Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marie Kessels, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Helene Uri, Birago Diop, Ernst van Altena

De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.

Uit: Wir drei (Vertaald door Renate Heimbucher)

Misia Mistrani habe ich am 12. Februar 1978 kennengelernt. Morgens hatte ich das Examen in Geschichte des Mittelalters bestanden, mit einer Arbeit über den vierten Kreuzzug, derentwegen ich mich beinahe mit dem Prüfungsausschuß in die Wolle gekriegt hätte, so polemisch und engagiert war sie mir geraten. Daraufhin war ich mit 110 Punkten sine laude abgespeist worden, obwohl ich ein ganzes Jahr daran gearbeitet und zweihundertfünfzig ziemlich gut dokumentierte Seiten voller Verve geschrieben hatte. Der Vorsitzende hatte mit seiner monochromen Stimme zu mir gesagt: »Geschichte ist Perspektive. Sie können über Ereignisse, die siebenhundert Jahre zurückliegen, doch nicht schreiben, als wären sie vorgestern passiert und als wären Sie selbst dabeigewesen. Ihnen fehlt jede Distanz und Ausgewogenheit, jede Fähigkeit, die Dinge mit kühlem Verstand zu beurteilen.« Womit er nicht unrecht hatte: Mir schien, daß ich gar nicht genug Empörung und Wut und Angst und Voreingenommenheit aufbringen konnte, wenn ich in die Vergangenheit blickte – von wegen Distanz.
Auch mein bester Freund Marco Traversi hatte erst vor ein paar Wochen wegen seiner Arbeit über Christoph Kolumbus und die Zerstörung Südamerikas Krach gehabt, er jedoch hatte, anstatt vor der Unmutswoge der Kommission zurückzuweichen, alle zum Teufel geschickt und auf den Abschluß verzichtet. Es stimmte mich traurig, daß ich, als es darauf ankam, viel weniger standhaft gewesen war als er und, anstatt meine Ansichten bis zum Letzten zu verteidigen, lieber wie ein braver und naiver, wenn auch etwas impulsiver Junge mein Diplom nach Hause getragen hatte, damit meine Mutter und meine Großmutter zufrieden waren. Ich rief deshalb Marco abends auch nicht an, wie ich es eigentlich vorgehabt hatte, und um nicht zu Hause Trübsal zu blasen, ging ich allein in eine Kneipe, die jetzt ein pseudoenglischer Pub ist, damals aber noch eine pseudosüdamerikanische Taverne war, überheizt und voller Rauch und Musik und Körperausdünstungen, die an der niedrigen Decke kondensierten und auf die Köpfe der plaudernden und trinkenden und auf dem Betonfußboden tanzenden Leute herabtröpfelten. Ich lehnte an der Wand, neben ein paar coolen, schroffen Typen, die ich kaum kannte, und trank Bier zum monotonen Rhythmus der Salsamusik, die fast die billigen Lautsprecherboxen sprengte, und sah dieses unglaubliche blonde Mädchen hereinkommen, mit ein paar Freunden, die mit sich überlagernden Gesten und Blicken auf einen noch halb freien Tisch zusteuerten.
Sie nicht zu bemerken war so gut wie unmöglich, selbst in der extrem dicken Luft und mit dem hämmernden, kratzenden Lärm in den Ohren: Sie sah so strahlend aus, so leicht und natürlich, und hatte dieses wache, intelligente Profil, wenn sie sich zu einem ihrer Freunde drehte, um zuzuhören oder etwas zu sagen oder auf eine so unverfälschte Art zu lächeln, daß mir fast das Herz weh tat.“

 


Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

 

De Egyptische schrijver Naguib Mahfouz werd geboren op 11 december 1911 in Caïro. Zie ook alle tags voor Naguib Mahfouz op dit blog.

