Peter Winnen, Ernest Hemingway, Belcampo, Leo Herberghs, Boris Dittrich, Sarah Waters, Ernest Farrés, Hans Fallada, Tour de France, Dolce far niente

Dolce far nienteBij de Tour de France

 

Alberto Contador

 

Uit: Wielergeluk (Hongerklop)

‘Hoe vermijd ik een Contadorreke?’
De vraag die als kop boven een internetartikel in Het Nieuwsblad stond bezorgde me een gelukzalige glimlach. In turnen en kunstrijden op de schaats worden bepaalde combinaties en sprongen naar de bedenker en eerste uitvoerder genoemd, maar een Contadorreke is eigenlijk al zo oud als de wielersport zelf. Een bijzonder geslaagde uitvoering was die van Miguel Indurain tijdens de beklimming van Les Arcs in de Tour van 1996. Hij verloor minuten en kon de eindzege wel op zijn buik schrijven. Ook perfect was die van Jan Ullrich op weg naar Les Deux Alpes, Tour de France 1998. Die dag verspeelde hij het geel aan Pantani. Beestenweer was het, ideaal voor een groots Contadorreke.

Hypoglykemie is de universele benaming. In Frankrijk heet het coup de fringale of kortweg la fringale, geeuwhonger. ‘Hongerklop’ werd als eerste door Steven Rooks gebezigd. Maar Alberto Contador gaat nu met de eer lopen.
Het moet gezegd, Contador leverde vakwerk af, en het werd ook nog eens prima in beeld gebracht door de cameramensen op de motoren. Was Parijs-Nice de hele week al een feest geweest van de aanvalslust, mijn dank gaat ook uit naar Rabobank, zaterdagmiddag kregen we onverwacht een zonder benzine vallende gele trui cadeau. Van de ene op de andere minuut zat Alberto op een hometrainer.
Mooi was het. De vlinderachtige carbon racefiets parkeerde zichzelf op het achtbaanachtige parcours richting Fayence. Het voorjaar lonkte in de Provence. Wat heet, het licht sloeg stukken uit de rotsen.
De hongerklop is een intense ervaring. Opeens dooft de vlam. Het lichaam is de vijand, want nergens meer te vinden. Daar zit je als ziel op een zadel in een landschap dat zichzelf verloren heeft. De hongerklop is de ervaring van de dood met kloppend hart.

En dus opende Alberto Contador in Fayence bevend een blikje cola. Verstandig. In Coca Cola zitten de snelste suikers. In tijden van crisis is dit niet de softdrink die half Amerika in een latente diabetes heeft gestort, maar een gesofisticeerd medicament van herstel.
‘Hoe vermijd ik een Contadorreke?’ Het artikel in Het Nieuwsblad was een service voor de recreatieve fietser. De deskundige: ‘Het rekensommetje is eenvoudig. Wie twee tot drie procent van zijn lichaamsgewicht verliest, is ook meteen twintig tot dertig procent van zijn vermogen kwijt. Contador weegt iets meer dan zestig kilo. Als hij 1,5 liter vocht is kwijtgespeeld liep het voor hem al mis. Of hij heeft zijn suikers niet goed aangevuld. Hij moest eigenlijk zestig gram koolhydraten per uur gebruiken.’
Mijn ervaring is dat een Contadorreke zich niet tot formules laat herleiden. Zij is er op een goede dag in grote schoonheid, of zij is er niet.”

Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Zie ook alle tags voor Ernest Hemingway op dit blog.

Uit: A Moveable Feast

“I hope she’s gone with a good man, I thought. But I felt sad.
I closed up the story in the notebook and put it in my inside pocket and I asked the waiter for a dozen portugaises and a half-carafe of the dry white wine they had there. After writing a story I was always empty and both sad and happy, as though I had made love, and I was sure this was a very good story although I would not know truly how good until I read it over the next day.
As I ate the oysters with their strong taste of the sea and their faint metallic taste that the cold white wine washed away, leaving only the sea taste and the succulent texture, and as I drank their cold liquid from each shell and washed it down with the crisp taste of the wine, I lost the empty feeling and began to be happy and to make plans.
Now that the bad weather had come, we could leave Paris for a while for a place where this rain would be snow coming down through the pines and covering the road and the high hillsides and at an altitude where we would hear it creak as we walked home at night. Below Les Avants there was a chalet where the pension was wonderful and where we would be together and have our books and at night be warm in bed together with the windows open and the stars bright. That was where we could go. Traveling third class on the train was not expensive. The pension cost very little more than we spent in Paris.
I would give up the room in the hotel where I wrote and there was only the rent of 74 rue Cardinal Lemoine which was nominal. I had written journalism for Toronto and the checks for that were due. I could write that anywhere under any circumstances and we had money to make the trip.
Maybe away from Paris I could write about Paris as in Paris I could write about Michigan. I did not know it was too early for that because I did not know Paris well enough. But that was how it worked out eventually. Anyway we would go if my wife wanted to, and I finished the oysters and the wine and paid my score in the café and made it the shortest way back up the Montagne Ste. Geneviève through the rain, that was now only local weather and not something that changed your life, to the flat at the top of the hill.
“I think it would be wonderful, Tatie,” my wife said. She had a gently modeled face and her eyes and her smile lighted up at decisions as though they were rich presents. “When should we leave?”
“Whenever you want.”
“Oh, I want to right away. Didn’t you know?”
“Maybe it will be fine and clear when we come back. It can be very fine when it is clear and cold.”

Ernest Hemingway (21 juli 1899 – 2 juli 1961)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Zie ook alle tags voor Belcampo op dit blog.

Uit: Verborgenheden (De houthakker)

“Misschien juist omdat hij houthakker was liet hij op zijn gezicht alles maar groeien wat groeien wou. Wenkbrauwen, knevels, baarden en bakkebaarden woekerden om het hardst hem zelf eronder. Zijn blikken loerden door een eigen struikgewas, wanneer hij sprak kwamen zijn woorden als uit een braambos.
Nu liep hij met veerkrachtige tred over het mos van het woud, dat ook veerkrachtig was en hem elke keer zijn tred weer teruggaf. Hij had een boom te vellen, een van de hoogste en dikste. Het was jammer, de houtvester had hem aangekruist en de houtvester was hier opperheer, zijn wil geschiedde. Dat oordeel moest voltrokken worden.
Hij liep dwars door het bos recht op hem aan, hij zou dat naar elke boom toe kunnen, zo goed was hem het woud bekend.
Toen hij hem bereikt had wierp hij schop en bijl naast zich neer en keek voor het laatst naar hem op, wisselde een laatste begrijpende blik, gaf hem voor het laatst zijn volle koninklijke waarde. Toen pakte hij zijn schop weer op en begon met het blootgraven van de wortels. Hierbij gebeurde eigenlijk nog niets, dit zou de boom nog prettig kunnen vinden.
Maar dan kwam de eerste bijlslag. Die was het ergste, die was als ’t ware de oorlogsverklaring. Daarvan moest het machtige organisme wel een rilling krijgen die zich voortplantte tot in zijn fijnste twijgjes.
De houthakker, eenmaal aan ’t hakken, hakte dóór. Het enige verweer van de boom was dat hij hem liet zweten, misschien verhardde hij expres daarvoor zijn hout. Maar de actieve kracht van de man moest het wel winnen en de boom liet zijn leven met een groot gekraak onder dreunen van de grond en daveren van het bos. Alleen zijtakken reikten daarna nog in de lucht en gaven hem een rest van hoogheid. De zon bleef schijnen ofschoon dat, wat de boom betrof, nu verder onzin was.
Aan de kant waarheen de boom gevallen lag waren nog wortels vast blijven zitten en deze hadden daardoor de grond een eind opengescheurd. En zie, daar in de diepte van het nieuwe gat was iets anders dan aarde, daar was een blinkend oppervlak te zien, iets dat de natuur niet voortbracht maar dat door mensenhand was weggestopt.
De ogen van de houthakker begonnen achter hun donkere borstels te gloeien van opwinding, de man zette al zijn reservekrachten eraan en kreeg met lang en hevig worstelen een zware stenen pot op de begane grond. Een deksel, dat nog met resten lak en vergaan ijzeren band bevestigd was, werd al gauw door lange, krampachtige vingers afgelicht…
De eerste stralen, die naar binnen vielen, werden meteen fel weerkaatst: de pot was tot boven aan toe met gouden munten gevuld.”

Belcampo (21 juli 1902 – 2 januari 1990)
In 1965


De Nederlandse dichter en schrijver Leo Herberghs werd geboren in Heerlen op 21 juli 1924. Zie ook alle tags voor Leo Herberghs op dit blog.

Hout

alle kruinen met mijn oren
alle takken met mijn ogen
alle bomen met mijn voorhoofd

alle stammen met mijn namen
alle bladeren met mijn adem
alle wortels met mijn haren

alle bijlen in mijn handen
alle scherp geslepen messen
alle schoon-gezaagde planken

alle zware houten kisten

 

Paard

een dansende sprinkhaan
het paard!

trapt de lucht aan scherven
dat het glas rinkelt!

ratelt voorbij en het zwaard
van zijn adem bliksemt!

en zijn stem galmt!
en zijn hoef graaft
de donder op!

 

Boeren

hebben het heelal uitgespuwd, dijen
leeggedronken, de aardman
ontzet, ze spreken geel en paarden en lazarus
liggen zij in de bloemkool, de stronken
potverterend en dochters armoedig
beschimpend

netels bezingen zij
met hun hoofddoek, de oerkoe
dampt in hun keuken, de koekoek
zegent hun eten

een ware adem
houdt hen tesamen, abraham
baadt in het late avondlijk
licht

hun buik vol met troggen
rafelig herfstlicht, telegraafpalen
herders hun verre schepselen, hun paarden
razend en kuitenflikkerend
in bossen, de ontelbare, verre

Leo Herberghs (Heerlen, 21 juli 1924 – 11 mei 2019)


De Nederlandse schrijver, mensenrechtenactivist en oud-politicus Boris Dittrich werd geboren in Utrecht op 21 juli 1955. Zie ook alle tags voor Boris Dittrich op dit blog.

