St. John in the Wilderness (Letitia Elizabeth Landon), Yvonne Keuls, Jens Fink-Jensen

 

 

Johannes de Doper door Joseph-Marie Vien, 1716

 

St. John in the Wilderness

“And the same John had his raiment of camel’s hair, and a leathern girdle about his loins, and his meal was locusts and wild honey.” ⁠
Matthew iii. 4.

Afar, he took a gloomy cave,
    For his accustomed dwelling-place,
As dark, as silent as the grave,
    As unfamiliar with man’s face;

The stern and knotted trees grew round,
    Blasted, and desolate, and grey,
And ‘mid their sullen depth was found
    A home for birds and beasts of prey.

Morning broke joyless, for the land
    Knew no green grass, nor fragrant flower,
The barren rock, the burning sand,
    Blessed not the sunshine, nor the shower.

Yet there the prophet dwelt alone,
    Far from the city and the plain;
For him in vain their glory shone,
    For him their beauty spread in vain.

He left his youth and life behind;
    Each idol of the human heart,
Pleasures and vanities resigned,
    Content to choose the better part.

Methinks, when hope is cold or weak,
    And prayers seem but unwelcome tasks,
And worldly thoughts and feelings seek
    To fill the hours religion asks;

If when the light of faith is dim,
The spirit would but ponder thus—
How much there was required of him,
How little is required of us!

All-Merciful, did we declare,
The glories which to Thee belong,
All life would pass in thankful prayer,
All breath in one triumphant song.

 

Letitia Elizabeth Landon (14 augustus 1802 – 15 oktober 1838)
Chelsea, de geboorteplaats van L. E. Landon in de kersttijd

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Zoals ik jou ken, ken jij mij

“Een jaar later, op een zaterdagmiddag in mei 1965, werden Hella en ik aan elkaar voorgesteld. David Koning, hoofd van de afdeling Drama van de NCRV-televisie, had haar uitgenodigd voor een lunch in De Posthoorn, dat Haagser dan Haagse café-restaurant op het Voorhout. Hij wilde haar zijn nieuwe plannen voorleggen, een schrijfopdracht verlenen, haar overhalen om mee te doen aan zijn projecten. Hij dacht dat dat de beste methode was om deze prachtige vrouw regelmatig te kunnen zien. Want dat was wat hij wilde, haar zoveel mogelijk zien, haar om zich heen hebben. Daarom bood hij haar al die kansen. David, een man van bijna vijftig, was verliefd op de vrouw die hij openlijk `een klassieke schoonheid’ en ‘de Bloem van Nederland’ noemde. Hij was wel vaker verliefd. Hij was eigenlijk altijd verliefd. Tegenwoordig zou hij een womanizer worden genoemd. Zijn verliefdheden waren hevig, maar vooral van korte duur. Ze veroorzaakten meestal een hoop misère. Davids jachtterrein was tevens zijn werkplek, met als gevolg dat producties gestopt moesten worden wanneer zijn liefde voor een belangrijke medewerkster voorbij was. Stefan Felsenthal — regisseur, dramaturg en rechterhand van David — werd dan ingeschakeld als pseudo-psychotherapeut of in ieder geval als puinruimer. Aan hem de taak om te voorkomen dat de dame in kwestie te veel heisa maakte. Stefan hevelde haar soms over naar een andere omroep, maar ze kon ook in België belanden, bij de BRT. Daar werd dan door Hubert van Herreweghen, de pionier van de Vlaamse televisie maar vooral een groot vriend van David, een aantrekkelijke baan voor haar gecreëerd. Davids liefde voor de Bloem van Nederland was echter niét van korte duur. Hij vertoonde zich regelmatig met haar op recepties en bijeenkomsten en gedroeg zich dan opvallend hoffelijk. Hij hielp haar trap op, trap af, zorgde ervoor dat hij op straat aan de buitenkant, langs de stoeprand, liep, waarbij hij doorlopend in de pas springend om haar heen draaide, wat er nogal potsierlijk uitzag. Onder alle omstandigheden bleef Hella echter gereserveerd-vriendelijk, geen moment was bij haar iets van intimiteit te bespeuren. Hella had vast allang begrepen dat David haar adoreerde, of — laat ik maar zeggen — gewoon wilde hebben. Ze was natuurlijk gevleid. David Koning was niet de eerste de beste. Ze wilde het spel tot op zekere hoogte meespelen, maar ze wist dat ze niet op zijn avances kon en wilde ingaan. Ze zou haar carrière nooit in de waagschaal stellen. Ze was ambitieus, had een naam als schrijfster én ze was de vrouw van een alom gerespecteerd rechter.”

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Het Drakendal

In dit dal
Waar draken en monsters
Ooit volwassenen en kinderen aten
Valt nu de regen met bakken uit de hemel
In een regenwoudduisternis
Bij het vallen van de avond

De donder dreunt
Heen en weer geworpen
Tussen de rotswanden
Sommige herten staan als versteend
Nog steeds met overgeërfde
Drakenangst in de ogen

Terwijl de bliksem
In de boomtoppen slaat
En onze kleine menselijke familie
Over wankele hangbruggen
En brullende beken
In ganzenpas marcheert

Aan het einde van het dal
treffen we onze auto aan
Omringd door pauwen
Die genieten ervan dat het stof
Na maanden van droogte
Eindelijk is weggespoeld

Opgelucht dat alles goed ging
Rijden we over de bergen naar huis
En zien een vuurkolom
Achter ons omhoogschieten
Als een afscheidsgroet van
Ontwakende grotten van de nacht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

John the Baptist (Philip C. Kolin), Emily Dickinson, Ludwig Thoma

 

 

Sint Johannes de Doper in de wildernis
door Anthony van Dyck, ca. 1624 – 1625

 

John the Baptist

Out of the wilderness came this prophet of fire
and repentance, his voice a flame igniting
souls out of darkness to witness the Messiah.
Wherever he went bonfires reddened the night air.