Uit: Rhadopis of Nubia

“Look at the statues of his mighty ancestors.”
“You’ll see that he greatly resembles his grandfather Mohtemsawef I.”
“How handsome he is!”
“Indeed, indeed. Pharaoh is a beautiful young man. There is none like him in his imposing height and his unmistakable comeliness.”
“I wonder what legacy he will bequeath?” asked one of the group. “Will it be obelisks and temples, or memories of conquest in the north and south?”
“If my intuition serves me right I suspect it will be the latter.”
“Why?”
“He is a most courageous young man.”
The other shook his head cautiously: “It is said that his youth is headstrong, and that His Majesty is possessed of violent whims, is fond of romance, enjoys extravagance and luxury, and is as rash and impetuous as a raging storm.”
The one listening laughed quietly and whispered, “And what is so surprising about that? Are not most Egyptians fond of romance and enjoy extravagance and luxury? Why should Pharaoh be any different?”
“Lower your voice, man. You know nothing about the matter. Did you not know that he clashed with the men of the priesthood from the first day he ascended to the throne? He wants money to spend on constructing palaces and planting gardens while the priests are demanding the allotted share of the gods and the temples in full. The young king’s predecessors bestowed influence and wealth upon the priesthood, but he eyes it all greedily.”

 

 
Naguib Mahfouz (11 december 1911 – 30 augustus 2006)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster Marie Kessels werd geboren in Nederweert op 11 december 1954. Zie ook alle tags voor Marie Kessels op dit blog.

Uit: Veldheer Banner

“Het is een wonderlijk, gespannen bondgenootschap waarin ik leef met Saul, drie jaar na zijn laatste telefoontje uit het ziekenhuis, toen zijn appartement al was opgedoekt en onze intense correspondentie was gestokt. ‘Ja Daan, lig ik hier te wachten totdat ze me naar het verpleegtehuis brengen…’
Ik houd erg van een woord als bondgenootschap, of kameraadschap. Mijn toch al scherp afgestelde zintuig voor de toekomende tijd wordt er nog heftiger door aan het trillen gebracht en mijn harde zelfkritiek komt er even door tot rust, heerlijk.
Waarom ik ons bondgenootschap gespannen noem? Gespannen zijn betekent hier: geladen zijn met energie.
‘Ja,julliekunstenaarskunnenhetmooivertellen…’mopperde hij vaak beschaamd als ik zomaar iets liefs tegen hem zei,of als ik zinnelijke taal gebruikte op een moment da thij zelf broodnuchter was. Zijn parkinson had hem hypergevoelig gemaakt voor de emotionele kleur en temperatuur van woorden, en vooral voor iemands verborgen agenda.
Een chronisch zieke heeft een dunne huid en weegt alles wat je zegt, en ook alles wat je doet, op een goudschaaltje.
‘Lieve Dana. Kun je vandaag nog naar me toe komen?
Laat wat van je horen.’
De mails waarmee hij me optrommelde voor een ontmoeting konden wel eens wat bruusk van toon zijn. Hij was altijd bang om me te storen tijdens mijn werk. Die angst, die eeuwige zorgelijkheid van hem (wat ik van hem zou denken, of hij dit wel kon maken), stuwde zijn verlangen om me juist wel te storen alleen maar hoger op.
Ik zei nooit nee, legde snel mijn camera weg en zocht bij elkaar wat ik aan knipsels uit de Frankfurter Allgemeine voor hem had bewaard, over de geologische studies van Karl Marx of over de vrije wil in neurologisch perspectief, of andere onderwerpen die hem zouden kunnen interesseren.
Een paar uur later voelde ik in het halletje van zijn appartement zijn wild fladderende hart tegen mijn borst, alsof de wereld verging.
Ik bleef bij hem tot de volgende dag, of tot het moment waarop hij zich zo beroerd voelde dat ik beter meteen mijn biezen kon pakken en hem tot zichzelf kon laten komen.
Het moment van ons afscheid luisterde niet minder nauw dan het moment van onze begroeting.”

 

 
Marie Kessels (Nederweert, 11 december 1954)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en graficus Johan Christiaan Jacob (Chris) van Schagen werd geboren in Vlissingen op 11 december 1891. Zie ook alle tags voor J.C. van Schagen op dit blog.

 

December

Het winterland lag dof en dicht in den hopeloozen Zondagmiddag.
In het doode gras gingen zacht mijn voeten.
Op den vuilen akker lagen slenters blad
En er was een veldje met bevroren koolen.
Een schrompelig blaadje zwikte nog, aan een tak; ver zwierf een kraai.
Misschien een bode?

Een hoeve stond gedoken in zwartig hout,
Een vrouw ging naar den regenbak, binnen waren kinderen.
Het werd donker.
Op het ijs lag een steen.
Voorbij.
Waar was mijn huis?

