In Memoriam Edmund White

In Memoriam Edmund White

 

De Amerikaanse schrijver en essayist Edmund White is afgelopen dinsdag, 3 juni, op 85-jarige leeftijd gestorven. Edmund White werd geboren op 13 januari 1940 in Cincinnati. Zie ook alle tags voor Edmund White op dit blog.

Uit: Jack Holmes and His Friend

“Jack had feared that his father would oppose his studying Chinese art history but no, he thought that China was the future and Jack was smart to be out ahead. What Jack didn’t bother to tell his father was that he was studying mid-Ching painting and classical Chinese and that he had no interest in mastering contemporary conversational Mandarin. Nor did he much want to visit China; the land of his dreams lay entirely in the past. He took a few conversation classes to throw his father off his scent, but he was too embarrassed by the strange tonal sounds to be able to speak the language out loud. He did help one of his teachers translate a history of Buddhist art written in classical Chinese.
Jack was a tall, rangy guy with stomach muscles as hard as a turtle’s shell. His straight hair was called dirty-blond, but in fact he kept it squeaky-clean with Breck shampoo, though he knew that product was for women. Girls who liked him said he had a “boy-next-door look,” but if they really liked him, they said they could imagine him as the pitcher on a baseball team. Any hint of praise or interest in him made him perk up foolishly (which he instantly regretted). He wondered if he’d been undernoticed by his strange parents.
In boarding school, the boys had watched movies on Saturday evenings with girls from their sister school. The boys, especially the boarders, were as awkward as monks around women, and it was hard to convince them to talk to their guests during the cookie-and-cider reception after the projection. The day boys, who usually weren’t around on weekends, were a lot more relaxed when they happened to attend. They treated women as if they were members of the same species at least, whereas the boarders gulped and turned funny colors and jabbed each other in the ribs, almost as if a girl were something like a newly purchased thoroughbred horse, valuable but hard to ride.
Jack got along with girls and boys because he was a classic “good guy.” He had a way of addressing a total stranger with a highly specific, off beat question. Standing in front of a student photo exhibit, he might say to a stranger, without any introduction, “You can tell all these pictures were taken by the same person, can’t you? They all look like people in the 1930s.” Odd as the approach might be, it required nothing from his interlocutor but an opinion. It suggested they’d known each other forever.”

 


Edmund White (13 januari 1940 – 3 juni 2025)

In Memoriam Ngũgĩ wa Thiong’o

 

In Memoriam Ngũgĩ wa Thiong’o

 

De Keniase schrijver Ngũgĩ wa Thiong’o is afgelopen woensdag op 87-jarige leeftijd overleden. Ngũgĩ wa Thiong’o werd geboren op 5 januari 1938 in Kamiriithu, Limuru, Kenia. Zie ook alle tags voor Ngũgĩ wa Thiong’o op dit blog.

Uit: In the House of the Interprete

“I’m so engrossed in these thoughts that I forget to take note of the landscape around me. But instinct suddenly tells me that I have gotten home . . . or where home should be. I stop, put down the box, and look around me. The hedge of ashy leaves that we planted looks the same, but beyond it our homestead is a rubble of burnt dry mud, splinters of wood, and grass. My mother’s hut and my brother’s house on stilts have been razed to the ground. My home, from where I set out for Alliance only three months ago, is no more. Our pear tree is still standing, but like the ashy hedge, it’s a silent witness. Casting my eyes beyond, I suddenly realize the whole village of homesteads has disappeared. The paths that had crisscrossed the landscape, linking the scattered dwellings into a community, now lead from one mound of rubble to another, tombs of what has been. There is not a soul in sight. Even the birds flying above or chirping in the hedges emphasize the emptiness. Bewildered, I sit on my box under the pear tree, as if hoping it will share with me what it knows. The tree, at least, has defied the desolation, and I pick a few ripe pears to eat in baffled silence. How could a whole village, its people, history, everything, vanish, just like that?
The sight of two rats chasing each other amid the rubble shakes me out of my reverie. I think of going toward the only houses still standing, the Kahahus’, despite their ghostly aura, for an answer. Once again I stagger along with the box. At the hedge, I see a man and recognize Mwangi, part of a group of workers who have always rendered loyal services to the Kahahu family. As children, we called him Mwangi wa Kahahu, although he was not blood related. He always had gossip about the goings-on in the big house on the hill. Now he and I are the only humans in a desolate landscape.
You mean you don’t know that all the people have been moved to near the home guard post? Oh, but of course you have come home on school break. Go up, and you will see for yourself, he says, gesturing vaguely in the direction of the ridge.
His delivery is matter-of-fact. I stare at him, waiting for more, but he walks away. Normally he would have taken the time to tell tales of the Kahahu family, his favorite subject, but today he does not have the words. Slowly I work my way up the ridge, past more piles of rubble, charred funeral pyres of a rural community. From the top of the ridge, now bereft of all memories, I put the box down and look at the valley below. A completely new vista of grass-thatched roofs lies before me.”