Uit: Moord en Brand

“Een oom en een tante van me zijn naar Israël geëmigreerd. Mijn vader was moslim. Het huwelijk
van mijn ouders was dus niet vanzelfsprekend. Ze hebben elkaar op de universiteit leren kennen. In Marokko hadden ze geen toekomst, er heerste bovendien enorme werkloosheid. Daarom zijn ze naar Nederland gekomen, waar al enkele neven van mijn vader woonden.’
De twee mannen glimlachen naar elkaar. Weislogel vraagt Fouali hoe het is om jood te zijn in een Marokkaanse familie waarvan een deel moslim is. Hij drukt op een belletje. De butler komt met koffie en thee en grote glazen water met ijsklontjes erin.
‘Voor we verdergaan wil ik een witz vertellen. Luister. Een beroemde rabbijn ligt op sterven. Zijn vrouw zit aan de rand van zijn bed. “Mijn laatste wens is dat ik moslim word.” “Wat zeg je
nou?” roept zijn vrouw? “Hoe kun je dat nu doen? Buiten staan allemaal joden die afscheid van je willen nemen! Weet je het zeker?”
“Ja,” zegt de rabbijn met zwakke stem. “Dit is wat ik wil.”
Enfin, zijn vrouw roept “oj vej”, maar wil toch de laatste wens van haar man honoreren en laat de imam komen. Die neemt plaats aan de rand van het bed en voert een gesprek met de rabbijn over
de islam. Uiteindelijk is hij ervan overtuigd dat de rabbijn voldoende van zijn nieuwe religie weet en zegt dan: “Vanaf nu bent u moslim. Welkom in onze gemeenschap. Toch wil ik u wat vragen.
Waarom wilt u per se moslim worden?” Zijn vrouw en de imam moeten goed hun best doen om het antwoord van de rabbijn op te vangen, want zijn stem wordt zwakker en hij zal het niet lang meer maken. “Ik ben blij als moslim dood te gaan. Dan is er weer een minder.” Daarna sluit hij zijn ogen en sterft.’

Boris Dittrich (Utrecht, 21 juli 1955)


De Britse schrijfster Sarah Waters werd geboren in Neyland, Wales, op 21 juli 1966. Zie ook alle tags voor Sarah Waters op dit blog.

Uit:The Paying Guests

“The Barbers had said they would arrive by three. It was like waiting to begin a journey, Frances thought. She and her mother had spent the morning watching the clock, unable to relax. At half-past two she had gone wistfully over the rooms for what she’d supposed was the final time; after that there had been a nerving-up, giving way to a steady deflation, and now, at almost five, here she was again, listening to the echo of her own footsteps, feeling no sort of fondness for the sparsely furnished spaces, impatient simply for the couple to arrive, move in, get it over with.
She stood at a window in the largest of the rooms—the room which, until recently, had been her mother’s bedroom, but was now to be the Barbers’ sitting-room—and stared out at the street. The afternoon was bright but powdery. Flurries of wind sent up puffs of dust from the pavement and the road. The grand houses opposite had a Sunday blankness to them—but then, they had that every day of the week. Around the corner there was a large hotel, and motor-cars and taxi-cabs occasionally came this way to and from it; sometimes people strolled up here as if to take the air. But Champion Hill, on the whole, kept itself to itself. The gardens were large, the trees leafy. You would never know, she thought, that grubby Camberwell was just down there. You’d never guess that a mile or two further north lay London, life, glamour, all that.
The sound of a vehicle made her turn her head. A tradesman’s van was approaching the house. This couldn’t be them, could it? She’d expected a carrier’s cart, or even for the couple to arrive on foot—but, yes, the van was pulling up at the kerb, with a terrific creak of its brake, and now she could see the faces in its cabin, dipped and gazing up at hers: the driver’s and Mr Barber’s, with Mrs Barber’s in between. Feeling trapped and on display in the frame of the window, she lifted her hand, and smiled.
This is it, then, she said to herself, with the smile still in place.
It wasn’t like beginning a journey, after all; it was like ending one and not wanting to get out of the train. She pushed away from the window and went downstairs, calling as brightly as she could from the hall into the drawing-room, ‘They’ve arrived, Mother!’
By the time she had opened the front door and stepped into the porch the Barbers had left the van and were already at the back of it, already unloading their things. The driver was helping them, a young man dressed almost identically to Mr Barber in a blazer and a striped neck-tie, and with a similarly narrow face and ungreased, week-endy hair, so that for a moment Frances was uncertain which of the two was Mr Barber. She had met the couple only once, nearly a fortnight ago. It had been a wet April evening and the husband had come straight from his office, in a mackintosh and bowler hat.”

Sarah Waters (Neyland, 21 juli 1966)


De Catalaanse dichter Ernest Farrés i Junyent werd in Igualada geboren op 21 juli 1967. Zie ook alle tags voor Ernest Farrés op dit blog.

Solitude, 1944

With her at the wheel of my car
I’m rolling down a secondary highway
flanked by stubble fields and
wooded stretches becoming a
blurred quilt to my eyes: in tenths
of a second the horizontal oblong
of dusty windshield yields me sights
I don’t have time to register, floating
in infinite space until they slip
away producing sibilant gusts
on either side of the hood.
                                    In full
possession of my faculties, I cover
this route as if I’d always done it
(hundreds or thousands of times)
swallowing up kilometers at an
acceptable speed without coming across
anything more than holes and stones
by the road when a ground-floor structure
rises in the midst of a compact grove
demanding my attention. The house
shows signs of being empty.
I’ll see it slipping past on our right
letting go a hoarse yell.

A mixture of sensations
and inner voices swirls around
my brain. To muffle the raucous sound
of the engine, I put music on the radio.

Vertaald door Lawrence Venuti

Ernest Farrés (Igualada, 21 juli 1967)
Solitude, 1944 door Edward Hopper

 

De Duitse schrijver Hans Fallada (eig. Rudolf Ditzen) werd geboren in Greifswald op 21 juli 1893 als de zoon van een jurist. Zie ook alle tags voor Hans Fallada op dit blog.

Uit: Kleiner Mann – was nun?

“Es regt mich aber auf …«
„Die Tür öffnet sich, eine andere Schwester kommt: »Herr und Frau Pinneberg bitte? Herr Doktor läßt um einen Augenblick Geduld bitten. Wenn ich unterdes die Personalien aufnehmen dürfte?«
»Bitte«, sagt Pinneberg und wird gleich gefragt: »Wie alt?«
»Dreiundzwanzig.«
»Vorname: Johannes.«
Nach einem Stocken: »Buchhalter.«
Und glatter: »Immer gesund gewesen. Die üblichen Kinderkrankheiten, sonst nichts. – Soviel ich weiß, beide gesund.«
Wieder stockend: »Ja, die Mutter lebt noch. Der Vater nicht mehr, nein. Kann ich nicht sagen, woran er gestorben ist.« Und Lämmchen …: »Zweiundzwanzig. – Emma.«
Jetzt zögert sie: »Geborene Mörschel. – Stets gesund. Beide Eltern am Leben. Beide gesund.«
»Also einen Augenblick noch. Herr Doktor ist sofort frei.«
»Wozu das alles nötig ist«, brummte er, nachdem die Tür wieder zufiel. »Wo wir doch nur …«
»Gerne hast du es nicht gesagt: Buchhalter.«
»Und du nicht das mit der geborenen Mörschel!« Er lacht. »Emma Pinneberg, genannt Lämmchen, geborene Mörschel. Emma Pinne …«
»Bist du stille! Oh Gott, Junge, ich müßte noch einmal ganz unbedingt. Hast du eine Ahnung, wo das hier ist?«
»Also das ist doch immer dieselbe Geschichte mir dir …! Statt daß da vorher …«
»Aber ich bin, Junge. Ich bin wirklich. Noch auf dem Rathausmarkt. Für einen ganzen Groschen. Aber wenn ich aufgeregt bin …«
»Also Lämmchen, nimm dich doch einen Augenblick zusammen. Wenn du wirklich eben erst …«
»Junge, ich muß …«
»Ich bitte«, sagt eine Stimme. In der Tür steht Doktor Sesam, der berühmte Doktor Sesam, von dem die halbe Stadt und die viertel Provinz flüstern, daß er ein weites Herz hat, manche sagen auch, ein gutes Herz. Jedenfalls hat er eine volkstümliche Broschüre über sexuelle Probleme verfaßt, und darum hat Pinneberg den Mut gehabt, ihm zu schreiben und sich und Lämmchen anzumelden.
Dieser Doktor Sesam steht also in der Tür und sagt: »Ich bitte.«
Doktor Sesam sucht auf seinem Schreibtisch nach dem Brief. »Sie haben mir geschrieben, Herr Pinneberg. Sie können noch keine Kinder brauchen, weil das Geld nicht reicht.«
»Ja«, sagt Pinneberg und ist schrecklich verlegen.“

Hans Fallada (21 juli 1893 – 5 februari 1947)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2018 deel 2.

Thijs Zonneveld, Reinaldo Arenas, Georges Rodenbach, Tony Kushner, Anita Brookner, Jörg Fauser, William Irwin Thompson, Andrea Wolfmayr, Tour de France

Bij de Tour de France

Sven Kramer bij een training op de fiets


Uit: Wilco Kelderman bestaat niet: en andere wielerverhalen (Sven de wielrenner)

“Mijn dijbenen stonden in de fik. Mijn kuiten ontploften. En ik zweer dat ik mijn longblaasjes hoorde knappen, één voor één. Als ik nog adem had gehad, dan zou ik hebben gehuild om mijn moeder. Van de Milka-koeien en de klaterende beekjes om me heen kreeg ik niets mee: het enige wat ik zag waren de malende benen en de enorme reet voor me. Het leek zo’n goed idee, een keertje met Sven Kramer meetrainen in de aanloop naar de Olympische Spelen van Vancouver. Maar toen ik eenmaal in Zwitserland achter hem aan tegen een berg op fietste, wist ik niet meer waarom. En mijn lichaam al helemaal niet. Eenmaal terug in het hotel vroeg ik hem waarom hij in godsnaam niet ging wielrennen. Al was het maar om te bewijzen dat hij meer kon zijn dan koning van een sport die alleen groot is in Nederland. Hij moest erom lachen. Nou ja, een beetje dan. Want zo’n gek plan was het ook weer niet. ‘Misschien stop ik wel met schaatsen als ik straks drie gouden medailles win in Vancouver. En áls ik ooit stop met schaatsen,’ zei hij, ‘dan ga ik wielrennen.’ Het is nu vier jaar later. Sven Kramer heeft geen drie gouden medailles gewonnen in Vancouver. Hij bleef steken op één – dankzij een mislukte ploegenachtervolging en een verkeerde wissel. En Kramer is in de afgelopen vier jaar geen wielrenner geworden. Hij kwakkelde in het na-olympisch jaar met zijn rug en een dijbeenblessure, nam een sabbatical en besteedde de jaren daarna aan zijn comeback op het ijs. Een overstap naar de fiets is er nooit gekomen. Het had ook anders gekund. Hij heeft talent zat – óók als wielrenner. Er bestaat een foto uit 2004 met daarop het podium van het NK Tijdrijden voor junioren. Op het hoogste treetje staat Robert Gesink. Links naast hem staat de zeventienjarige Sven Kramer, die is gestrand op een paar seconden van Gesink. Later zou Kramer daarover zeggen:

Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)


De Cubaanse dichter en schrijver Reinaldo Arenas werd geboren op 16 juli 1943 in Holguin. Zie ook alle tags voor Reinaldo Arenas op dit blog.