He wore a tunic of camel hair, and a rope
cincture binding unruly flesh from
appetite; he lived on locusts and burr-
nested cones. When he entered the Jordan

it flowed east, away from the sin-crusted west.
Each wave was engraved with grace as he plunged
sinners heavy with the world’s woes under
only to lift them up toward the light.
But not the Pharisees. Stones would rise sooner.

When he announced Christ passing by,
the birds of the air carried each honeyed syllable
to every open heart and sin-ridden soul.

 

Philip C. Kolin (Chicago, 21 november 1945)
Adventstijd in Chigaco

 

De Amerikaanse dichteres Emily Dickinson werd geboren op 10 december 1830 in Amherst, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Emily Dickinson op dit blog.

 

158

Doodgaan! Doodgaan in de nacht!
Wordt er dan geen licht gebracht
dat straks mijn voettocht begeleidt
door ’t sneeuwen van de eeuwigheid?

En Jezus? Wat is Jezus laat?
Men zegt dat Hij ons nooit verlaat,
maar Hij kan ook verdwalen, hoor.
Hierheen, Jezus! Laat Hem door!

Rent er dan niemand naar de poort
of Dollie komt? ‘k Heb iets gehoord:
haar voeten, die de trap opgaan.
Niet bang meer. Dollie komt eraan.

 

Vertaald door Willem Willink

 

Emily Dickinson (10 december 1830 – 15 mei 1886)
Portret door Bekir Salim, 2018

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse dichter en schrijver Ludwig Thoma werd geboren op 21 januari 1867 in Oberammergau. Zie ook alle tags voor Ludwig Thoma op dit blog.

Christkindl-Ahnung im Advent

„Erleben eigentlich Stadtkinder Weihnachtsfreuden? Erlebt man sie heute noch? Ich will es allen wünschen, aber ich kann es nicht glauben, daß das Fest in der Stadt mit ihren Straßen und engen Gassen das sein kann, was es uns Kindern im Walde gewesen ist.
Der erste Schnee erregte schon liebliche Ahnungen, die bald verstärkt wurden, wenn es im Haus nach Pfeffernüssen, Makronen und Kaffeekuchen zu riechen begann, wenn am langen Tische der Herr Oberförster und seine Jäger mit den Marzipanmodeln ganz zahme, häusliche Dinge verrichteten, wenn an den langen Abenden sich das wohlige Gefühl der Zusammengehörigkeit auf dieser Insel, die Tag und Tag stiller wurde, verbreitete.
In der Stadt kam das Christkind nur einmal, aber in der Riß wurde es schon Wochen vorher im Walde gesehen, bald kam der, bald jener Jagdgehilfe mit der Meldung herein, daß er es auf der Jachenauer Seite oder hinter Ochsensitzer habe fliegen sehen. In klaren Nächten mußte man bloß vor die Türe gehen, dann hörte man vom Walde herüber ein feines Klingeln und sah in den Büschen ein Licht aufblitzen. Da röteten sich die Backen vor Aufregung, und die Augen blitzten vor freudiger Erwartung.
Je näher aber der Heilige Abend kam desto näher kam auch das Christkind ans Haus, ein Licht huschte an den Fenstern des Schlafzimmers vorüber, und es klang wie von leise gerüttelten Schlittenschellen. Da setzten wir uns in den Betten auf und schauten sehnsüchtig ins Dunkel hinaus; die großen Kinder aber, die unten standen und auf eine Stange Lichter befestigt hatten, der Jagdgehilfe Bauer und sein Oberförster, freuten sich kaum weniger.
Es gab natürlich in den kleinen Verhältnissen kein Übermaß an Geschenken, aber was gegeben wurde, war mit aufmerksamer Beachtung eines Wunsches gewählt und erregte Freude. Als meine Mutter an einem Morgen nach der Bescherung ins Zimmer trat, wo der Christbaum stand, sah sie mich stolz mit meinem Säbel herumspazieren, aber ebenso frohbewegt schritt mein Vater im Hemde auf und ab und hatte den neuen Werderstutzen umgehängt, den ihm das Christkind gebracht hatte.
Wenn der Weg offen war, fuhren meine Eltern nach den Feiertagen auf kurze Zeit zu den Verwandten nach Ammergau. Ich mag an die fünf Jahre gewesen sein, als ich zum ersten Male mitkommen durfte, und wie der Schlitten die Höhe oberhalb Wallgau erreichte, von wo sich aus der Blick auf das Dorf öffnete, war ich außer mir vor Erstaunen über die vielen Häuser, die Dach an Dach nebeneinander standen. Für mich hatte es bis dahin bloß drei Häuser in der Welt gegeben.”

 

Ludwig Thoma (21 januari 1867 – 26 augustus 1921)
Het  geboortehuis van Ludwig Thoma in Oberammergau

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e december ook mijn blog van 10 december 2022 en ook mijn blog van 10 december 2018 en ook mijn blog van 10 december 2017 deel 3.

Advent (Guillaume van der Graft), Kristina Sandberg, Grace Andreacchi

 

 

Christkindlesmarkt auf der Fleischbrücke in Nürnberg door Wilhelm Ritter, 1891

 

Advent

Nog is het uur niet vervuld,
maar ik voel het reeds leven
in mij achter de zeven
sluiers van het geduld

en ik zal het dansen zien
uit mijn windsels geboren,
ik zal de liederen horen
licht en subliem.

En zie, de kinderen gaan
als vingers op de kleppen
van een fluit en zij reppen
zich steels naar de maan.

Die ademt snel in en uit,
wezen en schijngestalten
wisselen en daar valt een
ster in het oor van een bruid.

Dan is het uur vervuld
en ik zal het zien leven
om mij heen in de zeven
dagen van het geduld.

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)
Het Centraal Station van Rotterdam, de geboortestad van Guillaume van der Graft, in de Advent

 

De Zweedse schrijfster Kristina Sandberg werd geboren op 3 december 1971 in Sundsvall. Zie ook alle tags voor Kristina Sandberg op dit blog.

