Peter Winnen, Ernest Hemingway, Belcampo, Leo Herberghs, Boris Dittrich, Sarah Waters, Ernest Farrés, Hans Fallada, Tour de France, Dolce far niente

Dolce far nienteBij de Tour de France

 

Alberto Contador

 

Uit: Wielergeluk (Hongerklop)

‘Hoe vermijd ik een Contadorreke?’
De vraag die als kop boven een internetartikel in Het Nieuwsblad stond bezorgde me een gelukzalige glimlach. In turnen en kunstrijden op de schaats worden bepaalde combinaties en sprongen naar de bedenker en eerste uitvoerder genoemd, maar een Contadorreke is eigenlijk al zo oud als de wielersport zelf. Een bijzonder geslaagde uitvoering was die van Miguel Indurain tijdens de beklimming van Les Arcs in de Tour van 1996. Hij verloor minuten en kon de eindzege wel op zijn buik schrijven. Ook perfect was die van Jan Ullrich op weg naar Les Deux Alpes, Tour de France 1998. Die dag verspeelde hij het geel aan Pantani. Beestenweer was het, ideaal voor een groots Contadorreke.

Hypoglykemie is de universele benaming. In Frankrijk heet het coup de fringale of kortweg la fringale, geeuwhonger. ‘Hongerklop’ werd als eerste door Steven Rooks gebezigd. Maar Alberto Contador gaat nu met de eer lopen.
Het moet gezegd, Contador leverde vakwerk af, en het werd ook nog eens prima in beeld gebracht door de cameramensen op de motoren. Was Parijs-Nice de hele week al een feest geweest van de aanvalslust, mijn dank gaat ook uit naar Rabobank, zaterdagmiddag kregen we onverwacht een zonder benzine vallende gele trui cadeau. Van de ene op de andere minuut zat Alberto op een hometrainer.
Mooi was het. De vlinderachtige carbon racefiets parkeerde zichzelf op het achtbaanachtige parcours richting Fayence. Het voorjaar lonkte in de Provence. Wat heet, het licht sloeg stukken uit de rotsen.
De hongerklop is een intense ervaring. Opeens dooft de vlam. Het lichaam is de vijand, want nergens meer te vinden. Daar zit je als ziel op een zadel in een landschap dat zichzelf verloren heeft. De hongerklop is de ervaring van de dood met kloppend hart.

En dus opende Alberto Contador in Fayence bevend een blikje cola. Verstandig. In Coca Cola zitten de snelste suikers. In tijden van crisis is dit niet de softdrink die half Amerika in een latente diabetes heeft gestort, maar een gesofisticeerd medicament van herstel.
‘Hoe vermijd ik een Contadorreke?’ Het artikel in Het Nieuwsblad was een service voor de recreatieve fietser. De deskundige: ‘Het rekensommetje is eenvoudig. Wie twee tot drie procent van zijn lichaamsgewicht verliest, is ook meteen twintig tot dertig procent van zijn vermogen kwijt. Contador weegt iets meer dan zestig kilo. Als hij 1,5 liter vocht is kwijtgespeeld liep het voor hem al mis. Of hij heeft zijn suikers niet goed aangevuld. Hij moest eigenlijk zestig gram koolhydraten per uur gebruiken.’
Mijn ervaring is dat een Contadorreke zich niet tot formules laat herleiden. Zij is er op een goede dag in grote schoonheid, of zij is er niet.”

Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Zie ook alle tags voor Ernest Hemingway op dit blog.

Uit: A Moveable Feast

“I hope she’s gone with a good man, I thought. But I felt sad.
I closed up the story in the notebook and put it in my inside pocket and I asked the waiter for a dozen portugaises and a half-carafe of the dry white wine they had there. After writing a story I was always empty and both sad and happy, as though I had made love, and I was sure this was a very good story although I would not know truly how good until I read it over the next day.
As I ate the oysters with their strong taste of the sea and their faint metallic taste that the cold white wine washed away, leaving only the sea taste and the succulent texture, and as I drank their cold liquid from each shell and washed it down with the crisp taste of the wine, I lost the empty feeling and began to be happy and to make plans.
Now that the bad weather had come, we could leave Paris for a while for a place where this rain would be snow coming down through the pines and covering the road and the high hillsides and at an altitude where we would hear it creak as we walked home at night. Below Les Avants there was a chalet where the pension was wonderful and where we would be together and have our books and at night be warm in bed together with the windows open and the stars bright. That was where we could go. Traveling third class on the train was not expensive. The pension cost very little more than we spent in Paris.
I would give up the room in the hotel where I wrote and there was only the rent of 74 rue Cardinal Lemoine which was nominal. I had written journalism for Toronto and the checks for that were due. I could write that anywhere under any circumstances and we had money to make the trip.
Maybe away from Paris I could write about Paris as in Paris I could write about Michigan. I did not know it was too early for that because I did not know Paris well enough. But that was how it worked out eventually. Anyway we would go if my wife wanted to, and I finished the oysters and the wine and paid my score in the café and made it the shortest way back up the Montagne Ste. Geneviève through the rain, that was now only local weather and not something that changed your life, to the flat at the top of the hill.
“I think it would be wonderful, Tatie,” my wife said. She had a gently modeled face and her eyes and her smile lighted up at decisions as though they were rich presents. “When should we leave?”
“Whenever you want.”
“Oh, I want to right away. Didn’t you know?”
“Maybe it will be fine and clear when we come back. It can be very fine when it is clear and cold.”