Roerloos stonden de smartelijke boomen; het doode riet was stil, zoo stil.
Wat zwegen zij, wat werd er toch gezwegen?
Ik wilde roepen, maar het kon niet,
Er was geen antwoord.
Slapen maar, slapen.
Maar waarom was er geen antwoord?

Het spoor op den weg wees ver,
Er blafte een hond op een hoeve.
Een meisje met een bruin bontje ging kouwelijk op den grijzen weg
Als altijd.
Vroeger?
Wachten nu maar. Wachten…

 

Vader

Laatst ging ik hem opzoeken,
Hij is in de zeventig en bijna blind.
Hij heeft afstand gedaan.
Hij is goed.
Hij hoeft niets meer.
Hij wandelt uren lang, in de bosschen, alleen.
Hij helpt Moeder in het huishouden.
Hij helpt Kees en Rogier met hun werk.
Hij scharrelt in den tuin en in het schuurtje,
Zijn vroolijkheid is als een lichte wijn.
Hij liep nu rond met een oud mondharmonikatje van Rogier,
Af en toe speelt hij een beetje.
In den tuin, op zolder, hier en daar
Hoor je de mondharmonica.
Oude boerendeunen, uit Walcheren,
Van zijn dorp, toen hij een jongen was.
Mozart en ’t Wilhelmus en de Rütli, uit zijn kweekschooltijd,
En verder alles, op verzoek,
Hij is een beetje blij, dat hij ’t zoo goed kan.

Als hij, eens, moet sterven,
Zal hij recht naar den Hemel gaan,
Met zijn harmonikatje.

 

 
J.C. van Schagen (11 december 1891 – 17 april 1985)

 

De Vlaanse dichter Paul Rigolle werd geboren in Roeselaere op 11 december 1953. Zie ook alle tags voor Paul Rigolle op dit blog.

 

Blauwdruk

Volop leunt weer lente door mijn ramen.
Alles gloed- en nagelnieuw, als nooit
een voorjaar eerder. Alleen ik weet niet beter
dan dat ik nooit bij de tijd kan zijn.
Nog schrijf ik steeds weer dezelfde brieven,
nog blijf ik wuiven als bomen in een polder.

Van elk seizoen is wat in mij verloren ligt.
Koekoeksei en zilverblad. Honderd plattegronden.
De oude blauwdruk van een bekende hunker:
Blijvend onder mijn huid jouw huiver te kunnen
voelen. En niets, nooit daarbij iets anders wensen
dan dat het scheurt en zingt in alle kruinen.

Iris

Nooit zo gebonden, nooit zo vrij. Het doel dat je
tussen je ogen draagt. Het punt dat je ziet,
de werking van het oog , iris, netvlies, enzovoort.
Geen bewijsvoering of ze loopt wel ergens mank.
Wat we van het leven maken? Confectie en konfetti,  

humus en humeur. De rochel in de keel, de bochel
in het brein. Aftelrijmpjes in de stratosfeer, avondklok
en junkies. Alles waaraan je wat verhelpen kunt,

alles waaraan je niets kunt doen. Dieren in ademnood,
vogels vallen uit de laatste boom. Duimen maar
dat niet alles wat je schrijft ook waar moet zijn.

 

 
Paul Rigolle (Roeselare, 11 december 1953)
Roeselaere, de Grote Markt in de aanloop naar kerst

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Ludwig Laher werd geboren op 11 december 1955 in Linz. Zie ook alle tags voor Ludwig Laher op dit blog.

