamais pu
De son être extirper l’élément corrompu,
Et dans ces bains de sang qui des Romains nous viennent,
Et dont sur leurs vieux jours les puissants se souviennent,
Il n’a su réchauffer ce cadavre hébété
Où coule au lieu de sang l’eau verte du Léthé.

 

Ik wijd je dit gedicht

Ik wijd je dit gedicht, zodat, als ooit mijn naam
Voorspoedig in een verre tijd aan land zal komen,
Groots voortgedreven als een schip door een orkaan,
En op een avond stervelingen zal doen dromen,

Jouw aandenken zo fabelachtig als fantomen
De lezer afmat als een monotoon timpaan
En, in mijn laaghartige verzen opgenomen,
Door een geheime broederband blijft voortbestaan,

Verdoemde vrouw, jij die vanaf de hellegrond
Tot aan de hemeltrans slechts mij als toevlucht vond:
-O jij die, als een schim onmiddellijk verzwonden,

Met lichte voet en onbewogen blik trapt op
De dwaze stervelingen die je wrang bevonden,
Standbeeld met gitzwart oog, engel met bronzen kop.

 

Vertaald door Paul Claes

 

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Cover

 

De Nederlandse schrijver, correspondent en programmamaker Jelle Brandt Corstius werd geboren in Bloemendaal op 9 april 1978. Zie ook alle tags voor Jelle Brandt Corstius op dit blog.

Uit: Rusland voor gevorderden

“Als ik bezoek heb, vertel ik ze altijd de belangrijkste regel om te overleven in Rusland. De regel klinkt simpel maar is het niet: Stel nooit de Waaromvraag. Enkele typische vragen: Waarom kijken ze zo lang naar mijn paspoort bij de douane? Waarom zit er wel iemand achter de kassa, maar is het museum gesloten? Waarom zit de warmwaterkraan op de plaats van de koudwaterkraan? Waarom zegt de giromaat dat mijn saldo niet toereikend is en geeft hij vervolgens te veel geld? ‘Maar waarom kan ik dat niet vragen?’ wil het bezoek vervolgens weten. Dat is simpel: ten eerste zul je nooit een antwoord krijgen. En ten tweede zul je vroeg of laat doordraaien als je je dat soort dingen te lang afvraagt. De Russen zelf hebben het al lang geleden opgegeven. Zij zijn gewend om in een land te leven waar niets vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld: ik rijd door een drukke straat in het centrum van Moskou. Ik weet niet zeker of ik op een bepaald stoepje mag parkeren. Er loopt een agent langs en ik vraag hem of dat mag. Een Nederlandse agent zou ‘ja’ of `nee’ zeggen. De Russische agent antwoordt: ‘V principje da’, wat neerkomt op: in principe wel. In principe ja en in principe nee, het zijn de meest gehoorde antwoorden in Rusland. Niets is vanzelfsprekend in Rusland, klagen de Nederlanders die koppig duidelijkheid verlangen. Maar aan de andere kant: alles is mogelijk in Rusland. Heel Rusland is een schemergebied van onduidelijke regels, onduidelijke mensen en onduidelijk eten. Doordat dingen hier voortdurend stuk- of misgaan, hebben de Russen overigens wel een gave om zich uit de meest onmogelijke situaties te redden. Onlangs las ik het boek What Would MacGyver Do? met echt gebeurde verhalen van mensen die, net als de man uit de gelijknamige serie, met beperkte middelen een uitweg zoeken uit een benarde situatie. De verhalen waren voornamelijk afkomstig van Amerikanen. Bijvoorbeeld het verhaal van een man die vast kwam te zitten in de sneeuw en met behulp van popcorn weer grip op de weg kreeg. Ik was niet onder de indruk. In elke Rus huist een MacGyver. Eén `waaromvraag’ blijft meestal toch hardnekkig hangen tot het eind van de vakantie: ‘Wat bezielde je in dit land te gaan wonen?’ Rusland heeft het imago een onherbergzaam en onwelkom land te zijn, vol met lelijke gebouwen en roestende fabrieken.”

 

 
Jelle Brandt Corstius (Bloemendaal, 9 april 1978)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Karel Jonckheere werd geboren in Oostende op 9 april 1906. Zie ook alle tags voor Karel Jonckheere op dit blog.

 

Tussen zomer en herfst

De zomer waait uiteen, de natte blaren klagen,
verwilderd en verbaasd, in dezen regennacht.
De dieren schuilen dicht, geen vriend wordt meer verwacht,
wij zijn opnieuw alleen om ’t leven te ondervragen.

Ik vraag u dan terstond, nu gij u traag ontkleedt,
met het verdroomd gebaar, dat ik al ken sinds jaren:
een halfontblote borst, het uitslaan van uw haren,
terwijl ge ritueel een harden appel eet, –

ging iets van wat ons bond dit jaar alweer verloren,
niet uit verwijdering of matter liefdespel,
een nacht vereenzaming is van zo weinig tel
en kan misschien ons vlees maar niet ons hart verstoren; –

maar wat vergaat, voor goed, en niemans schuld verdient:
dat oud verdriet in ons, dat weinigen vermoeden?
De zomer waait uiteen, en wie zal ons vergoeden,
hoe wordt thans onze naam: geliefde of goede vriend?

 

Het spel

In ’t nieuw bezochte land, nog weken vóór het keren,
beviel hem soms het spel zijn ogen neer te slaan
en thuis te zijn, alleen om zich aan ’t oud begeren
te kunnen zeer doen, dàt van weer op reis te gaan.

Hij dreef de gril zo ver, wie bleven aan te spreken,
de vrouw, die hem begrijpt, den hond, die hem reeds kent,
het huis, waarvan hij houdt en dat hem zal ontbreken,
en veel dat men verlaat voor iets nog onbekend.

Had hem die pijn voldaan, dan kon hij niet geloven
hoe buiten om hem heen, ’t begeerde landschap lag,
hoe één flits van zijn wil het heimwee kon verdoven,
zodat hij aarzelde, als hij de palmen zag.

Een kinderlijk geluk ging telkens in hem zingen,
daar hij de macht bezat, die slechts een god behoort,
om verte en tijd, van droom tot vaste kern te dwingen,
zoals tot levend beeld een plots verrijzend woord.