Ernest Hemingway (21 juli 1899 – 2 juli 1961)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Zie ook alle tags voor Belcampo op dit blog.

Uit: Verborgenheden (De houthakker)

“Misschien juist omdat hij houthakker was liet hij op zijn gezicht alles maar groeien wat groeien wou. Wenkbrauwen, knevels, baarden en bakkebaarden woekerden om het hardst hem zelf eronder. Zijn blikken loerden door een eigen struikgewas, wanneer hij sprak kwamen zijn woorden als uit een braambos.
Nu liep hij met veerkrachtige tred over het mos van het woud, dat ook veerkrachtig was en hem elke keer zijn tred weer teruggaf. Hij had een boom te vellen, een van de hoogste en dikste. Het was jammer, de houtvester had hem aangekruist en de houtvester was hier opperheer, zijn wil geschiedde. Dat oordeel moest voltrokken worden.
Hij liep dwars door het bos recht op hem aan, hij zou dat naar elke boom toe kunnen, zo goed was hem het woud bekend.
Toen hij hem bereikt had wierp hij schop en bijl naast zich neer en keek voor het laatst naar hem op, wisselde een laatste begrijpende blik, gaf hem voor het laatst zijn volle koninklijke waarde. Toen pakte hij zijn schop weer op en begon met het blootgraven van de wortels. Hierbij gebeurde eigenlijk nog niets, dit zou de boom nog prettig kunnen vinden.
Maar dan kwam de eerste bijlslag. Die was het ergste, die was als ’t ware de oorlogsverklaring. Daarvan moest het machtige organisme wel een rilling krijgen die zich voortplantte tot in zijn fijnste twijgjes.
De houthakker, eenmaal aan ’t hakken, hakte dóór. Het enige verweer van de boom was dat hij hem liet zweten, misschien verhardde hij expres daarvoor zijn hout. Maar de actieve kracht van de man moest het wel winnen en de boom liet zijn leven met een groot gekraak onder dreunen van de grond en daveren van het bos. Alleen zijtakken reikten daarna nog in de lucht en gaven hem een rest van hoogheid. De zon bleef schijnen ofschoon dat, wat de boom betrof, nu verder onzin was.
Aan de kant waarheen de boom gevallen lag waren nog wortels vast blijven zitten en deze hadden daardoor de grond een eind opengescheurd. En zie, daar in de diepte van het nieuwe gat was iets anders dan aarde, daar was een blinkend oppervlak te zien, iets dat de natuur niet voortbracht maar dat door mensenhand was weggestopt.
De ogen van de houthakker begonnen achter hun donkere borstels te gloeien van opwinding, de man zette al zijn reservekrachten eraan en kreeg met lang en hevig worstelen een zware stenen pot op de begane grond. Een deksel, dat nog met resten lak en vergaan ijzeren band bevestigd was, werd al gauw door lange, krampachtige vingers afgelicht…
De eerste stralen, die naar binnen vielen, werden meteen fel weerkaatst: de pot was tot boven aan toe met gouden munten gevuld.”

Belcampo (21 juli 1902 – 2 januari 1990)
In 1965


De Nederlandse dichter en schrijver Leo Herberghs werd geboren in Heerlen op 21 juli 1924. Zie ook alle tags voor Leo Herberghs op dit blog.

Hout

alle kruinen met mijn oren
alle takken met mijn ogen
alle bomen met mijn voorhoofd

alle stammen met mijn namen
alle bladeren met mijn adem
alle wortels met mijn haren

alle bijlen in mijn handen
alle scherp geslepen messen
alle schoon-gezaagde planken

alle zware houten kisten

 

Paard

een dansende sprinkhaan
het paard!

trapt de lucht aan scherven
dat het glas rinkelt!

ratelt voorbij en het zwaard
van zijn adem bliksemt!

en zijn stem galmt!
en zijn hoef graaft
de donder op!

 

Boeren

hebben het heelal uitgespuwd, dijen
leeggedronken, de aardman
ontzet, ze spreken geel en paarden en lazarus
liggen zij in de bloemkool, de stronken
potverterend en dochters armoedig
beschimpend

netels bezingen zij
met hun hoofddoek, de oerkoe
dampt in hun keuken, de koekoek
zegent hun eten

een ware adem
houdt hen tesamen, abraham
baadt in het late avondlijk
licht

hun buik vol met troggen
rafelig herfstlicht, telegraafpalen
herders hun verre schepselen, hun paarden
razend en kuitenflikkerend
in bossen, de ontelbare, verre

Leo Herberghs (Heerlen, 21 juli 1924 – 11 mei 2019)


De Nederlandse schrijver, mensenrechtenactivist en oud-politicus Boris Dittrich werd geboren in Utrecht op 21 juli 1955. Zie ook alle tags voor Boris Dittrich op dit blog.