Uit: The Color of Summer (Vertaald door Andrew Hurley)

Delfín Proust:
Where it should be you that grows
a mahogany tree spreads its wide boughs …
I grow old …
No longer am I the master of my fear and of the city;
I do as I am told.
Conquered are we all; a baleful light claims victory.
And we all grow old.
Of course, to console me there’s always this:
all that you are giving up, I can enjoy on the Hill of the Cross
where it should be you that grows.
Come back, and I’ll take you personally to Tina Parecía Mirruz.
Delfín Proust tosses a mahogany-tree seed to Avellaneda, and it falls between her breasts. Avellaneda picks out the seed, gazes upon it sadly, and throws it into the sea. Immediately she becomes animated again.
Avellaneda:
From Betis harbor
along the shore
my little ship
sails free.
Rotten eggs
and mahogany seeds
shall never, ever
deflect me
from my chosen course.
So row, row, kindly oarsman,
for the morning
sun doth rise.
And I hie me to other shores.
The sound of barking is heard. A bulldog appears, walking on its two hind legs with the aid of a huge walking stick. This is the famous Nicolás Guillotina, poet laureate of Cuba, who flaps his enormous ears and shakes his walking stick threateningly at the fleeing poetess.
Nicolas Guillotina: (to a tune from Gilbert and Sullivan)
Flee this Island thou shalt not!
The Party, Miss Smarty, calls the shots,
and the Party has decided
that here with us thou shalt abide!
Ta-ra-ra, thou shalt not!
For the Party calls the shots.
Flee this land thou surely shalt not.
Here with us thou must remain.
Thou’rt a woman old and vain
and death on the high seas surely fear,
so let me whisper in thy ear:
Ta-ra-ra, thou shalt not!
For the Party calls the shots.
Flee this land thou surely shalt not.
If I must bide here and flee not
because the Party calls the shots,
what makes you think that you’re so grand, eh?
What’s sauce for the goose is sauce for the gander!
Ta-ra-ra, thou shalt not!
For the Party calls the shots!
Flee this !and thou most surely, most su-u-u-re-ly—shalt NOT!

Reinaldo Arenas (16 juli 1943 – 7 december 1990)
Calvin Griffin (l) als revolutionaire ambtenaar Victor and Elliot Madore (r) als Reinaldo Arenas in de opera “Before Night Falls“, 2017

 

De Belgische dichter en schrijver Georges Rodenbach werd geboren in Doornik op 16 juli 1855. Zie ook alle tags voor Georges Rodenbach op dit blog.

Dans l’air fraîchi, venant d’où…

Dans l’air fraîchi, venant d’où, déclose comment ?
Vers moi, par la fenêtre ouverte, une musique
Déferle à petites vagues si tristement.
Elle me fait à l’âme un mal presque physique.

Confuse comme un songe… est-ce d’un piano,
Est-ce d’un violon méconnu qui s’afflige
Ou d’une voix humaine en élans comme une eau
D’un jet d’eau qui s’effeuille en larmes sur sa tige.

Ah ! La musique triste en route dans le soir,
Qui voyage en fumée, en rubans, qui sinue
En forme de ruisseaux pauvres dans l’ombre nue,
Et trace de muets signes sur le ciel noir

Où l’on peut suivre et lire un peu sa destinée
Dont les lignes du son tracent la preuve innée,
Chiromancie éparse, oracle instrumental !

Puis s’embrouille dans l’air la musique en partance,
Eteignant peu à peu ses plaintes de cristal
Qu’on s’obstine à poursuivre aux confins du silence.

 

Dans le silence et dans le soir de la maison

Dans le silence et dans le soir de la maison
A retenti le carillon de la pendule.
On ne sait si joyeux ou triste, un air ondule :
Tantôt le chapelet de l’heure en oraison ;

Puis ce semble un oiseau si peu viable et frêle
Qui se baigne et qui joue avec des perles d’eau ;
Puis du verre qui pleut mêlé de fer qui grêle ;
Etincelles de bruit sous un vague marteau,

Musique d’une noce au retour, clopinante
Qui monte un escalier tournant, et disparaît ;
Bruit de verres choqués, cristal qui se lamente,
Grelots de la folie – oh ! Valses, vin clairet,

Carnaval fatigué de danses enragées
Qui s’en revient vidé d’argent et de raison
Et qui laisse dégringoler dans la maison
Ses derniers confetti, des sous et des dragées.

Georges Rodenbach (16 juli 1855 – 25 december 1898)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Tony Kushner werd geboren op 16 juli 1956 in New York. Zie ook alle tags voor Tony Kushner op dit blog.

Uit: Angels in America

“The next day. Joe in his office at the courthouse in Brooklyn. He sits dejectedly at his desk. Prior and Belize enter the corridor outside.
PRIOR (Whisper): That’s his office.
BELIZE (Whisper): This is stupid.
PRIOR (Whisper): Go home if you’re chicken.
BELIZE: You’re the one who should be home.
PRIOR: I have a hobby now: haunting people. Fuck home. You wait here. I want to meet my replacement.
(Prior goes to Joe’s door, opens it, steps in.)
PRIOR: Oh.
JOE: Yes, can I—
PRIOR: You look just like the dummy. She’s right.
JOE: Who’s right?
PRIOR: Your wife.
(Pause.)
JOE: What? Do you know my—
PRIOR: NO.
JOE: You said my wife.
PRIOR: No I didn’t.
JOE: Yes you did.
PRIOR: You misheard. I’m a Prophet.
JOE: What?
PRIOR: PROPHET PROPHET I PROPHESY I HAVE SIGHT I SEE.
What do you do?
(Joe comes out of his office.)
BELIZE: Run! Run!
JOE: Wait!
(They’re cornered by Joe. Belize averts his face, masking his mouth and chin with his scalf)
JOE: What game are you playing, this is a federal courthouse. You said . . . something about my wife. Now what .. . How do you know my—
PRIOR: I’m … Nothing. I’m a mental patient. He’s my nurse.
BELIZE: Not his nurse, I’m not a n—
PRIOR: We’re here because my will is being contested. Um, what is that called, when they challenge your will?
JOE: Competency? But this is an appellate court.
PRIOR: And I am appealing to anyone, anyone in the universe, who will listen to me for some . . . Charity . . . Some people are so … greedy, such pigs, they have everything, health, everything, and still they want more.”

Tony Kushner (New York, 16 juli 1956)
Scene uit een opvoering in New York, 2018


De Engelse schrijfster en historica Anita Brookner werd geboren op 16 juli 1928 in Herne Hill, een voorstad van Londen. Zie ook alle tags voor Anita Brookner op dit blog.

Uit: The Next Big Thing

“Herz had a dream which, when he awoke into a night that was still black, left him excited and impressed. He dreamed that he had received a call from his cousin, Fanny Bauer, the love of his life. He was to take her to the cinema, she ordained. Eager to conform to her wishes, as he always had been, he shrugged on his coat, and within seconds was elsewhere, as was the norm in dreams of wish-fulfilment. Although it was a weekday afternoon the cinema was so crowded that they had to stand at the back of the auditorium. Fanny was as he had always known her and still remembered her: petulant, with the petulance of a spoilt pretty woman, demanding and discontented. Shortly after the beginning of the film she had clutched his arm and declared that she felt unwell. Again, without transition, they found themselves in the vast café that was part of the cinema complex. Fanny had recovered somewhat but looked uncharacteristically dishevelled, with a large camel-hair coat slung over her shoulders. He was conscious of retaining his eager smile, but felt discomfited. This feeling had something to do with the coat, which he recognized as his own, the coat he should have been wearing. He had no memory of having offered it to her. The coat, and Fanny’s malaise, remained closely associated in his mind. It was only when he understood that it was he who had been taken ill that the dream attained its peak of significance. Ailing, smiling, he had offered her his remaining health and strength, and she, not in the least grateful, had carelessly dispossessed him, not noticing that she had done so. This was so akin to their real life association that, if anything, his newly-awakened self was conscious of its reality. Brought back to himself he was aware of the smile — of complicity, of acquiescence — directed to the corners of the dark bedroom. Only the relentless ticking of his clock informed him that he had woken up, that this would soon be a new day, all too closely resembling the others, the normal days of his present existence, in which nothing happened nor could be expected to happen.
He had not seen her for thirty years. In the dream they were both young and she was still unmarried, before Nyon, before Mellerio, before his own family had come to England. It was his longing that had made him feel close to her, since he thought about her so often and so much that there seemed to be no distance between them. This longing extended to her parents, whom he preferred to his own. He knew that his own parents were socially inferior, although he suspected that morally they had the upper hand. His mother had never forgiven her sister for marrying out, though by no means observant in her own right. His father, a modest man, deferred to his brother-in-law without ever feeling entirely comfortable in his presence. Yet it was this brother-in-law, Hubertus, who had guaranteed them safe passage out of Berlin. Their house, one of those chic villas that Hubertus was so good at constructing, had all the charm of a more carefree establishment, an hotel, for example, or some kind of resort.”

Anita Brookner (16 juli 1928 – 10 maart 2016)


De Duitse schrijver en journalist Jörg Fauser werd geboren op 16 juli 1944 in Bad Schwalbach. Zie ook alle tags voor Jörg Fauser op dit blog.

