Rainer Maria Rilke, Geert Mak

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

Uit: Duineser Elegien

Die vierte Elegie

O Bäume Lebens, o wann winterlich?
Wir sind nicht einig. Sind nicht wie die Zug-
vögel verständigt. Überholt und spät,
so drängen wir uns plötzlich Winden auf
und fallen ein auf teilnahmslosen Teich.
Blühn und verdorrn ist uns zugleich bewußt.
Und irgendwo gehn Löwen noch und wissen,
solang sie herrlich sind, von keiner Ohnmacht.

Uns aber, wo wir Eines meinen, ganz,
ist schon des andern Aufwand fühlbar. Feindschaft
ist uns das Nächste. Treten Liebende
nicht immerfort an Ränder, eins im andern,
die sich versprachen Weite, Jagd und Heimat.
Da wird für eines Augenblickes Zeichnung
ein Grund von Gegenteil bereitet, mühsam,
daß wir sie sähen; denn man ist sehr deutlich
mit uns. Wir kennen den Kontur
des Fühlens nicht: nur, was ihn formt von außen.
Wer saß nicht bang vor seines Herzens Vorhang?
Der schlug sich auf: die Szenerie war Abschied.
Leicht zu verstehen. Der bekannte Garten,
und schwankte leise: dann erst kam der Tänzer.
Nicht der. Genug! Und wenn er auch so leicht tut,
er ist verkleidet und er wird ein Bürger
und geht durch seine Küche in die Wohnung.
Ich will nicht diese halbgefüllten Masken,
lieber die Puppe. Die ist voll. Ich will
den Balg aushalten und den Draht und ihr
Gesicht aus Aussehn. Hier. Ich bin davor.
Wenn auch die Lampen ausgehn, wenn mir auch
gesagt wird: Nichts mehr -, wenn auch von der Bühne
das Leere herkommt mit dem grauen Luftzug,
wenn auch von meinen stillen Vorfahrn keiner
mehr mit mir dasitzt, keine Frau, sogar
der Knabe nicht mehr mit dem braunen Schielaug:
Ich bleibe dennoch. Es giebt immer Zuschaun.

Hab ich nicht recht? Du, der um mich so bitter
das Leben schmeckte, meines kostend, Vater,
den ersten trüben Aufguß meines Müssens,
da ich heranwuchs, immer wieder kostend
und, mit dem Nachgeschmack so fremder Zukunft
beschäftigt, prüftest mein beschlagnes Aufschaun, –
der du, mein Vater, seit du tot bist, oft
in meiner Hoffnung, innen in mir, Angst hast,
und Gleichmut, wie ihn Tote haben, Reiche
von Gleichmut, aufgiebst für mein bißchen Schicksal,
hab ich nicht recht? Und ihr, hab ich nicht recht,
die ihr mich liebtet für den kleinen Anfang
Liebe zu euch, von dem ich immer abkam,
weil mir der Raum in eurem Angesicht,
da ich ihn liebte, überging in Weltraum,
in dem ihr nicht mehr wart….: wenn mir zumut ist,
zu warten vor der Puppenbühne, nein,
so völlig hinzuschaun, daß, um mein Schauen
am Ende aufzuwiegen, dort als Spieler
ein Engel hinmuß, der die Bälge hochreißt.
Engel und Puppe: dann ist endlich Schauspiel.
Dann kommt zusammen, was wir immerfort
entzwein, indem wir da sind. Dann entsteht
aus unsern Jahreszeiten erst der Umkreis
des ganzen Wandelns. Über uns hinüber
spielt dann der Engel. Sieh, die Sterbenden,
sollten sie nicht vermuten, wie voll Vorwand
das alles ist, was wir hier leisten. Alles
ist nicht es selbst. O Stunden in der Kindheit,
da hinter den Figuren mehr als nur
Vergangnes war und vor uns nicht die Zukunft.
Wir wuchsen freilich und wir drängten manchmal,
bald groß zu werden, denen halb zulieb,
die andres nicht mehr hatten, als das Großsein.
Und waren doch, in unserem Alleingehn,
mit Dauerndem vergnügt und standen da
im Zwischenraume zwischen Welt und Spielzeug,
an einer Stelle, die seit Anbeginn
gegründet war für einen reinen Vorgang.

Wer zeigt ein Kind, so wie es steht? Wer stellt
es ins Gestirn und giebt das Maß des Abstands
ihm in die Hand? Wer macht den Kindertod
aus grauem Brot, das hart wird, – oder läßt
ihn drin im runden Mund, so wie den Gröps
von einem schönen Apfel? Mörder sind
leicht einzusehen. Aber dies: den Tod,
den ganzen Tod, noch vor dem Leben so
sanft zu enthalten und nicht bös zu sein,
ist unbeschreiblich.

 

Sonnetten aan Orpheus

1

Toen steeg een boom. O immer lichter stijgen!
O Orpheus zingt! O hoge boom in ’t oor!
En alles zweeg. Maar zelfs in dit verzwijgen
kwam nieuw begin, wenk en verandring voor.

Dieren van stilte drongen uit het klare
ontbonden bos van leger, bed en nest;
en toen mocht blijken dat zij niet uit list
en niet uit angst zo ingehouden waren,

maar uit toehoren. Brullen, roep, gebrom
scheen in hun harten klein. En waar zoëven
nauwlijks een hut was om dit te ontvangen,

een schuilhoek voor hun donkerste verlangen,
met toegangsdeur waarvan de posten beven, –
schiep gij in hun gehoor een heiligdom.

 

Vertaald door W. Blok en C.O. Jellema

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Rainer Maria Rilke door Fabrizio Cassetta, 2019

 

De Nederlandse schrijver Geert Mak werd geboren op 4 december 1946 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Geert Mak op dit blog.

