Amy Waldman, Robert Creeley

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Amy Waldman werd geboren op 21 mei 1969 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Amy Waldman op dit blog.

Uit: De inzending (Vertaald door Thera Idema)

“De namen,’ zei Claire. Vat doen we nou met de namen?’ `Die zijn bedoeld als aandenken, niet als gebaar,’ zei de beeldhouwster. Bij Ariana’s woorden knikten de andere kunstenaars, de criticus en de twee openbare kunstsponsors die aan de eettafel zaten, allemaal onder haar betovering. Ze was de beroemdste van de juryleden, de dominerende figuur, Claires grootste probleem. Ariana had aan het hoofd van de tafel plaatsgenomen, alsof ze de vergadering voorzat. Vier maanden lang hadden ze hun beraadslagingen gevoerd aan een ronde tafel, waardoor ze allemaal gelijk waren. Die tafel stond in een kantoorruimte in het centrum, hoog boven de krater in de aarde, en daar hadden de andere juryleden steeds toegegeven aan de behoefte van de weduwe om met haar rug naar het raam te zitten, zodat de doodse grond beneden slechts een grijze vlek was als Claire naar haar stoel liep. Maar vanavond zat de jury aan de lange tafel in Gracie Mansion, de ambtswoning van de burgemeester van New York, om de laatste beraadslagingen te voeren. Ariana had zonder het te vragen en blijkbaar zonder scrupules de belangrijkste plaats ingenomen, waarmee ze aangaf dat ze van plan was zich te laten gelden. `Men verwacht de namen van de doden; dat is zelfs een eis die in het reglement is opgenomen,’ vervolgde ze. Voor zo’n heerszuchtige vrouw had ze een honingzoete stem. ‘Bij het juiste monument zijn het niet de namen die emoties opwekken.’
`Maar voor mij doen ze dat wel,’ zei Claire met strakke mond, terwijl ze enig behagen schepte in de neergeslagen ogen en schuldige blikken aan de tafel. Ze hadden natuurlijk allemaal iets verloren – het gevoel dat hun natie onkwetsbaar was, de meest herkenbare iconen van hun stad; misschien waren ze vrienden of bekenden kwijtgeraakt. Maar alleen zij had haar man verloren. Ze had er geen moeite mee om hen hier vanavond nog eens aan te herinneren, nu ze op het punt stonden hun keuze voor het monument te maken. ze hadden vijfduizend anonieme inzendingen weten terug te brengen tot twee. Dat laatste snoeiwerk had eenvoudig moeten zijn. Maar na drie uur delibereren, twee stemrondes en te veel glazen wijn uit de privévoorraad van de burgemeester was de conversatie rauw en kortaf geworden en vervielen ze in herhalingen.”
 


Amy Waldman (Los Angeles, 21 mei 1969)

 

De Amerikaanse dichter Robert Creeley werd geboren op 21 mei 1926 in Arlington, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Robert Creeley op dit blog.

 

Niet nog eens

Soms maakt het mij verlegen,
de terugkeer van dat voornaamwoord
dat in twijfel trekt, of liever op
de voorgrond plaatst: mijn eigen gezicht.

Natuurlijk voel ik me
verlegen, wat anders?
Zoals bij de kelner met het blad waarop
(alleen) zijn eigen handen rusten.

Altijd –
zondagmaandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdag
zaterdag –
waar ik ook kijk,
ik ben er.

Het waren een bries en een schelp
die Venus brachten –
maar ik kan hier zijn
zonder ergens heen te gaan.

Dus tot ziens,
tot we elkaar weer treffen,
en als je komt, loop maar binnen.
Ik ben het.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 


Robert Creeley (21 mei 1926 – 30 maart 2005)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e mei ook mijn blog van 21 mei 2021 en ook mijn blog van 21 mei 2020 en eveneens mijn blog van 21 mei 2019 en ook mijn blog van 21 mei 2018.

Libris Literatuur Prijs 2025 voor Safae el Khannoussi

Libris Literatuur Prijs 2025 voor Safae el Khannoussi

De Nederlandse schrijfster Safae el Khannoussi heeft maandag de Libris Literatuur Prijs gekregen voor haar roman “Oroppa”. Safae el Khannoussi werd geboren in Tanger, Marokko, in 1994. “Oroppa” stond in 2024  op elk eindejaarslijstje van zo’n beetje elk medium. De Volkskrant benoemde “Oroppa” zelfs tot hét boek van het jaar, en riep El Khannoussi uit tot talent van 2024. Zie ook alle tags voor Safae el Khannoussi op dit blog.