Nu zit hij weerom thuis en in den schemer pogen
zijn woorden te verhalen hoe men ginder leeft.
Maar geen der vrienden leest uit zijn ontluisterde ogen
dat hier het land niet ligt, dat hij verlaten heeft.

 

De twee katten

De ene is de moeder. Zij ligt dichter bij het vuur
en haar gebroken wimperlijn dekt dieper dromen.
De jonge is zwanger en zit pronkend langs de muur
te luistren naar de wind en ’t spinnen van de bomen.

Er is geen peilen aan wie van hen, jong of oud,
het blindst gelukkig is; vóór morgen, na verleden?
Want wie zijn pijprook kent leest nuchter en vertrouwd:
‘Vraag aan het hart alleen een rustig kloppend heden.’

Tot eens de rust verveelt, – dit herfstweer woelt ons bloot
en blaast de askoek van het vlees tot nieuwer vuren -,
dan schrikken wij verbaasd, als uit een hoge goot
de wilde katerskreet weer lokt naar avonturen.

 


Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993)
Cover

 

De Engelse dichteres, schrijfster en “spoken-word artist” Joolz Denby werd geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz Denby op dit blog.

 

Bradford (Fragment)

Stark against the huge backdrop of the clouds stand
the monumental sandstone buildings,
the Wool Barons’ proud and unflinching legacy,
palaces of trade that couldn
t be built now,
will never be built again by modern hands
no longer trained to patience and the skills
that turned the primeval bones of earth into carvings
as dense and intricate as nature herself.

Glancing up I see faces, plants and creatures made from stone
decorating every cornice, edge and buttress;
petrified sailing ships in full rig and portraits of
adamantine queens in medallions set on the
slab-sides of crumbling, forgotten towers.
Camels stride past pyramids cut out of stone by
men who would never see such things for themselves.
In the hundred niches that pock the great cliff of city hall
blind saints and craggy kings gaze into nothing
bound by masonry ropes and sandstone swags of ivy.
On other walls, griffins perch on acanthus twists
and arabesques, curlicues and cutwork
so deep you can stick your fingers in it
foam, twine and snake up spires that
reach greedily for the golden light that daily
turns their crushed crystals to living amber
for a few brief moments of glory . . .

 


Joolz Denby (Colchester, 9 april 1955)

 

De Duitse dichter, schrijver, essayist en criticus Albert von Schirnding werd geboren op 9 april 1935 in Regensburg. Zie ook. Zie ook alle tags voor Albert von Schirnding op dit blog.

Uit: Thomas Mann

„Der Dichter Hans Carossa erinnert sich an das im Krieg zerstörte Münchner Café Stephanie, auch «Café Größenwahn» genannt, in dem um die vorletzte Jahrhundertwende Schwabinger Literaten und Künstler verkehrten. Obwohl auch der junge Thomas Mann in Schwabing wohnte, zählte er nicht zu den Gästen des Cafés.
Man konnte ihn aber durch die großen Fenster «raschen Schrittes» über die Straße gehen sehen, «unauffällig tadellos gekleidet». Den Verfasser von Erzählungen wie Gladius Dei oder Tristan merkte man diesem Herrn nicht an, eher konnte man ihn für einen «Vertreter der Großindustrie» halten, der sich «auf dem Wege zur Aufsichtsratssitzung ein wenig verspätet hatte». Weniger wohlwollende Augenzeugen assoziierten die Erscheinung des wenige Jahre nach der Veröffentlichung seines ersten Romans Buddenbrooks (1901) berühmt gewordenen Schriftstellers mit einem mittleren Bankbeamten. Der aus der Hansestadt Lübeck mit neunzehn Jahren nach München gezogene Senatorensohn trug und betrug sich nach hanseatisch korrekter, kühler und distanzierter Art. In der Hochburg der Boheme fiel er gerade durch seine Unauffälligkeit aus dem Rahmen. Seinen Doppelgänger, den Schriftsteller Tonio Kröger in der gleichnamigen Novelle von 1903, läßt er zu einer befreundeten Malerin sagen: «Wünschten Sie, daß ich in einer zerrissenen Sammetjacke oder einer rotseidenen Weste umherliefe? Man ist als Künstler innerlich immer Abenteurer genug. Äußerlich soll man sich gut anziehen, zum Teufel, und sich benehmen wie ein anständiger Mensch.» So hielt er es sein Leben lang. Seine Förmlichkeit im Umgang, die auf manche Menschen als Steifheit und Kälte wirkte, der «Artistengestus des Sich-draußen-Haltens» (Theodor W. Adorno), diente der Abschirmung des inneren Abenteurertums, dem Schutz der künstlerischen Freiheit vor den Zumutungen der Außenwelt. Doch war das äußere herrenhafte Gebaren keine Maske, sondern ein Teil von Thomas Manns Persönlichkeit, eben jener, der mit dem Namen «Kröger» bezeichnet ist. «Ich habe im Grunde ein gewisses fürstliches Talent zum Repräsentieren», gestand er seinem Bruder Heinrich 1904 in einem Brief. Wer Fotografien des Dichters aus den verschiedenen Lebensaltern betrachtet, wird ihm dieses Talent bestätigen müssen.“

 

 
Albert von Schirnding (Regensburg, 9 april 1935)
Thomas Mann in 1905. Gravure door Johannes Lindner

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Wagenfahrt

Schöner Mond von Mariampol! Auf deinem
strohernen Rand, mein Städtchen,
hinter den Buden
kommt er herauf,
schwer, und hängt ein wenig
nach unten durch. So geht der
Pferdehändler, er kauft
seiner Mutter ein Fransentuch.

Abends
spät sangen die beiden. Wir fuhren
über den Fluß nach Haus,
an der Fähre mit Ruf und Zuruf
ging Gerede wie Wasser
leicht – und wir hörten ihn lang
über der Stadt,
droben in Türmen, hörten
den jüdischen Mond. Der ist
wie im Gartenwinkel das kleine
Kraut aus Tränen und Küssen,
Raute, unsere Mädchen
brechen es ab.
–––
Joneleit, komm, verlier dein
Tuch nicht. Die Alten schlafen.
Ausgesungen wieder
ist eine Nacht.

 

Am Strom

Du kamst den
Mondweg, von Ostra Brama
kamst du herab, von des alten
Bildes Glanz. In die Schürze
bargst du die Arme. Den Weg
kamst du zum Strom.