Uit: Moord en Brand

“Een oom en een tante van me zijn naar Israël geëmigreerd. Mijn vader was moslim. Het huwelijk
van mijn ouders was dus niet vanzelfsprekend. Ze hebben elkaar op de universiteit leren kennen. In Marokko hadden ze geen toekomst, er heerste bovendien enorme werkloosheid. Daarom zijn ze naar Nederland gekomen, waar al enkele neven van mijn vader woonden.’
De twee mannen glimlachen naar elkaar. Weislogel vraagt Fouali hoe het is om jood te zijn in een Marokkaanse familie waarvan een deel moslim is. Hij drukt op een belletje. De butler komt met koffie en thee en grote glazen water met ijsklontjes erin.
‘Voor we verdergaan wil ik een witz vertellen. Luister. Een beroemde rabbijn ligt op sterven. Zijn vrouw zit aan de rand van zijn bed. “Mijn laatste wens is dat ik moslim word.” “Wat zeg je
nou?” roept zijn vrouw? “Hoe kun je dat nu doen? Buiten staan allemaal joden die afscheid van je willen nemen! Weet je het zeker?”
“Ja,” zegt de rabbijn met zwakke stem. “Dit is wat ik wil.”
Enfin, zijn vrouw roept “oj vej”, maar wil toch de laatste wens van haar man honoreren en laat de imam komen. Die neemt plaats aan de rand van het bed en voert een gesprek met de rabbijn over
de islam. Uiteindelijk is hij ervan overtuigd dat de rabbijn voldoende van zijn nieuwe religie weet en zegt dan: “Vanaf nu bent u moslim. Welkom in onze gemeenschap. Toch wil ik u wat vragen.
Waarom wilt u per se moslim worden?” Zijn vrouw en de imam moeten goed hun best doen om het antwoord van de rabbijn op te vangen, want zijn stem wordt zwakker en hij zal het niet lang meer maken. “Ik ben blij als moslim dood te gaan. Dan is er weer een minder.” Daarna sluit hij zijn ogen en sterft.’

Boris Dittrich (Utrecht, 21 juli 1955)


De Britse schrijfster Sarah Waters werd geboren in Neyland, Wales, op 21 juli 1966. Zie ook alle tags voor Sarah Waters op dit blog.

Uit:The Paying Guests

“The Barbers had said they would arrive by three. It was like waiting to begin a journey, Frances thought. She and her mother had spent the morning watching the clock, unable to relax. At half-past two she had gone wistfully over the rooms for what she’d supposed was the final time; after that there had been a nerving-up, giving way to a steady deflation, and now, at almost five, here she was again, listening to the echo of her own footsteps, feeling no sort of fondness for the sparsely furnished spaces, impatient simply for the couple to arrive, move in, get it over with.
She stood at a window in the largest of the rooms—the room which, until recently, had been her mother’s bedroom, but was now to be the Barbers’ sitting-room—and stared out at the street. The afternoon was bright but powdery. Flurries of wind sent up puffs of dust from the pavement and the road. The grand houses opposite had a Sunday blankness to them—but then, they had that every day of the week. Around the corner there was a large hotel, and motor-cars and taxi-cabs occasionally came this way to and from it; sometimes people strolled up here as if to take the air. But Champion Hill, on the whole, kept itself to itself. The gardens were large, the trees leafy. You would never know, she thought, that grubby Camberwell was just down there. You’d never guess that a mile or two further north lay London, life, glamour, all that.
The sound of a vehicle made her turn her head. A tradesman’s van was approaching the house. This couldn’t be them, could it? She’d expected a carrier’s cart, or even for the couple to arrive on foot—but, yes, the van was pulling up at the kerb, with a terrific creak of its brake, and now she could see the faces in its cabin, dipped and gazing up at hers: the driver’s and Mr Barber’s, with Mrs Barber’s in between. Feeling trapped and on display in the frame of the window, she lifted her hand, and smiled.
This is it, then, she said to herself, with the smile still in place.
It wasn’t like beginning a journey, after all; it was like ending one and not wanting to get out of the train. She pushed away from the window and went downstairs, calling as brightly as she could from the hall into the drawing-room, ‘They’ve arrived, Mother!’
By the time she had opened the front door and stepped into the porch the Barbers had left the van and were already at the back of it, already unloading their things. The driver was helping them, a young man dressed almost identically to Mr Barber in a blazer and a striped neck-tie, and with a similarly narrow face and ungreased, week-endy hair, so that for a moment Frances was uncertain which of the two was Mr Barber. She had met the couple only once, nearly a fortnight ago. It had been a wet April evening and the husband had come straight from his office, in a mackintosh and bowler hat.”

Sarah Waters (Neyland, 21 juli 1966)


De Catalaanse dichter Ernest Farrés i Junyent werd in Igualada geboren op 21 juli 1967. Zie ook alle tags voor Ernest Farrés op dit blog.