 

Thiongo
Ngũgĩ wa Thiong’o (5 januari 1938 – 28 mei 2025)

In Memoriam Ewald Vanvugt

De Nederlandse schrijver Ewald Vanvugt is op 11 april op 82-jarige leeftijd overleden. Dat heeft Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar gisteren bekendgemaakt.  Ewald Vanvugt werd geboren op 16 april 1943 in ‘s-Hertogenbosch. Zie ook alle tags voor Ewald Vanvugt op dit blog.

Uit: Roofstaat

“Aan de guerrillaoorlog met de bosnegers of Marrons leek geen einde te komen.
Soms deden de planters een belangrijke vangst, zoals in augustus 1763 op de plantage Capoera aan de Pericarivier, waar zij een weggelopen man genaamd Palm oppakten. Met Palm als gids ontdekte een patrouille onder leiding van de vrijman Kwasi het afgelegen dorp Tessisi. Twaalf gevangenen, meest vrouwen en kinderen, konden zij naar Paramaribo meenemen. Bijna twee weken later sloegen de Marrons terug op de plantage Naccaruciba (Boven- Cottica). Midden in de nacht gingen 25 slaven op de loop. De meeste weglopers werden al in de omgeving van Koopmanskreek weer opgepakt. In Paramaribo liet het gezag de mannen doden. De vrouwen kregen ‘een Spaanse bok toegediend’: een afranseling op een zijkant van het lichaam.
In het district Cottica, rond de gelijknamige rivier, nam het aantal rebellen in 1771 schrikbarend toe. Een jaar later bedreigde volgens sommigen de slavenopstand het voortbestaan van de kolonie. De directie van de Sociëteit van Suriname wilde eens en voorgoed de opstandelingen verslaan. De Staten- Generaal droegen bij in de kosten van een huurlingenlegertje van 800 man onder een Zwitserse kolonel. Bij dit leger, dat in 1773 aankwam, bevond zich de Schotse kapitein John Gabriel Stedman (1744-1797).
Stedman heeft over zijn vijfjarige verblijf in Suriname een groot Engelstalig boek geschreven, getiteld A Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes of Surinam (1796). Kort na aankomst zag hij op straat de eerste slaven: ‘Ik liet mijn rijtuig stilhouden om een troep menselijke wezens in ogenschouw te nemen, afkomstig van een schip dat juist voor de stad het anker had uitgeworpen, die bestemd waren later als slaven te worden verkocht. Het geheel leek mij zulk een weer levend geworden knekelhuis van vel-over-been, dat het mij levendig herinnerde aan de Dag van het Laatste Oordeel. Deze schepselen leken uit de dood te zijn opgestaan, of uit de snijkamer van een hospitaal ontsnapt; ik kan hen niet beter vergelijken dan met wandelende geraamten die met bruin leer waren overtrokken.”