Uit: Rohstoff

„Er hielt mir einen kurzen Vortrag über die Wirkungen von Rohopium. Was er sagte, stimmte im großen und ganzen, auch wenn er es nicht aus eigener Erfahrung wußte. Er hatte immer die sauberen Sachen gehabt, aber er war natürlich dabeigewesen, wenn den Opiumfans die Leber aus dem Mund geflatscht kam. Es wurde allmählich dunkel im Zimmer, aber er machte noch kein Licht. Er erzählte mir in Kurzform, was er über Apomorphin wußte, mit dem er es unter der Aufsicht eines englischen Arztes namens Dent nach fünfzehn Jahren geschafft hatte, die Stoffwechselkrankheit Sucht zu besiegen. »Der gute Doktor weilt ja leider nicht mehr unter den Lebenden«, sagte Burroughs, stand auf und machte frischen Nescaf6, »aber seine beiden Nurses praktizieren noch. Wenn Sie wollen, kann ich Ihnen die Adressen geben. Und dann haben wir noch einen Doktor in Frankreich, der die Apomorphin-Kur macht, und einen in der Schweiz.« Er suchte mir die Adressen raus und bemerkte, daß ich das einzige Bild im Zimmer fasziniert betrachtete. Auf den ersten Blick war es nur eine wilde Farbanordnung um einen Schriftzug, aber wenn man länger hinsah, entdeckte man seltsame Rhythmen und Strukturen, die alle den Schriftzug variierten. »Das ist von Brion Gysin, dem Maler und Cut-up-Kollaborateur«, erklärte Burroughs. »Sie sollten das mal ansehen, wenn Sie ein psychedelisches Mittel eingenommen haben — obwohl ich manchem auch davon abraten muß. Für viele Zeitgenossen ist es besser, wenn die Türen geschlossen bleiben.« »Dann würden Sie auch nicht jedem Cut-up empfehlen?« Er schenkte mir wieder ein sparsames wölfisches Lächeln. »Nun, junger Mann, der eine verträgt einen Löffel Rohopium, und der andere fällt um, wenn er gegen Pocken geimpft wird. Sind Sie Schriftsteller? Ich will ja nicht indiskret sein, aber wie ein Reporter sehen Sie für mich nicht aus.« Ich erklärte ihm, daß ich hoffte, bald zu veröffentlichen, und zwar in dem Verlag, für den Lou Schneider arbeitete. »Ach ja? Interessant.« Er verschwand im Nebenzimmer, kam aber im nächsten Moment wieder und drückte mir eine in braunes Packpapier gebundene Broschüre im Zeitschriftenformat in die Hand: William S. Burroughs: APO-33 Bulletin. Der Untertitel lautete: A Report On The Synthesis Of The Apomorphine Formula.

Jörg Fauser (16 juli 1944 – 17 juli 1987)


De Amerikaanse dichter, sociaal filosoof en cultuurcriticus William Irwin Thompson werd geboren op 16 juli 1938 in Chicago, Illinois. Zie ook alle tags voor William Irwin Thompson op dit blog.

Nightwatch

Call this night catacomb,
this chosen work,
broken sacrament.
Babel’s gift of tongues,
poetry breaks the sky apart.

So to Hell with art,
tomorrow I will start
undamnably to Him alone.
(Can I make the tongue bend
dumbly as knees
and make an altar rail of brutal teeth?)

Once
with broken open mouth
blundering like his eyes,
Saul crumbled from his beast,
re-covering light.

 

Childbirth

Over the bones were the nerves
Brittle six years ago stretched
On strings of the Ninth Quartet.
The still room hardly began
When space intruded with stars
As viciously beautiful eyes
Mocked what I thought was myself.

Now it is five in the morning
Of years and a continent crossed.
Becoming whatever I am
Involves still the labor of time.
But tonight my wife and a child
Labor their equal becoming.
Wife, bearing mortality, child.
Into this darkness you have come
Like the face undiminished by stars.
Lessened of weight. you grow light
As the morning windows succumb.
Evan. as you fall into life.
Remember your name is a rhyme.

William Irwin Thompson (Chicago, 16 juli 1938)


De Oostenrijkse schrijfster en politica Andrea Wolfmayr werd geboren op 16 juli 1953 in Gleisdorf. Zie ook alle tags voor Andrea Wolfmayr op dit blog.

Uit: Spielräume

„Ich les einen Roman von Knut Hamsun, einen Roman über die Ehe einer jungen Frau, die nicht zu Haus bei den Kindern bleiben will, die sich selbstverständlich alle Freiheit nimmt, die sie braucht, die einen Mann hat, der still und stark und Geschäftsmann ist und ihr alle Freiheit läßt, weil er sie liebt und weil er hofft, daß sie einmal zu ihm zurückkehren wird. Aber die Ehe zerbricht, und ihr hilft ihre Freiheit nicht mehr, weil der andere Mann, den sie liebt, sie verläßt, und sie hat alle Sicherheit verloren und will zurück zu ihrem Mann, aber der will sie nun auch nicht mehr. Doch sie finden einander wieder, und ihre Beziehung wird zu einer «richtigen» Ehe, sie will nichts mehr von ihren früheren Künstlerfreunden wissen, sie lebt nur mehr für ihren Mann und ihre Kinder, und alle sind sie glücklich.
Und ich les das und weiß: Es geht nicht, es stimmt nicht, so kann ich nicht leben, ich kann nicht nur für Mann und Kinder dasein. Aber etwas wird spürbar von so großer Liebe und starker Zuneigung, daß ich weiß, er hat recht, der Hamsun, er hat ja so recht, ich brauch das, jeder braucht das, und ich bekomm solche Sehnsucht, daß ich gleich nach Hause laufen möchte zu meinem Mann, daß ich bei ihm sein und ihn festhalten mischte und ihm sagen, daß ich nie wieder weggehen will. Er ist doch mein Mann, denk ich, wir sind verheiratet, ich möcht mein Leben lang immer nur mit ihm zusammen sein, ich hab nie etwas anderes erwartet; wir werden immer zusammen sein, das glaub ich auch jetzt noch, aber ich denk, daß es unmöglich geworden ist, durch meine Schuld ist es unmöglich geworden. Ich hab doch gewußt, was ich tu, ich hab doch gewußt, daß ich alles aufs Spiel setz. Ich hab ihn geheiratet, und ich hab gewußt, was ich tu, ein Leben lang, hab ich gedacht, mein Mann, ich bin seine Frau, nur seine Frau, hab ich gedacht. Ich wein bei jeder Gelegenheit, ich kann nicht anders. Ich hab geträumt, daß meine Tante aufgetreten ist in einem Flamencorock und mit gestepptem Chinesenjackerl, in einem deprimierenden Rotlilaviolett und großblumig, alles weit und häßlich und faltig, und etwas ist da wie von schwarzen Vögeln und dunklen Wolken, und dann wach ich auf … Im Hintergrund meines Traums andauernd Werbung, der Ö 3-Wecker ist eingeschaltet, wie immer, wenn ich bei Hans schlaf. Ich hör ihn telefonieren, er redet über die Sitzung, an der wir gestern teilgenommen haben, über die weiter zu unternehmenden Schritte; es macht mich müde, ich will nichts hören, ich verkriech mich in die Decke.“

Andrea Wolfmayr (Gleisdorf, 16 juli 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e juli ook mijn blog van 16 juli 2017 deel 2.

Naar de meet (Ingmar Heytze)

Dolce far niente – Bij de start van de Tour de France

 

Tour de France door Pierre Wuillaume, 2017


Naar de meet

Kom, ik stap maar weer eens op
Ik steek mijn hooivork in de grond,
neem een slok wijn uit eigen streek
en peddel rustig naar de meet.

Trainen vind ik net zo onsportief
als derailleurs, ik haal het zuiver uit
mijn eigen benen. Ik wil de krachten
meten die er zijn, niets minder,

niets meer. Een wedstrijd met
de elementen, straten vol scherven,
nachtelijk rijden en barricades,

niet dit doorgefokte rekenwerk
van wetenschap en ruimtevaart.
Ik start een volle eeuw te laat.

 

Ingmar Heytze (Utrecht, 16 februari 1970)
De Tour de France in Utrecht, 2015


Zie voor de schrijvers van de 6e juli ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Peter Winnen, Ernest Hemingway, Belcampo, Boris Dittrich, Sarah Waters, Ernest Farrés, Hans Fallada, Tour de France

Bij de Tour de France

 

 
Tom Dumoulin

 

Uit: De praatjes van Tom Dumoulin

“Het gedicht ‘De wielrenner’ van Hans Warren leerde ik in fragmenten kennen. Een jaar of vijfentwintig geleden las ik dit:

Ik fietste: een prachtige ranke,
donkere wielrenner suisde me voorbij.
Glimp van vooroverhangend krulhaar,
de geur die daar bij hoort,
ruige gebronsde benen.

De homo-erotische toets was me duidelijk, maar de wielrenner in het gedicht van Hans Warren was voor een wieleradept als ik herkenbaar als sportief ideaalbeeld. Ik herkende Tom Dumoulin erin, hoewel die nog een hele poos op zijn geboorte moest wachten – tot 1990 om precies te zijn.
Ze worden eens om de zoveel tijd geboren, ideaalbeelden, maar makkelijk hebben ze het niet.
Het recente, openhartige en tegelijkertijd hermetische interview van NRC met Dumoulin heb ik een keer of vijf herlezen. Tom wil het doen voorkomen alsof hij de verbale touwtjes in handen heeft, maar hij lijkt me zo eenzaam in de controle. Achter alles wat hij zegt hoor ik de ingehouden schreeuw: laat me in godsnaam met rust!
Hij die zegt „toevallig” wielrenner geworden te zijn en als fundamenteel levensgevoel een „laat maar waaien” viert, komt op de koffie. Praten over fietsen is tot daar aan toe, maar praten over de mens achter de fietser, ook al heeft hij het „hart op de tong”, is wel veelgevraagd.
Dumoulin plaatst schermen. De publieke figuur die hij is, is hij liever niet. Een drastisch gemodificeerde schets kunnen ze krijgen! Vriendin? Verboden gebied. Ouders? Idem. Alleen door de kier van de wieleruitslagen is hij te pakken te krijgen.
Fietszaken. Ja, hij is een perfectionist, en ja, hij is helaas te goed opgeleid om alles wat zijn trainers en ploegleiders hem opdissen voor zoete koek te slikken. En ja, binnen de ploeg is hij intussen iemand die invloed heeft. Nee, hij is geen dictator, hij wil alleen maar op zijn eigen niveau tegengesproken worden.
Ik ben gecharmeerd van de zeldzame wielerpersoonlijkheden als Dumoulin. Misschien moet hij iets minder spastisch omspringen met zijn verworven status. Wielrennen, het is en blijft een nederige bezigheid in een onvoorspelbaar decor van klimaat, hoogtemeters en wetenschap. Daarom ook is het sport noch theater – het blijft knielen op een bed van violen.”