Abendgeleucht, vergängliche
Mühsal aus Staub,
unter dem Windfall immer
und entschwunden im Schwalbenflug.

Mädchen,
dein Blick aus dem Röhricht.
Ich rief dich den langen Tag.
Füll mir die Hände mit Sand,
die Feuchte will ich, die Schwere.
Nun atmen wir tiefer die Finsternis.

Lauscht’ ich über den Strom?
Dem Vogel nach oder drunten
dem Grundfisch? – «Lieber, immer
Sprunglaut hör ich und droben
Flügelschlag. Geh mir nicht fort.»

 

 
Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Gedenkplaat aan Bobrowski’s voormalige woonhuis in Berlijn

 

De Franse toneelschrijver Bernard-Marie Koltès werd geboren in Metz op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Bernard-Marie Koltès op dit blog.

Uit: Roberto Zucco

« Moi, j’ai fait des études, j’ai été un bon élève. On ne revient pas en arrière quand on a pris l’habitude d’être un bon élève. Je suis inscrit à l’université. Sur les bancs de la Sorbonne, ma place est réservée, parmi d’autres bons élèves au milieu desquels je ne me fais pas remarquer. Je vous jure qu’il faut être un bon élève, discret et invisible, pour être à la Sorbonne. Ce n’est pas une de ces universités de banlieue où sont les voyous et ceux qui se prennent pour des héros. Les couloirs de mon université sont silencieux et traversés par des ombres dont on n’entend même pas les pas. Dès demain je retournerai suivre mon cours de linguistique. C’est le jour, demain, du cours de linguistique. J’y serai, invisible parmi les invisibles, silencieux et attentif dans l’épais brouillard de la vie ordinaire. Rien ne pourrait changer le cours des choses, monsieur. Je suis comme un train qui traverse tranquillement une prairie et que rien ne pourrait faire dérailler. Je suis comme un hippopotame enfoncé dans la vase et qui se déplace très lentement et que rien ne pourrait détourner du chemin ni du rythme qu’il a décidé de prendre.
LE MONSIEUR. – On peut toujours dérailler, jeune homme, oui, maintenant je sais que n’importe qui peut dérailler, n’importe quand. Moi qui suis un vieil homme, moi qui croyais connaître le monde et la vie aussi bien que ma cuisine, patatras, me voici hors du monde, à cette heure qui n’en est pas une, sous une lumière étrangère, avec surtout l’inquiétude de ce qui se passera quand les lumières ordinaires se rallumeront, et que le premier métro passera, et que les gens ordinaires comme je l’étais envahiront cette station ; et moi, après cette première nuit blanche, il va bien me falloir sortir, traverser la grille enfin ouverte, voir le jour alors que je n’ai pas vu la nuit. Et je ne sais rien maintenant de ce qui va se passer, de la manière dont je verrai le monde et dont le monde me verra ou ne me verra pas. Car je ne saurai plus ce qui est le jour et ce qui est la nuit, je ne saurai plus quoi faire, je vais tourner dans ma cuisine à la recherche de l’heure et tout cela me fait bien peur, jeune homme.
ZUCCO. — Il y a de quoi avoir peur, en effet.
LE MONSIEUR. – Vous bégayez, très légèrement ; j’aime beaucoup cela. Cela me rassure. Aidez-moi, à l’heure où le bruit envahira ce lieu.»

 


Bernard-Marie Koltès (9 april 1948 – 15 april 1989)
Scene uit een opvoering in Valence, 2015

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster, journaliste en presentatrice Yaël Vinckx werd geboren in Hazerswoude in 1968. Zie ook alle tags voor Yaël Vinckx op dit blog.

Uit: De oorlog van mijn moeder

“Het huis in Scheveningen had een vriendelijk gezicht. Achter de ramen hing fris gewassen vitrage, in het voor-tuintje groeiden helmgras en vrolijke distelbloemen. Hubertina belde aan. Een oudere vrouw deed open. Ze droeg een zwarte jurk en zwarte lakschoenen, haar grijze haar had ze in een wrong op het hoofd gedraaid. Inge gluurde van achter de koffers naar dat haar. De vrouw lachte vriendelijk en stak haar hand uit: ‘Hallo, jullie zijn zeker de familie Brainich von Brai-nich-Felth.’ Geïntimideerd door de stijlvolle verschij-ning kon Hubertina alleen maar knikken. Toen stak ook zij haar hand uit. ‘Aangenaam, ik ben Hubertina. En dit zijn Inge en Carl junior.’ ‘Kom binnen,’ zei de vrouw. Ze stelde zich voor als mevrouw Van Doorn en gebaarde in de richting van een smalle gang. ‘De begane grond en de slaapkamer op de eerste verdieping zijn voor jullie. Ik zit op de tweede verdieping, maar we zullen elkaar vaak tegen-komen.’
Diezelfde middag begon Hubertina te boenen. Ze stuurde Carl jr. naar buiten om hout te halen, verwarm-de een pan water op de kachel en vroeg mevrouw Van Doorn om een doekje. Daarmee waste ze de ramen, veegde de vensterbank, boende de plinten. Ze dweil-de de vloer en sopte het toilet. Pas toen het allerlaatste stofje was uitgeklopt, mochten de kinderen de koffers naar binnen brengen.”

 


Yaël Vinckx (Hazerswoude, 1968)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Arnold Stadler, Yaël Vinckx

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

Le rebelle

Un ange furieux fond du ciel comme un aigle,
Du mécréant saisit à plein poing les cheveux,
Et dit, le secouant : ” Tu connaîtras la règle !
(Car je suis ton bon Ange, entends-tu ?) Je le veux !

Sache qu’il faut aimer, sans faire la grimace,
Le pauvre, le méchant, le tortu, l’hébété,
Pour que tu puisses faire, à Jésus, quand il passe,
Un tapis triomphal avec ta charité.

Tel est l’Amour ! Avant que ton coeur ne se blase,
A la gloire de Dieu rallume ton extase ;
C’est la Volupté vraie aux durables appas !”

Et l’Ange, châtiant autant, ma foi ! qu’il aime,
De ses poings de géant torture l’anathème ;
Mais le damné répond toujours : ” Je ne veux pas !”