Uit: Oroppa

“Maar daarvoor was dokter Mehdi niet geroepen. Dat gehoest, zo hevig dat je je afvroeg hoe het kon dat het resterende longetje niet al lang was geknapt, dat begrepen ze wel, maar waarom toch al dat gegil, dokter. Hierop merkte dokter Mehdi droogjes op dat hij geen psychotherapeut was. Maar kon hij dan geen enkele verklaring bedenken? Hierop had de dokter een onbehouwen grap gemaakt. Hij zei: ‘Zoals een ezel balkt als-ie de duivel langs ziet lopen, zo schreeuwt mevrouw wanneer de dood zich over haar buigt.’
Het kind had met stomheid geslagen naar dokter Mehdi geluisterd.
Sindsdien zat de dood met gekruiste benen op de stoel naast het ziekbed, kamde hij de haren uit het hoofd van de zieke, schuurde nog wat kleur uit haar gezicht, en fluisterde haar met zijn trieste doodsgrijns angstaanjagende nachtmerries in het oor.
Dokter Mehdi had ook nog gezegd dat mevrouw rust moest hebben, zodat ze vredig heen kon gaan. Maar Meryem, die de opdracht had gekregen de zieke te verzorgen, bleef het een goed idee vinden om haar uit bed te tillen en in bad te stoppen, en ’s ochtends, na het ontbijt, zette ze de vrouw op een stoel op het balkon, ging naast haar zitten roken en ze durfde te zweren dat bij het opsteken van de sigaret de oogleden van de vrouw trilden en haar mond een klein beetje openging.
Voorzichtig liep het kind naar het bed. De ogen van de vrouw, kalm en glinsterend, zochten het plafond af, zweefden naar de balkondeuren, en terug naar het plafond, bleven op de deuropening rusten, keerden terug, en streken, tussen een paar moeizame ademhalingen door, neer op de kruin van het meisje, kropen over haar gezicht en bleven ter hoogte van haar borstkas hangen.
‘Godverdomme,’ zei de vrouw.
Het klonk alsof je een nest jonge kraaien in een versnipperaar gooide.
Salomé Abergel was zonder enig bezwaar zo de dood ingegleden, als de dood haar, na eerst weifelend op haar te hebben gekauwd, niet weer terug had gespuugd – dat wil zeggen, terug het leven in. Vreemde manier om wakker te worden, dacht Salomé, al waren er gekkere manieren, zoals laatst, toen ze in de felle zon op het balkon ontwaakte naast een vrouw die met gesloten ogen zat te roken. Ze had toen geveinsd te slapen, maar ze was de hele tijd wakker, totdat ze weer in bed was gelegd en afgleed naar troebele wateren.”

 


Safae el Khannoussi (Tanger, 1994)