 
Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Zie ook alle tags voor Ernest Hemingway op dit blog.

Uit: The Garden of Eden

“Did you think I could ever be this dark?”
“No, because you’re blond.”
“I can because I’m bon color and they can go dark. But I want every part of me dark and it’s getting that way and you’ll be darker than an Indian and that takes us further away from other people. You see why it’s important.!’
“What will we be?”
“I don’t know. Maybe we’ll just be us. Only changed. That’s maybe the best thing. And we will keep on won’t we?”
“Sure. We can go over by the Esterel and explore and find an-other place the way we found this one.”
“We can do that. There are lots of wild places and nobody is there in the summer. We could get a car and then we could go everyiVhere,SpaIn too when we want. Once we’re really dark it won’t be hard to keep unless we had to live in towns. We don’t want to be in towns in the summer.”
“How dark are you going to get?”
“As dark as I can. wet have to see. I wish I had some Indian blood. I’m going to be so dark you won’t be able to stand it. I can’t wait to go up on the beach tomorrow.”
She went to sleep that way with her head back and her chin up as though she were in the sun on the beach, breathing softly; and then she curled toward him on her side and thiyotmg man lay awake and thought about the day. It is very possible that I couldn’t get started, he thought, and it probably is sound to not think about it at all and just enjoy what we have. When I have to work I will. Nothing can stop that. The last book is good and I must Make a better one now. This nonsense that we do is fun although I don’t know how much of it is nonsense and how much is serious. Drinking brandy at noon is no damn good and already the simple aperitifs mean nothing. That is not a good sign. She changes from a girl into a boy and back to a girl care. lessly.and happily. She sleeps easily and beautifully and you will • sleep too because all you truly know is that you feel good. You did not sell anything for the moners he thought. Everything she said about the money was true. Actually it all was true. Every-thing was free for a time. What was it that she had said about destruction? He could not remember that. She’d said it but he could not remembeiit. Then he was tired of trying to remember and he looked at the girl and kissed her cheek very lightly and she did not wake. I le kneed her very much and everything about her and he went to sleep thinking about her cheek against his lips and how the next day they would both be darker from the sun and how dark can she become, he thought, and how dark will she ever really be?“

 
Ernest Hemingway (21 juli 1899 – 2 juli 1961)

 

De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Zie ook alle tags voor Belcampo op dit blog.

Uit: De surprise

“Zij is uiterst verleidelijk maar toch niet onsmakelijk gekleed, om blootheid flodderende frivole kleurtjes. Haar armen schenken koffie in terwijl haar achterwerk gaat zitten. Haar vuurrood aangezette mond spreekt het woord: `Koffie.’ Hij neemt zijn kop zonder op te kijken, wat door het lage tafeltje wordt mogelijk gemaakt. ‘Dank u’ zijn de woorden die hij daarbij bezigt. Nu schikt zij zich zo gemakkelijk mogelijk op haar stoel terecht en zegt met hoopvol warme stem: ‘Het gezelligste ogenblik van de dag!’, drinkt en kijkt onder dat drinken tersluiks naar hem. Van zijn kant geen enkele reactie. Op het moment waarna langer wachten geen zin meer heeft breekt zij uit in de volgende monoloog, onbewust gewend naar de statige staande scheepjesklok, die haar met zijn zware slingerslag toch nog enigszins antwoordt. Bij ons thuis was het koffie-uurtje — zo werd het altijd genoemd maar het was lang geen uur, soms duurde ’t niet eens een kwartier — iets waar we de hele ochtend naar uitkeken. Dat was even een gezamenlijke adempauze. We vertelden elkaar wat we al hadden gedaan en wat we verder nog van plan waren te doen op die dag. En dat was gezellig. Dan voelde je een band. Dan voelde je dat je met huisgenoten samen was. Met huisgenoten!’ De kracht waarmee ze dit laatste luisgenoten’ uitsprak stond in zonderlinge tegenstelling tot het langs zijn neus weg van zijn nu ten slotte toch komende reactie. `En vond u dat een prettig gevoel?’ Dat was een prettig gevoel. Dat was een heel fijn gevoel!’ pleitte de huishoudster, want dat was zij, en niets meer dan dat. leder zijn smaak.’ Dit klonk mogelijk nog laconieker dan zijn vraag. Nu stond de huishoudster bruusk op, stiet haar kopje een eind over de tafel vooruit, siste een ‘Dank u’ en verliet met opgestreken zeil de kamer. Nu konden zijn gedachten weer ongestoord hun loop vervolgen. Daarbij knoopten ze aan bij het zojuist ervarene. `Huisgenoten! Is er erger ongedierte denkbaar! Omdat je toevallig onder dezelfde dakpannen bent aangespoeld. Zonder koffie kunnen ze elkaars tegenwoordigheid niet aan, dat zal het wezen. Elke keer als het gesprek stokt kun je dan tenminste een slok nemen of in het oor van je kop friemelen. De hinderlijkste vorm van medemens.”


Belcampo (21 juli 1902 – 2 januari 1990)
Scene uit de gelijknamige film uit 2015 met Georgina Verbaan en Jeroen van Koningsbrugge

 

De Nederlandse schrijver, mensenrechtenactivist en oud-politicus Boris Dittrich werd geboren in Utrecht op 21 juli 1955. Zie ook alle tags voor Boris Dittrich op dit blog.

Uit: Moord en Brand

“Weislogel negeert de inleidende frasen van Fouali. `Het moet frustrerend voor u zijn dat u constant aan uw Marokkaanse achtergrond wordt herinnerd,’ refereed hij aan een passage uit de gespreksnotitie die zijn medewerker hem vanmorgen had gegeven. Hij observeert hoe Redouan Fouali gaat verzitten. `Ik ben in Amsterdam geboren, heb er op school gezeten en gestudeerd. En toch wordt me elke dag wel ergens gevraagd hoe ik het in Nederland vind. Alsof ik te gast ben.’ Fouali kijkt de kamer rond, die vol met antieke meubelen staat. Op de schoorsteenmantel staat een protserige vaas met oranje tijgerlelies, die een scherpe geur verspreiden. Ambassadeur Weislogel trekt een vergelijking met Amerika. ‘Bij ons is dat anders. Amerika is een migrantensamenleving. ledereen komt wel ergens anders vandaan. Je afkomst is een curiositeit. Niet meer dan dat. In New York, waar ik vandaan kom, worden geregeld parades van Italianen, leren, Israeli’s of Sikhs gehouden. De deelnemers willen laten zien dat ze geworteld zijn in Amerika zonder dat ze hun afkomst verloochenen.’ Fouali wil niet te veel tijd verloren laten gaan. Hij heeft een gesprek van een half uur toegewezen gekregen, maar hij is geboeid door Weislogel en vraagt hem naar zijn familiegeschiedenis, die hij overigens al in grote lijnen uit openbare bronnen kent. `Mijn vader is in de jaren dertig van de vorige eeuw in Duitsland geboren,’ vertelt Weislogel. We komen uit een geslacht van joodse diamantairs. Mijn grootouders zijn op tijd met mijn vader als jongetje naar New York geemigreerd. Mijn moeder komt uit een orthodox-joodse familie uit Williamsburgh, in Brooklyn. lk ben daar geboren.’ Niet alleen Weislogel had zijn huiswerk goed gedaan. Ook Fouali had ter voorbereiding een dossier gelezen, opgesteld door de AIVD, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Nu de joodse wortels van de ambassadeur ter sprake zijn gebracht, is het moment voor Fouali gekomen om zijn troefkaart uit te spelen. `Mijn ouders komen uit Fez. lk ben ook joods, omdat mijn moeder uit een joodse familie stamt.”


Boris Dittrich (Utrecht, 21 juli 1955)

 

De Britse schrijfster Sarah Waters werd geboren in Neyland, Wales, op 21 juli 1966. Zie ook alle tags voor Sarah Waters op dit blog.

Uit: Tipping the Velvet

“It was a curious kind of life, mine, even by Whitstable standards; but it was not a disagreeable or even a terribly hard one. Our working day began at seven, and ended twelve hours later; and through all those hours my duties were the same. While Mother cooked, and Alice and my father served, I sat upon a high stool at the side of a vat of natives, and scrubbed, and rinsed, and plied the oyster-knife. Some people like their oysters raw; and for them your job is easiest, for you have merely to pick out a dozen natives from the barrel, swill the brine from them, and place them, with a piece of parsley or cress, upon a plate. But for those who took their oysters stewed, or fried – or baked, or scalloped, or put in a pie – my labours were more delicate. Then I must open each oyster, and beard it, and transfer it to Mother’s cooking-pot with all of its savoury flesh intact, and none of its liquor spilled or tainted. Since a supper-plate will hold a dozen fish; since oyster-teas are cheap; and since our Parlour was a busy one, with room for fifty customers at once – well, you may calculate for yourself the vast numbers of oysters which passed, each day, beneath my prising knife; and you might imagine, too, the redness and the soreness and the sheer salty soddenness of my fingers at the close of every afternoon. Even now, two decades and more since I put aside my oyster-knife and quit my father’s kitchen for ever, I feel a ghostly, sympathetic twinge in my wrist and finger-joints at the sight of a fishmonger’s barrel, or the sound of an oyster-man’s cry; and still, sometimes, I believe I can catch the scent of liquor and brine beneath my thumb-nail, and in the creases of my palm.
I have said that there was nothing in my life, when I was young, but oysters; but that is not quite true. I had friends and cousins, as any girl must have who grows up in a small town in a large, old family. I had my sister Alice – my dearest friend of all – with whom I shared a bedroom and a bed, and who heard all my secrets, and told me all of hers. I even had a kind of beau: a boy named Freddy, who worked a dredging smack beside my brother Davy and my Uncle Joe on Whitstable Bay.
And last of all I had a fondness – you might say, a kind of passion – for the music hall; and more particularly for musichall songs and the singing of them. If you have visited Whitstable you will know that this was a rather inconvenient passion, for the town has neither music hall nor theatre – only a solitary lamp-post before the Duke of Cumberland Hotel, where minstrel troupes occasionally sing, and the Punch-and- Judy man, in August, sets his booth.”