Uit: Überführungsstücke

„Die Formel Mahlzeit ist natürlich eine aufgelegte Sache für Kabarettisten mit feinen Ohren. Ich denke da etwa an meinen engeren Landsmann Gerhard Polt, der dazu einst einen feinen Sketch fürs Fernsehen pro-duziert hat. Die Klangfarben, die da ins Spiel kom-men, der Unterton, die mögliche szenische Um-gebung. Da stehst du, entschuldigen Sie bitte das drastische Beispiel, da stehst du, bevor du nach dem Asservieren blut- und spermabesudelter Unterwäsche essen gehst, zur Erleichterung im Pissoir, stellt sich einer daneben, fingert an seinem Hosenschlitz herum und kommt dir, unmittelbar bevor sein Strahl prasselt, mit dem M-Wort. Na Mahlzeit! Wieso, hat es dieser Tage an mir genagt, wieso kommt die meist ansteckend aufgeräumte Sachbear-beiterin vom Stock über mir, nennen wir sie Müller-Oberhuber, heute um Schlag halb vier am Nachmittag auf die Idee, mich mit einem gedehnten Mahlzeit zu bedenken? Ist sie einfach nur zerstreut, oder hat die Arme vielleicht keine Zeit für die verdiente Mittags-pause gefunden und unbewusst ihre Sehnsucht danach kundgegeben, oder geistern die Köstlichkeiten, die Giovanni ihr serviert hat, nicht nur in ihrem Magen, sondern auch in ihrem Kopf noch herum? Dazu kommt vor allem die Komik des uniformiert Inflationären, wenn jeder jedem die Nahrungsaufnah-me nahelegt. Da lobe ich mir den stets in sich gekehr-ten Staatsanwalt, der sich davon nicht beeindrucken lässt und jedermann zu jeder Tageszeit sein defensives Grüß’ Sie, grüß’ Sie entgegenbrummt, ohne ihn eines Blickes zu würdigen. Jedes Mal wieder fällt mir dazu eine Großmutter ein, die dem von der Tochter nicht ordentlich erzogenen kleinen Enkelkind Manieren beibringen will und ihm mittels Infantilsprache einzu-trichtern versucht, brav grüssigrüssi zu machen.
Also gut, Strich drunter, sind wir so weit? Brunn-graber gibt dem Kellner ein Zeichen. Gleich nach der Bestellung legt er eine blaue Mappe vor sich auf den Tisch. Ich habe Ihnen, räume ich freimütig ein, nicht ganz ohne Hintergedanken angeboten, gemeinsam es-sen zu gehen. Nicht dass ich mich als Person über Ge-bühr in den Vordergrund drängen möchte, wo Sie doch offensichtlich mein Berufsbild interessiert, die Vielfalt der Überführungsstücke und wie mit ihnen umgegangen wird. Brunngraber schiebt die Mappe ein wenig zur Seite, lässt die rechte Hand auf ihr ruhen. Was ich mache, mache ich, wie gesagt, nicht un-gern. Ausfüllen tut es mich nicht. Ich habe zwar ganz ohne Zweifel eine Seite an mir, die auch privat an-springt auf Ordnung, Systematik, Übersicht, Tüftelei, da ist ein Sammeltrieb, ein besonderes Auge, behaupte ich, für Objekte und ihre Aura, dafür, was diese Dinge verbindet, verbinden könnte untereinander, mit Men-schen und mit Ereignissen. Und es drängt mich, man-ches von dem Vorgefundenen, Gesammelten mit anderen zu teilen, mich auszutauschen dazu, Aha-Erlebnisse zu haben, wenn mir unerwartet Zusam-menhänge bewusst werden.“

 


Ludwig Laher (Linz, 11 december 1955)

 

De Noorse schrijfster en taalkundige Helene Uri werd geboren op 11 december 1964, in Stockholm. Zie ook alle tags voor Helene Uri op dit blog.

Uit: Beschuldigd (Vertaald door Martin Mars)