Solitude, 1944

With her at the wheel of my car
I’m rolling down a secondary highway
flanked by stubble fields and
wooded stretches becoming a
blurred quilt to my eyes: in tenths
of a second the horizontal oblong
of dusty windshield yields me sights
I don’t have time to register, floating
in infinite space until they slip
away producing sibilant gusts
on either side of the hood.
                                    In full
possession of my faculties, I cover
this route as if I’d always done it
(hundreds or thousands of times)
swallowing up kilometers at an
acceptable speed without coming across
anything more than holes and stones
by the road when a ground-floor structure
rises in the midst of a compact grove
demanding my attention. The house
shows signs of being empty.
I’ll see it slipping past on our right
letting go a hoarse yell.

A mixture of sensations
and inner voices swirls around
my brain. To muffle the raucous sound
of the engine, I put music on the radio.

Vertaald door Lawrence Venuti

Ernest Farrés (Igualada, 21 juli 1967)
Solitude, 1944 door Edward Hopper

 

De Duitse schrijver Hans Fallada (eig. Rudolf Ditzen) werd geboren in Greifswald op 21 juli 1893 als de zoon van een jurist. Zie ook alle tags voor Hans Fallada op dit blog.

Uit: Kleiner Mann – was nun?

“Es regt mich aber auf …«
„Die Tür öffnet sich, eine andere Schwester kommt: »Herr und Frau Pinneberg bitte? Herr Doktor läßt um einen Augenblick Geduld bitten. Wenn ich unterdes die Personalien aufnehmen dürfte?«
»Bitte«, sagt Pinneberg und wird gleich gefragt: »Wie alt?«
»Dreiundzwanzig.«
»Vorname: Johannes.«
Nach einem Stocken: »Buchhalter.«
Und glatter: »Immer gesund gewesen. Die üblichen Kinderkrankheiten, sonst nichts. – Soviel ich weiß, beide gesund.«
Wieder stockend: »Ja, die Mutter lebt noch. Der Vater nicht mehr, nein. Kann ich nicht sagen, woran er gestorben ist.« Und Lämmchen …: »Zweiundzwanzig. – Emma.«
Jetzt zögert sie: »Geborene Mörschel. – Stets gesund. Beide Eltern am Leben. Beide gesund.«
»Also einen Augenblick noch. Herr Doktor ist sofort frei.«
»Wozu das alles nötig ist«, brummte er, nachdem die Tür wieder zufiel. »Wo wir doch nur …«
»Gerne hast du es nicht gesagt: Buchhalter.«
»Und du nicht das mit der geborenen Mörschel!« Er lacht. »Emma Pinneberg, genannt Lämmchen, geborene Mörschel. Emma Pinne …«
»Bist du stille! Oh Gott, Junge, ich müßte noch einmal ganz unbedingt. Hast du eine Ahnung, wo das hier ist?«
»Also das ist doch immer dieselbe Geschichte mir dir …! Statt daß da vorher …«
»Aber ich bin, Junge. Ich bin wirklich. Noch auf dem Rathausmarkt. Für einen ganzen Groschen. Aber wenn ich aufgeregt bin …«
»Also Lämmchen, nimm dich doch einen Augenblick zusammen. Wenn du wirklich eben erst …«
»Junge, ich muß …«
»Ich bitte«, sagt eine Stimme. In der Tür steht Doktor Sesam, der berühmte Doktor Sesam, von dem die halbe Stadt und die viertel Provinz flüstern, daß er ein weites Herz hat, manche sagen auch, ein gutes Herz. Jedenfalls hat er eine volkstümliche Broschüre über sexuelle Probleme verfaßt, und darum hat Pinneberg den Mut gehabt, ihm zu schreiben und sich und Lämmchen anzumelden.
Dieser Doktor Sesam steht also in der Tür und sagt: »Ich bitte.«
Doktor Sesam sucht auf seinem Schreibtisch nach dem Brief. »Sie haben mir geschrieben, Herr Pinneberg. Sie können noch keine Kinder brauchen, weil das Geld nicht reicht.«
»Ja«, sagt Pinneberg und ist schrecklich verlegen.“

Hans Fallada (21 juli 1893 – 5 februari 1947)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2018 deel 2.

Peter Winnen, Ernest Hemingway, Belcampo, Boris Dittrich, Sarah Waters, Ernest Farrés, Hans Fallada, Tour de France

Bij de Tour de France

 

 
Tom Dumoulin

 

Uit: De praatjes van Tom Dumoulin

“Het gedicht ‘De wielrenner’ van Hans Warren leerde ik in fragmenten kennen. Een jaar of vijfentwintig geleden las ik dit:

Ik fietste: een prachtige ranke,
donkere wielrenner suisde me voorbij.
Glimp van vooroverhangend krulhaar,
de geur die daar bij hoort,
ruige gebronsde benen.