Sarah Waters (Neyland, 21 juli 1966)

 

 De Catalaanse dichter Ernest Farrés i Junyent werd in Igualada geboren op 21 juli 1967. Zie ook alle tags voor Ernest Farrés op dit blog.

Compartment C, Car 293, 1938

Face stern, hair
more or less blonde, eyes
with an inward-looking glint,
skin in the pink, wearing
a stare-till-you’re-bored attitude
in a black dress that hugged her breasts
and a pair of long legs, in good working order,
she looked real swell, sure enough,
and ‘independent’, as the saying goes.
The down time on the train was just
the ticket for stealing looks at her
as she sat across the aisle, reading –
poor kid – with such concentration
that at dusk she completely missed
the sun’s last rays burning in the west,
stuck to the limitless vault of the sky.


Ernest Farrés (Igualada, 21 juli 1967)
Compartment C, Car 293, 1938 door Edward Hopper

 

De Duitse schrijver Hans Fallada (eig. Rudolf Ditzen) werd geboren in Greifswald op 21 juli 1893 als de zoon van een jurist. Zie ook alle tags voor Hans Fallada op dit blog.

Uit: Kleiner Mann – was nun?

„Sie gehen auf die Tür zu und kommen an einer andern, halb offen stehenden vorbei. Das ist wohl das gewöhnliche Wartezimmer, und in ihm scheinen die dreißig zu sitzen, die Pinneberg an sich vorbeikommen sah. Alles schaut auf die beiden und ein Stimmengewirr erhebt sich:
»So was gibt’s nicht!«
»Wir warten schon länger!«
»Wozu zahlen wir unsere Kassenbeiträge?!«
»Die feinen Pinkels sind auch nicht mehr wie wir.«
Die Schwester tritt in die Tür: »Seien Sie man bloß ruhig! Herr Doktor wird ja gestört! Was Sie denken, ist nicht. Das ist der Schwiegersohn von Herrn Doktor mit seiner Frau. Nicht wahr?«
Pinneberg lächelt geschmeichelt, Lämmchen strebt der andern Tür zu. Einen Augenblick ist Stille.
»Nu bloß schnell!«, flüstert die Schwester und schiebt Pinneberg vor sich her. »Diese Kassenpatienten sind zu gewöhnlich. Was die Leute sich einbilden für das bißchen Geld, das die Kasse zahlt …«
Die Tür fällt zu, der Junge und Lämmchen sind im roten Plüsch.
»Das ist sicher sein Privatsalon«, sagt Pinneberg. »Wie gefällt dir das? Schrecklich altmodisch finde ich.«
»Mir war es gräßlich«, sagt Lämmchen. »Wir sind doch sonst auch Kassenpatienten. Da hört man mal, wie die beim Arzt über uns reden.«
»Warum regst du dich auf?« fragte er. »Das ist doch so. Mit uns kleinen Leuten machen sie, was sie wollen …”


Hans Fallada (21 juli 1893 – 5 februari 1947)
Scene uit een toneeluitvoering in Berlijn, 2016

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Thijs Zonneveld, Volker Kaminski, Irving Stone, Natalia Ginzburg, Jacques de Lacretelle, Gavrila Derzjavin, Béatrix Beck

 

Bij de Tour de France

 

Greg Van Avermaet op de kasseien

 

Uit: Het Panini-album

“Ode aan de kassei
En toen, na weken gevuld met louter zondagen, werd het maandag. Het zonlicht was grijs, het vuilnis moest nog buiten worden gezet en in de vensterbank stonden lege bierflesjes. Ergens in Vlaanderen werd Tom Boonen, de ex-wielrenner, wakker met een kater en heimwee naar zondag. Net als wij allemaal, eigenlijk.
De afgelopen weken dokkerde er vrijwel iedere dag een peloton renners over Vlaamse of Noord-Franse (lees: Zuid-Vlaamse) weggetjes. Soms op een zondagse zondag, maar vaak ook op maandagse, dinsdagse, woensdagse, donderdagse, vrijdagse en zaterdagse zondagen. Het was een aaneenschakeling van kasseienstroken, berendriezen, oudekwaremonts, trappisten en joggingbroek-op-de-bank-lig-dagen.
Maar hoeveel Vlaamse koersen er ook waren, hoe vaak het peloton ook over de Haaghoek reed en hoeveel aandacht er ook was voor Tom Boonen – het werd vrijwel nooit saai. In andere jaren zaten er wedstrijden tussen die je als tv-kijker gerust kon missen door een middagslaapje te doen, maar die waren er dit seizoen niet bij. Het was nondeju kuurs, iedere wedstrijd opnieuw. De finales werden opengebroken op lichtjaren afstand van de finish, de kopmannen streden met open vizier tegen elkaar en in álle Vlaamse klassiekers en semi-klassiekers wonnen de aanvallers.
Het verschil tussen de kasseienwedstrijden en de heuvelklassiekers werd de afgelopen jaren steeds groter. Het is hoop versus angst. Riskeren versus rekenen. In de Amstel Gold Race, de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik blijft het peloton tot diep in de finale gesloten en proberen de favorieten het licht uit elkaars ogen te kijken. De beste renners en ploegen houden elkaar in een wurggreep: de angst om te verliezen is groter dan de wil om te winnen. De finales zijn te zwaar, de nivellering te groot en mede door de introductie van het bloedpaspoort hebben de kopmannen vaak maar één echte demarrage in de benen. Aanvallen loont in de heuvelklassiekers slechts bij hoge uitzondering – en omdat iedereen het weet gebeurt het nauwelijks meer.”

 

Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

 

De Duitse schrijver Volker Kaminski werd op 14 juli 1958 in Karlsruhe geboren. Zie ook alle tags voor Volker Kaminski op dit blog.

Uit: Auf Probe

“Donnerstag, 5. Juli
Vor zehn Tagen hatte er es erfahren. Jemand hatte sich am Telefon nach seinem Namen erkundigt und gesagt, er habe eine traurige Mitteilung für ihn. Etwas anderes war dem Arzt offenbar nicht eingefallen. Gaudi hatte gleich gespürt, dass er nicht der Einzige war, den der Am in dieser Sache anrief. Das Formelhafte seiner Ausdrucksweise war unüberhörbar. Als er sagte: »… ist leider gestern Nacht an einer Lungenentzündung gestorben«, klangen seine Worte schablonenhaft. Gaudi hörte ihm zu, ohne richtig zu verstehen. Er schrieb ein paar Ziffern auf einen Notizblock. Später wusste er nicht mehr, wem die Telefonnummer gehörte. Vielleicht war es die Nummer des Krankenhauses. Glaubten sie, dass er dort anrief? Sie war tot und er wollte sie nicht als Leiche vor sich sehen. Sie lebte nicht mehr. Daran war nichts zu ändern. Bald lag sie in der hellbraunen Kis-te drei Meter tief unter der Erde, und Zeit und Raum hatten keine Bedeutung mehr für sie. Dass Maria zuletzt in einem komfortablen Altersheim gelebt hatte, mit frei nutzbarem Garten, Tischen und Korbstühlen auf der grünen Wiese, war natürlich ein Trost. In einem der Stühle hatte es sich Frau Gaudi den Sommer über bequem gemacht. Während des Winters blieb sie im großen Aufenthaltsraum. Schöner konnte es niemand im Alter haben, fand Gaudi. Es war immer jemand um sie, wenn das Bild hinter der Fensterscheibe langsam verblasste.
Wie viele Menschen Maria gekannt hatten, ließ sich an der gut gefüllten Friedhofskapelle ablesen, in der sich die Trauergäste versammelten. Ihre geschäftlichen Kontakte, ihr Mitwirken an der Seite ihres Mannes, die jahrzehntelange Präsenz auf dem gesellschaftlichen Parkett — in vielen Häusern der Stadt war Maria unvergessen. Eine vielköpfige Verwandtschaft fand sich außerdem ein, sommerlich gekleidete Menschen, die gefasst wirkten und wohlmeinende Blicke warfen. Gaudi fiel bei der Begrüßung auf, wie sehr das Ganze der Vorstellung glich, die er sich von einer Beerdigung gemacht hatte; bei keiner anderen Gelegenheit waren so viele Menschen an seiner rechten Hand interessiert. Als sie aus der Kapelle kamen, hatte sich der Himmel bewölkt, doch kurz darauf klaue es wieder auf Der Trauerzug setzte sich in Bewegung. Gaudi heftete den Blick auf seine Schwestern, die etwas näher am Sarg gingen, ein paar Schritte vor ihm. Den Sargkarren schoben vier ältere Männer mit dunklen Mützen; ohne Mühe umkurvten sie die Grabreihen und führten die schweigende Karawane ans Ziel.“

 

Volker Kaminski (Karlsruhe, 14 juli 1958)


De Amerikaanse schrijver Irving Stone werd geboren op 14 juli 1903 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Irving Stone op dit blog.

Uit: The Agony and the Ecstasy

“I could not have controlled the Pope. No. But I could have been more realistic about Bramante. Come to grips with his . . . charm . .. his talent .. . Because of him I am no longer an architect and you are no longer a sculptor.” Sangallo wept. Michelangelo shepherded him inside the protective doorway of the chapel, put an arm about the trembling shoulders. “Pazienza, caro, patience. We will work our way out of this predicament.” “You are young, Michelangelo, you have time. I am old. Nor have you heard the crowning indignity. I volunteered to erect the scaffolding for you, since I renovated the chapel and know it well. But even this I was denied. Julius had al-ready arranged with Bramante to build it. . . . All I want now is to return to my home in Florence, enjoy a little peace before I die.” “Do not speak of dying. Let us speak instead of how we can tackle this architectural monstrosity.” He threw both arms up in a despairing gesture that embraced the Sistine. “Explain this . . . edifice . . . to me. Why was it built this way?” Sangallo explained that when it was first completed the building had looked more like a fortress than a chapeL Since Pope Sixtus had intended to use it for the defense of the Vatican in the event of war, the top had been crowned by an open battlement from which soldiers could fire cannons and drop stones on attackers. When the neighboring Sant’-Angelo had been strengthened as a fortress that could be reached by a high-walled passageway from the Papal palace, Julius had ordered Sangallo to extend the Sistine roof to cover the crenelated parapet. Quarters for the soldiers, above the vault that Michelangelo had been ordered to paint, were now unused. Strong sunlight was streaming in from three tall windows, lighting the glorious frescoes of Botticelli and Rosselli op-posite, shooting strong beams of light across the variegated marble floor. The side walls, one hundred and thirty-three feet long, were divided into three zones on their way up to the barrel vault, sixty-eight feet above: the lowest area was covered by tapestries, the frieze of frescoes filled the second and middle area. Above these frescoes was a cornice or horizontal molding, projecting a couple of feet out from the wall. »

 

Irving Stone (14 juli 1903 – 26 augustus 1989)
Cover


De Italiaanse schrijfster Natalia Ginzburg werd geboren op 14 juli 1916 in Palermo. Zie ook alle tags voor Natalia Ginzburg op dit blog.