 


Ewald Vanvugt (16 april 1943 – 11 april 2025)

In Memoriam Mario Vargas Llosa

In Memoriam Mario Vargas Llosa

De Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa is afgelopen zondag op 89-jarige leeftijd overleden in de Peruaanse hoofdstad Lima. Mario Vargas Llosa werd geboren op 28 maart 1936 in Arequipa. Zie ook alle tags voor Mario Vargas Llosa op dit blog.

Uit: Het feest van de bok (Vertaald door Arie van der Wal)

“Urania. Haar ouders hadden haar geen plezier gedaan; haar naam deed denken aan een planeet, aan een mineraal, aan alles behalve de lange, slanke vrouw met de verfijnde gelaatstrekken, de glanzend bruine huid en de grote, donkere, enigszins droevige ogen, die haar in de spiegel aankeek. Urania! Hoe kwamen ze erop. Gelukkig noemde niemand haar nog zo, maar Uri, Miss Cabral, Mrs. Cabral of Doctor Cabral. Voorzover ze zich herinnerde was ze sinds haar vertrek uit Santo Domingo (of liever gezegd uit Ciudad Trujillo, want toen ze vertrok hadden ze de hoofdstad nog niet haar oude naam teruggegeven) door niemand, noch in Adrian, noch in Boston, Washington of New York, meer Urania genoemd, zoals vroeger thuis en op het Colegio Santo Domingo, waar de sisters en haar klasgenoten de onzinnige naam waar ze haar bij haar geboorte mee hadden opgezadeld altijd zo overdreven correct uitspraken. Was het zijn idee geweest, of het hare? Te laat om daar nog achter te komen, meid; je moeder is in de hemel en je vader is een levende dode. Je zult het nooit weten. Urania! Dat was net zo absurd als het beledigen van het vroegere Santo Domingo de Guzmán door het Ciudad Trujillo te noemen. Zou dat ook een idee van haar vader zijn geweest? Ze staat voor het raam van haar kamer op de negende verdieping van Hotel Jaragua te wachten tot de zee opdoemt in het ochtendlicht en eindelijk is het zover. De duisternis maakt binnen enkele seconden plaats voor de blauwachtige gloed van de zich snel uitbreidende horizon en kondigt het schouwspel aan waar ze naar heeft uitgekeken sinds ze, ondanks de tablet die ze had ingenomen, waarbij ze haar wantrouwen tegenover slaappillen voor één keer opzij had gezet, om vier uur wakker was geworden. Het donkerblauwe oppervlak van de zee, onderbroken door vlekken schuim, staat op het punt een loodkleurige hemel te raken op de verre lijn van de horizon, en hier, aan de kust, slaan de luidruchtige, schuimende golven stuk op de Malecón, waarvan ze tussen de palmen en de amandelbomen die de boulevard omzomen stukken plaveisel kan onderscheiden. Toen keek Hotel Jaragua aan de voorkant uit op de Malecón. Nu aan de zijkant. In haar herinnering keert het beeld terug – was dat op die bewuste dag? -, het beeld van het kleine meisje aan de hand van haar vader, terwijl ze het restaurant van het hotel binnengaan om samen te lunchen.”

 


Mario Vargas Llosa (28 maart 1936 – 13 april 2025) 

In Memoriam Esther Jansma

In Memoriam Esther Jansma

De Nederlandse dichteres, schrijfster en archeologe Esther Jansma is gisteren op 66-jarige leeftijd overleden. Esther Jansma werd op 24 december 1958 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Esther Jansma op dit blog.

 

Archeologie

Als we ons dan toch moeten kleden,
tegen kou bijvoorbeeld, of in naam van iets,
in resten van dit of dat verleden,
verhalen en geheugensteuntjes die niets

vertellen dan dat we er al waren
in de tijd die bestond voor dit heden –
als wij onszelf alleen in het nu kunnen bewaren
door onszelf voortduren uit te vinden in het nu

dan liefst eenvoudig, aan de hand van kleding.
Je zit aan tafel. Opeens zie je hoe iemand
ijs overstak, hoe hem de kou beving

of een ander einde en je zegt: kijk,
hier heb je zijn schoenen, leren mantel, wanten.
‘Waar is de tijd? Hier is de tijd.’