“Een meisje draait rondjes door de kamer. Ze heeft blonde vlechtjes en draagt een balletrokje van tule. Van boven is ze bloot, en als ze haar rokje hoog. hoog optilt. zoals kleine meisjes doen als ze een echt mooie buiging moeten maken, zie je dat ze niets anders aanheeft dan dit door-zichtige. witte tulen rokje. Het is halfdonker in de kamer. Op de bank zit een man toe te kijken. Er staat een glas met iets erin op de tafel voor hem, maar hij raakt het niet aan. Hij kijkt alleen maar. Hij leunt achterover, sluit een ma ment zijn ogen. maar doet ze weer open en kijkt naar het meisje. Ze danst. Met onbeholpen sprongetjes, met haar smalle kinderbillen en een naar voren stekende Itinder-buik. Draai. zegt de man. Het meisje draait rond, lacht. valt bijna. Mooie pirouette, zegt de man. Nu moet je een buiging maken. Het meisje maakt een buiging: ze tilt haar tulen rokje zo hoog op als ze kan en maakt een buiging. Ga je nog meer draaien, vraagt de man. Het meisje draait rond en rond tot ze tegen de salontafel aanbotst. De vloei-stof in het glas klotst. Kom eens hier. Elise. zegt de man. Het meisje kijkt hem aan, dan kruipt ze gehoorzaam op zijn schoot. Hij slaat zijn armen om haar kleine lijf. Haar zusje is extra vroeg naar bed gebracht. die is namelijk verkouden. zo vreselijk verkouden. Mamma is met vrien-dinnen naar de film. Elise en pappa zijn de enigen op de hele wereld. Hij geeft haar een zoen achter haar oor. Mijn meisje. Pappa’s grote meid. Het gele speelgoedkonijn van Elise valt op de grond.
Een misstap is snel begaan. Het vlees is zwak. de mens door talloze verleidingen omringd. Hij tilt zijn armen op en blijft als een kwabbig kruis voor de wand met de afbeel-ding van Jezus staan. Hij laat ze weer zakken, aarzelt, hij zal ongeveer halverwege de grafrede zijn. hij heeft het al minutenlang volgehouden, minuten die voor de toehoor den waarschijnlijk net zo pijnlijk waren als voor hem. Nu zegt hij niets meer. hij zwijgt zo lang dat het niemand van de aanwezigen kan ontgaan. Hij moet hebben inge-zien dat hij zich onverhoeds op glad ijs heeft begeven. Ra-deloos, en vermoedelijk om zijn zenuwen in bedwang te houden, wrijft hij herhaaldelijk met zijn dikke wijsvinger in zijn domineeskraag. Verleidingen. begint hij weer. door het gefrunnik is zijn hals aan één kant vuurrood gewor-den. Verleidingen die andere mensen niet als verleidingen gezien zouden hebben. Weer stopt hij, besluiteloos en vertwijfeld. Of verleidin-gen waar ze geen aandacht aan zouden schenken, waar ze niet aan zouden toegeven en op in zouden gaan. Weer aarzelt hij. Op de voorste rij, slechts een paar meter van de dominee, schuift een oude vrouw, klein en in elkaar gedoken. ongemakkelijk heen en weer. Naast haar zit een blonde, jonge vrouw met een zwarte broek. Het is niet makkelijk om mens te zijn. stelt de dominee vast.”

 

 
Helene Uri (Stockholm, 11 december 1964)

 

De Senegalese dichter en schrijver Birago Diop werd geboren op 11 december 1906 in Ouakam, een wijk in Dakar. Zie ook alle tags voor Birago Diop op dit blog.

Spirits

Listen to Things
More often than Beings,
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen in the wind,
To the sighs of the bush;
This is the ancestors breathing.

Those who are dead are not ever gone;
They are in the darkness that grows lighter
And in the darkness that grows darker.
The dead are not down in the earth;
They are in the trembling of the trees
In the groaning of the woods,
In the water that runs,
In the water that sleeps,
They are in the hut, they are in the crowd:
The dead are not dead.

Listen to Things
More often than Beings,
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen in the wind,
To the bush that is sighing:
This is the breathing of ancestors,
Who have not gone away
Who are not under earth
Who are not really dead.

Those who are dead are not ever gone;
They are in a woman’s breast,
In the wailing of a child,
And the burning of a log,
In the moaning rock,
In the weeping grasses,
In the forest and the home.
The dead are not dead.

Listen more often
To Things than to Beings,
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen in the wind to
The bush that is sobbing:
This is the ancestors breathing.

Each day they renew ancient bonds,
Ancient bonds that hold fast
Binding our lot to their law,
To the will of the spirits stronger than we
To the spell of our dead who are not really dead,
Whose covenant binds us to life,
Whose authority binds to their will,
The will of the spirits that stir
In the bed of the river, on the banks of the river
The breathing of spirits
Who moan in the rocks and weep in the grasses.

Spirits inhabit
The darkness that lightens, the darkness that darkens,
The quivering tree, the murmuring wood,
The water that runs and the water that sleeps:
Spirits much stronger than we,
The breathing of the dead who are not really dead,
Of the dead who are not really gone,
Of the dead now no more in the earth.

Listen to Things
More often than Beings
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen to the wind,
To the bush that is sobbing:
This is the ancestors, breathing.

 

 
Birago Diop (11 december 1906 – 25 november 1989)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Ernst van Altena werd geboren in Amsterdam op 11 december 1933. Zie ook alle tags voor Ernst van Altena op dit blog.