Uit: De komst van een kind (Vertaald door Wendy Prins)

“Maj neemt de laatste tafel af, spoelt de vaatdoek uit en ziet dat Ingrid haar schort uitklopt voor ze haar koffiekopje pakt en zegt tuurlijk ga je mee, Maj. Olof is knap en blij en glimlacht naar Maj, laat Ingrid niet merken hoe hij naar haar kijkt, met zijn bruine ogen, dik, donker haar en een lok die over zijn voorhoofd valt, onwillekeurig of bewust, dat weet ze niet, maar die ogen en Maj pakt de porseleinen kan met koffie. Blieft meneer nog een kopje koffie, vraagt ze, voor de grap, theatraal, heel graag, lieve juffrouw, antwoordt hij en hij houdt zijn kopje bij. Zweetvoeten, ze kan niet met hen meegaan met deze stinkende voeten die de hele dag in hakschoenen bekneld hebben gezeten. Nee, gaan jullie maar, zegt ze en zet de kan op de toonbank. Ah, doe niet zo saai, zucht Ingrid, nu met donker gestifte lippen wanneer heeft ze dat gedaan? toen Olof kwam waren ze nog bleek, als ze de lunchroom sluiten hebben ze beiden meestal een blos op hun wangen en ruikt hun haar naar vet en kardemom van de bakkerij in de ruimte ernaast heeft Ingrid nooit stinkvoeten? En dan zegt Ingrid dat Tomas aardig is en er goed uitziet en hij heeft een auto. We gaan alleen maar een eindje rijden, naar Gullvik of Skeppsmaln, het is zo n heerlijke avond, bovendien is het zaterdag. Een krap bemeten toilet, een kleine wastafel, maar met koud en warm water. Moeizaam brengt ze haar ene voet omhoog, om hem in te zepen, schoon te spoelen, af te drogen, ook tussen de tenen. Wat doe je daar, roept Ingrid, de andere voet, onder haar oksels, haar onderbroek, nee, ze kan niet in vieze zijden kousen en stinkend ondergoed meegaan. Lippenstift, rouge, haar wenkbrauwen worden veel te donker met die roetzwarte mascara, ze veegt het uit en ziet opeens bont en blauw rond haar ogen, maakt de handdoek nat, doet er zeep op, boent stevig langs haar wenkbrauwen. Zo is het in elk geval beter. Zonder kousen. Nee, dat is nog erger, dat gaat niet, ze moet de oude kousen maar aan en net doen of het Ingrid is die stinkt. Hij zou ook rijk zijn, Tomas, dat heeft Ingrid tussen neus en lippen door genoemd, en als ze de achterdeur op slot doen, zegt Olof dat niets zo verrukkelijk is als mooie meisjes in een zomerjurk, niet bloedserieus, maar toch. Zie je mij nu, Erik, dat ik een eigen kamer heb en vrienden en werk? Olof geeft ook haar een arm, met tikkende hakken lopen ze naar de Viktoriaesplanaden. De auto staat op de binnenplaats en Olof zegt dat het geen probleem zal zijn om hem over te halen, maar ze wil niet mee naar binnen, haar benen trillen zo, en dan zegt Ingrid dat ze mee moet, anders zegt Tomas misschien wel nee en wil hij in de stad blijven. Hij heeft vast wel wat in huis, zegt Olof en dan lopen ze de trap op, naar de derde verdieping, ze is buiten adem als ze bij de deur zijn. Olof belt aan, trekt haar naar zich toe, ze moet goed te zien zijn als Tomas opendoet, maar het blijft stil daarbinnen, Olof drukt nogmaals op de bel, harder, en langer nu.”

 

Kristina Sandberg (Sundsvall, 3 december 1971)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

Felix Culpa

Op je veertiende was je
de god die ik aanbad
Je was goudbrons
en zwart
mooi als Perseus
in je Siciliaanse huid

Je hebt me het hof gemaakt met zeebaars
en de blues van een gladde huid
en nam me mee uit vissen
om vijf uur
(Nooit daarvoor of daarna
was ik zo vroeg te zien)

Ik herinner me dat de boot schommelde
en het was koud
Ik herinner me de mist
Ik wilde dat je me kuste
bij wijze van experiment
(maar ik was pas twaalf en jij
deed het niet)

Vandaag, vissend op het internet
kwam ik je tegen
vreselijk dik maar nog steeds
vissend
met een helderrode roodbaars
dood aan je hengel

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2021 en ook mijn blog van 3 december 2018 en eveneens mijn blog van 3 december 2017 deel 3.

Christmas Trees (Robert Frost), A. M. Homes, Gatien Lapointe

 

Bij de vierde zondag van de Advent

 

“Christmas Tree” door Alexander Dudin, 1953

 

Christmas Trees

(A Christmas Circular Letter)

The city had withdrawn into itself
And left at last the country to the country;
When between whirls of snow not come to lie
And whirls of foliage not yet laid, there drove
A stranger to our yard, who looked the city,
Yet did in country fashion in that there
He sat and waited till he drew us out
A-buttoning coats to ask him who he was.
He proved to be the city come again
To look for something it had left behind
And could not do without and keep its Christmas.
He asked if I would sell my Christmas trees;
My woods—the young fir balsams like a place
Where houses all are churches and have spires.
I hadn’t thought of them as Christmas Trees.
I doubt if I was tempted for a moment
To sell them off their feet to go in cars
And leave the slope behind the house all bare,
Where the sun shines now no warmer than the moon.
I’d hate to have them know it if I was.
Yet more I’d hate to hold my trees except
As others hold theirs or refuse for them,
Beyond the time of profitable growth,
The trial by market everything must come to.
I dallied so much with the thought of selling.
Then whether from mistaken courtesy
And fear of seeming short of speech, or whether
From hope of hearing good of what was mine, I said,
“There aren’t enough to be worth while.”
“I could soon tell how many they would cut,
You let me look them over.”

“You could look.
But don’t expect I’m going to let you have them.”
Pasture they spring in, some in clumps too close
That lop each other of boughs, but not a few
Quite solitary and having equal boughs
All round and round. The latter he nodded “Yes” to,
Or paused to say beneath some lovelier one,
With a buyer’s moderation, “That would do.”
I thought so too, but wasn’t there to say so.
We climbed the pasture on the south, crossed over,
And came down on the north. He said, “A thousand.”