 

Dit hier

Je loopt op het strand: de zee, de einder,
het geluid dat de kom van de wereld
tot de rand toe vult – nee, kleiner.

Je zet je schoenen in het zand: koeienhuid,
geërodeerde bergen, het een laat
een afdruk na in het ander – nee, anders.

Je bent ergens, het doet er niet toe
waar, altijd aan een rand, dit keer tussen
land en water, het gaat over nu – nee

je ligt op je buik. Zand zingt zich voort
zoals water, geribd. Je kiest de kleinste rib.
Berg. Je kiest de kleinste korrel. Aarde.

 

Schaduw

We hebben geen doden, we zijn alleen
denkende weefsels in het heden die zich denkende
weefsels herinneren, vertalingen maken zoals
u bent nu tien jaar dood – tien jaar

dood zijn bestaat niet. Wie herdacht wordt verdween
vanuit het eigen perspectief dat er niets is
tegelijk een miljard jaar en een seconde geleden.
Verdween totaal. Er is dus geen u die iets is.

Wij bestaan in de schaduw, het geraas van
een golf die voor altijd zojuist begon aan zijn
val – al dat schuim, als dat verdwijnen
in onze hoofden van wie er niet zijn.

 


Esther Jansma (24 december 1958 – 23 januari 2025)

In Memoriam Guus Luijters

 

In Memoriam Guus Luijters

De Nederlands dichter, schrijver en journalist  Guus Luijters is gisteren op 81-jarige leeftijd overleden. Guus Luijters werd geboren in Amsterdam op 3 november 1943. Zie ook alle tags voor Guus Luijters op dit blog.

 

De oester de ziel

I

Het lange wachten op het blauw
is eindelijk voorbij je
bent gekomen als een schilderij
waarop je blauwe dromen
geen wolken waren maar van mij
je stem heb je me laten horen
je ogen heb je laten zien
ik heb ze van je aangenomen
in hun bed van paarlmoer
de blauwe oesters van je ziel
die zeegespoeld door groene golven
onder kraal en wier bedolven
het kantwerk van hun lippen
openslaan met zacht gekreun

II

Mijn hart dat als een zwaluw
krijsend langs de hemel gaat
proeft met lippen van verlangen
de druppels van een zilte maan
die gevangen tussen tangen
roerloos aan de hemel staat
raak me met je vleugels aan
laat me met bevroren lippen
proeven van het zout en
met geloken ogen zwenken
keren stijgen dalen langs
helse fluisteringen
en natte lijnen trekken
nieuwe wegen op de oude kaart

 


Guus Luijters (3 november 1943 – 3 januari 2025)

In Memoriam Jan Cremer

In Memoriam Jan Cremer

De Nederlandse schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer is woensdagochtend op 84-jarige leeftijd overleden. Dat meldt uitgeverij De Bezige Bij. Volgens zijn uitgever was de auteur bezig met een nieuwe roman. Of die nog uitgebracht gaat worden, is onduidelijk. Jan Cremer werd geboren in Enschede op 20 april 1940. Zie ook alle tags voor Jan Cremer op dit blog.