Uit: Grote verwachtingen. In Europa – 1999-2019

“Het begon zo grandioos. Net als bij de aanvang van de toste eeuw was de start van de 21e eeuw één groot triomffeest De Koude Oorlog was voorbij, de beurzen dansten, de champagne ging niet per fles maar per doos over de toonbank, het volksdagblad De Telegraaf toetende het rond, die vrijdag de 31e december, vanaf elke kiosk ‘Het kan niet op!’ De economische groei zette onverminderd door, het werkloosheidspercentage was ongekend laag, voor het eerst sinds een kwarteeuw kende de schatkist geen tekorten. De krant ‘Nooit eerder ging het de burgers, in elk geval in de westerse wereld, zo goed als nu.’ De viering zelf was luxueuzer dan ooit, er was alleen al in Nederland een recordaantal van drie miljoen flessen ‘bubbels’ verkocht. ‘Zowel voor thuis als op een feest geldt chic en excentriek,’ aldus een kleding-expert. ‘Zo is de boa bijvoorbeeld weer helemaal in, en voor de vrouwen geldt veel bloot’ Opnieuw stapte Europa vrolijk en welgemoed over de drempel van een nieuwe eeuw, vol vertrouwen en optimisme. Die laatste dagen van het jaar 1999, ze staan me nog scherp voor de geest Ik was journalist, al decennialang, ik had dat hele jaar door Europa getrokken. Ik schreef elke dag een klein stukje op de voorpagina van mijn krant, NRC Handelsblad, naderhand groeide dat allemaal uit tot een boek. Het was bedoeld als een soort inspectietocht hoe lag Europa erbij, aan het eind van het millennium? Maar tegelijk was het een reis door de tijd: hoe hadden de mensen, overal in Europa, de jaren dertig meegemaakt, en de jaren vijftig en zestig, en al die oorlogen, vervolgingen en andere rampen, hoe hadden ze die doorstaan? Ik volgde dat volle jaar de eeuw, maand na maand. Ik zag gewonde landen en steden vol littekens, ik zag ook wonderbaarlijk herstel, en ik luisterde, dat vooral.
In Leningrad interviewde ik bijvoorbeeld de actrice Aleksandra Vasiljeva, 1o2 jaar oud, over de Russische Revolutie. 1917. Ze was fragiel als een pluisje, maar haar ogen schitterden: ‘Het was zo opwindend! Heel gevaarlijk! Gelukkig werkte mijn man bij de film, een filmster, dat vonden al die soldaten en bandieten prachtig, die schoten ze niet dood.’ Met de bejaarde politicus Nigel Nicolson probeerde ik, op zijn buitengoed in Kent, een nieuwe vinding uit we maakten thee in een magnetron. Later las hij een brief voor van zijn vader, de diplomaat Harold Nicolson, uit 1919: “Hier zit ik dus, een kind in al deze zaken, drie oude mannen te adviseren: Lloyd George, Clemenceau en president Wilson. En die drie zijn bezig Europa op te delen alsof het een taart is.”

 

Geert Mak (Vlaardingen, 4 december 1946)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e december ook mijn blog van 4 december 2018 en eveneens mijn blog van 4 december 2017 en ook mijn blog van 4 december 2016 deel 3.

Advent (Guillaume van der Graft), Kristina Sandberg, Grace Andreacchi

 

 

Christkindlesmarkt auf der Fleischbrücke in Nürnberg door Wilhelm Ritter, 1891

 

Advent

Nog is het uur niet vervuld,
maar ik voel het reeds leven
in mij achter de zeven
sluiers van het geduld

en ik zal het dansen zien
uit mijn windsels geboren,
ik zal de liederen horen
licht en subliem.

En zie, de kinderen gaan
als vingers op de kleppen
van een fluit en zij reppen
zich steels naar de maan.

Die ademt snel in en uit,
wezen en schijngestalten
wisselen en daar valt een
ster in het oor van een bruid.

Dan is het uur vervuld
en ik zal het zien leven
om mij heen in de zeven
dagen van het geduld.

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)
Het Centraal Station van Rotterdam, de geboortestad van Guillaume van der Graft, in de Advent

 

De Zweedse schrijfster Kristina Sandberg werd geboren op 3 december 1971 in Sundsvall. Zie ook alle tags voor Kristina Sandberg op dit blog.

Uit: De komst van een kind (Vertaald door Wendy Prins)

“Maj neemt de laatste tafel af, spoelt de vaatdoek uit en ziet dat Ingrid haar schort uitklopt voor ze haar koffiekopje pakt en zegt tuurlijk ga je mee, Maj. Olof is knap en blij en glimlacht naar Maj, laat Ingrid niet merken hoe hij naar haar kijkt, met zijn bruine ogen, dik, donker haar en een lok die over zijn voorhoofd valt, onwillekeurig of bewust, dat weet ze niet, maar die ogen en Maj pakt de porseleinen kan met koffie. Blieft meneer nog een kopje koffie, vraagt ze, voor de grap, theatraal, heel graag, lieve juffrouw, antwoordt hij en hij houdt zijn kopje bij. Zweetvoeten, ze kan niet met hen meegaan met deze stinkende voeten die de hele dag in hakschoenen bekneld hebben gezeten. Nee, gaan jullie maar, zegt ze en zet de kan op de toonbank. Ah, doe niet zo saai, zucht Ingrid, nu met donker gestifte lippen wanneer heeft ze dat gedaan? toen Olof kwam waren ze nog bleek, als ze de lunchroom sluiten hebben ze beiden meestal een blos op hun wangen en ruikt hun haar naar vet en kardemom van de bakkerij in de ruimte ernaast heeft Ingrid nooit stinkvoeten? En dan zegt Ingrid dat Tomas aardig is en er goed uitziet en hij heeft een auto. We gaan alleen maar een eindje rijden, naar Gullvik of Skeppsmaln, het is zo n heerlijke avond, bovendien is het zaterdag. Een krap bemeten toilet, een kleine wastafel, maar met koud en warm water. Moeizaam brengt ze haar ene voet omhoog, om hem in te zepen, schoon te spoelen, af te drogen, ook tussen de tenen. Wat doe je daar, roept Ingrid, de andere voet, onder haar oksels, haar onderbroek, nee, ze kan niet in vieze zijden kousen en stinkend ondergoed meegaan. Lippenstift, rouge, haar wenkbrauwen worden veel te donker met die roetzwarte mascara, ze veegt het uit en ziet opeens bont en blauw rond haar ogen, maakt de handdoek nat, doet er zeep op, boent stevig langs haar wenkbrauwen. Zo is het in elk geval beter. Zonder kousen. Nee, dat is nog erger, dat gaat niet, ze moet de oude kousen maar aan en net doen of het Ingrid is die stinkt. Hij zou ook rijk zijn, Tomas, dat heeft Ingrid tussen neus en lippen door genoemd, en als ze de achterdeur op slot doen, zegt Olof dat niets zo verrukkelijk is als mooie meisjes in een zomerjurk, niet bloedserieus, maar toch. Zie je mij nu, Erik, dat ik een eigen kamer heb en vrienden en werk? Olof geeft ook haar een arm, met tikkende hakken lopen ze naar de Viktoriaesplanaden. De auto staat op de binnenplaats en Olof zegt dat het geen probleem zal zijn om hem over te halen, maar ze wil niet mee naar binnen, haar benen trillen zo, en dan zegt Ingrid dat ze mee moet, anders zegt Tomas misschien wel nee en wil hij in de stad blijven. Hij heeft vast wel wat in huis, zegt Olof en dan lopen ze de trap op, naar de derde verdieping, ze is buiten adem als ze bij de deur zijn. Olof belt aan, trekt haar naar zich toe, ze moet goed te zien zijn als Tomas opendoet, maar het blijft stil daarbinnen, Olof drukt nogmaals op de bel, harder, en langer nu.”