 

Mens en zee

U, vrije mens, vereert de zee het allermeest.
Zij is uw spiegelbeeld: u kunt uw ziel ontwaren
In het oneindig deinen van haar zilte baren,
Al even bitter als de afgrond van uw geest.

U duikt diep in uw evenbeeld vol zelfbehagen;
Uw oog en arm omvademen het, en uw hart
Vergeet soms het gejammer van zijn eigen smart
In het geluid van haar ontembaar woeste klagen.

Steeds zult u beiden even duister en gesloten zijn:
Mens, niemand kan de diepten van uw geest doorgronden;
Zee, niemand heeft de schatten in uw schoot gevonden,
Zo angstvallig bewaart u beiden uw geheim.

En desondanks gaat sedert onheuglijke tijden
Uw tweekamp ongenadig en verbeten voort,
Zozeer bent u verknocht aan slachting en aan moord,
Die onverbiddelijk als broers elkaar bestrijden.

 

Vertaald door Paul Claes

 

Der Mensch und das Meer

Du freier Mensch, du liebst das Meer voll Kraft,
Dein Spiegel ist’s. In seiner Wellen Mauer,
Die hoch sich türmt, wogt deiner Seele Schauer,
In dir und ihm der gleiche Abgrund klafft.

Du liebst es, zu versinken in dein Bild,
Mit Aug’ und Armen willst du es umfassen,
Der eignen Seele Sturm verrinnen lassen
In seinem Klageschrei, unzähmbar wild.

Ihr beide seid von heimlich finstrer Art.
Wer taucht, o Mensch, in deine letzten Tiefen,
Wer kennt die Perlen, die verborgen schliefen,
Die Schätze, die das neidische Meer bewahrt?

Und doch bekämpft ihr euch ohn’ Unterlass
Jahrtausende in mitleidlosem Streiten,
Denn ihr liebt Blut und Tod und Grausamkeiten,
O wilde Ringer, ewiger Bruderhass!

 

Vertaald door Stefan George

 

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Foto door Nadar

Lees verder “Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès, Arnold Stadler, Yaël Vinckx”

Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

 

À celle qui est trop gaie

Ta tête, ton geste, ton air
Sont beaux comme un beau paysage ;
Le rire joue en ton visage
Comme un vent frais dans un ciel clair.

Le passant chagrin que tu frôles
Est ébloui par la santé
Qui jaillit comme une clarté
De tes bras et de tes épaules.

Les retentissantes couleurs
Dont tu parsèmes tes toilettes
Jettent dans l’esprit des poètes
L’image d’un ballet de fleurs.

Ces robes folles sont l’emblème
De ton esprit bariolé ;
Folle dont je suis affolé,
Je te hais autant que je t’aime !

Quelquefois dans un beau jardin
Où je traînais mon atonie,
J’ai senti, comme une ironie,
Le soleil déchirer mon sein ;

Et le printemps et la verdure
Ont tant humilié mon coeur,
Que j’ai puni sur une fleur
L’insolence de la Nature.

Ainsi je voudrais, une nuit,
Quand l’heure des voluptés sonne,
Vers les trésors de ta personne,
Comme un lâche, ramper sans bruit,

Pour châtier ta chair joyeuse,
Pour meurtrir ton sein pardonné,
Et faire à ton flanc étonné
Une blessure large et creuse,

Et, vertigineuse douceur !
A travers ces lèvres nouvelles,
Plus éclatantes et plus belles,
T’infuser mon venin, ma soeur !

 

Alchimie de la douleur

L’un t’éclaire avec son ardeur,
L’autre en toi met son deuil, Nature !
Ce qui dit à l’un : Sépulture !
Dit à l’autre : Vie et splendeur !

Hermès inconnu qui m’assistes
Et qui toujours m’intimidas,
Tu me rends l’égal de Midas,
Le plus triste des alchimistes ;

Par toi je change l’or en fer
Et le paradis en enfer ;
Dans le suaire des nuages

Je découvre un cadavre cher,
Et sur les célestes rivages
Je bâtis de grands sarcophages.

 


Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Portret Gustave Courbet, 1848-1849

Lees verder “Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski”

Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

Bohémiens en voyage

La tribu prophétique aux prunelles ardentes
Hier s’est mise en route, emportant ses petits
Sur son dos, ou livrant à leurs fiers appétits
Le trésor toujours prêt des mamelles pendantes.

Les hommes vont à pied sous leurs armes luisantes
Le long des chariots où les leurs sont blottis,
Promenant sur le ciel des yeux appesantis
Par le morne regret des chimères absentes.

Du fond de son réduit sablonneux le grillon,
Les regardant passer, redouble sa chanson ;
Cybèle, qui les aime, augmente ses verdures,

Fait couler le rocher et fleurir le désert
Devant ces voyageurs, pour lesquels est ouvert
L’empire familier des ténèbres futures.

 

Cats

Sages austere and fervent lovers both,
In their ripe season, cherish cats, the pride
Of hearths, strong, mild, and to themselves allied
In chilly stealth and sedentary sloth.

Friends both to lust and learning, they frequent
Silence, and love the horror darkness breeds.
Erebus would have chosen them for steeds
To hearses, could their pride to it have bent.

Dreaming, the noble postures they assume
Of sphinxes stretching out into the gloom
That seems to swoon into an endless trance.

Their fertile flanks are full of sparks that tingle,
And particles of gold, like grains of shingle,
Vaguely be-star their pupils as they glance.

 

Vertaald door Roy Campbell

 

Die Katzen

Die toll Verliebten und die strengen Weisen
Verehren, wenn die Kraft und Jugend schmolz,
Die Katzen sanft und stark, des Hauses Stolz,
Die fröstelnd, so wie sie, den Herd umkreisen.

Die, so wie sie, Weisheit und Sinnenglut
Und Dunkel lieben, Nacht von Grau’n durchflossen,
Die sich der Orkus hätt’ erwählt zu Rossen,
Stünd’ seinem Dienst zu Kauf ihr stolzes Blut.

Sie gleichen Statuen, wenn sie sinnend kauern,
Den grossen Sphinxen in der Wüste Schauern,
Die ewig dämmern an des Traumes Rand.

Aus ihren Lenden magische Funken sprühen,
Und wie besternt von feinem goldnen Sand
Scheint ihres rätselvollen Auges Glühen.