 

Vader

Als kind werd ik geimponeerd, als ik jou hand zag op een stoel
Zo groot zo wijd en zo volleerd dat gaf me een vertrouwd gevoel
Als jij met hoog gebarsten stem, de liedjes zong van Hullebroeck
Dan voelde ik alleen bij hem, vind ik de zekerheid die ‘k zoek vader

Hoe groot en breed jou warme hand, vol berg en dal, kanaal en kloof
Het ging haast boven mijn verstand, die hand mijn rots mijn vast geloof
Jou geur van scheerzeep en allern, jou rijbroek je gereedschapstas
De kroeskrans om je bruine kruin ik wist dat jij het leven was vader

Als ik door boze droom geplaagd, haast tuimelend het bed uit vloog
Dan voelde ik me niet meer belaagd, diep weggekropen op jou schoot
Ik wist die hier zit kent geen angst, hij twijfelt nooit hij kan het aan
Ik voelde vader duurt het langst, de loodsman van mijn klein bestaan vader

En nu je oud bent en verzwakt, en wat droefgeestig naast me zit
Je brede schouders afgezakt, je werkloze handen wit
Ook nu ik je onzeker zie, proef ik nog altijd in jou woord
De ongebuilde poezie, die mij als kind al heeft bekoord vader

En door jou brede vader zijn, weet ik wat min zoon nu verwacht
Die zelfde troost bij kleine pijn, die zelfde zekerheid en kracht
Maar ook besef ik nu pas goed, echt zeker is geen enkel man
Zodat een vader zeker doet, omdat zijn zoon niet zonder kan vader

 


Ernst van Altena (11 december 1933 – 14 juni 1999)
In 1968

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e december ook mijn blog van 11 december 2016 deel 3 en eveneens deel 3.

John R. Rice

De Amerikaanse evangelist, predikant en dichter John Richard Rice werd geboren in Cooke County, Texas, op 11 december 1895 als zoon van William H. en Sallie Elizabeth LaPrade Rice. Hij studeerde aan het Decatur Baptist College, de Baylor University, het Southwestern Baptist Theological Seminary en de University of Chicago. Op 27 september 1921 trouwde hij met Lloys McClure Cooke. Zes dochters werden geboren uit deze verbintenis. Hoewel Rice diende als voorganger van baptistenkerken in Dallas en Shamrock, Texas en daarnaast een dozijn andere succesvolle standplaatsen had was hij voornamelijk evangelist. Hij werkte o.a. in Chicago, Cleveland, Buffalo, Seattle en vele andere belangrijke grootstedelijke centra. Rice schreef meer dan 200 boeken en boekjes, waarvan meer dan 60.000.000 exemplaren voor zijn dood in omloop kwamen – ongeveer een dozijn ervan werd vertaald in ten minste 35 andere talen. Zijn prekenboekje “ What Must I Do to Be Saved” werd verspreid in meer dan 32.000.000 exemplaren in het Engels alleen al – 8.500.000 in het Japans en bijna 2.000.000 in het Spaans. In 1934 lanceerde hij “The Sword of the Lord”, dat tegen de tijd van zijn dood het grootste onafhankelijke religieuze weekblad ter wereld was geworden, met abonnees in elke staat van de unie en meer dan 100 andere landen. Duizenden predikers lazen het regelmatig, en het heeft ongetwijfeld de grootste impact op de fundamentalistische beweging van elke publicatie in de twintigste eeuw gehad. In 1959 startte Rice de Voice of Revival, een 30 minuten durende radio-uitzending op 69 stations in 29 staten, Puerto Rico en de Filippijnse eilanden. Hij stierf in Murfreesboro, Tennessee, op 29 december 1980.

Souls are Dying

One lost sheep, the Shepherd sought me, leaving ninety-nine
Safe and shelter’d, but He yearned for this poor soul of mine.

Oh, He found me, then He laid me on His shoulders strong,
Now He grieves o’er all the straying, dying throne.

Souls are dying, millions dying, dying one by one;
Aliens, strangers, blinded, sinning, without Christ the Son.
Sons of Adam, born of woman, born with hearts of sin.
Only Jesus’ blood can save them, trusting Him.

Once I had a friend and loved him, hoped to see him saved,
Waiting long, alas I waited till he slipped away.

Death had claimed him, unforgiven, while I vainly sought
A convenient time to win him, Christ had bought.

Souls are dying, brother, do you care?
Souls undone, away from God, my brother, do you care?
Souls are dying, brother, do you care?
Souls are dying.