 

Kristina Sandberg (Sundsvall, 3 december 1971)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

Felix Culpa

Op je veertiende was je
de god die ik aanbad
Je was goudbrons
en zwart
mooi als Perseus
in je Siciliaanse huid

Je hebt me het hof gemaakt met zeebaars
en de blues van een gladde huid
en nam me mee uit vissen
om vijf uur
(Nooit daarvoor of daarna
was ik zo vroeg te zien)

Ik herinner me dat de boot schommelde
en het was koud
Ik herinner me de mist
Ik wilde dat je me kuste
bij wijze van experiment
(maar ik was pas twaalf en jij
deed het niet)

Vandaag, vissend op het internet
kwam ik je tegen
vreselijk dik maar nog steeds
vissend
met een helderrode roodbaars
dood aan je hengel

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2021 en ook mijn blog van 3 december 2018 en eveneens mijn blog van 3 december 2017 deel 3.

Frédéric Leroy, Arthur Sze

De Vlaamse dichter Frédéric Leroy werd geboren op 2 december 1974 in Blankenberge. Zie ook alle tags voor Frédéric Leroy op dit blog.

 

De merels

It Don’t Mean A Thing (If It Ain’t Got That Swing)

Die merels, wat een rotkabaal. Waar,
   vroeg ik. Maar jongen toch, dáár, zei hij
      en wees naar het plafond. In de hersenen

struikelde een kind over een kei. Modder
   op de broek. Drek. Word ik weer gezond?
      vroeg hij, maar uit zijn mond klonk het als

nooit meer. De lente drong de kamer binnen,
   ontblootte deskundig de bleke, fossiele vondst:
      wat droge huid, wat beenderen, amper nog

wat bloed. Een bevende mummie in een bed
   van staal. Jongen, ik wist niet dat het leven,
      dat dit het leven, dat het leven dit maar is.

’s Nachts, als we slapen, laten ze honden los
   (gaat de hel open, stinkt het naar Joden,
      brandt het in de ovens). Godverdomme,

de mof zit in mijn kop. En hop! De Duke,
   dat was nog eens iemand! Sophisticated lady
      en de wereld danste en er kwamen rozen

uit mijn trompet. En op de Kwaremont
   viel Loeti in de koeiestront. Ik heb
      de dood niets te verwijten: de dood is

het einde van een liedje. Het opruimen van
   de tafels. De smeerlap is het leven zelf:
      hoe het je eerst zacht en breekbaar toelacht

als een meisje en je dan in de ballen knijpt,
   je op de stenen liggen laat en voortgaat.
      En terwijl het traag aan de horizon verdwijnt

en de dood nog op zich wachten laat, slechts dit:
   een stoffig, versleten lijf met broze benen.
      De pijn. Het kwistig fluiten van de merels.

 

Getijden

II. Mare incognitum

Omdat perfectie enkel huist in het alles en het niets
en de afstand tussen ons zowel te klein als te groot is.
Omdat we het diertje dat er leeft hebben omschreven als
een onrustige, onthutsende heremietkreeft. Omdat zwart
en wit geen kleuren zijn. Omdat azuur stilte rechtvaardigt.
Omdat het verlangen een slag is in het water en het water
zich niet aan regels houdt. Omdat begin het einde ontkent.


III. Mare clausum

Wanneer ze dan eens dun en bleek aan je voeten ligt,
geen medelijden tonen. Dit is een list, want nu
is zij op haar gevaarlijkst, haar omhelzing bijna

persoonlijk. Nu geurt haar trieste, trage adem
voorzichtig naar perzik en kruiden uit Ceylon.
In haar verstilde ogen danst zowaar
een meisje: ze is blond en tussen haar tenen
glippen kellevisjes, regent het goud.

Kijk weg. Negeer dit en fixeer
de horizon, hou stand tot ze zich
terugtrekt, krabben bijeenscharrelt,
haar lijf bedekt met wier en schuim.

Verwonder je over wat rest:
de winst. Verloren sieraden,
rijkdom aan de dagprijs.

Dit is wanneer
ik haar liefheb:

Laagtij.

 

Frédéric Leroy (Blankenberge, 2 december 1974)

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze op dit blog.