Uit: Ik Jan Cremer

“Af en toe ’s nachts schieten flarden van mijn jeugd door de duisternis. Dan zie ik weer Fabrieksstad met zijn brave wantrouwige bewoners, de harde werkers, de stinkende boeren, de loerende burgers, de vinnige wijven en de stiekeme kindertjes met de snottebellen. En de taal! Als ik die mummelende, wantrouwige, boerse, platte, onuitgesproken klinkende taal hoor, ruik ik weer de mest, de kippen, de koeiestront, de melkfabrieken, en de vlagen roetige rook uit de tientallen gigantische fabriekspijpen. Ik en mijn moeder woonden er enkele jaren tijdens de oorlog. Van mijn vader weet ik niet meer dan dat het een onbevreesde en onvervaarde avonturier was, oorlogscorrespondent en ontdekkingsreiziger. Hij was een van de eersten die Egypte, Klein-Azië, Perzië, Soudan-Francaise, de Balkan, de steppen, woestijnen en poesta’s in trok, te voet, per fiets of per trein en daar dan maandenlang tussen de autochtone bevolking leefde, er boeken over schreef (die nooit zijn uitgegeven omdat na de oorlog alle grenzen zijn veranderd) en te gast is geweest bij sjeiks, koningen en premiers op de halve wereldbol. Hij was Boogschutter, bijna twee meter groot en twee keer getrouwd geweest. Mijn moeder heeft hij meegenomen van een reisje naar de Balkan, zij werd zijn derde vrouw. Hij bleef drie maanden lang weg zonder iets van zich te laten horen. Hij deed de boodschappen omdat mijn moeder de taal niet sprak, en dan kreeg ze tien weken later een kaartje uit Albanië met de beste wensen, en dat ie gauw weer terug kwam. Het enige wat Senior naliet was een grote zeemanskist vol met foto’s uit alle delen van de wereld. Later mocht ik op zondagen als ik thuis was, na eerst m’n handen te hebben gewassen, de hele middag naar de foto’s en platen uit de kist kijken; mijn moeder luisterde dan naar het belcantoprogramma. Hij was een van de eerste niet-Spaanse stierenvechters. In de kist lagen tientallen met de hand gekleurde foto’s van torero’s, aan hem opgedragen. Van hem persoonlijk bestaan er twee foto’s: op de ene zit hij met een groepje naakte negers in de top van een kokospalm met een hakmes te zwaaien naar de fotograaf. De foto is zeer klein en bovendien nog tegen de zon in genomen, dus niet erg duidelijk. De tweede mocht ik vroeger nooit zien, later enkele tellen en tot slot heb ik hem gepikt. Daar staat hij tussen een groepje naakte negerinnen, vrolijk lachend met een brede grijns en zijn armen amicaal om de naakte vrouwen. Als een reus staat hij daar, en wat een grote tepels hebben die wijven. Zijn devies was: ‘liever honderd gulden schuld dan vijf minuten verdriet,’ (hij is dan ook met tienduizend piek schuld gestorven) en verder weet ik dat hij voor niemand uit de weg ging, altijd een grote bek had, direct met zijn vuisten klaar stond, niemand boven zich duldde, mijn moeder sloeg en mij een keer wilde wurgen, toen ik nog een baby was en huilde. De buurt moest mij ontzetten (in ’n deken wilde hij me smoren, de schoft, vertelde mijn moeder) en dat was voor hem weer ’n reden om enkele maanden op pad te gaan. Toen ik twee was kwam een verpleegster uit het ziekenhuis mijn moeder halen omdat mijn vader aan het sterven was (hij lag er al een week, was neergestoken bij een vechtpartij met een paar boeren in zijn stamkroeg, maar wilde niemand zien). M’n moeder had hem  willen bezoeken maar werd niet toegelaten.”

 

Jan Cremer (20 april 1940 – 19 juni 2024)

In Memoriam Paul Auster

In Memoriam Paul Auster

De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Paul Auster is op dinsdag, 30 april,  op 77-jarige leeftijd overleden. Paul Auster werd geboren op 3 februari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Paul Auster op dit blog.