A thousand Christmas trees!—at what apiece?”

He felt some need of softening that to me:
“A thousand trees would come to thirty dollars.”

Then I was certain I had never meant
To let him have them. Never show surprise!
But thirty dollars seemed so small beside
The extent of pasture I should strip, three cents
(For that was all they figured out apiece),
Three cents so small beside the dollar friends
I should be writing to within the hour
Would pay in cities for good trees like those,
Regular vestry-trees whole Sunday Schools
Could hang enough on to pick off enough.
A thousand Christmas trees I didn’t know I had!
Worth three cents more to give away than sell,
As may be shown by a simple calculation.
Too bad I couldn’t lay one in a letter.
I can’t help wishing I could send you one,
In wishing you herewith a Merry Christmas.

 

Robert Frost (26 maart 1874 – 29 januari 1963)
San Francisco, de geboorteplaats van Robert Frost, in de Adventstijd

 

De Amerikaanse schrijfster Amy Michael Homes werd geboren op 18 december 1961 in Washington DC. Zie ook alle tags voor A. M. Homes op dit blog.

Uit: Dagen van inkeer (Vertaald door Gerda Baardman en Monique ter Berg)

“Mijn broer komt tenslotte,’ zegt hij. Roger, zijn broer, komt één keer per jaar naar het strand, als een tropische storm die alles verandert.
‘Het is een prachtige dag,’ zegt ze. En ze heeft gelijk.
Tom zit in een lage stoel met zijn gezicht naar het water, zijn voeten begraven in het zand. Op de reddingspost vlak voor hem wappert zachtjes een Amerikaanse vlag. Zijn zonnebril is zijn schild, de dikke laag witte zonnebrand een soort futuristisch harnas waardoor hij kan doen alsof hij onzichtbaar is. Hij gelooft dat je op het strand mag staren, alsof je niet naar iemand maar dwars door iemand heen kijkt, voorbij iemand naar het water, voorbij het water naar de horizon, voorbij de horizon in de oneindigheid.
Hij ziet dingen die hij zich anders niet toestaat. Hij staart. Hij heeft ontzag, is gebiologeerd door het lichaam, door de elegantie en het gebrek aan elegantie. Hij neemt foto’s – ‘studies’ noemt hij die. Dat is zijn gewoonte, zijn hobby. Waar is hij naar op zoek? Wat denkt hij als hij dat doet? Dat vraagt hij zich af en hij merkt dat hij over zichzelf vaak in de derde persoon denkt – een onpartijdige toeschouwer.
Het wordt drukker op het strand, er worden badhanddoeken uitgerold en parasols opengeklapt alsof het feestversiering is, en wanneer het warmer wordt, worden lichamen langzamerhand uitgepakt. Van alle mensen weet juist hij wat wel en wat niet echt is. Je hebt degenen die zich het vlees van hun botten af hebben gehongerd en degenen die het chirurgisch hebben laten weghalen of laten verplaatsen. Iedereen takelt anders af – de putjes in de dijen, de zwembandjes, het onvermijdelijke uitzakken. Hij kan er niets aan doen dat hij het ziet.
Naast hem zitten zijn vrienden te praten. Hij weet niet wie precies wat zegt, daarvoor luistert hij niet goed genoeg – hij krijgt alleen een indruk, het ritme mee. ‘Heb jij gisteravond de vis genomen? Ik heb iets met vis gemaakt. We hebben vis gekocht. Zijn broer is dol op vissen. Ik heb een halsketting gekocht. Wij hebben een huis gekocht. Ik heb nog een horloge gekocht. Hij overweegt een nieuwe auto te kopen. Heb jij er vorig jaar niet een gekocht? Ik wil verbouwen. Jullie huis is zo mooi. Vroeger was zijn vrouw een schoonheid. Kun je je haar nog voor de geest halen? Ben ik nooit vergeten. Tom is een keer met haar uit geweest.”

 

A. M. Homes (Washington DC, 18 december 1961)
Washington in de Adventstijd

 

De Canadese dichter en schrijver Gatien Lapointe werd geboren op 18 december 1931 in Québec. Zie ook alle tags voor Gathien Lapointe op dit blog.

 

De hoop van de wereld

De dag begon te groeien
Iedereen herkende zijn gezicht zijn landschap
In het geheim sprak iedereen over leven en liefhebben

We hebben onze handen met zachte aarde bedekt
We hebben het gewicht van een dag gewogen
We hebben de opmars van de seizoenen leren kennen
We hebben een weg gevonden van het moment naar het jaar
We hebben bloemen in het hout van onze deuren gezaaid
We hebben een groot vuur aan op de berg aangestoken
We hebben ons gezicht aan de rivier gegeven
We hebben de gedenkplaten van de stad vastgemaakt
We hebben vanaf hier namen geschreven op naam frontons
We hebben met de spar en de esdoorn gedroomd
We hebben de brandende ogen van de zon met water gevuld
We hebben onder elke wolk een bron verstopt
We hebben de zwerfdieren in de hand genomen
We hebben het bed van het eerste paar laten bloeien
We hebben de dauw op onze ramen verspreid
We hebben de nacht met open wonden gemarkeerd
We hebben ons het grote werk van de dag voorgesteld
We hebben van ons lichaam een taal van hier gemaakt
We hebben onze kindertijd met namen van bomen gedoopt
We hebben zaden op elk getij geworpen
We hebben in elk vogelnest geblazen
We hebben onze wapens met sneeuw bedekt
We hebben lampen bij het rijzende brood geplaatst
We hebben onze leeftijd op de kale steen geschreven
We hebben eeuwig de eerste liefde gezworen

We zetten de hoop van de wereld voort.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Gatien Lapointe (18 décember 1931 – 15 september 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e december ook mijn blog van 18 december 2018 en eveneens mijn blog van 18 december 2016 deel 2.