 

Vertaald door Therese Robinson

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Portret door Emile Deroy, 1844

Lees verder “Charles Baudelaire, Jelle Brandt Corstius, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski”

Charles Baudelaire, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

De albatros

Soms tracht de scheepsbemanning, uit verveling,
een albatros te grijpen als zo’n dier,
het schip omzwenkend, neerstrijkt op de railing
en dan tot prooi wordt van hun bot plezier.

Want heeft de vogel eens zich laten vangen
en moet hij zich bewegen over ’t dek,
dan ziet men machteloos zijn vlerken hangen
en loopt hij, letterlijk gezegd, voor gek.

Zijn vlucht is vorst’lijk, maar zijn dronken stappen
verwekken bij het scheepsvolk hoongelach:
ze doen hem na, ze maken flauwe grappen,
ze brullen zich een breuk om zijn gedrag.

Zo is de dichter ook: hij kan ontzweven
aan wat er rond hem wriemelt en krioelt,
maar zie hoe hij, geprest om mee te leven,
juist door die vleugels zich belemmerd voelt!

 

Vertaald door A. Marja

 

Spleen

Wanneer de hemel laag en zwaar drukt als een deksel
Op de kreunende geest, ten prooi aan lange verveling,
En hij vanaf de horizon die de hele cirkel omhelst
Over ons een dag giet die nog triester is dan de nachten ;

Wanneer de aarde veranderd is in een vochtig cachot,
Waar de Hoop, als een vleermuis,
Wegvliegt met zijn verlegen vleugel fladderend tegen muren,      
En zijn hoofd stotend tegen verrotte plafonds ;

Wanneer de regen zijn immense sluiers uitspreidt,
Tralies van een immense gevangenis imiterend
En een zwijgend volk van infame spinnen
Zijn netten spant in het diepst van onze hersenen,

Springen ineens klokken op in razernij
En lanceren een afschuwelijk gehuil naar de hemel,
Net als zwervende geesten zonder vaderland
Die halsstarrig beginnen te kermen.

– En lange lijkwagens, zonder tamboer noch muziek,
Passeren langzaam in mijn ziel ; de Hoop,
Overwonnen, huilt, en de vreselijke despotische Angst,
Plant zijn zwarte vlag op mijn voorovergebogen schedel.

 

Vertaald door Vivienne Stringa

 

De dood der geliefden

Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.

We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.

Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.

En later zal men ons een engel sturen
die, trouw en vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)

Lees verder “Charles Baudelaire, Karel Jonckheere, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès”

Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

In het voorbijgaan

De straat omgaf mij met haar daverend kabaal en
Lang, slank, in diepe rouw ging mij een vrouw voorbij,
Verheven in haar smart; met fraaie hand liet zij
De zoom van haar gewaad opzweven en weer dalen,

Op snelle benen en met statueske grootheid.
En uit haar ogen, loden lucht waar storm ontspringt,
Dronk ik verkrampt, bevangen als een zonderling,
Zoetheid die fascineert, genot dat tot de dood leidt.

Een bliksemflits… en toen de nacht! ­ Vluchtige schone
Wier blik mij één moment met levenskracht beloonde,
Zal ik je in het eeuwig leven pas weer zien?

Elders, ver weg van hier! Te laat! Of nooit misschien!
Ik weet niet waar jij vlucht, jij niet waar ik zal gaan,
Vrouw die ik had bemind, vrouw die dat hebt verstaan!

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Katten

Hevig verliefden en gestrenge hooggeleerden
beminnen allen in hun rijpe tijd de kat,
de trots des huizes, krachtig, zacht, en net als zij
bij voorkeur binnen zittend, en op warme plekjes.

Als vrienden van de wellust en de wetenschap
verlangen ze naar stilte en schrikwekkend duister.
Erebus had ze graag als lijkkoetspaard gezien,
maar fierheid liet zich niet door dienstbaarheid vervangen.

Nadenkend nemen zij nobele poses aan
van grote sfinxen die, diep in de eenzaamheid
en dromend zonder eind in slaap lijken te vallen.

Hun flank is vruchtbaar en vervuld van tovervonken,
zwak pinkelen er gouden, flinterdunne puntjes
in hun mystieke oogbol, als een fijn soort zand.

 

Vertaald door Jan Pieter van der Sterre

 

Bezinning

Wees zoet, o mijn Verdriet, probeer tot rust te komen.
Je riep om Duisternis; zij daalt neer, zij is daar:
Een donker waas heeft van de stad bezit genomen,
Dat sommigen de slaap brengt, anderen bezwaar.

Terwijl in slaafs vertier de vuige mensenstromen
Gegeseld door ’t Genot, die wrede folteraar,
De wroeging tegemoet gaan die hen zal betomen,
Kom mee, geef mij je hand, Verdriet, en volg mij maar,

Van hen weg. Zie hoe aan de hemelbalustraden
De dode Jaren staan in oude lijfgewaden;
Hoe uit de diepten rijst de glimlachende Spijt;

Hoe de zon kwijnend inslaapt, door een boog omkaderd,
En hoor, mijn lieve, hoor hoe in het Oosten glijdt,
Een lang doodskleed gelijk, de zachte Nacht die nadert.

 

Vertaald door Martin de Haan

 
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Portret door Felix Vallotton , 1902

Lees verder “Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Bernard-Marie Koltès”

Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.

Au lecteur

La sottise, l’erreur, le péché, la lésine,
Occupent nos esprits et travaillent nos corps,
Et nous alimentons nos aimables remords,
Comme les mendiants nourrissent leur vermine.

Nos péchés sont têtus, nos repentirs sont lâches ;
Nous nous faisons payer grassement nos aveux,
Et nous rentrons gaiement dans le chemin bourbeux,
Croyant par de vils pleurs laver toutes nos taches.

Sur l’oreiller du mal c’est Satan Trismégiste
Qui berce longuement notre esprit enchanté,
Et le riche métal de notre volonté
Est tout vaporisé par ce savant chimiste.

C’est le Diable qui tient les fils qui nous remuent !
Aux objets répugnants nous trouvons des appas ;
Chaque jour vers l’Enfer nous descendons d’un pas,
Sans horreur, à travers des ténèbres qui puent.