Uit: City of Glass

“Motion was of the essence, the act of putting one foot in front of the other and allowing himself to follow the drift of his own body. By wandering aimlessly, all places became equal, and it no longer mattered where he was. On his best walks, he was able to feel that he was nowhere. And this, finally, was all he ever asked of things: to be nowhere. New York was the nowhere he had built around himself, and he realized that he had no intention of ever leaving it again.
In the past, Quinn had been more ambitious. As a young man he had published several books of poetry, had written plays, critical essays, and had worked on a number of long translations. But quite abruptly, he had given up all that. A part of him had died, he told his friends, and he did not want it coming back to haunt him. It was then that he had taken on the name of William Wilson. Quinn was no longer that part of him that could write books, and although in many ways Quinn continued to exist, he no longer existed for anyone but himself.
He had continued to write because it was the only thing he felt he could do. Mystery novels seemed a reasonable solution. He had little trouble inventing the intricate stories they required, and he wrote well, often in spite of himself, as if without having to make an effort. Because he did not consider himself to be the author of what he wrote, he did not feel responsible for it and therefore was not compelled to defend it in his heart. William Wilson, after all, was an invention, and even though he had been born within Quinn himself, he now led an independent life. Quinn treated him with deference, at times even admiration, but he never went so far as to believe that he and William Wilson were the same man. It was for this reason that he did not emerge from behind the mask of his pseudonym. He had an agent, but they had never met. Their contacts were confined to the mail, for which purpose Quinn had rented a numbered box at the post office. The same was true of the publisher, who paid all fees, monies, and royalties to Quinn through the agent. No book by William Wilson ever included an author’s photograph or biographical note. William Wilson was not listed in any writers’ directory, he did not give interviews, and all the letters he received were answered by his agent’s secretary. As far as Quinn could tell, no one knew his secret. In the beginning, when his friends learned that he had given up writing, they would ask him how he was planning to live. He told them all the same thing: that he had inherited a trust fund from his wife. But the fact was that his wife had never had any money. And the fact was that he no longer had any friends.”

 

Paul Auster (3 februari 1947 – 30 april 2024)

In Memoriam Maryse Condé

In Memoriam Maryse Condé

De Franse schrijfster Maryse Condé is op 87-jarige leeftijd overleden. Maryse Condé  werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Het evangelie van de nieuwe wereld (Vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)

“Ze begon een voorgevoel te krijgen. Zou ze een van de vele in de steek gelaten vrouwen worden, vrouwen zonder echtgenoot, zonder minnaar, die met moeite hun kinderen grootbrachten?
Dat was niet wat Corazón haar had voorgespiegeld. Integendeel, hij had haar gouden bergen beloofd. Hij bedolf haar onder de kusjes, noemde haar ‘mijn liefste’ en verzekerde haar dat hij nooit van een vrouw had gehouden zoals hij nu van haar hield.
Corazón en Maya behoorden niet tot dezelfde sociale klasse: hij was een telg uit de invloedrijke familie Tejara, die hun land sinds de tijd van de slavernij had voorzien van handelaren, grondeigenaren en advocaten, artsen en leerkrachten. Corazón doceerde godsdienstgeschiedenis aan de universiteit van Asunción, waar hij vandaan kwam. Hij had de typische arrogantie van een rijkeluiszoontje, al werd die getemperd door de tederheid en de charme van zijn glimlach. Omdat hij vloeiend vier talen sprak – Engels, Spaans, Portugees en Frans – was hij door de rederij in dienst genomen om lezingen te geven voor de passagiers van de eerste en tweede klasse.
Het vervelendst was de droom die Maya elke nacht had. Ze zag een engel in een blauw gewaad met in zijn hand een lelie van de soort die cannalelie wordt genoemd. De engel kondigde haar aan dat ze zou bevallen van een zoon wiens missie het zou zijn het aanzien van de wereld te veranderen. Nou ja, een engel, bij wijze van spreken dan, want het was een van de meest bizarre wezens die ze ooit had gezien. Hij droeg hoge, glimmende lakleren laarzen. Zijn grijze haren krulden tot op zijn schouders; het vreemdst was de uitwas die verstopt op zijn rug leek te zitten. Een bochel? Op een nacht had ze hem woedend met een bezemsteel weggejaagd, maar de volgende nacht was hij gewoon weer teruggekomen.
De baby was in slaap gevallen en maakte met regelmatige tussenpozen kreungeluidjes in zijn slaap. De ezel boven zijn hoofd bleef warme lucht uitademen. Vroeger zette het echtpaar Ballandra ’s nachts hun koe met de naam Placida in deze stal. Maar op een goede dag was het arme beest op de grond gevallen terwijl haar snuit vol stroperig kwijl liep. Mond-en-klauwzeer, had de inderhaast opgeroepen veearts gediagnosticeerd.
Maya keerde de baby de rug toe, glipte naar buiten en liep het pad op dat naar de straat leidde en achter het huis van het echtpaar Ballandra langs slingerde. Ze was niet ongerust, want ze wist dat er op dit tijdstip, ondanks het licht dat de omgeving overspoelde, geen risico bestond dat het echtpaar plotseling zou opduiken en haar zou betrappen. Zoals alle inwoners van dit land waar weinig te beleven viel, keken ze televisie, op een flatscreen van 50 inch die ze onlangs hadden gekocht. De man, Jean-Pierre, was half in slaap gedommeld door zijn talrijke glaasjes oude rum, terwijl Eulalie, zijn vrouw, een babytruitje zat te breien voor een van haar ontelbare liefdadigheidswerken.
Bij het openduwen van het houten hek dat de tuin van de straat scheidde, had Maya het gevoel dat ze het gebied van eenzaamheid en verdriet betrad dat zonder enige twijfel vanaf dat moment bij haar leven zou horen.”