 

Het scheppingsmoment

Een schilder duidt de tijd van de dag aan
in een stilleven; schuin valt middaglicht op een mes,
citroenen, groene wijnfles met restje rode wijn.
Laten we altijd iets niet helemaal af?
We willen x hebben we x willen we y en hebben we y willen we z?
Ik probeer het scheppingsmoment te voelen
in de lichtval op een doorgesneden citroen. Wat ik wil is
het strooien van grind op modder verbinden met hongerig zijn.
‘Eet’, zei een man uit Afghanistan en wees
naar de oude rottende appels in de open kofferbak.
Ik zie een rij mannen een wolkendans dansen;
twee vrouwen dansen de complexe bliksempassen
aan de uiteindes. Mijn fouten en vergissingen
kloppen in mij ook als momenten van geluk,
maar ik wil dat de glanzende momenten uitdijen
resonerend als een gamelangong. Ik wil van de complexe
brokkelige momenten van onze levens een vloer
maken van jade, obsidiaan, turkoois, ebbenhout en lapis.

 

Vertaald door K. Michel

 

Arthur Sze (New York,1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e december ook mijn blog van 2 december 2018.

Decemberzon (Willem Thies), Pierre Kemp, Arthur Sze

 

 

Decemberavond door Asta Usiene, 2019

 

Decemberzon

Kranten klapwieken in de wind
maar komen niet van de grond.

Een kat neemt de veilige route
over schutting en ijzeren spijlen, 

hij beweegt zich lichtvoetig en soepel,
als iemand die een plan heeft opgevat 

waarvan hij weet dat het zal slagen.
Vliesdun ijs bedekt de vijver,

een meerkoet staat op karikaturen van poten
in het eerste smeltwater van een nieuwe dag.

 

Willem Thies (Nijmegen, 17 februari 1973)
Zonsondergang in Nijmegen

 

De Nederlandse dichter en schilder Pierre Kemp werd geboren in Maastricht op 1 december 1886. Zie ook alle tags voor Pierre Kemp op dit blog.

 

Onvereeuwigbaar

Vannacht heb ik de Dood staan koken
en toch naar geen soep getracht.
De mensen der stad hebben ‘t geroken
en trokken mijn deur langs de ganse nacht.
Zij werden onrustig en ik kon lezen
in hun ogen omlijst met angst-in-groen:
wat moeten wij nu aan ‘t eind van ons wezen
met ons onvereeuwigbaar leven doen?

 

Accenten

De lucht is vol accenten van een oude vriend.
Hoe die de kinderliedjes mede zong,
wanneer van meisje, dat niet van hem was gediend,
het kind toch tussen zijn knieën sprong.
Waarom hoor ik dat nu zo goed?
De kinderen van heden zingen
niet meer zo van de verschijnselen der natuur
en waar zij achter ballen springen
vindt hun intentie in de sport haar moed
en is het niet meer om het zonnevuur.

 

Idealen

De dag staat zo strak, zo inkoop blauw
en zilver over de dingen geklokt.
De prijs van het schone in man en vrouw
is tegen hun voorhoofd geblokt
en over hun borsten hangt als een sjaal
met andere blokken mat-rood
de tekening van hun ideaal
en de franjes van vlak voor de dood.

 

Pierre Kemp (1 december 1886 – 21 juli 1967)

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze op dit blog.

 

Witverblinding

Je verwacht ronddraaiende ijsbrokken te zien
zuidwaarts drijvend naar het open water van de oceaan,
maar nee, een moment van witverblinding als
het draaiende ijs bij zonsondergang noordwaarts drijft.
In een restaurant met een leeg scherm
staat een vrouw op en zingt een Chinees lied
ondersteund door een ‘leeg orkest’.
Begeleidingsmuziek vult de ruimte
en de lichtbundel van een laserdisc werpt
rode hibiscus en een waterval op het scherm.
Je bent niet geïnteresseerd in het zingen en
het volgen van de woorden terwijl ze veranderen
van geel naar paars over de tekstmonitor.
Daarom loop je naar buiten het blauwgroene gletsjer
ijs op en voelt hoe het in de lente tot water slinkt.
Je ontdekt twee elanden langs de dooiende oever
die wroeten naar knoppen en ziet het aangeplakte verbod
‘Vanaf hier verboden te schieten.’ Maar ‘hier’ is ‘daar’.

 

Vertaald door K. Michel

 

Arthur Sze (New York,1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e december ook mijn blog van 1 december 2020 en eveneens mijn blog van 1 december 2018 deel 2 en eveneens deel 3.  

Dennis Gaens, Arthur Sze

De Nederlandse dichter Dennis Gaens werd geboren in Susteren op 30 november 1982. Zie ook alle tags voor Dennis Gaens op dit blog.

 

DE SLAGERS WAKEN OVER DE WEILANDEN

En de kinderen zingen.

Een dik pak sneeuw brengt alles terug
tot afstand en hoogte. We dossen
ons uit en blijven thuis. Met elk derde
blok brandhout gooien we een oude
gewoonte op het vuur. We verzinnen
verhalen over hoe we hebben gejaagd.

Dan worden we enkel ons ademen en
beloven: er komt meer dan leeftijd alleen.

Morgen slapen we uit. De kinderen zingen:
‘En de slagers waken over de weilanden.’

 

WE HEBBEN STROOM NODIG

Het water haalt zich hier – in de bocht bij de brug –
keer op keer in; tekent krullen op het oppervlak
terwijl het flessen, touw en stokjes, yoghurtbekers,
dopjes en stukken van plastic tassen aan de kant,
voor onze voeten, draagt.

Zo is ook deze stad ooit op de kade geklapt.

Dave en ik drinken en kijken naar de boten die
voorbijvaren. We praten nauwelijks en als we
al iets zeggen is het langzaam, klinkt het lager.

We kunnen niet tegen water.

We gooien onze flessen de Waal in; geloven dat
we ze kunnen volgen tot voorbij de elektriciteitscentrale.

We stoppen er geen briefjes in; denken dat de boodschap
ondanks dat wel duidelijk is.

 

VANAF VANDAAG IS HET EEN KETTINGREACTIE

Ik sta paraat, heb mijn zaad klaar;
de komende zomer zal ik planten
temmen. Zoals de dag een kortere
versie van het jaar is, zo ben ik
de maker; ben ik deze mensen
werpende aarde waarop alles
richting zon draait. Ik denk groen.