Ainsi qu’un débauché pauvre qui baise et mange
Le sein martyrisé d’une antique catin,
Nous volons au passage un plaisir clandestin
Que nous pressons bien fort comme une vieille orange.

Serré, fourmillant, comme un million d’helminthes,
Dans nos cerveaux ribote un peuple de Démons,
Et, quand nous respirons, la Mort dans nos poumons
Descend, fleuve invisible, avec de sourdes plaintes.

Si le viol, le poison, le poignard, l’incendie,
N’ont pas encor brodé de leurs plaisants dessins
Le canevas banal de nos piteux destins,
C’est que notre âme, hélas ! n’est pas assez hardie.

Mais parmi les chacals, les panthères, les lices,
Les singes, les scorpions, les vautours, les serpents,
Les monstres glapissants, hurlants, grognants, rampants,
Dans la ménagerie infâme de nos vices,

Il en est un plus laid, plus méchant, plus immonde !
Quoiqu’il ne pousse ni grands gestes ni grands cris,
Il ferait volontiers de la terre un débris
Et dans un bâillement avalerait le monde ;

C’est l’Ennui ! – l’oeil chargé d’un pleur involontaire,
Il rêve d’échafauds en fumant son houka.
Tu le connais, lecteur, ce monstre délicat,
– Hypocrite lecteur, – mon semblable, – mon frère !

 

Wees altijd dronken

Wees altijd dronken. Daar gaat het om: dat is het enige. Om niet de afschuwelijke last van de Tijd te voelen die je schouders verbrijzelt en je naar de aarde toe drukt, moet je je onophoudelijk bedrinken.

Maar waar aan? Aan wijn, aan poëzie, of aan deugdzaamheid, dat moet je zelf weten. Maar bedrink je.

En als je, een enkele keer, op de traptreden van een paleis, op het groene gras van een greppel, in desombere eenzaamheid van je kamer, wakker wordt, en de dronkenschap is al verminderd of verdwenen, vraag dan aan de wind, aan de golf, aan de ster, aan de vogel, aan de klok, aan alles wat vliedt, aan alles wat zucht, aan alles wat voortrolt, aan alles wat zingt, aan alles wat spreekt, vraag dan hoe laat het is; en de wind, de golf,de ster, de vogel, de klok, zullen je antwoorden: ‘Het is tijd om je te bedrinken! Om niet de gemartelde slaven van de Tijd te zijn, bedrink je, bedrink je voortdurend! Aan wijn, aan poëzie of aan deugdzaamheid, dat moet je zelf weten.

 

Vertaald door Thérèse Fisscher en Kees Diekstra

 

Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)

In 1855, foto door Nadar

Lees verder “Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski”

Toon Tellegen, Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!

 

barocci_federico_(noli_me_tangere)

Federico Barocci, Noli me tangere, 1590

Palazzo Pitti, Florence

 

Opgestaan

Pasen,
regen, verlaten wegen –

pascha
en eieren paars en donkerrood –

drie keer kussen op elkaars wangen,
‘Christus is opgestaan,’ moest ik zeggen,
‘Hij is waarachtig opgestaan,’ zei de ander –

ik drukte mijn neus tegen een raam,
keek naar de glimmende straat
en zei zachtjes tegen mezelf:
‘Christus is opgestaan,
zijn plaatsje is vergaan,
Christus is opgestaan…’

dominees gingen voorbij, met steeds kortere
tussenpozen,
zij wisten het precies,
ik sliep op de achterbank op weg naar huis.

 

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

Cornelis Springer, De Koopmanstraat en Markt in Brielle, 1854

Lees verder “Toon Tellegen, Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski”

Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Julius Hart

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook mijn blog van 9 april 2007 ,mijn blog van 25 juli 2006 en ook mijn blog van 9 april 2008 en ookmijn blog van 9 april 2009 en ook mijn blog van 9 april 2010.

Le mort joyeux

Dans une terre grasse et pleine d’escargots
Je veux creuser moi-même une fosse profonde,
Où je puisse à loisir étaler mes vieux os
Et dormir dans l’oubli comme un requin dans l’onde,

Je hais les testaments et je hais les tombeaux ;
Plutôt que d’implorer une larme du monde,
Vivant, j’aimerais mieux inviter les corbeaux
A saigner tous les bouts de ma carcasse immonde.

Ô vers ! noirs compagnons sans oreille et sans yeux,
Voyez venir à vous un mort libre et joyeux ;
Philosophes viveurs, fils de la pourriture,

A travers ma ruine allez donc sans remords,
Et dites-moi s’il est encor quelque torture
Pour ce vieux corps sans âme et mort parmi les morts !

 

De Ramen

Wie van buiten af door een open raam kijkt ziet nooit zoveel als iemand die een gesloten raam bekijkt. Er is geen voorwerp dieper, mysterieuzer, rijker, duisterder, en verblindender dan een venster, dat wordt verlicht door een kaars. Wat men in het zonlicht kan zien is altijd minder interessant dan wat zich achter een glasruit afspeelt. In dat donkere of lichte gat leeft het leven, droomt het leven, lijdt het leven.

Over de golven van daken heen zie ik een rijpe vrouw, al gerimpeld, altijd over iets heen gebogen, en die nooit de deur uit gaat. Met haar gezicht, haar kleding, haar gebaren, met bijna niets, heb ik de geschiedenis van deze vrouw gereconstrueerd, of liever haar legende, en soms vertel ik die mezelf in tranen.

Als het een arme oude man was geweest had ik de zijne met evenveel gemak bedacht.

En ik ga slapen, trots dat ik heb geleefd en geleden in anderen dan mezelf.

Misschien zegt u me: “Ben je er zeker van dat deze legende de juiste is?” Wat maakt het uit wat de werkelijkheid buiten mij om kan zijn, als ze me heeft geholpen te leven, te voelen dat ik ben en wie ik ben?

 

Vertaald door Jacob Groot

 

An eine die vorüberging

Der wilde Straßenlärm betäubend mich umfing.
In tiefer Trauer, groß und schlank, ein Bild des Leides
Kam eine Frau vorbei und hob den Saum des Kleides
Mit zierlich feiner Hand, da sie vorüberging,

In stolzer Freiheit, wie ein Marmorbild, das schreitet.
Ich aber trank gebannt und gleichsam wie im Wahn
Aus ihren Augen, wie ein Himmel im Orkan,
Die Süße die entzückt, die Lust die Tod bereitet.