 

Maryse Condé (11 februari 1937 -2 april 2024 )

In Memoriam A.S. Byatt

In Memoriam A.S. Byatt

De Britse schrijfster A. S. Byatt is afgelopen donderdag, 16 november, op 87-jarige leeftijd overleden. A. S. Byatt werd geboren als Antonia Susan Drabble op 24 augustus 1936 in Sheffield. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor A. S. Byatt op dit blog.

Uit: Posession

“By far the largest single gathering was of course in the Stant Collection at Robert Dale Owen University in New Mexico, where Mortimer Cropper worked on his monumental edition of the Complete Correspondence of Randolph Henry Ash. That was no problem nowadays, books travelled the aether like light and sound. But it was just possible that Ash’s own Vico had marginalia missed even by the indefatigable Cropper. And Roland was looking for sources for Ash’s Garden of Proserpina. And there was a pleasure to be had from reading the sentences Ash had read, touched with his fingers, scanned with his eyes. It was immediately clear that the book had been undisturbed for a very long time, perhaps even since it had been laid to rest. The  librarian fetched a checked duster, and wiped away the dust, a black, thick, tenacious Victorian dust, a dust composed of smoke and fog particles accumulated before the Clean Air acts. Roland undid the bindings. The book sprang apart, like a box, disgorging leaf after leaf of faded paper, blue, cream, grey, covered with rusty writing, the brown scratches of a steel nib. Roland recognised the handwriting with a shock of excitement. They appeared to be notes on Vico, written on the backs of book-bills and letters. The librarian observed that it didn’t look as though they had been touched before. Their edges, beyond the pages, were dyed soot-black, giving the impression of the borders of mourning cards. They coincided precisely with their present positions, edge of page and edge of stain. Roland asked if it was in order for him to study these jottings. He gave his credentials; he was part-time research assistant to Professor Blackadder, who had been editing Ash’s Complete Works since 1951. The librarian tiptoed away to telephone: whilst he was gone, the dead leaves continued a kind of rustling and shifting, enlivened by their release. Ash had put them there. The librarian came back and said yes, it was quite in order, as long as Roland was very careful not to disturb the sequence of the interleaved fragments until they had been listed and described. The librarian would be glad to know of any important discoveries Mr Michell might make. All this was over by ten-thirty. For the next half-hour Roland worked haphazardly, moving backwards and forwards in the Vico, half looking for Proserpina, half reading Ash’s notes, which was not easy, since they were written in various languages, in Ash’s annotating hand, which was reduced to a minute near-printing, not immediately identifiable as the same as his more generous poetic or letter-writing hand. At eleven he found what he thought was the relevant passage in Vico. Vico had looked for historical fact in the poetic metaphors of myth and legend; this piecing together was his “new science.” His Proserpine was the corn, the origin of commerce and community. Randolph Henry Ash’s Proserpine had been seen as a Victorian reflection of religious doubt, a meditation on the myths of resurrection.”

 

A. S. Byatt (24 augustus 1936 – 16 november 2023)