John R. Rice
(11 december 1895 – 29 december 1980)

P. C. Hooftprijs 2019 voor Marga Minco

De Nederlandse schrijfster Marga Minco krijgt de P.C. Hooftprijs 2019. De 98-jarige Minco had onder meer succes met haar boek “Het bittere kruid”, dat in meerdere talen is verschenen. Gezien de leeftijd en gezondheid van Minco zal de prijs bij haar thuis uitgereikt worden. Dit gebeurt in januari. De prijs is toegekend op voordracht van een jury die bestaat uit Gustaaf Peek, Mathijs Sanders, Daniëlle Serdijn, Vamba Sherif en Franca Treur. Marga Minco ontving in 2005 al een andere, belangrijke onderscheiding voor haar oeuvre: de Constantijn Huygensprijs. Marga Minco, pseudoniem van Sara Minco, werd geboren in Ginneken op 31 maart 1920. Zie ook alle tags voor Marga Minco op dit blog.

Uit: Het bittere kruid. Zes fragmenten uit een kleine kroniek

“Vanuit het raam van mijn kamer zag ik in de verte mijn vader aankomen. Sinds enige weken was ik uit het ziekenhuis. Wel moest ik nog een paar uur per dag rusten, maar ik was geheel hersteld.
Meer dan deze straat kende ik van Amersfoort nog niet. Het was een stille buitenwijk met nieuwe, twee aan twee gebouwde huizen, omringd door tuinen. Mijn vader liep met korte, stevige passen en nam met een zwierig gebaar zijn hoed af voor een vrouw, die in haar voortuin bloemen stond te plukken. Zij scheen iets tegen hem te zeggen, want hij hield even zijn pas in. Toen hij al vlak bij huis was zag ik dat hij een pakje in zijn hand hield. Een bruin pakje. Ik ging naar beneden, stak mijn hoofd om de huiskamerdeur en riep:
‘Daar komt vader met een pakje’.
‘Wat zit er in?’ vroeg ik bij de voordeur.
‘Waarin?’, vroeg mijn vader, die rustig jas en hoed ophing. Hij had het pakje even op de kapstok gelegd.
‘Nou’, zei ik ongeduldig, ‘in dat pakje, dat je bij je hebt?’.
‘Je zult het wel zien’, zei hij. ‘Kom maar’.
Ik volgde hem naar binnen. Daar legde hij het pakje op tafel, terwijl iedereen er nieuwsgierig naar keek. Er zat een touwtje omheen, waarvan hij eerst geduldig de knopen lospeuterde. Daarna vouwde hij het papier open. Het waren de sterren.
‘Ik heb er voor ons allemaal wat meegebracht’, zei hij, ‘dan kunnen jullie ze op al je jassen naaien’.
Mijn moeder nam er een uit het pakje en bekeek die aandachtig. ‘Ik zal eens zien of ik gele zij in huis heb’, zei ze. ‘’t Is oranje’, zei ik, ‘je moet er oranje garen voor gebruiken’.
‘Het lijkt mij beter’, zei Lotte, de vrouw van mijn broer, ‘om garen in de kleur van je mantel te nemen’.
‘Het zal afschuwelijk staan op mijn rode jasje’, zei Bettie. Ze was uit Amsterdam overgekomen en bleef een paar dagen logeren.
‘Zien jullie maar hoe je het doet’, zei mijn vader. ‘Als je er maar aan denkt dat ze aan de linkerkant op borsthoogte moeten zitten’.
‘Hoe weet je dat?’, vroeg mijn moeder.
‘Het stond toch in de krant?’, zei mijn vader. ‘Heb je dat niet gelezen? Ze moeten duidelijk zichtbaar zijn’
‘Wat heb je er veel meegebracht’, zei mijn moeder, die aan ieder van ons een paar sterren uitdeelde. ‘Kon je er zoveel krijgen?’
‘O ja’, zei mijn vader, ‘zoveel ik maar wou’
‘Het is wel gemakkelijk’, zei ze. ‘Nu kunnen we er wat in reserve houden voor het zomergoed’.
We haalden de jassen van de kapstok en gingen de sterren er op naaien. Bettie deed het heel nauwkeurig, met kleine onzichtbare steken. ‘Je moet ze zomen’, zei ze tegen mij, toen ze zag hoe ik de ster met grote, slordige steken op mijn mantel zette, ‘dat staat veel netter’.

 
Marga Minco (Ginneken, 31 maart 1920)