Johannes der Täufer (Johannes Kühn), Christoph W. Bauer 

 

Bij de derde zondag van de Advent

 

Sint Johannes de Doper in de Wildernis door Diego Velázquez,
tussen 1618 en 1625

 

Johannes der Täufer

Täufer,
es schreckt mich dein Heuschreckenessen,
dein Mut!
Es kamen die Seidenherrn
ausgeruht,
und du hast gegeißelt
mit Ruten ihr glattes Gesicht.
Noch ist es weit bis zu Herodias’ Schüssel,
wo dein abgeschlagenes Haupt
blutig glänzt, nach dem Tanze-
aber begonnen hat schon der Weg dorthin.
Hinter dir
Heiße Sonne,
so in Leidenschaft brennend dein Sinn
für des Herrn Gerechtigkeit.
Und vorbei
Glänzt der Fluss, so
lebendig dein Geist wie der Wellenschlag
und blitzend hell.
Ziegenfell,
deiner Bescheidenheit Kleid,
raues Haar, deiner Zunge
Ausweis, es gilt,
die Seidenherren zu strafen
und aufzurichten zu gutem Hosiannahgesang:
denn er ist gekommen
aus seinen Himmeln,
der Herr.

 

Johannes Kühn (Tholey, 3 februari 1934)
Adventsmarkt aan de voet van de Schaumbergturm bij Tholey

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Christoph W. Bauer werd geboren in Kolbnitz op 11 december 1968. Zie ook mijn blog van 26 september 2010 en ook alle tags voor Christoph W. Bauer op dit blog.

 

als een vreemde ben ik ingetrokken onder mijn huid

als een vreemde ben ik ingetrokken onder mijn huid
dat is de aanschouwelijkste manier om het te zeggen
in de spiegel blijft het tegenover onbekend
beter zo dan anders geen reden tot klagen

de hersenen volgepompt met drugs van verlangen
met hersenschimmen die de winter verpulveren
mijn blik heeft de ruimte verdraaid
om de deur niet uit het oog te verliezen

zit ik in met mijn rug naar de muur
doe net alsof het onvermijdelijk was
de koffers onder handbereik paspoort in de hand

als een dakloze in het lichaamseigen huis
geen idee wie mij drijft om zo te leven
ik weet maar één ding als vreemde trek ik er weer uit

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christoph W. Bauer (Kolbnitz, 11 december 1968)
Kerstmarkt op de binnenplaats van Schloss Porcia in het district Spittal/Drau, waar Kolbnitz toe behoort

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e december ook mijn blog van 11 december 2018 en eveneens mijn blog van 11 december 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

St. John the Baptist: 1 St. John’s Eve (Malcolm Guite), Rainer Maria Rilke

 

Bij de tweede zondag van de Advent

 

De prediking van Johannes de Doper in de woestijn door Massimo Stanzione, ca. 1635

 

St. John the Baptist: 1 St. John’s Eve

Midsummer night, and bonfires on the hill
Burn for the man who makes way for the Light:
‘He must increase and I diminish still,
Until his sun illuminates my night.’
So John the Baptist pioneers our path,
Unfolds the essence of the life of prayer,
Unlatches the last doorway into faith,
And makes one inner space an everywhere.
Least of the new and greatest of the old,
Orpheus on the threshold with his lyre,
He sets himself aside, and cries “Behold
The One who stands amongst you comes with fire!”
So keep his fires burning through this night,
Beacons and gateways for the child of light.

 

Malcolm Guite (Ibadan, 12 november 1957)
De St. Petrus kathedraal in Ibadan, Nigeria

 

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

 

Die dritte Elegie

Eines ist, die Geliebte zu singen. Ein anderes, wehe,
jenen verborgenen schuldigen Fluß-Gott des Bluts.
Den sie von weitem erkennt, ihren Jüngling, was weiß er
selbst von dem Herren der Lust, der aus dem Einsamen oft,
ehe das Mädchen noch linderte, oft auch als wäre sie nicht,
ach, von welchem Unkenntlichen triefend, das Gotthaupt
aufhob, aufrufend die Nacht zu unendlichem Aufruhr.
O des Blutes Neptun, o sein furchtbarer Dreizack,
o der dunkele Wind seiner Brust aus gewundener Muschel.
Horch, wie die Nacht sich muldet und höhlt. Ihr Sterne,
stammt nicht von euch des Liebenden Lust zu dem Antlitz
seiner Geliebten? Hat er die innige Einsicht
in ihr reines Gesicht nicht aus dem reinen Gestirn?

Du nicht hast ihm, wehe, nicht seine Mutter
hat ihm die Bogen der Braun so zur Erwartung gespannt.
Nicht an dir, ihn fühlendes Mädchen, an dir nicht
bog seine Lippe sich zum fruchtbarern Ausdruck.
Meinst du wirklich, ihn hätte dein leichter Auftritt
also erschüttert, du, die wandelt wie Frühwind?
Zwar du erschrakst ihm das Herz; doch ältere Schrecken
stürzten in ihn bei dem berührenden Anstoß.
Ruf ihn … du rufst ihn nicht ganz aus dunkelem Umgang.
Freilich, er will, er entspringt; erleichtert gewöhnt er
sich in dein heimliches Herz und nimmt und beginnt sich.
Aber begann er sich je?
Mutter, du machtest ihn klein, du warsts, die ihn anfing;
dir war er neu, du beugtest über die neuen
Augen die freundliche Welt und wehrtest der fremden.
Wo, ach, hin sind die Jahre, da du ihm einfach
mit der schlanken Gestalt wallendes Chaos vertratst?
Vieles verbargst du ihm so; das nächtlich-verdächtige Zimmer
machtest du harmlos, aus deinem Herzen voll Zuflucht
mischtest du menschlichern Raum seinem Nacht-Raum hinzu.
Nicht in die Finsternis, nein, in dein näheres Dasein
hast du das Nachtlicht gestellt, und es schien wie aus Freundschaft.
Nirgends ein Knistern, das du nicht lächelnd erklärtest,
so als wüßtest du längst, wann sich die Diele benimmt …
Und er horchte und linderte sich. So vieles vermochte
zärtlich dein Aufstehn; hinter den Schrank trat
hoch im Mantel sein Schicksal, und in die Falten des Vorhangs
paßte, die leicht sich verschob, seine unruhige Zukunft.