Ein Blitz … und wieder Nacht! —O Schönheit, die mir flieht,
Und die mit ihrem Blick mich plötzlich neu geboren,
Ob vor der Ewigkeit mein Aug dich wiedersieht?

Vorbei! zu spät! vielleicht für immer mir verloren!
Du weißt nicht, wer ich bin, ich weiß nicht, wie du heißt,
Doch hätt ich dich geliebt und weiß, daß du es weißt!

 

 Vertaald door Carl Fischer


Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)

Portret door Emile Deroy, 1844

 

Lees verder “Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Julius Hart”

Charles Baudelaire, Joolz Denby, Albert von Schirnding, Johannes Bobrowski, Julius Hart

De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook mijn blog van 9 april 2007 ,mijn blog van 25 juli 2006 en ook mijn blog van 9 april 2008 en ook mijn blog van 9 april 2009.

L’Albatros

Souvent, pour s’amuser, les hommes d’équipage
Prennent des albatros, vastes oiseaux des mers,
Qui suivent, indolents compagnons de voyage,
Le navire glissant sur les gouffres amers.

À peine les ont-ils déposés sur les planches,
Que ces rois de l’azur, maladroits et honteux,
Laissent piteusement leurs grandes ailes blanches
Comme des avirons traîner à côté d’eux.

Ce voyageur ailé, comme il est gauche et veule!
Lui, naguère si beau, qu’il est comique et laid!
L’un agace son bec avec un brûle-gueule,
L’autre mime, en boitant, l’infirme qui volait!

Le Poète est semblable au prince des nuées
Qui hante la tempête et se rit de l’archer;
Exilé sur le sol au milieu des huées,
Ses ailes de géant l’empêchent de marcher.

 

De albatros

De leden der bemanning vangen op de boten
Vaak albatrossen en verdrijven zo de tijd
Met deze wijdgewiekte lome reisgenoten
Die ’t zeilschip volgen dat op zilte diepten glijdt.

Eenmaal aan dek gestald, nadat hij is gegrepen,
Laat deze vorst van het azuur beschaamd en plomp
Zijn brede witte vlerken deerniswekkend slepen
Als werkeloze riemen, hangend langs de romp.

Die hemelvaarder wekt een lachen en ontstellen!
Wat is hij log en lomp die eerst zo sierlijk was!
De één reikt met zijn smoelenschroeier, om te kwellen,
De ander aapt de kranke na met manke pas!

De dichter lijkt die prins der hoogste regionen
Die elke schutter tart en rijdt op de orkaan;
Verbannen aan de grond, waar bek en vuilbek wonen,
Kan hij door reuzenvleugels amper staan of gaan.

 

Vertaald door Petrus Hoosemans

 

L’aube spirituelle

Quand chez les débauchés l’aube blanche et vermeille
Entre en société de l’Idéal rongeur,
Par l’opération d’un mystère vengeur
Dans la brute assoupie un ange se réveille.

Des Cieux Spirituels l’inaccessible azur,
Pour l’homme terrassé qui rêve encore et souffre,
S’ouvre et s’enfonce avec l’attirance du gouffre.
Ainsi, chère Déesse, Être lucide et pur,

Sur les débris fumeux des stupides orgies
Ton souvenir plus clair, plus rose, plus charmant,
A mes yeux agrandis voltige incessamment.

Le soleil a noirci la flamme des bougies ;
Ainsi, toujours vainqueur, ton fantôme est pareil,
Ame resplendissante, à l’immortel soleil !

Baudelaire

Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867)
Gefotografeerd in 1854 door Felix Nadar

 

De Engelse dichteres,schrijfster en “spoken-word artist” Joolz Denby werd geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook mijn blog van 9 april 2007  en ook mijn blog van 9 april 2008 en ook mijn blog van 9 april 2009.

 

Uit: Murder

 

You’d have thought I’d recognise murder when I saw it; after all, it’s the stuff of films, TV plays, novels—it’s everywhere, a national obsession, even then. But I didn’t. There it was, happening on the cruddy old sofa as I half-rose from the armchair, still laughing, my voice a weak little thing saying stop it, stop it, guys, and not realising what I was witnessing.

So long ago, now. Looking back it’s easier to remember other things than that moment; things like the hot rush of youth, and the way none of us cared about being cold, or poor, or even hungry sometimes. I remember us making stuff and rushing to wake up sleepy friends at four in the morning so they could mumble yeah, yeah, t’riffic when you read them your new poem, or they listened to your new song, or stared blurrily at your new painting. Our favourite guessing game was: Who’d play us in the Hollywood film of our brilliant lives? And passing round the bottle of cheap, filthy British wine, so pink and false it coated your teeth with an acidic fur, we’d laugh ourselves into stomach-ache and hiccups – and still secretly believe it was only a matter of time.

Man, so many people living in that house, and no-one paying the rent. Musicians, poets, artists, piss-artists and fashion freaks. All the raggle-taggle, backcombed, dancers and thieves, the bright-eyed and the chancers, the lost and the ruined. A river of voices flowed in through the blistered front door and out into the back yard, pooling in the sitting room to eat scavenged leftovers and talk until sleep knocked you sideways on the heaps of Oxfam overcoats and fag-burned doss-bags. Even now, there are some faces I can’t put a name to and some names that bring back faces from the depths of memory like pale fish swimming up through the black peat-water of a deep tarn.“

 

Denby

Joolz Denby (Colchester, 9 april 1955)

 

De Duitse dichter, schrijver, essayist en criticus Albert von Schirnding werd geboren op 9 april 1935 in Regensburg. In 1951 publiceerde hij zijn eerste gedichten. Na zijn afstuderen aan de oude middelbare school, studeerde hij klassieke filologie bij Rudolf Pfeiffer in München en Walter Jens in Tübingen. Een deel van het semester bracht hij door als een “vakantie secretaris“’met Ernst Jünger in Wilflingen. Van 1965 tot 1998 doceerde hij in München aan het Ludwig Gymnasium. Als freelancer voor de Süddeutsche Zeitung in 1970 engageerde hij zich voor een aan het humanisme en de Verlichting georiënteerde pedagogiek en tegen een “conservatieve trendbreuk ‘in het onderwijs. Hij staat bekend als een productief literair criticus , als tolk van de Griekse filosofie en als auteur van autobiografische proza schetsen die hij vanaf de late jaren 1980 in verhalenbundels publiceerde.