De homo-erotische toets was me duidelijk, maar de wielrenner in het gedicht van Hans Warren was voor een wieleradept als ik herkenbaar als sportief ideaalbeeld. Ik herkende Tom Dumoulin erin, hoewel die nog een hele poos op zijn geboorte moest wachten – tot 1990 om precies te zijn.
Ze worden eens om de zoveel tijd geboren, ideaalbeelden, maar makkelijk hebben ze het niet.
Het recente, openhartige en tegelijkertijd hermetische interview van NRC met Dumoulin heb ik een keer of vijf herlezen. Tom wil het doen voorkomen alsof hij de verbale touwtjes in handen heeft, maar hij lijkt me zo eenzaam in de controle. Achter alles wat hij zegt hoor ik de ingehouden schreeuw: laat me in godsnaam met rust!
Hij die zegt „toevallig” wielrenner geworden te zijn en als fundamenteel levensgevoel een „laat maar waaien” viert, komt op de koffie. Praten over fietsen is tot daar aan toe, maar praten over de mens achter de fietser, ook al heeft hij het „hart op de tong”, is wel veelgevraagd.
Dumoulin plaatst schermen. De publieke figuur die hij is, is hij liever niet. Een drastisch gemodificeerde schets kunnen ze krijgen! Vriendin? Verboden gebied. Ouders? Idem. Alleen door de kier van de wieleruitslagen is hij te pakken te krijgen.
Fietszaken. Ja, hij is een perfectionist, en ja, hij is helaas te goed opgeleid om alles wat zijn trainers en ploegleiders hem opdissen voor zoete koek te slikken. En ja, binnen de ploeg is hij intussen iemand die invloed heeft. Nee, hij is geen dictator, hij wil alleen maar op zijn eigen niveau tegengesproken worden.
Ik ben gecharmeerd van de zeldzame wielerpersoonlijkheden als Dumoulin. Misschien moet hij iets minder spastisch omspringen met zijn verworven status. Wielrennen, het is en blijft een nederige bezigheid in een onvoorspelbaar decor van klimaat, hoogtemeters en wetenschap. Daarom ook is het sport noch theater – het blijft knielen op een bed van violen.”

 
Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Zie ook alle tags voor Ernest Hemingway op dit blog.

Uit: The Garden of Eden

“Did you think I could ever be this dark?”
“No, because you’re blond.”
“I can because I’m bon color and they can go dark. But I want every part of me dark and it’s getting that way and you’ll be darker than an Indian and that takes us further away from other people. You see why it’s important.!’
“What will we be?”
“I don’t know. Maybe we’ll just be us. Only changed. That’s maybe the best thing. And we will keep on won’t we?”
“Sure. We can go over by the Esterel and explore and find an-other place the way we found this one.”
“We can do that. There are lots of wild places and nobody is there in the summer. We could get a car and then we could go everyiVhere,SpaIn too when we want. Once we’re really dark it won’t be hard to keep unless we had to live in towns. We don’t want to be in towns in the summer.”
“How dark are you going to get?”
“As dark as I can. wet have to see. I wish I had some Indian blood. I’m going to be so dark you won’t be able to stand it. I can’t wait to go up on the beach tomorrow.”
She went to sleep that way with her head back and her chin up as though she were in the sun on the beach, breathing softly; and then she curled toward him on her side and thiyotmg man lay awake and thought about the day. It is very possible that I couldn’t get started, he thought, and it probably is sound to not think about it at all and just enjoy what we have. When I have to work I will. Nothing can stop that. The last book is good and I must Make a better one now. This nonsense that we do is fun although I don’t know how much of it is nonsense and how much is serious. Drinking brandy at noon is no damn good and already the simple aperitifs mean nothing. That is not a good sign. She changes from a girl into a boy and back to a girl care. lessly.and happily. She sleeps easily and beautifully and you will • sleep too because all you truly know is that you feel good. You did not sell anything for the moners he thought. Everything she said about the money was true. Actually it all was true. Every-thing was free for a time. What was it that she had said about destruction? He could not remember that. She’d said it but he could not remembeiit. Then he was tired of trying to remember and he looked at the girl and kissed her cheek very lightly and she did not wake. I le kneed her very much and everything about her and he went to sleep thinking about her cheek against his lips and how the next day they would both be darker from the sun and how dark can she become, he thought, and how dark will she ever really be?“

 
Ernest Hemingway (21 juli 1899 – 2 juli 1961)

 

De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Zie ook alle tags voor Belcampo op dit blog.