Und er selbst, wie er lag, der Erleichterte, unter
schläfernden Lidern deiner leichten Gestaltung
Süße lösend in den gekosteten Vorschlaf —:
schien ein Gehüteter … Aber innen: wer wehrte,
hinderte innen in ihm die Fluten der Herkunft?
Ach, da war keine Vorsicht im Schlafenden; schlafend,
aber träumend, aber in Fiebern: wie er sich ein-ließ.
Er, der Neue, Scheuende, wie er verstrickt war,
mit des innern Geschehens weiterschlagenden Ranken
schon zu Mustern verschlungen, zu würgendem Wachstum, zu tierhaft
jagenden Formen. Wie er sich hingab —. Liebte.
Liebte sein Inneres, seines Inneren Wildnis,
diesen Urwald in ihm, auf dessen stummem Gestürztsein
lichtgrün sein Herz stand. Liebte. Verließ es, ging die
eigenen Wurzeln hinaus in gewaltigen Ursprung,
wo seine kleine Geburt schon überlebt war. Liebend
stieg er hinab in das ältere Blut, in die Schluchten,
wo das Furchtbare lag, noch satt von den Vätern. Und jedes
Schreckliche kannte ihn, blinzelte, war wie verständigt.
Ja, das Entsetzliche lächelte … Selten
hast du so zärtlich gelächelt, Mutter. Wie sollte
er es nicht lieben, da es ihm lächelte. Vor dir
hat ers geliebt, denn, da du ihn trugst schon,
war es im Wasser gelöst, das den Keimenden leicht macht.

Siehe, wir lieben nicht, wie die Blumen, aus einem
einzigen Jahr; uns steigt, wo wir lieben,
unvordenklicher Saft in die Arme. O Mädchen,
dies: daß wir liebten in uns, nicht Eines, ein Künftiges, sondern
das zahllos Brauende; nicht ein einzelnes Kind,
sondern die Väter, die wie Trümmer Gebirgs
uns im Grunde beruhn; sondern das trockene Flußbett
einstiger Mütter —; sondern die ganze
lautlose Landschaft unter dem wolkigen oder
reinen Verhängnis —: dies kam dir, Mädchen, zuvor.

Und du selber, was weißt du —, du locktest
Vorzeit empor in dem Liebenden. Welche Gefühle
wühlten herauf aus entwandelten Wesen. Welche
Frauen haßten dich da. Was für finstere Männer
regtest du auf im Geäder des Jünglings? Tote
Kinder wollten zu dir … O leise, leise,
tu ein liebes vor ihm, ein verläßliches Tagwerk, — führ ihn
nah an den Garten heran, gieb ihm der Nächte
Übergewicht ……
Verhalt ihn ……

 

Het leven van den kloosterling

Zoo eindde slechts als kind de nacht,
in zulk een vast vertrouwen,
na elke angst opnieuw bedacht
u weder te aanschouwen.
Ik weet, zoovaak mijn denken splijt,
zoo diep, zoo sloopend ver -:
gij enkel zijt en zijt en zijt,
ons trillend als een ster.

Mij is ’t, als waar’ ik tegelijk
kind, knaap en man en meer.
Ik voel alleen, de ring is rijk
door zijnen wederkeer.

Ik fluister dank, gij diepe kracht,
die met mij arbeidt, zachter, zacht,
als achter vele wanden;
nu wordt mij eerst de dag gewijd,
heilige aandacht, die zich spreidt
over mijn donk’re handen.

 

Vertaald door Reinold Kuipers

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Kerstmarkt in Praag, de geboorteplaats van Rainer Maria Rilke

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e december ook mijn blog van 4 december 2018 en eveneens mijn blog van 4 december 2017 en ook mijn blog van 4 december 2016 deel 3.

Im Advent (Karl Rudolf Hagenbach), Nicole Brossard

 

Bij de eerste zondag van de Advent

 

Christkindlmarkt auf dem Oberen Stadtplatz von Deggendorf door Peter Jaru, 2012

 

Im Advent

Horch! was klirrt an Thür und Fenstern,
Horch! was rieselt durch den Wind?
Seid nur ruhig, vor Gespenstern
Fürchtet sich kein frommes Kind;
Nur der Englein Flügelrauschen
Hört es wachend und im Traum,
Nur dem Christkind gilt sein Lauschen
Mit dem schönen Weihnachtsbaum.

Christkind naht aus stillen Tritten
Morgens, Abends, für und für,
Horchet auf der Kinder Bitten
Draußen vor der Stubenthür;
Was es ihnen möge bringen
Schönes, Gutes allerlei,
Doch es fragt vor allen Dingen,
Wer da gut und artig sei?

Ferne merkt es die Gedanken,
Leise hört es jedes Wort,
Da wo Linnen ist und Zanken,
Schleicht es bang und traurig fort;
Aber wo mit holden Scherzen
Kinder froh beisammen sind,
Ach, da freut sich deß von Herzen
Das verborg’ne Weihnachtskind;

Freuet sich dem Fest entgegen,
Wie die Kinder alle thun,
Kann auch dieser Freude wegen
Nimmer rasten, nimmer ruhn,
Fliegt in heiligem Entzücken
Himmelaus und Himmelan,
Bis es alle Welt beglücken,
Alle Kinder segnen kann.

Wollen denn des Kindleins warten,
Warten, hoffen, früh und spät,
Bis das Wünschen aller Arten
Reichlich in Erfüllung geht,
Bis du wirklich uns erscheinest,
Christkind! in dem Strahlenkranz,
Jung und Alt im Chor vereinest
Um des Baumes Lichterglanz!

 

Karl Rudolf Hagenbach (4 maart 1801 – 7 juni 1874)
Kerstmarkt op de Münsterplatz in Basel, de geboorteplaats van Karl Rudolf Hagenbach

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

Steden na de ramp

als de stilte overstroomt
het licht voor en na de ramp
steden met de wind in hun haren
omdat je graag rechtop staat om
onder de bruggen het water van de snelle stroom en de levendige bron
te zien rollen door de tijd als in je borstkast
dan zie je ze van ver terugkomen
Paul Celan en Virginia Woolf
die haastig voortisnellen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e november ook mijn blog van 27 november 2021 en ook mijn blog van 27 november 2018 en eveneens mijn blog van 27 november 2017.