Tommy Wieringa, Robert Creeley

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

Uit: Nirwana

“Na jaren van onbruik wordt er in de zomer van 1990 bijna elke dag gezwommen in het zwembad tussen de villa en de bosrand. De hittegolf die eind juli begon en tien dagen duurde is voorbij; het is nog altijd erg warm. Op de bodem van het bad scherpt een jongen opnieuw zijn onderwaterrecord aan. In juni is hij veertien geworden. Het wrede seizoen. Wanneer hij zich buiten adem op de tegelvloer afzet en naar de oppervlakte schiet, is het alsof hij zal sterven, maar dat is pas over achtenvijftig jaar, op ditzelfde landgoed, in een ander jaargetijde en onder omstandigheden die het best paradoxaal genoemd kunnen worden. Nu leeft hij, de jongen Hugo Adema, en hoe: happend naar lucht breekt hij door de waterspiegel. Hij zwemt naar de rand en hijst zich erop. Zijn hart dreunt, zijn schouderbladen steken scherp uit wanneer hij bij de badhokken een handdoek rond zijn middel slaat. Hij is mager en zo bruin als een eekhoorn, een en al knoken en huid. Sinds kort kruipt er een potloodstreepje haar vanuit zijn zwembroek naar zijn navel. Het spoor van zijn natte voetstappen vervliegt vlug op de warme stenen. De gedachten van de jongen zijn bij zijn nieuwe record van één minuut achtentwintig, maar voor het overige overal en nergens. In De Telegraaf van zijn grootvader leest hij over de val van de Muur, de aanstaande hereniging van de beide Duitslanden en de Golfoorlog die eerder die maand is uitgebroken, maar zijn eigen beslommeringen schijnen onvergelijkelijk veel groter. De toekomst is een duisternis, sinds hij bij zijn grootouders is ondergebracht. De eeuwige ruzies en vechtpartijen met zijn broer zijn zo uit de hand gelopen dat ze elke nieuwe au pak binnen de kortste keren aan de rand van een zenuwinzinking brengen. Dit, moeten zijn ouders hebben gedacht, is een eenvoudige, elegante oplossing zo: hij hier op het Wassenaarse landgoed van zijn grootouders en zijn tweelingbroer thuis aan de Groot Haesebroekseweg, hemelsbreed nog geen twee kilometer bij elkaar vandaan, maar de verwijdering is compleet. Er is geen einddatum vastgesteld, zodat zijn excommunicatie zich tot in het oneindige uitstrekt, en er is ook geen sprake van dat ze zullen ruilen op een dag, zodat hij terug naar huis kan en zijn broer hier wordt geparkeerd, waardoor hij zich daadwerkelijk verbannen voelt, de ongewenste van de twee. Hij mist de honden. Ondraaglijk traag zijn de zomerdagen met alleen twee bejaarden en een kokkin om zich heen, al past het woord ‘bejaarde’ misschien niet zo erg bij zijn opgedofte grootmoeder of de gestrengheid van zijn grootvader.”

 


Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)

 

De Amerikaanse dichter Robert Creeley werd geboren op 21 mei 1926 in Arlington, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Robert Creeley op dit blog.

 

Het raam

Positie is waar je
hem neerzet, waar hij
bestaat, heb je, bij voorbeeld,

die grote tank daar, die
zilveren, met de witte kerk
erlangs, zomaar

opgelicht, en met welk
doel? Hoe zwaar
is de langzame

wereld waarin
alles op z’n plaats
staat. Een man

loopt voorbij, een
auto naast hem op
het neergevallen

wegdek, een blad van
een gele kleur staat
op het punt te

vallen. Alles
valt op z’n
plaats. Mijn

gezicht voelt zwaar
van al dat kijken. Ik kan
mijn oog voelen breken.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 


Robert Creeley (21 mei 1926 – 30 maart 2005)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2023 en ook mijn blog van 20 mei 2020 en eveneens mijn blog van 20 mei 2019.

Constantin Göttfert, Robert Creeley

De Oostenrijkse dichter en schrijver Constantin Göttfert werd op 19 mei 1979 in Wenen geboren. Zie ook alle tags voor Constantin Göttfert op dit blog.