Uit: De surprise

“Zij is uiterst verleidelijk maar toch niet onsmakelijk gekleed, om blootheid flodderende frivole kleurtjes. Haar armen schenken koffie in terwijl haar achterwerk gaat zitten. Haar vuurrood aangezette mond spreekt het woord: `Koffie.’ Hij neemt zijn kop zonder op te kijken, wat door het lage tafeltje wordt mogelijk gemaakt. ‘Dank u’ zijn de woorden die hij daarbij bezigt. Nu schikt zij zich zo gemakkelijk mogelijk op haar stoel terecht en zegt met hoopvol warme stem: ‘Het gezelligste ogenblik van de dag!’, drinkt en kijkt onder dat drinken tersluiks naar hem. Van zijn kant geen enkele reactie. Op het moment waarna langer wachten geen zin meer heeft breekt zij uit in de volgende monoloog, onbewust gewend naar de statige staande scheepjesklok, die haar met zijn zware slingerslag toch nog enigszins antwoordt. Bij ons thuis was het koffie-uurtje — zo werd het altijd genoemd maar het was lang geen uur, soms duurde ’t niet eens een kwartier — iets waar we de hele ochtend naar uitkeken. Dat was even een gezamenlijke adempauze. We vertelden elkaar wat we al hadden gedaan en wat we verder nog van plan waren te doen op die dag. En dat was gezellig. Dan voelde je een band. Dan voelde je dat je met huisgenoten samen was. Met huisgenoten!’ De kracht waarmee ze dit laatste luisgenoten’ uitsprak stond in zonderlinge tegenstelling tot het langs zijn neus weg van zijn nu ten slotte toch komende reactie. `En vond u dat een prettig gevoel?’ Dat was een prettig gevoel. Dat was een heel fijn gevoel!’ pleitte de huishoudster, want dat was zij, en niets meer dan dat. leder zijn smaak.’ Dit klonk mogelijk nog laconieker dan zijn vraag. Nu stond de huishoudster bruusk op, stiet haar kopje een eind over de tafel vooruit, siste een ‘Dank u’ en verliet met opgestreken zeil de kamer. Nu konden zijn gedachten weer ongestoord hun loop vervolgen. Daarbij knoopten ze aan bij het zojuist ervarene. `Huisgenoten! Is er erger ongedierte denkbaar! Omdat je toevallig onder dezelfde dakpannen bent aangespoeld. Zonder koffie kunnen ze elkaars tegenwoordigheid niet aan, dat zal het wezen. Elke keer als het gesprek stokt kun je dan tenminste een slok nemen of in het oor van je kop friemelen. De hinderlijkste vorm van medemens.”


Belcampo (21 juli 1902 – 2 januari 1990)
Scene uit de gelijknamige film uit 2015 met Georgina Verbaan en Jeroen van Koningsbrugge

 

De Nederlandse schrijver, mensenrechtenactivist en oud-politicus Boris Dittrich werd geboren in Utrecht op 21 juli 1955. Zie ook alle tags voor Boris Dittrich op dit blog.

Uit: Moord en Brand

“Weislogel negeert de inleidende frasen van Fouali. `Het moet frustrerend voor u zijn dat u constant aan uw Marokkaanse achtergrond wordt herinnerd,’ refereed hij aan een passage uit de gespreksnotitie die zijn medewerker hem vanmorgen had gegeven. Hij observeert hoe Redouan Fouali gaat verzitten. `Ik ben in Amsterdam geboren, heb er op school gezeten en gestudeerd. En toch wordt me elke dag wel ergens gevraagd hoe ik het in Nederland vind. Alsof ik te gast ben.’ Fouali kijkt de kamer rond, die vol met antieke meubelen staat. Op de schoorsteenmantel staat een protserige vaas met oranje tijgerlelies, die een scherpe geur verspreiden. Ambassadeur Weislogel trekt een vergelijking met Amerika. ‘Bij ons is dat anders. Amerika is een migrantensamenleving. ledereen komt wel ergens anders vandaan. Je afkomst is een curiositeit. Niet meer dan dat. In New York, waar ik vandaan kom, worden geregeld parades van Italianen, leren, Israeli’s of Sikhs gehouden. De deelnemers willen laten zien dat ze geworteld zijn in Amerika zonder dat ze hun afkomst verloochenen.’ Fouali wil niet te veel tijd verloren laten gaan. Hij heeft een gesprek van een half uur toegewezen gekregen, maar hij is geboeid door Weislogel en vraagt hem naar zijn familiegeschiedenis, die hij overigens al in grote lijnen uit openbare bronnen kent. `Mijn vader is in de jaren dertig van de vorige eeuw in Duitsland geboren,’ vertelt Weislogel. We komen uit een geslacht van joodse diamantairs. Mijn grootouders zijn op tijd met mijn vader als jongetje naar New York geemigreerd. Mijn moeder komt uit een orthodox-joodse familie uit Williamsburgh, in Brooklyn. lk ben daar geboren.’ Niet alleen Weislogel had zijn huiswerk goed gedaan. Ook Fouali had ter voorbereiding een dossier gelezen, opgesteld door de AIVD, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Nu de joodse wortels van de ambassadeur ter sprake zijn gebracht, is het moment voor Fouali gekomen om zijn troefkaart uit te spelen. `Mijn ouders komen uit Fez. lk ben ook joods, omdat mijn moeder uit een joodse familie stamt.”


Boris Dittrich (Utrecht, 21 juli 1955)

 

De Britse schrijfster Sarah Waters werd geboren in Neyland, Wales, op 21 juli 1966. Zie ook alle tags voor Sarah Waters op dit blog.