Uit: Al onze gisterens (Vertaald door Henny Vlot)

“Het portret van moeder hing in de eetkamer: een vrouw op een stoel met een hoed met veren en een lang, vermoeid, verschrikt gezicht. Ze had altijd een zwakke gezondheid gehad, leed aan duizelingen en hartkloppingen, en vier kinderen waren te veel voor haar geweest. Ze was kort na Anna’s geboorte gestorven. Op zondag gingen ze af en toe naar het kerkhof: Anna, Giustino en juffrouw Maria. Concettina niet, want die zette ’s zondags nooit een voet buiten de deur, het was een dag die ze verfoeide. Ze zat opgesloten in haar kamer sokken te stoppen, met haar lelijkste jurk aan. En Ippolito moest vader gezelschap houden. Op het kerkhof bad juffrouw Maria, maar de twee kinderen niet, want vader zei altijd dat bidden iets stoms was, misschien bestond God wel maar je hoefde niet te bidden, Hij was immers God en wist zelf wel wat er aan de hand was. Toen moeder nog niet dood was, woonde juffrouw Maria niet bij hen in, maar bij grootmoeder, vaders moeder, en maakten ze samen reizen. Op de koffers van juffrouw Maria zaten plaatjes van hotels, en in een kast hing een jurk van haar met knopen in de vorm van sparrenboompjes, gekocht in Tirol. Grootmoeder was verzot op reizen en had er nooit mee op willen houden. Zo had ze al haar geld opgemaakt, want ze logeerde graag in luxehotels. De laatste jaren was ze erg onhebbelijk geworden, vertelde juffrouw Maria, want ze kon niet aanvaarden dat ze geen geld meer had, het was on-verklaarbaar waarom, af en toe vergat ze het en wilde ze een hoed kopen; dan moest juffrouw Maria haar wegtrekken bij de etalage, terwijl grootmoeder met haar paraplu op de grond sloeg en op haar voile beet van kwaadheid. Nu was ze begraven in Nice, waar ze gestorven was, de plaats waar ze zich zo had geamuseerd in haar jeugd, toen ze fris en mooi was en al haar geld nog had. Juffrouw Maria was heel tevreden als ze kon praten over het geld dat grootmoeder had gehad, en als ze kon vertellen en opscheppen over de reizen die ze hadden gemaakt. Juffrouw Maria was heel klein, en als ze zat, raakten haar voeten de grond niet. Daarom hulde ze zich in een deken wanneer ze zat, want ze wilde niet graag laten zien dat haar voeten niet bij de grond kwamen. De deken kwam nog van het rijtuig: zij en grootmoeder hadden hem twintig jaar geleden over hun knieën liggen, als ze in het rijtuig de stad rondreden. Juffrouw Maria deed altijd wat rouge op haar wangen, en ze hield er niet van als ze haar ’s morgens vroeg zagen wanneer ze haar rouge nog niet op had; zo sloop ze stilletjes en ineengedoken naar de badkamer, terwijl ze schrok en heel boos werd als iemand haar in de gang staande hield om haar iets te vragen.”

 

Natalia Ginzburg (14 juli 1916 – 7 oktober 1991)
Cover


De Franse schrijver en letterkundige Jacques de Lacretelle werd geboren in Cormatin (Saône-et-Loire) op 14 juli 1888. Zie ook alle tags voor Jacques de Lacretelle op dit blog.

Uit: Silbermann

« Nous étions toujours devant la statue.
– Est-ce que tu aimes La Fontaine ? me demanda-t-il.
Et comme cette question me laissait embarrassé, il reprit avec vivacité :
– Mon cher, c’est bien simple : La Fontaine est notre plus grand peintre de mœurs. Dans ces fables qu’on nous fait ânonner, il a dépeint son siècle. Louis XIV et la cour, la bourgeoisie et les paysans de son temps, voilà ce qu’il faut voir derrière les divers animaux. Et alors, comme l’anecdote prend de la valeur ! Combien il est audacieux dans sa moralité ! C’est ce que Taine a très bien compris… Tu as lu La Fontaine et ses fables ?
Je fis signe que non.
– Je te le prêterai.
Je ne répondis rien. J’étais étourdi. Ce garçon qui possédait des livres rares, qui distinguait avec assurance : “ceci est beau… cela ne l’est pas” ; qui avait voyagé, lu, observé, retenu des exemples, jetait en mon esprit tant de notions admirables que cette profusion me confondait. Je tournai les yeux vers lui. Qu’il fût supérieur à tous les camarades que j’avais, cela était évident et je n’en doutais pas ; mais je jugeais encore que je n’avais rencontré ni dans ma famille ni parmi notre milieu quelqu’un qui lui fût comparable. Ce goût si vif pour les choses de l’intelligence et cette façon si pratique de les présenter, cette adresse pour mettre à portée de main ce qui est élevé, étaient pour moi des qualités vraiment neuves. Et cette parole forte et aimable à la fois, qui imposait en même temps qu’elle charmait, qui donc s’en trouvait doué dans mon entourage ?
Il n’avait pas cessé de parler, citant des noms d’écrivains et des titres d’ouvrages.
J’avais un immense respect pour tout ce qui touchait à la littérature. Je plaçais certains écrivains qui avaient éveillé mon admiration au-dessus de l’humanité entière, à l’image des divinités de l’Olympe. Silbermann m’instruisait de bien des faits que j’ignorais, discourant facilement de l’un et de l’autre. Il me révéla finalement que son dieu était le “père Hugo”. Je l’écoutais avec avidité. Cependant, fut-ce cette familiarité, fut-ce l’éclat de sa voix ou la couleur un peu étrange de son teint ? je ne sais, mais j’eus à ce moment la vision d’une scène qui amena un léger recul de ma part. Souvent, à Aiguesbelles, un marchand de fruits, un Espagnol à la peau basanée, passait sur la route et arrêtait sa charrette devant le mas, criant bizarrement sa marchandise et maniant sans délicatesse les belles pommes écarlates, les pêches tendres et poudrées, les prunes lisses et glacées.”

 

Jacques de Lacretelle (14 juli 1888 – 2 januari 1985)
Cover


De Russische dichter Gavrila Romanovitsj Derzjavin werd geboren in Kazan op 14 juli 1743. Zie ook alle tags voor Gavrila Derzjavin op dit blog.

 

To Rulers And Judges

He’s risen – Highest God – to do the judgment, fair,
Of the earthly ones in their whole band;
How long – he sad – how long will you else spare
The unjust and wicked people in your land.

Your sacred duty is to make support for laws,
To make no favor to the strongest ones,
To leave the widows and orphans in your borders
Without help and safety not once.

To save the innocent from all that harm and wrong is,
To give good shelter to unhappy folks,
To shield the weak from evil of the strongest,
To drew the poor from their heavy bonds.

They don’t hear the words! They see and they don’t know
Their eyes are covered with a veil of bribes and wealth,
The black injustice shakes the havens’ dome,
And wicked deeds convulse the whole earth.

I thought, kings, you are strong as strong the gods of heavens,
And nobody else can judge you on the earth,
But you, like I, live in the yoke of passions,
And, just like I’m , are serfs of the Lord Death.

And you shall fall like leafs fall, that are withered,
From wet and bare trees by the autumnal sky!
And you will die, the great and wealthy caesar,
Just like your poorest slave will die!

Arise, at last, O God! God of the just and purest!
Hark to the prayers they recall with for your grace:
Come, judge, chastise the wicked worldly rulers,
And be the only king on Haven and the earth.

 

Gavrila Derzjavin (14 juli 1743 – 20 juli 1816)
Portret door Ivan Smirnovsky, jaren 1790


De Franse schrijfster van Belgische origine Béatrix Beck werd geboren in Villars-sur-Ollon op 14 juli 1914. Zie ook alle tags voor Béatrix Beck op dit blog.

Uit: La décharge

« Nous avions même une citrouille maousse, vous écrivez des mots dessus, ils grandissent. Robert écrivit Cloporte et Margouille pour Clotilde et Marguerite, j’écrivis Rodomont pour Robert, Clotilde dessina un cœur percé d’une flèche, dedans Papa Maman. Guitou ne voulait rien écrire, elle est très cachottière, on l’a forcée, alors elle a marqué Demain, c’est le commencement d’une récitation que leur apprenait Mlle Mininer.
Le conseil municipal a refusé à Papa de cultiver le cime, pourtant désaffecté. Fleurs oui, légumes non. Pour être convenable il faut que ce soit inutile. Ce n’est pas la question beauté, les légumes sont aussi beaux que les fleurs. Une laitue est une rose verte et il faut être tordu pour avoir moins de plaisir à regarder un chou violet ou une tomate qu’un dahlia ou un lys rouge.
Dans notre chez nous on était bien, ça faisait caisse géante à nos mesures. Les gens disaient qu’on vivait comme des bêtes. Je trouve qu’on avait pas tort, j’aime les bêtes. Ils disaient aussi qu’on était des bohémiens. Ce n’est pas vrai. A cause des yeux noirs de Maman et Clotilde mais ça ne prouve rien. Est-ce qu’on leur a volé seulement un sou, une pomme ? On a bien trop peur des gendarmes. Maman n’était pas du village, elle venait de l’autre côté de la forêt, ici on aime pas les étrangers mais tant qu’on habitait Grande-Rue et que Papa avait ses deux bras, ils nous acceptaient.
(…)

– Justement il faut éviter de se perdre. Tu as l’air d’en dire trop peu parce que tu en dis trop. Par exemple, on se demande pourquoi l’assistante sociale vous avait envoyé les gendarmes.
– A moins d’être demeuré, on comprend bien que c’est Pa…
– Tais-toi, Noémie.
Je veux bien, mais pourquoi est-ce qu’il ne faut pas parler de ça dans un cahier de brouillons que je brûlerai quand j’aurai tout mis au propre ? Le mal est dans l’œil de celui qui le voit.
Elle revient à la charge pour que je décrive la forêt, mais ça ferait deux forêts, une de trop. Il ne faut pas parler pour ne rien dire. La Décharge c’est différent, puisqu’elle n’existe plus, c’est un souvenir.”