Uit: In den Wänden

„Zwei Nächte verbrachte ich bei meinem Vater. Du denkst an Berge, wenn du an Österreich denkst, du erinnerst dich an die Luft, die du auf einer deiner Reisen in die Lunge gezogen hast. Vielleicht denkst du daran, wie der Schnee unter deinen Schiern knarzt, oder an Seilbahnen, die über dicht bewaldeten Hängen schaukeln; in Wahrheit jedoch ist das, was ich meine Heimat nenne, eine flachgedrückte Ebene.
Kein Fremder ist jemals an diesem Ort dem Zug entstiegen. Du wärest der erste. Und würdest du dann an der Eingangstür meines Vaterhauses stehen und dich noch einmal zurückwenden, so ginge dein Auge über eine unendliche Fläche aus Feldern und brachliegendem Land, und nichts finge deinen Blick auf, keine Erhebung, kein Wald, nicht die Lichter einer Stadt. Nur die Felder der Sonnenblumen würdest du sehen, die bis an den Horizont reichen, deren Köpfe so schwer sind, dass sie sich kaum bewegen, wenn der Wind an ihnen reißt, und die Stimmen der Kinder hören, die aus der Schule am Ende der Straße kommen; immer noch laufen sie durch dieselben Tore, durch die auch ich gelaufen bin, immer noch lachen sie, stellen sich ein Bein, stecken sich Sonnenblumenkerne zwischen die Zähne und treten sich mit den Spitzen ihrer Schuhe gegen die Schienbeine.
Eben dort, am Rande der Sonnenblumenfelder, stand ich und wartete, bis die Stimmen verstummt waren. In der plötzlichen Stille hörte ich, wie eine leere Medikamentendose über die ­Gitterstäbe eines Kanaldeckels rollte. Der Wind musste sie aus dem Mülleimer vor der Haustür gerissen haben. Sie hatte sich zwischen den Gitterstäben verfangen, schaukelte dort hin und her, bis sie plötzlich frei kam und vom Wind an der Gehsteigkante hinabgetrieben wurde. Es dauerte viel zu lange, bis ich den richtigen Schlüssel fand, und als ich das Haus meines Vaters betrat, war meine Hand, die den Koffer vom Bahnhof bis hierher getragen hatte, unendlich müde geworden.
Mein Vater ist krank, weißt du, aber nicht das ist es, was mich wach hält. Es sind seine Schritte. Sie wecken mich, wenn er nachts im Haus umherirrt, wenn er schlaflos die Treppen neben meinem Zimmer auf- und absteigt. Mit seinen schweren Füßen nimmt er mir den Schlaf. Ich höre, wie er stehen bleibt, wie er atmet. An der obersten Treppenstufe steht er dann, und das Pfeifen seiner Lunge erscheint mir plötzlich so nahe, als wäre nicht er, sondern ich selbst der Keuchende. Im dunklen Zimmer starre ich auf die geschlossene Tür und höre die Schritte. Er geht ins Wohnzimmer.“

 


Constantin Göttfert (Wenen, 19 mei 1979)

 

De Amerikaanse dichter Robert Creeley werd geboren op 21 mei 1926 in Arlington, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Robert Creeley op dit blog.

 

Stoute jongen

Als hij thuiskomt met een walvis
lacht ze en zegt, dat bestaat niet.

En als hij de honderdduizend heeft gewonnen
zal ze zeggen, waar was je vannacht?

Waar ben je nu, trouwens? Moet ik
altijd (zegt ze) naar je blijven

uitkijken? Ze zegt, als ik dacht
dat het zou helpen dan zou ik

je neerknallen, idioot
die je bent. Dan schikt ze

haar haar, en wacht
op Uncle Jims gegrilde, volvette, ongeëvenaarde

walvislapjes.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 


Robert Creeley (21 mei 1926 – 30 maart 2005)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e mei ook mijn blog van 19 mei 2023 en ook mijn blog van 19 mei 2022 en ook mijn blog van 19 mei 2020 en eveneens mijn blog van 19 mei 2019 en ook mijn blog van 19 mei 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Yi Mun-yol, Markus Breidenich

De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Zie ook alle tags voor Yi Mun-yol op dit blog.

Uit: The Old Hatter (Vertaald door Brother Anthony van Taizé)

“The first encounter between our clan’s urchins and the horsehair-hat maker, Top’yo”g, took place one summer on a market day toward the end of my childhood. To be sure, his modest hat shop had stood there for as long as we could remember, but we no more noticed it than the pebbles on the shores of our creek or the grass in the shade of our valley. However, we happened to discover that horsehair, being strong and nearly transparent, was excellent for hanging bait in a squirrel trap or making cicada nets. After this momentous discovery, we would go to his shop almost every market day for horsehair. For children without money like us–it was before Korean parents gave their children regular allowances–the only way to get what we needed was to steal. In the childish parlance of the day, we “snatched” it.
Of course, old man Top’yo”g didn’t just put himself at our mercy. But we were tireless, and having neither toys nor recreational facilities, we needed horsehair badly. Old man Top’yo”g was bound to be defeated by our brilliant tactics.
On days when the old man tried to drive us away, believing he had safely hidden his horsehair, we took more of it than was necessary. Our tactic was to start a conversation with him on topics like “the day Venerable Hahoe came back without his topknot.” He was sure to get excited and hotly denounce the impious act of the late clan elder, failing to notice what was going on around him. Meanwhile, our commandos circled around to the back of the shop and snatched some horsehair. It took us a decade to understand why the anecdote so excited and infuriated the old man, but we were clever enough to use the circumstance to our advantage.
Even on days when the old man generously handed each of us horsehair not good enough for him but quite usable for us, he would still lose good horsehair, though in somewhat smaller quantity. On such days we would effusively express our gratitude and insist on helping him, blowing on the glue stove until the shop floor was covered with white ash or scrawling with our crayons on his ridiculously small and humble signboard, which said “Horsehair hats and headbands for sale. Repairs also done.” He would then scowl at us and click his tongue in disapproval, but always ended up handing out superior grade hair.”