 

Uit:Alphabet meines Lebens

 

„Schwierige Sätze und Menschen sind nicht sein Fall. Zu lange hat er sich mit ihnen herumgeschlagen, Tiefe vermutet, wo nur Dunkel und Unordnung herrschten, Aufschlüsse erhofft im Unwegsamen. Er kann auch nicht das Bedauern darüber teilen, dass die Originale im Aussterben sind, und wenn ihn jemand mit einem “interessanten”, gar “bedeutenden” Menschen bekannt machen will, geht er in Deckung. Licht ist sein Lieblingswort, das Licht auf den Dingen verleiht ihnen erst ihren Wert; wenn er jemanden liebt, liebt er das Licht, das von diesem Menschen auf die Welt fällt und ihn alles mit anderen Augen sehen lässt. Er neigt dazu, Kinder und Künstler maßlos zu überschätzen. Warum? Kinder können so unleidlich sein, ihre Unbarmherzigkeit hat jeder einmal zu spüren bekommen. Aber sein Vorurteil für den Zauber des Anfangs konnte durch Erfahrungen nicht erschüttert werden. Im Anfang steckt das Gute, das Goldene Zeitalter liegt hinter uns. Das Kind gilt ihm als sein Abgesandter, als Bote und Bürge morgendlicher Erneuerung.Auch Jugendlichen gegenüber droht sein kritisches Vermögen zu versiegen. Ihn fasziniert ihre Unverfangenheit in das, was die älteren, ihn selber eingeschlossen, bändigt: die Fesseln des Habens, des Sicherheitsstrebens, der Sorge. Mit der Option für das Helle hängt seine Parteinahme für die Vernunft, sein hartnäckiger Glaube an die Macht der Aufklärung zusammen. Als Mangel empfindet er seine Hemmung, sich vorbehaltlos von Zeit zu Zeit dem Gefolge des Dionysos anzuschließen, in einer kollektiven Stimmung, im Rausch eines Festes das eigene Ich zu vergessen, überhaupt sich einfach einmal gehen zu lassen; das Auge des Bewusstseins schließt sich nie. Immerhin ist es gut, gegen Gespensterfurcht gefeit zu sein, vor allem, wenn man einen Teil seiner Zeit in einem mittelalterlichen Schloss verbringt. Endzeit-Gesichte und Jenseitsvisionen bedrücken ihn nicht. Auch bleiben ihm die Sterne jede Auskunft auf Schicksalsfragen schuldig. Klarheit ins Dunkel bringen, Hand an die Fesseln legen, die den Kopf der Höhlenbewohner am Umdrehen, die Beine am Aufstehen und Gehen hindern – was kann es, denkt er, Höheres geben? Er ist nämlich Lehrer. Das war schon der glühende Wunsch des Jungen, der immer nur lernen konnte, indem er, weithin hörbar, einer imaginären Schülerzahl den Stoff beibrachte. Er lernte für die Schule, nicht fürs Leben. Auch das Studium bedeutete ihm, obwohl er seine Lieblingsfächer: die alten Sprachen und deutsche Literatur gewählt hatte, für sich genommen, nichts. Ungeduldig absolvierte er die Semester, um wieder an den Ort zurückkehren zu können, den er nur widerwillig verlassen hatte.“

 

Schimding

Albert von Schirnding (Regensburg, 9 april 1935)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook mijn blog van 9 april 2007  en ook mijn blog van 9 april 2008 en ook mijn blog van 9 april 2009.

 

Der Ilmensee 1941

 

Wildnis. Gegen den Wind.

Erstarrt. In den Sand

eingesunken der Fluß.

Verkohltes Gezweig:

das Dorf vor der Lichtung.

Damals sahen wir den See

Tage den See. Aus Licht.

In der Wegspur, im Gras

draußen der Turm,

weiß, fort wie der Tote von seinem

Stein. Das geborstene Dach

im Krähengeschrei.

Nächte den See. Der Wald.

In die Moore hinab

fällt er. Den alten Wolf,

fett von der Brandtstatt,

schreckte ein Schattengesicht.

Jahre den See. Die erzene

Flut. Der Gewässer steigende

Finsternis. Aus den Himmeln

einmal

schlägt sie den Vogelsturm.

Sahst du das Segel? Feuer

stand in der Weite. Der Wolf

trat auf die Lichtung.

Hört nach des Winters Schellen,

heult nach der ungeheuren

 

 

Die Heimat des Malers Chagall

 

Noch um die Häuser

der Wälder trockener Duft,

Rauschbeere und Erdmoos.

Und die Wolke Abend,

sinkend um Witebsk, aus eigener

Finsternis tönend. Ein schütt’res

Lachen darin, als der Ahn

lugte vom Dach

in den Hochzeitstag.

Und wir hingen in Träumen.

Aber es ist Verläßliches

um unsrer Väter Heimatgestirne gegangen,

bärtig, wie Engel, und zitternden Mundes,

mit Flügeln aus W eizenf eidern:

Nähe des Künftigen, dieser

brennende Hörnerschall,

da es dunkelt, die Stadt

schwimmt durch Gewölk,

rot.

 

Bobrowski

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Julius Hart werd geboren op 9 april 1859 in Münster. Zie ook mijn blog van 9 april 2009.

 

Nachtwache

 

Um Haupt und Leib mir wallen

Dunkle Nebel der Nacht,

Auf Herz und Sinne fallen

Finsternisse mit Macht.

 

Die düst’ren Wolken schreiten

Drohend über das Land,

Schatten vorübergleiten

Und fassen mein Gewand.

 

Sie fassen an meine Seele

Und greifen in mein Hirn,

O lösche in Nacht und Schwele –

Verlösche nicht mein Gestirn.

 

O wasche mit Feuerwellen

Von meinem Busen die Schuld,

Ström’ über mich den hellen

Glanz deiner Gnade und Huld.

 

Ich bin eine zitternde Leuchte,

Ich bin ein schwaches Rohr –

Du, schau meiner Augen Feuchte,

Gnade führ’ mich empor!

 

Hart

Julius Hart (9 april 1859 – 7 juli 1930)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn vorige blog van vandaag.