Uit: Tipping the Velvet

“It was a curious kind of life, mine, even by Whitstable standards; but it was not a disagreeable or even a terribly hard one. Our working day began at seven, and ended twelve hours later; and through all those hours my duties were the same. While Mother cooked, and Alice and my father served, I sat upon a high stool at the side of a vat of natives, and scrubbed, and rinsed, and plied the oyster-knife. Some people like their oysters raw; and for them your job is easiest, for you have merely to pick out a dozen natives from the barrel, swill the brine from them, and place them, with a piece of parsley or cress, upon a plate. But for those who took their oysters stewed, or fried – or baked, or scalloped, or put in a pie – my labours were more delicate. Then I must open each oyster, and beard it, and transfer it to Mother’s cooking-pot with all of its savoury flesh intact, and none of its liquor spilled or tainted. Since a supper-plate will hold a dozen fish; since oyster-teas are cheap; and since our Parlour was a busy one, with room for fifty customers at once – well, you may calculate for yourself the vast numbers of oysters which passed, each day, beneath my prising knife; and you might imagine, too, the redness and the soreness and the sheer salty soddenness of my fingers at the close of every afternoon. Even now, two decades and more since I put aside my oyster-knife and quit my father’s kitchen for ever, I feel a ghostly, sympathetic twinge in my wrist and finger-joints at the sight of a fishmonger’s barrel, or the sound of an oyster-man’s cry; and still, sometimes, I believe I can catch the scent of liquor and brine beneath my thumb-nail, and in the creases of my palm.
I have said that there was nothing in my life, when I was young, but oysters; but that is not quite true. I had friends and cousins, as any girl must have who grows up in a small town in a large, old family. I had my sister Alice – my dearest friend of all – with whom I shared a bedroom and a bed, and who heard all my secrets, and told me all of hers. I even had a kind of beau: a boy named Freddy, who worked a dredging smack beside my brother Davy and my Uncle Joe on Whitstable Bay.
And last of all I had a fondness – you might say, a kind of passion – for the music hall; and more particularly for musichall songs and the singing of them. If you have visited Whitstable you will know that this was a rather inconvenient passion, for the town has neither music hall nor theatre – only a solitary lamp-post before the Duke of Cumberland Hotel, where minstrel troupes occasionally sing, and the Punch-and- Judy man, in August, sets his booth.”


Sarah Waters (Neyland, 21 juli 1966)

 

 De Catalaanse dichter Ernest Farrés i Junyent werd in Igualada geboren op 21 juli 1967. Zie ook alle tags voor Ernest Farrés op dit blog.

Compartment C, Car 293, 1938

Face stern, hair
more or less blonde, eyes
with an inward-looking glint,
skin in the pink, wearing
a stare-till-you’re-bored attitude
in a black dress that hugged her breasts
and a pair of long legs, in good working order,
she looked real swell, sure enough,
and ‘independent’, as the saying goes.
The down time on the train was just
the ticket for stealing looks at her
as she sat across the aisle, reading –
poor kid – with such concentration
that at dusk she completely missed
the sun’s last rays burning in the west,
stuck to the limitless vault of the sky.


Ernest Farrés (Igualada, 21 juli 1967)
Compartment C, Car 293, 1938 door Edward Hopper

 

De Duitse schrijver Hans Fallada (eig. Rudolf Ditzen) werd geboren in Greifswald op 21 juli 1893 als de zoon van een jurist. Zie ook alle tags voor Hans Fallada op dit blog.

Uit: Kleiner Mann – was nun?

„Sie gehen auf die Tür zu und kommen an einer andern, halb offen stehenden vorbei. Das ist wohl das gewöhnliche Wartezimmer, und in ihm scheinen die dreißig zu sitzen, die Pinneberg an sich vorbeikommen sah. Alles schaut auf die beiden und ein Stimmengewirr erhebt sich:
»So was gibt’s nicht!«
»Wir warten schon länger!«
»Wozu zahlen wir unsere Kassenbeiträge?!«
»Die feinen Pinkels sind auch nicht mehr wie wir.«
Die Schwester tritt in die Tür: »Seien Sie man bloß ruhig! Herr Doktor wird ja gestört! Was Sie denken, ist nicht. Das ist der Schwiegersohn von Herrn Doktor mit seiner Frau. Nicht wahr?«
Pinneberg lächelt geschmeichelt, Lämmchen strebt der andern Tür zu. Einen Augenblick ist Stille.
»Nu bloß schnell!«, flüstert die Schwester und schiebt Pinneberg vor sich her. »Diese Kassenpatienten sind zu gewöhnlich. Was die Leute sich einbilden für das bißchen Geld, das die Kasse zahlt …«
Die Tür fällt zu, der Junge und Lämmchen sind im roten Plüsch.
»Das ist sicher sein Privatsalon«, sagt Pinneberg. »Wie gefällt dir das? Schrecklich altmodisch finde ich.«
»Mir war es gräßlich«, sagt Lämmchen. »Wir sind doch sonst auch Kassenpatienten. Da hört man mal, wie die beim Arzt über uns reden.«
»Warum regst du dich auf?« fragte er. »Das ist doch so. Mit uns kleinen Leuten machen sie, was sie wollen …”