 


Yi Mun-yol (Yongyang, 18 mei 1948)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Thermostatisch I

Wij radiatoren. Dragen sporen
van olie in de poriën. Binnenkort verlichten
luchtbevochtigers de droogtijd.
Adderhuid, die in de Namib over het
zand jaagt. Ongetwijfeld stormachtig ook
wij stropen de vacht van een zebra.
Dit retro-uiterlijk tussen de ribben.
Gepiep en geritsel in de wind.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2022 en ook mijn blog van 18 mei 2020 en eveneens mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Lars Gustafsson, Markus Breidenich

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

Een verhaal uit Rusland
(Metaroman)

Er bestaan van die wat grotere woonblokken,
waar de verhouding tussen huizen en ramen niet klopt.
Resultaat: een onverdraaglijk staren.
Wat daar zo staart zijn ramen!

Een schrale heer, op bezoek m een of ander departement,
laat een grofgebreide handschoen op een stoel liggen. Hij gaat zijns weegs.

De handschoen wordt gevonden door Y. Het is bitterkoud. Hij trekt hem aan.
Hij wordt abusievelijk voor Z. gehouden en raakt zo in moeilijkheden.

En wij betreden de oerwouden van de europese beschaving!
Tragedies, persoonsverwisselingen, elegante feesten! Nauwkeurig bekeken,
welk een zeldzaam patroon weven onze lotsbestemmingen niet:
Monsieur A…. eenzaam,
‘Parmi les proses écrasés de sa jeunesse’.

Maar buiten alle proza’s is het volkomen stil, een winternacht.
Onderzoek de geschiedenis nauwkeurig: zij had er net zo goed niet kunnen zijn,
de geschiedenis: vorsten, opstanden, verhalen. Duisternis.
Bitter koud, glashelder maanlicht en zelfs geen sledespoor!

Wat daar zo staart zijn ramen!

 

Inscriptie op een steen

‘Ik word in steen veranderd en mijn pijn blijft duren.’
Vertalen. Maar in welke taal? En hoe?

Men vraagt mij te vertalen. Het vraagt om een vertaling,
alsof het niet reeds geschreven stond. Bestaan er andere woorden?

Zo is alles reeds geschreven. En in hetzelfde schrift.

 

Over de zachtste geluiden

Er rust een toon in grote orgels,
de tweeëndertigvoetige bas, kontrafagot

geweldig trillende luchtpilaar, najaar,
wanneer het water in de bronnen stijgt

het ondergrondse net van bronnen en van stromen.
En dat meer uit verdriet dan uit geluid bestaat.

Aan die onderste grens waar de muziek ophoudt
wil iets anders beginnen,

meer lichaam dan geluid, lichaam en duisternis,
en najaar waarin de bronnen stijgen,

maar aangezien het onderaards is,
onder de muziek, onder de weeklacht

wil het niet beginnen, begint het niet,
en bestaat aldus ook niet.

Nu is het dichterbij, nu is het duidelijk!
Nu valt het zo meteen in de hele streek te horen.

 

Vertaald door J. Bernlef

 


Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Uit de geschriften van de stenen

Over de ondergang wist ik weinig.
Op het betreffende tijdstip
ging ik wandelen met katers. Niets
aan hun gedrag was ongewoon.
Er viel alleen maar regen.

Dat de dagen weer langer zouden worden,
las ik af van de positie van de zon tussen
de rotsen. Eenmaal
viel het eerste licht op het slaapkamertafeltje.
De ochtend begon geheimzinnig, zonder enige ophef.
Gewoon het gebruikelijke schouwspel van de lucht. Merels
bleven onopgemerkt.