 

Béatrix Beck (14 juli 1914 – 30 november 2008)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 14e juli ook mijn blog van 14 juli 2017.

Wilfried de Jong, Mohsin Hamid, Lauren Groff, Frans Erens, Kai Meyer, Thea Dorn, Irina Liebmann

Bij (het slot van) de Tour de France

 

 
 Wout Poels en Chris Froome op de Alpe d’Huez in 2015

 

Uit: Froome en Poels (Column)

Ze reden ze samen het Critérium du Dauphiné, Froome en Poels. De Sky-kopman met zijn Hollandse meesterknecht. Dit was een meerdaagse wedstrijd over een parcours dat al een beetje rook naar de Tour de France.
Wout Poels is de lange lerp voor wie het geluk in de bergen ligt. Geef de Noord-Limburgse klimmer een paar meter stijgend asfalt en zie hoe sierlijk en rustig hij op zijn fiets blijft zitten.
In het voorjaar had hij pech. Wout brak een stuk van zijn schouder. En in 2012 was hij betrokken bij een ernstige valpartij in de Tour. Hij brak drie ribben, scheurde nier en milt en kneusde zijn longen. Poels lag achterover in het gras te kermen maar besloot toch op de fiets te stappen.
Ik wil er niet aan denken hoe dat voelde.
In deze Dauphiné zag ik een herboren Poels. Hij reed tijdens de bergetappes in dienst van Froome. Onverstoorbaar trappen op tempo. Stille rug, malende benen. Alleen de wijd opengesperde mond van Wout verraadde de pijn.
Wout reed zich leeg op de laatste helling, keek om, ten teken dat zijn kopman ten aanval kon.
Na de klassieke fietsbewegingen van Poels, zag ik Froome vol in beeld. De in Kenia geboren Brit trapte als een wezenloze. Hij hield zijn hoofd naar beneden, zijn ellebogen staken lelijk naar buiten.
Zijn gezicht werd steeds bleker; alsof de rode bloedlichaampjes in nood hadden geroepen: “Baas, wij blijven hier even beneden, in je kuiten.”
Pierlala op een zadel.
Zijn stijl is geen lelijke stijl te noemen. Nee, het is erger; het ís geen stijl. Het gaat alleen verschrikkelijk hard.

 
Wilfried de Jong (Rotterdam, 30 september 1957)
De Tour de France in Rotterdam, 2015

Lees verder “Wilfried de Jong, Mohsin Hamid, Lauren Groff, Frans Erens, Kai Meyer, Thea Dorn, Irina Liebmann”

Ann De Craemer, Jean Christophe Grangé, Driss Chraïbi, Iris Murdoch, Richard Russo, Jacques Rivière, Rira Abbasi

Bij de Tour de France

 

 
Alberto Contador

 

Uit: De seingever

“Hoe kon men op televisie na zijn dood nog vol lof beelden laten zien van zijn `heldhaftige’ overwinning in 1999 in Luik-Bastenaken-Luik, als een groot deel van de wielerwereld toen al wist wat David Millar later in zijn boek Koersen in het duister schreef — dat VDB de avond voor La Doyenne elf slaappillen Stilnox had genomen en niet eens meer op zijn benen kon staan of praten? Hoe kon men deze man nog ‘god’ noemen als bleek dat hij renners uitlachte die geen verboden middelen durfden te nemen? Ik begon de verslaving, de zelfoverschatting, de list en het bedrog van VDB als symptomatisch te zien voor minstens een deel van de wielrennerij. Het moet vanaf dat moment geweest zijn dat ik met cynisme naar de koers begon te kijken. Renners leken wel goden die door hun aanbidders ook hun grootste zonden worden vergeven. Eventjes waren de fans kwaad, maar vervolgens werden de helden van alle verantwoordelijkheid ontslagen door die in de schoenen te schuiven van het geld, de roem, het gebroken sleutelbeen, de kapotte knie, de wielercoach of de media. Ik wist wel dat renners vaak pionnen waren in een groter spel van ploegleiders en commercie. Ik wist ook dat niet alle renners in hetzelfde bedje ziek waren en sommige het spel wel eerlijk speelden — maar waarnaar zat ik in dat geval te kijken? Sport, of slechte cinema? Ik betrapte mezelf erop dat ik steeds vaker cynische, harde opmerkingen maakte over een renner die een explosieve prestatie neerzette: er was vast weer iets aan de hand; wacht maar een paar maanden; we zullen er nog wel van horen. Vaak kreeg ik gelijk. Ik kon de beslissing van de Duitse zenders ARD en ZDF om de Ronde van Frankrijk in 2007 wegens dopingperikelen niet langer uit te zenden begrijpen, en zelf keek ik op een bepaald moment ook niet meer. De Ronde van Frankrijk van 2010 liet ik aan me voorbijgaan, en achteraf bleek dat er met winnaar Alberto Contador ook iets ‘niet pluis’ was.”

 

 
Ann De Craemer (Tielt, 1981)
Hier in het midden tijdens een uitzending van Vive le Vélo

Lees verder “Ann De Craemer, Jean Christophe Grangé, Driss Chraïbi, Iris Murdoch, Richard Russo, Jacques Rivière, Rira Abbasi”

Thijs Zonneveld, Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever

 

Bij de Tour de France

 

 
De Franse wielrenner Thomas Voeckler pakt een flesje water in de Tour van 2016

 

Uit: De Ereronde van de Eland

“De vluchter oogt onrustig. Hij kijkt om, minder dan voorheen, maar met evenveel wanhoop in zijn ogen. Achter zich ziet hij slechts een weg met platanen aan weerszijden. De schaduwen van de bomen worden korter. De zon klimt. Het is lunchtijd. Toeschouwers langs de kant van de weg halen stokbroden uit rugzakken en openen de koelboxen.
Dit is zomer in Frankrijk. Zon, eindeloze rijen platanen, baguettes met smeltende La vache qui rit en de Tour. De Tour is meer dan een wielerwedstrijd. De Tour, dat is chaos, hectiek en publiek. Dat is drie weken feest in ieder dorp dat wordt aangedaan. Dat is de burgemeester in zijn beste pak, de vrouw van de slager in haar mooiste bloemetjesjurk en gratis pastis in het café op de hoek. En hordes toeristen uiteraard. De Tour is van Frankrijk, maar ook een beetje van de rest van de wereld. Behalve de Franse driekleur wapperen er Duitse vlaggen, Vlaamse Leeuwen, Friese pompeblêdden, Noorse rood-blauwe kruizen, Amerikaanse stars and stripes en Kazakstaanse zonnen. Drie weken lang heeft de wereld twee wielen.
De vluchter steekt zijn hand op naar de wedstrijdjury en wijst naar zijn bidon. Een motor met drinkbussen op de bagagedrager komt naast hem rijden. De koploper vist een bidon uit het rekje. Hij schudt de drinkbus even voordat hij hem aan zijn mond zet. Neemt een slok en trekt een vies gezicht. Spuugt en gooit de bidon in de berm. Een paar kinderen en een volwassen man duiken erbovenop.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever”

Frans Budé, Hermann Hesse, Wisława Szymborska, Erik Vlaminck, Pierre H. Dubois, Axel Brauns, Friedrich Klopstock

 

Bij de start van de Tour de France

 


Miguel Indurain

 

Nabij de Apostelhoeve

Hoe hier beneden in 1992 de Tour de France passeerde.
De straffe wind van het peloton deed de druiven even
wankelen, blozen, duizelen, daarna dansen aan hun stokken.

Auxerrois, Riesling en Thurgau namen het op tegen
het geweld van Indurain, Delion en Lino. Zag je zonder
één amientje Breukink demarreren? De wijnhoeve
en de roes van zomerlicht, alles paste volmaakt ineen:

het voorbijtrekken van de jakkerende renners, bezweet
maar in droomversnelling, de steeds hoger klimmende
wolken boven zachtgele muren van mergel, het springerige
riviertje dat zich ongekend snel voortspoedde, de alles

overspoelende vreugde wat later bij de eindstreep.
Ontkurk alvast een Cuvé XII Brut en les je nieuwsgierigheid.

 

 
Frans Budé (Maastricht, 28 december 1945)
De Apostelhoeve nabij Maastricht.

Lees verder “Frans Budé, Hermann Hesse, Wisława Szymborska, Erik Vlaminck, Pierre H. Dubois, Axel Brauns, Friedrich Klopstock”

Frank Wedekind, Hermann Kasack, Alexandre Dumas père, E. F. Benson, Betje Wolff, Huisdichter Cornelis

De Duitse dichter, schrijver en acteur Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Zie ook alle tags voor Frank Wedekind op dit blog en ook mijn blog van 24 juli 2010.

Uit: Frühlings Erwachen

Frau Bergmann
Geh denn und häng das Bußgewand in den Schrank! Zieh in Gottes Namen dein Prinzeßkleidchen wieder an! Ich werde dir gelegentlich eine Handbreit Volants unten ansetzen.
Wendla
das Kleid in den Schrank hängend
Nein, da möcht’ ich schon lieber gleich vollends zwanzig sein…!
Frau Bergmann
Wenn du nur nicht zu kalt hast! – Das Kleidchen war dir ja seinerzeit reichlich lang; aber…
Wendla
Jetzt, wo der Sommer kommt? – O Mutter, in den Kniekehlen bekommt man auch als Kind keine Diphtheritis! Wer wird so kleinmütig sein. In meinen Jahren friert man noch nicht – am wenigsten an die Beine. Wär’s etwa besser, wenn ich zu heiß hätte, Mutter? – Dank’ es dem lieben Gott, wenn sich dein Herzblatt nicht eines Morgens die Ärmel wegstutzt und dir so zwischen Licht abends ohne Schuhe und Strümpfe entgegentritt! – Wenn ich mein Bußgewand trage, kleide ich mich darunter wie eine Elfenkönigin… Nicht schelten, Mütterchen! Es sieht’s dann ja niemand mehr.“

 
Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)
Scene uit een opvoering in Braunschweig, 2013

Lees verder “Frank Wedekind, Hermann Kasack, Alexandre Dumas père, E. F. Benson, Betje Wolff, Huisdichter Cornelis”