Hans Fallada (21 juli 1893 – 5 februari 1947)
Scene uit een toneeluitvoering in Berlijn, 2016

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Sarah Waters

De Britse schrijfster Sarah Waters werd geboren in Neyland, Wales, op 21 juli 1966. Ze ging daar ook naar school en bezocht later de universiteit van Canterbury waar ze haar doctoraat in Engelse literatuur verkreeg. Haar specialisering was moderne homoliteratuur vanaf de negentiende eeuw. Zij deed voor haar proefschrift onderzoek naar lesbische historische romans. Door een bestudering van de negentiende-eeuwse seksuele onderwerelden toont zij onder meer aan dat de voorstellingen die men tegenwoordig van (homo)seksualiteit in de Victoriaanse periode heeft, in het beste geval stereotiep en in het slechtste geval onjuist zijn. Haar werk voor haar promotiethesis inspireerde haar tot het schrijven van haar eigen lesbische historische romans waarin ze het Victoriaanse tijdperk nieuw leven inblaast. Door haar stijl, de periode waarin haar romans zich afspelen en het feit dat haar hoofdpersonages uit de onderklasse afkomstig zijn, wordt zij vaak vergeleken met Dickens. Zij ontving o.a. de Betty Trask Award, Somerset Maugham award, de Lambda Literary Award for Lesbian Fiction, Young Writer of the Year Award en de CWA Historical Dagger prizee. Twee van haar boeken werden door de BBC tot miniseries bewerkt. In 2002 verscheen “Tipping the Velvet” met Rachael Stirling en Keeley Hawes in de hoofdrollen. De serie zorgde voor enige opschudding, omdat op de BBC nog nooit eerder zulke expliciet (lesbische) erotische scènes werden uitgezonden. In 2005 werd Waters’ derde boek “Fingersmith” verfilmd, met Sally Hawkins, Elaine Cassidy en Rupert Evans in de belangrijkste rollen. In het voorjaar van 2006 verscheen haar vierde roman getiteld “The Night Watch” die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog afspeelt.    

 Uit: Tipping the Velvet

“Have you ever tasted a Whitstable oyster? If you have, you will remember it. Some quirk of the Kentish coastline makes Whitstable natives – as they are properly called – the largest and the juiciest, the savouriest yet the subtlest, oysters in the whole of England. Whitstable oysters are, quite rightly, famous. The French, who are known for their sensitive palates, regularly cross the Channel for them; they are shipped, in barrels of ice, to the dining-tables of Hamburg and Berlin. Why, the King himself, I heard, makes special trips to Whitstable with Mrs Keppel, to eat oyster suppers in a private hotel; and as for the old Queen – she dined on a native a day (or so they say) till the day she died.
Did you ever go to Whitstable, and see the oyster-parlours there? My father kept one; I was born in it – do you recall a narrow, weather-boarded house, painted a flaking blue, half-way between the High Street and the harbour? Do you remember the bulging sign that hung above the door, that said that Astley’s Oysters, the Best in Kent were to be had within? Did you, perhaps, push at that door, and step into the dim, low-ceilinged, fragrant room beyond it? Can you recall the tables with their chequered cloths – the bill of fare chalked on a board – the spirit-lamps, the sweating slabs of butter?
Were you served by a girl with a rosy cheek, and a saucy manner, and curls? That was my sister, Alice. Or was it a man, rather tall and stooping, with a snowy apron falling from the knot in his neck-tie to the bow in his boots? That was my father. Did you see, as the kitchen door swung to and fro, a lady stand frowning into the clouds of steam that rose from a pan of bubbling oyster soup, or a sizzling gridiron?
That was my mother.
And was there at her side a slender, white-faced, unremarkable- looking girl, with the sleeves of her dress rolled up to her elbows, and a lock of lank and colourless hair forever falling into her eye, and her lips continually moving to the words of some street-singer’s or music-hall song?
That was me.
Like Molly Malone in the old ballad, I was a fishmonger, because my parents were. They kept the restaurant, and the rooms above it: I was raised an oyster-girl, and steeped in all the flavours of the trade. My first few childish steps I took around vats of sleeping natives and barrels of ice; before I was ever given a piece of chalk and a slate, I was handed an oysterknife and instructed in its use; while I was still lisping out my alphabet at the schoolmaster’s knee, I could name you the contents of an oyster-cook’s kitchen – could sample fish with a blindfold on, and tell you their variety. Whitstable was all the world to me, Astley’s Parlour my own particular country, oyster-juice my medium. Although I didn’t long believe the story told to me by Mother – that they had found me as a baby in an oyster-shell, and a greedy customer had almost eaten me for lunch – for eighteen years I never doubted my own oysterish sympathies, never looked far beyond my father’s kitchen for occupation, or for love. »

 
Sarah Waters (Neyland, 21 juli 1966)