Niets is anorganisch, ik kan alles
doen groeien. Het is al ochtend,
laten we opstaan; buiten is er
alles.

 

Dennis Gaens (Susteren, 30 november 1982)

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze  op dit blog.

 

Aardschijnsel  2

Lopend over een pad in het arboretum van de Manoa Valley
gebaart hij mij te stoppen terwijl hij probeert
te onderscheiden of er zojuist een roodoorbuulbuul of
een roodbuikbuulbuul op een tak is neergestreken.
Ik ontdek een macadamianoot op de grond, kijk
omhoog in een boom ernaast en schrik van
twee enorme nangkavruchten die aan de stam hangen.
Een inzicht verschijnt nooit zoals een varenblad zich
in de nevel ontvouwt, het verschijnt terwijl ik over een wortel struikel,
een mug op mijn arm plet. Wij gaan verder maar stoppen
voor vliegjes die in een wolk opstijgen als we in een hoop
rozenappels trappen die op de grond liggen te rotten
Ook al lopen we een doodlopend pad af naar waar water
van een steile rotswand stroomt, de geest stopt hier:
hier laten de vliegenzwammen een wolk sporen los
in de koele augustuslucht; hier werpen geliefden
aardschijnsel op een wassende halve maan; hier
gaat de telefoon over en hoor ik van een zelfmoord,
een speldegat groeit uit tot een eclips; hier
druppelt water terwijl ik afdaal in een hellende zwarte lavatunnel.

 

Vertaald door K. Michel

 

Arthur Sze (New York, 1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e november ook mijn blog van 30 november 2018 en eveneens mijn blog van 30 november 2016 en ook mijn blog van 30 november 2014 deel 2 en eveneens deel 3.

Mario Petrucci, Jean-Philippe Toussaint

De Engelse dichter en schrijver Mario Petrucci werd geboren op 29 november 1958 in Londen. Zie ook alle tags voor Mario Petrucci op dit blog.

 

THE CONFESSION OF BORISLAV HERAK

(Herak was tried in 1992 for war crimes committed against Moslems in and around Sarajevo. The Sonja Cafe was an improvised prison for Moslem women, frequented by Herak.)

When I joined the nationalist volunteers

they gave me a woman, a television and video.
At the Sonja Cafe, Miro took me to the women.
Emina, Sabina, Amela, Fatima – we had them all.
There were always more arriving. It was easy.

You just picked up a key and went to a room.
I remember Fatima. A nice woman –
about thirty years old. We gave her tea.
Me and Miro took her in the car. Later
we stopped by a small bridge and I told her

to get out. She walked about three steps
from us, with her back to me – she did not turn –
and I shot her. I went to her just to be sure.
In the torchlight, something pink slid
from just above her neck. She did not move.

*

I helped to carry the thirty men
from Donja Bioca, the holes in their chests
rimmed with purple. We swung them, arms and legs,
into the incinerator. Even within the flames
some of them moved. One even turned

his head, looked at me.
I remember most the little girl in red
at Ahatovici. Her brothers and sisters, aunts
and friends, all shuffled backwards, made
little cries, before we fired.

*

One day, Sreten took me to the compound.
He showed me how to wrestle pigs to the ground
hold their heads back by their ears
and slit their throats. It was easy.

Sreten is sixty-five. Next day we tried it again
on three prisoners. It was just a short cut –
and they were dead. They did not squeal.
They just gurgled through the black slots

above the small of their chests. Here.
They did not squeal, like pigs.
Except Osman. I have pictures
in my mind, and they return each night.

Osman, whose throat I cut, he is always
there. He says – Please don’t kill me
I have a wife and two small children. Please.
He speaks through the wound.

*

Now there are trials. Many words, journalists
with their microphones. I am on the television.
They will stand me in front of a wall
and shoot me. My father is ashamed. I say –

That’s OK old man, you just stay and wait
for the shells to kill you. I tell the priest –
If there were a God, I would not have been
caught. I am sorry. I did what I did.

You would have done the same.

 

Eind september

(naar Bertolt Brecht, ‘Lente 1938’)

Er was dauw geweest. Misschien lichte regen.
En een vlek trok mijn aandacht naar dat streepje licht
door mijn keukenraam. Dichterbij. Ik zag

tangpoten elke draad afmeten. Die
pauze van de buik voordat deze inzakt
om elke schakel te puntlassen. Ik nam een stoel mee buiten

om op staan. Uitgestrekt. Ik wilde leven.
Ik kon met mijn vingertop over het fluwelen bruin
van zijn rug strijken, tegen het dons, en nog eens

totdat het midden in de lucht bevroor, acht poten uitgestrekt,
nog steeds als een kind dat ontwaakt uit een trance van spel.
Daar – hetzelfde wezen waar ik mijn pantoffel voor op zou heffen,

over het tapijt zou jagen om in een vlek te eindigen.
Ik zou het niet in mijn hand willen hebben. In mijn haar.
Toch ging het – hij – tot het uiterste om mug en bromvlieg

te strikken, datgene wat een soep zou bederven
of bloed. Uren. Voor één keer nam ik
de tijd. Zag het doel compleet, zijn radii,

hoog gespannen tussen raam en waslijn.
Ik dacht aan de rotatie van cellen die zo’n wonder
kunnen verrichten. Ik dacht aan dichters wier woorden

ontoereikend zijn. De spin doet het gewoon. Leest hoeken –
maar niet deze vreemde donder, zijn opgeblazen tongen
van vogels. Overal. Vogels die op zoek zijn naar spinnen.

Ik was bang dat er iets onwetend door dat zuurverdiende web
zou scheren. Een gierzwaluw misschien,
onmogelijk laat. Ik zag spinnenprooi. Hangend daar

in zijn stukje onveilige lucht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mario Petrucci (Londen, 29 november 1958)

 

De Belgische schrijver Jean-Philippe Toussaint werd op 29 november 1957 geboren in Brussel. Zie ook alle tags voor Jean-Philippe Toussaint op dit blog.