The Visitation (Malcolm Guite), Paolo Giordano, Jens Fink-Jensen

 

Bij de vierde zondag van de Advent

 

De Visitatie door Frans Francken II, 1618

 

The Visitation

Here is a meeting made of hidden joys
Of lightenings cloistered in a narrow place
From quiet hearts the sudden flame of praise
And in the womb the quickening kick of grace.
Two women on the very edge of things
Unnoticed and unknown to men of power
But in their flesh the hidden Spirit sings
And in their lives the buds of blessing flower.
And Mary stands with all we call ‘too young’,
Elizabeth with all called ‘past their prime’
They sing today for all the great unsung
Women who turned eternity to time
Favoured of heaven, outcast on the earth
Prophets who bring the best in us to birth.

 

Malcolm Guite (Ibanda, 12 november 1957)
Molete Baptist Church, Ibadan, Nigeria

 

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: In tijden van besmetting (Vertaald door Pietha de Voogd)

“De corona-epidemie maakt een goede kans om de belangrijkste gezondheidsdreiging van onze tijd te worden. Niet de eerste, niet de laatste, en misschien niet eens de huiveringwekkendste. Waarschijnlijk heeft ze tegen de tijd dat ze is uitgewoed niet meer slachtoffers gemaakt dan andere epidemieën, maar drie maanden na de uitbraak heeft ze al een record gebroken: sars-CoV-2 is het eerste nieuwe virus dat zich zo snel over de wereld heeft verspreid. Andere virussen die er sterk op lijken, zoals zijn voorganger sars-CoV, zijn in korte tijd tot staan gebracht. Weer andere, zoals hiv, hebben jarenlang in het geniep op ons liggen loeren. Maar sars-CoV-2 is driester. Zijn brutaliteit maakt ons iets duidelijk dat we al wisten maar nog niet zo goed konden inschatten: op hoeveel niveaus we, overal, met elkaar verbonden zijn, en de complexiteit van de wereld waarin we leven, zijn sociale, politieke, economische, maar ook interpersoonlijke en psychische samenhang.
Ik schrijf dit op een uitzonderlijke 29ste februari, een zaterdag in dit schrikkeljaar. Het aantal bevestigde besmettingen in de wereld heeft de vijfentachtigduizend overschreden, waarvan tachtigduizend alleen al in China, en het aantal doden nadert de drieduizend. Deze merkwaardige boekhouding klinkt nu al drie maanden als ondertoon mee in mijn leven.
Ook op dit moment heb ik de interactieve kaart van de Johns Hopkins University weer voor me. De verspreidingsgebieden worden aangegeven met een rode cirkel die scherp afsteekt tegen de grijze ondergrond: alarmerende kleuren die wel wat terughoudender hadden mogen worden uitgekozen. Maar goed, virussen zijn natuurlijk rood, en noodsituaties ook. China en Zuidoost-Azië zijn onder één grote vlek verdwenen, maar de hele wereld zit onder de rode vlekken, en die rash wordt gegarandeerd steeds ernstiger.
Italië heeft zich, tot verrassing van velen, ontpopt als kampioen in de wedstrijd om welk land het griezeligst is. Maar dat is puur toeval. In een paar dagen tijd kunnen andere landen er zomaar slechter aan toe zijn dan wij.”

 

Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Boven het stervende land

Onder:
Verscheurde berglandschappen
Met strepen sneeuw

Tussen twee lagen plexiglas:
Een vlieg opgegroeid en gestrand
In eindeloze ketens van afscheid
En aankomsten waar ik zelf
De zwakste en brekende schakel ben

Boven:
Vorstheldere zon en wazige dromen
Verwachting zekerheid

Vanbinnen:
Verlangen. Bijna voordat
Het afscheid in mij is neergedaald.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e december ook mijn blog van 19 december 2018 en eveneens mijn blog van 19 december 2015 deel 2.

Johannes in der Wüste (Friedrich Treitschke), Susanna Tamaro, Helen Dunmore

 

Bij de 3e zondag van de Advent

 

Johannes de Doper in de wildernis door Guernico, 1652

 

Johannes in der Wüste

Und muss es sein: für Gott und Wahrheit sterben!
Ich bin bereit! bin fest und froh entschlossen.
Ein Dämmerschein, auf Erden ausgegossen.
Sollt’ ich der nahen Sonne Seher werben.«

»Vereinigt sind viel tausend Himmelserben.
Das Wasser, so der hohlen Hand entflossen,
Befruchtete des Lebensbaumes Sprossen;
Nun scheu’ ich nicht den Henkertod, den herben.”

Der Täufer betet in der Wüstenei,
Die Zukunft legt er in des Höchsten Hände,
Und fürchtet nicht und suchet nicht sein Ende.

Und wie er betet, wird die Seele frei.
Sie fühlt zum Quell des Lichtes sich erhoben;
Ein Quell des Lichtes strömt herab von oben.

 

Friedrich Treitschke, (29 augustus 1776 – 4 juni 1842)
Kerstmarkt in Leipzig, de geboorteplaats van Friedrich Treitschke

 

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957. Zie ook alle tags voor Susanna Tamaro op dit blog.