Uit: Naakt (Vertaald door Marianne Kaas)

“Afgezien van de spectaculaire kant van sommige van de door Marie in het verleden gecreerde jurken — de sorbetjurk, de jurk van aspalathos en rozemarijn, de jurk van zeegorgoon die werd opgeluisterd met halssnoeren van zee-egels en oorhangers van venusschelpen — waagde Marie zich soms, in het grensgebied van de mode, op een experimenteel terrein dat verwantschap vertoonde met de meest rigoureuze experimenten in de hedendaagse kunst. Op grond van een theoretische reflectie op het begrip haute couture als zodanig, was ze uitgekomen bij de oorspronkelijke betekenis van het woord couture',naad’, in de zin van het aaneenvoegen van materialen door middel van verschillende technieken, de stiksteek, de rijgsteek, de haak of verbinding, die het mogelijk maken stoffen samen te voegen op het lichaam van de modellen, ze nauw te laten aansluiten op de huid en onderling met elkaar te verbinden, met als uiteindelijk resultaat dat ze dat jaar in Tokio een naadloze haute- couturejapon presenteerde. Met de honingjapon bedacht Marie een jurk die, door niets vastgezet, zich helemaal vanzelf om het lichaam van het model sloot, een jurk in levitatie, een lichte, stromende, smeltende, langzaam vervloeiende jurk die als stroop was, gewichtsloos zwevend in de ruimte en dicht, dichter kon niet, tegen het lichaam van het model, want het lichaam van het model was de jurk zelf. De jurk van honing was voor het eerst gepresenteerd in het Spiral-gebouw in Tokio. Het was de apotheose van de recentste herfst-wintercollectie van Marie. Aan het slot van de show trad de laatste mannequin tevoorschijn uit de coulissen, gekleed in die japon van amber en licht, alsof haar lichaam integraal ondergedompeld was geweest in een reusachtige pot honing voordat ze de catwalk opkwam. Naakt, en in honing, druipend, zo liep ze over het podium, heupwiegend op de maat van het strakke ritme van de muziek, hooggehakt, glimlachend, met in haar gevolg een zwerm bijen die haar zwevend in de lucht al zoemend begeleidde, aangetrokken door de honing, als een langgerekte en abstracte wolk van gonzende insecten die haar bij haar optreden vergezelden en samen met haar aan het uiteinde van de catwalk omkeerden in een dwarrelende zwenking, als een wild uitwaaierende, kronkelende en levende sjaal, wemelend van vliesvleugeligen die ze met zich meevoerde op het moment waarop ze het toneel verliet.
Dat was, althans, de grondgedachte. In de praktijk hadden de moeilijkheden zich opgestapeld, en de presentatie van de honingjurk in het Spiral-gebouw in Tokio had maanden werk vereist, het samenstellen van een klein gespecialiseerd team dat zich uitsluitend aan het ontwikkelen van het honingjurkproject had gewijd.”

 

Jean-Philippe Toussaint (Brussel, 29 november 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e november ook mijn blog van 29 november 2018 en eveneens mijn blog van 29 november 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Erwin Mortier, Nicole Brossard

De Vlaamse dichter en schrijver Erwin Mortier werd geboren in Nevele op 28 november 1965. Zie ook alle tags voor Erwin Mortier op dit blog.

 

Confessiones

Ik beken, in tijden van glasbraak en stormschade lees ik,
en zou vrede in alle kieren heersen

dan nog zou ik lezen,

om de dood en zijn ontreddering, uit weemoed
en wegens onzalige liefdes, en ook van de dorst

naar gods verheven onwaarschijnlijkheid.

Ik beken, al het geschrevene lees ik alsof de inkt
waarin het geschreven staat nog nat is,

en ook beken ik dat er geen heden bestaat
wanneer ik lees, noch een verleden,

want daar is maar één tijd in het lezen:
de eeuwig onontgonnen millennia

van wat mogelijk was.

Ik beken, ik hecht een naïef geloof aan de Parnassus,
die veeltalig krijsende meeuwenwolk

op de al te smalle richels
van een verticale rotswand,

en grif geef ik toe dat ik geen andere vooroudercultus
belijd dan de poëzie: het dode koraal,

de papieren draaikolk waarin ontvleesde stemmen slapen.

Ik beken, altijd vertrouw ik op mijn onvermogen
ooit te begrijpen wat ik lees, en dat ik, al lezende,

alle openbaringen herspreek, verspreek,
omdat ik slechts in nesten van misverstand wil huiveren.

Aan dit alles bezondig ik me, willens en wetens
en herhaaldelijk.

En ik beken dat ik mijn herkomst traceer
tot in de puinen van de ziggoerat, tot het stof

van de gevallen hangende tuinen.

Schaamteloos belijd ik mijn geloof
in het offer van de taal, dat klamme brood,

om onzentwille.

Want als zij niet open stonden,

de woorden, tochtig onvolkomen, enkel
vrijend met zichzelf, indien zij niet

vatbaar bleken voor infectie, virulentie, incantatie,
als zij niet wankelden van verval en verwachting,

hoe zouden wij
ons zalven met geschiedenis?

 

Driftwiegeliedje

Dit is het uur van het praatzieke dier,
van de spotvogellach en de kaketoe
in de kop, en van de koekoeksklok die

ratelt en rammelt.

Dit is het uur van de kangoeroe en de spring-
veren aap in mijn takken, en ook van de ring-
staartlemuur en de brulkikker die

blaat en brabbelt.

O wieg mij schipbreuk, slaap me
de spuigaten uit. Zing zacht in mijn zanikend
glas het lied

van de slierende vinger.

 

Erwin Mortier (Nevele, 28 november 1965)

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

 

Stad met zijn naam

een enkel neongehuil
duizenden tokens en voorbijgangers
toeschouwers van circus en toeval
levend gevild door hartstocht
de woestijn zo mooi en zo rood
Las Vegas zijn dobbelstenen en roulette lakens
zijn Eiffeltoren, zijn gondels, deze hemel van Venetië
zo blauw, zo fake
eetbaar bloemblad weergegeven als het omgekeerde van vrijheid
strip van de toekomst, marketingtoezicht

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e november ook mijn blog van 28 november 2022 en ook mijn blog van 28 november 2020 en eveneens mijn blog van 28 november 2018 en eveneens mijn blog van 28 november 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Booker Prize voor Paul Lynch

Booker Prize voor Paul Lynch

De Ierse schrijver die Paul Lynch ontvangt de Booker Prize voor zijn dystopische roman ‘Prophet Song’. Paul Lynch werd geboren op 9 mei 1977 in Limerick in het zuidwesten van Ierland. Zie ook alle tags voor Paul Lynch op dit blog.

Uit: Prophet Song

“The night has come and she has not heard the knocking, standing at the window looking out onto the garden. How the dark gathers without sound the cherry trees. It gathers the last of the leaves and the leaves do not resist the dark but accept the dark in whisper. Tired now, the day almost behind her, all that still has to be done before bed and the children settled in the living room, this feeling of rest for a moment by the glass. Watching the darkening garden and the wish to be at one with this darkness, to step outside and lie down with it, to lie with the fallen leaves and let the night pass over, to wake then with the dawn and rise renewed with the morning come. But the knocking. She hears it pass into thought, the sharp, insistent rapping, each knock possessed so fully of the knocker she begins to frown. Then Bailey too is knocking on the glass door to the kitchen, he calls out to her, Mam, pointing to the hallway without lifting his eyes from the screen. Eilish finds her body moving towards the hall with the baby in her arms, she opens the front door and two men are standing before the porch glass almost faceless in the dark. She turns on the porch light and the men are known in an instant from how they are stood, the night-cold air suspiring it seems as she slides open the patio door, the suburban quiet, the rain falling almost unspoken onto St Laurence Street, upon the black car parked in front of the house. How the men seem to carry the feeling of the night. She watches them from within her own protective feeling, the young man on the left is asking if her husband is home and there is something in the way he looks at her, the remote yet scrutinising eyes that make it seem as though he is trying to seize hold of something within her. In a blink she has sought up and down the street, seeing a lone walker with a dog under an umbrella, the willows nodding to the rain, the strobings of a large TV screen in the Zajacs’ house across the street. She checks herself then, almost laughing, this universal reflex of guilt when the police call to your door. Ben begins to squirm in her arms and the older plainclothesman to her right is watching the child, his face seems to soften and so she addresses herself to him. She knows he too is a father, such things are always known, that other fellow is much too young, too neat and hard-boned, she begins to speak aware of a sudden falter in her voice. He will be home soon, in an hour or so, would you like me to give him a ring? No, that will not be necessary, Mrs Stack, when he comes home could you tell him to call us at his earliest convenience, this is my card. Please call me Eilish, is it something I can help you with? No, I’m afraid not, Mrs Stack, this is a matter for your husband. The older plainclothesman is smiling fully at the child and she watches for a moment the wrinkles about the mouth, it is a face put out by solemnity, the wrong face for the job.”

 

Paul Lynch (Limerick, 9 mei 1977)

Navid Kermani, Nicole Brossard

De Duits-Iraanse schrijver en islamist Navid Kermani werd geboren op 27 november 1967 in Siegen. Zie ook alle tags voor Navid Kermani op dit blog.

Uit: Jeder soll von da, wo er ist, einen Schritt näher kommen

„Manche sagen: Das Leben ist, was es ist, das Ergebnis von chemischen, atomaren und genetischen Prozessen, sozusagen ein Supercomputer, der sich durch Trial and Error von selbst immer weiterentwickelt, durch Versuch und Irrtum, Auslese und Anpassung, Ursache und Wirkung. Opa gab dann stets zu bedenken, dass irgendwer diesen Computer, der alles in Gang setzt, doch gebaut und programmiert haben müsse. Und wenn die anderen beharrten: Nein, es gebe niemanden, der das Leben baut und programmiert, das entstehe von selbst und verschwinde auch wieder wie ein Tropfen Wasser, der verdampft und sich in Luft auflöst – dann sagte Opa immer: Etwas, das ist, kann nicht einfach nichts werden, weder ein Tropfen Wasser noch der Mensch oder überhaupt unsere Existenz. Und er behauptete sogar, dass die Vorstellung, etwas könne zu nichts werden, für Kinder beinah denkunmöglich sei. Und weißt du was? Ich glaube, Opa hatte sogar recht.
Es ist doch interessant, dass Kinder, wenn ich mich nicht täusche, so gut wie nie am Sinn des Lebens zweifeln, auch gar nicht groß darüber grübeln, Erwachsene hingegen sehr wohl. Oh ja, und wie sie zweifeln und grübeln! Also muss zwischen dem Kindsein und dem Erwachsen-sein etwas unseren Glauben erschüttern, dass alles schon seine Ordnung habe. Versuch dich selbst zu erinnern: Hast du früher, als du noch klein warst, etwa viel über den Tod nachgedacht? Doch wohl eher nicht. Du wusstest zwar, dass wir alle sterben, aber es hat dich nicht beschäftigt; es kam dir vor, als würde das Leben schon irgendwie weitergehen. Angst hattest du schon mal gar nicht, im Gegenteil: Für dich war es das Natürlichste der Welt, wenn ich vom Jenseits sprach, vom Himmel, von Engeln und vom ewigen Leben. Du konntest dir einfach nicht vorstellen, dass etwas, was ist, plötzlich nicht mehr sein soll, von einem auf den anderen Atemzug.
Erst jetzt, da dein eigener Opa gestorben ist und du auch älter geworden bist, immerhin schon zwölf, hast du den Tod von Angesicht zu Angesicht kennengelernt. Und du hast geweint am Grab. Du hast gemerkt, da stimmt etwas nicht, Opa ist jetzt weg, er wird dir nie mehr eine Geschichte erzählen, du wirst nie wieder im Sommer mit ihm ans Meer fahren. Vielleicht hast du zum ersten Mal darüber nachgedacht, dass du selbst einmal unter der Erde liegen wirst in so einem kalten, unwirtlichen Grab. Dass wir alle zu Staub werden, deine Mutter, dein Vater, deine Schwester. Und ich glaube, es ist unter anderem genau diese bewusste Begegnung mit dem Tod, die zwischen dem Kindsein und dem Erwachsensein geschieht. Es muss gar nicht unbedingt ein bestimmter Mensch sein, der stirbt; ich meine einfach die klare Einsicht, dass wir alle irgendwann nicht mehr da sein werden, niemand von uns.
Und zwei, drei oder spätestens vier Generationen nach uns auch niemand mehr, der sich an uns erinnert.“