Uit: Der Tannenbaum

„Als dann die Tage allmählich länger wurden, verwandelte sich der prasselnde Regen in milde Niederschläge, und morgens bedeckte Tau die Wiesen und Blumen mit einem Mantel aus leuchtenden Tropfen.
Der Sonnenuntergang fand schier kein Ende. Mit seinem rosigen Licht streichelte er alle Dinge, als wollte er die Herrlichkeit der Welt bezeugen.
Zuletzt kam der Sommer mit seiner zufriedenen Ruhe, und im Unterholz reiften die Heidelbeeren.
Die Vögel hatten ihre Nester verlassen, um dem Abenteuer des Lebens entgegenzufliegen, und auch die Jungen in der Erde machten sich auf ihren wackeligen Pfötchen auf.
Die Zeit der Stille und des Ausruhens war gekommen.
Dann, eines Morgens, lag auf den höchsten Gipfel Schnee. Er bedeckte die Felsen, die Schluchten und die dunklen, niedrigen Latschenkiefern.
Die Luft roch nun anders, die Schwalben des nahen Bauernhofs begannen sich im Flug zu sammeln, um in wärmere Länder zu ziehen, und auf dem weichen, mit Nadeln übersäten Waldboden wuchsen bald Pilze in allen Formen und Farben.
Als der König der Hirsche auf die Lichtung herunterkam, um die Thronanwärter herauszufordern, waren die Lärchen schon flammend gelb, und mitten auf der Lichtung war eine winzige Tanne gewachsen.
Sie war noch so klein und biegsam, dass sie sich kaum vom Gras unterschied.
Nur deshalb gelang es ihr, die furiosen Turniere der Hirsche zu überleben.
Das erste Schauspiel ihres sehr langen Lebens.
—————

Jeder weiß, dass das Leben der Bäume nicht besonders aufregend sein kann. Naturgemäß sind sie gezwungen, immer am selben Ort zu bleiben, sie können nicht entscheiden, eine Reise zu machen, neue Länder zu erforschen oder sich auf die Suche nach einer verwandten Seele zu begeben.
Wo der Himmel sie wachsen lässt, müssen sie für immer bleiben. Um Liebe zu finden und Nachwuchs zu zeugen, müssen sie auf den Wind vertrauen, auf die Insekten oder die Gefräßigkeit der Vögel. Um zu wachsen und weiterzuleben, müssen sie auf das Wasser warten, das ihnen der Himmel schickt.
Nur im Tod unterscheiden sich ihre Leben. Manche werden von winzigen Käfern von innen heraus zerfressen und sinken in sich zusammen wie ein nasser Lappen, andere werden von Schimmel, Pilzen oder Parasiten befallen, die ihre Wurzeln zerstören. Manche sterben in einem Waldbrand, andere fallen unter dem Kreischen der Säge.
Nur die langlebigsten, großen und einsamen Bäume genießen das Privileg, von einem Blitz getroffen zu werden.“

 

Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

 

De Britse dichteres en schrijfster Helen Dunmore werd geboren op 12 december 1952 in Beverley, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Helen Dunmore op dit blog.

 

Litanie

Voor de tijd die nodig is voordat een blauwe plek vervaagt
voor het zware gewicht bij het uit bed komen,
voor het grijze haar, voor de vermoeide korrel van de huid,
voor de spider naevus en de drinkersneus
voor de woordenschat van palliatie en Macmillan
voor vrienden die de beste begrafenislezingen kennen,

voor de alledaagsheid van pijn, voor geduldig wachten
voordat je de apotheker kunt vragen naar je medicatie
voor elastische zwachtels en ulcusverbanden,
voor het weten wat te zeggen
als je vriendin zegt hoeveel ze hem nog steeds mist,
voor het nodig hebben van een jas, ook al is het warm,

voor de tijd die een wond nodig heeft om te genezen,
voor het vreemde medelijden dat je voelt
voor de afwijzing op de wezenloos stellige gezichten
van de jongeren die alles bezitten en weten,
voor het naakte vlees van de volgende generatie,
voor het woord ‘generatie’, dat vroeger niets betekende.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Helen Dunmore (12 december 1952 – 5 juni 2017)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e december ook mijn blog van 12 december 2020 en eveneens mijn blog van 12 december 2018 en ook mijn blog van 12 december 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Advent (Inge Lievaart), Rainer Maria Rilke

 

Bij de Tweede Advent

 

De Annunciatie door Nicolas Poussin, 1657

 

Advent


Ik wou mijn hart versieren
dat het Hem waardig werd:
met glinsterende deugden
vond Hij de deur versperd.

Toen wou ik het ontruimen
dat Hij het leeg aantrof:
vergeefs, de bezem van ’t berouw
verdichtte slechts het stof.

Ten einde raad besloten
om dan maar niets te doen:
zag ik mijn deur-van-wacht-maar-af
voorbijgaan als toen.

Geen deugdelijk berouwen,
noch deugdelijke daad
of deugdelijk onthouden
gaf recht op zijn gelaat.

Maar toen ik moest erkennen:
‘Ik heb voor U slechts schuld,
geen plaats, geen eer, geen liefde’:
heeft Hij mijn hart vervuld.

 

Inge Lievaart (14 april 1917 – 15 oktober 2012)
De Maartenskerk in Oosterend (Texel), de geboorteplaats van Inge Lievaert

 

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

 

De Boodschap aan Maria

Niet dat een engel binnentrad (daarom)
ontstelde haar. Zo min als andren om
een zonnestraal of maneschijn bij nacht
die in hun kamer stoornis heeft gebracht,
opvliegen -, werd zij wegens de figuur
waarin deze engel ging, gram te moede;
het ontging haar haast, hoe de weg naar hier
hard voor englen is. (O als wij bevroedden
hoe rein ze was. Werd een hinde op ’t zicht
van haar gelaat, die eens in ’t bos haar boeide,
niet zo diep geraakt, dat op de stond hier,
en zonder paar, uit haar de eenhoorn groeide,
het dier uit licht, het reine dier -.)
Niet dat hij binnentrad, maar dat hij dicht,
als van een jongeling het aangezicht,
zo bij haar bracht; dat zijn blik en degeen
waarmee zij keek, zo in elkander sloegen
als was daarbuiten alles eensklaps heen
en, wat miljoenen zagen, wilden, droegen,
in haar bijeengegaard: die twee alleen;
zien en ’t geziene, oog en oogverblijden
nergens anders dan op deze plaats -: zie,
dat veroorzaakt schrik. En zij schrokken beiden.

Dan zong de engel haar zijn melodie.

 

Vertaald door Jozef van Acker

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Italiaanse uitgave van Rilkes gedichten

 

Zie voor de schrijvers van de 5e december ook mijn blog van 5 december 2018.