 

Navid Kermani (Siegen, 27 november 1967)

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

 

Steden met hun naam

in de verte Praag, de brug de burcht
de tijd op de klokkentoren
de klokkentoren in de geschiedenis
de Joodse begraafplaats op de hoek
Skopje, Istanbul andere alfabetten
handel in uren en specerijen als een rivier
rode saffraan pulserend in de tijd

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e november ook mijn blog van 27 november 2021 en ook mijn blog van 27 november 2018 en eveneens mijn blog van 27 november 2017.

Dein König kommt in niedern Hüllen (Friedrich Rückert), Luisa Valenzuela, Nicole Brossard

 

 

Christus Koning-beeld voor de Sint-Josephkerk in Alkmaar

 

Dein König kommt in niedern Hüllen

Dein König kommt in niedern Hüllen,
ihn trägt der lastbarn Es’lin Füllen,
empfang ihn froh, Jerusalem!
Trag ihm entgegen Friedenspalmen,
bestreu den Pfad mit grünen Halmen;
so ist’s dem Herren angenehm.

O mächt’ger Herrscher ohne Heere,
gewalt’ger Kämpfer ohne Speere,
o Friedefürst von großer Macht!
Es wollen dir der Erde Herren
den Weg zu deinem Throne sperren,
doch du gewinnst ihn ohne Schlacht.

Dein Reich ist nicht von dieser Erden,
doch aller Erde Reiche werden
dem, das du gründest, untertan.
Bewaffnet mit des Glaubens Worten
zieht deine Schar nach allen Orten
der Welt hinaus und macht dir Bahn.

Und wo du kommst herangezogen,
da ebnen sich des Meeres Wogen,
es schweigt der Sturm, von dir bedroht.
Du kommst, dass auf empörter Erde
der neue Bund gestiftet werde,
und schlägst in Fessel Sünd und Tod.

O Herr von großer Huld und Treue,
o komme du auch jetzt aufs Neue
zu uns, die wir sind schwer verstört.
Not ist es, dass du selbst hienieden
kommst, zu erneuen deinen Frieden,
dagegen sich die Welt empört.

O lass dein Licht auf Erden siegen,
die Macht der Finsternis erliegen
und lösch der Zwietracht Glimmen aus,
dass wir, die Völker und die Thronen,
vereint als Brüder wieder wohnen
in deines großen Vaters Haus.

 

Friedrich Rückert (16 mei 1788 – 31 januari 1866)
De Heilig-Geist-Kirche in Schweinfurt, de geboorteplaats van Friedrich Rückert

 

De Argentijnse schrijfster Luisa Valenzuela werd geboren op 26 november 1938 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Valenzuela op dit blog.

Uit: Other Weapons (Vertaald door Deborah Bonner)

The Words
“She doesn’t find it the least bit surprising that she has no memory, that she feels completely devoid of recollections. She may not even realize that she’s living in an absolute void. She is quite concerned( about: t: something else, about her capacity to find the right word for each thing and receive a cup of tea when she says I want (and that “I want” also disconcerts her, that act of willing) when she says I want a cup of tea. Martina attends to all her requests. And she knows that’s her name because Martina herself has told her so, repeating it over and over until she managed to • retain the name. As for herself, she’s been told she’s called Laura, but that’s also part of the haze in which her life drifts by.
There’s also the man: that one, him, the no-name she can call by any name that happens to cross her mind; they’re all just as effective, anyway, and when the guy’s around the house he answers even if she calls him Hugo, Sebastian, Ignacio, Alfredo or anything else. He seems to be around the house often enough to keep her calm, a little, stroking her shoulders and arms, in a progression not lacking in tenderness. Then there are the everyday objects: the ones called plate, bathroom, book, bed, cup, table, door. It’s exasperating, for example, to confront the one called door and try to figure out what to do. A locked door, yes, but there are the keys, on the ledge, within her reach, and the lock’s easy to open, her fascination with the beyond, which she can’t make up her mind to face. She, so-called Laura, is on this side of the so-called door, with its so-called locks and its so-called key begging her to cross the threshold. But she can’t; not yet. Facing the door, she thinks about it and realizes she can’t, although no one appears to care much. Suddenly the so-called door opens and the man we will now call Hector walks in, proving that he also has his set of so-called keys and uses them quite freely. If she stares at him when he walks in —it’s happened to so-called Laura before – she discovers that two other men arrive with Hector and stay outside the door, trying to look inconspicuous. She calls them One and Two, which sometimes gives her a sense of safety and other times makes a shudder run through her. Then she welcomes him knowing that One and Two are standing outside the apartment (apartment?) right outside the so-called door, maybe waiting or protecting him, and sometimes she can imagine that they’re with her and that they escort her, especially when he stares into her eyes as if he were weighing out the memory of old things about her which she doesn’t share in the least. Sometimes her head aches, and that pain is the only thing that really belongs to her and that she can communicate to the man. Then he gets worried, both hoping and fearing that she’ll remember something specific.”

 

Luisa Valenzuela (Buenos Aires, 26 november 1938)

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

 

Steden met hun doden

geen begraafplaatsen eigenlijk alleen de doden
woorden om niet te zeggen, geen voornamen, niemands naam
nog geen ongeluk, kleine voetstapjes die bevriezen
elk jaar loop ik door een nieuwe stad
met woorden, botten, haar, bril
ik loop met iemand die een boek heeft geschreven
“toen op zijn tenen wegging”*
om de horizon de dag na de horizon te vinden

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e november ook mijn blog van 26 november 2018 en eveneens mijn blog van 26 november 2017 deel 1 en eveneens deel 2.