De ingewanden van mijn kanarie
voorspelden niet veel goeds. Vanuit de kelder
kropen maden over mijn hand, die ik
ontving als vrienden. Zij waren
de voortekenen van de asterplaag,
Beproevingen tussen huizen,
Tuinen en bermen. Al lang
vlogen boven mijn hoofd grijze ganzen
aan de touwtjes, en op hey ritme
van hun vleugelslagen bewoog ik mij.
Wat leek op een Sint-Vitusdans of
meanderend leven, was een uitdrukking
van mijn inflatoire bezorgdheid.

Langs de junihemel
volgde de komeet zijn baan. Ik
beschouwde laatste dingen. Ontelbare bloemen
stonden in propvolle vazen. Later
pakte ik inkt en ganzenveer.
Alles kwam plotseling,
terwijl de katten miauwden.

Toen de zon verdween,
was ik negentien, de aarde grijsgroen.
Op de puimstenen liet ik mijn naam en adres achter. 

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e mei ook mijn blog van 17 mei 2021 en eveneens mijn blog van 17 mei 2018 en ook mijn blog van 17 mei 2015 deel 2.

Paul Gellings, Adrienne Rich

De Nederlandse dichter en vertaler Paul Johann Gellings werd geboren in Amsterdam op 16 mei 1953. Zie ook alle tags voor Paul Gellings op dit blog.

 

 DE PEPERBUS SPREEKT

De dichter van de stad kijkt uit zijn zolderraam.
Dat doet hij iedere ochtend en bijna iedere avond.
Hij zoekt een tel en ziet mij in de verte staan.

Even luistert hij naar het spelen van de beiaardier
en droomt mij op de voorplecht van een stenen schip
dat onverstoorbaar meevaart met de aarde hier.

In de romp valt soms de zon door glas in lood,
soms trillen kaarsenvlammen in het halfdonker,
gebeden, vragen over het leven en de dood.

Alleen ieder antwoord gaat in raadselen gehuld,
nieuwe geheimen, een wolk, zoals die bronzen
nevel waar ons carillon de stad mee vult.

Wie ben ik toch? Voor late reizigers een baken,
tot na de laatste trein wacht ik hier goudgehelmd,
vuurtoren die uitkijkt op een zee van daken.

Zo ben ik bij daglicht ook een gids voor iedereen.
Voor wie mij kent is het onmogelijk verdwalen.
Opeens weet je het weer: daar moet je heen.

De dichter van de stad kijkt uit zijn dakkapel.
Hij heeft me laten spreken – maar de beiaard
is de echte stem waarmee ik mijn verhaal vertel.

 

IMPRESSION DU MATIN – Oscar Wilde

De nachtelijke Theems van blauw en goud
Maakte zich in grijze ochtend Mooi;
Een schuit met okerkleurig hooi
Verliet de kaai: en kil en koud

Schoof de gele mist daar ineens
Over de bruggen, tot overal
Gevels schaduw werden en de St. Paul
luchtbelvormig in de stad verrees.

Toen weerklonk er ook de ademstoot
Van het ontwaken; de straten vol
Met boerenkarren: en een vogel
Bevloog een blinkend dak en floot.

Maar een vrouw vaalbleek en alleen,
Gekust door zon op fletse haren,
Stond nog in de gloed van een lantaarn,
Haar mond een vlam, haar hart een steen.

 

Zuid-Holland

Er is een spiegel
onder het drassige
land geschoven.

Rimpelloze sloten vol
van snijdend licht.
Een eend breekt het

water en laat
een schervenspoor
onder zijn vlucht.

Was ik de zon, even
was ik zeer verward.

 


Paul Gellings (Amsterdam, 16 mei 1953)

 

De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd 16 mei 1929 geboren te Baltimore. Zie ook alle tags voor Adrienne Rich op dit blog.

 

WAT ZIJN DIT VOOR TIJDEN

Er is een plek tussen twee bomengroepen waar het gras tegen de heuvel groeit
en de oude revolutionary road in schaduwen uiteenvalt
bij een bedehuis dat in de steek gelaten werd door de vervolgden
die verdwenen in die schaduwen.

Ik liep daar paddenstoelen plukkend op de rand van wees, maar vergis je niet
dit is geen Russisch vers, dit is niet ergens anders dan hier,
ons land dat zijn eigen waarheid en ontzetting nadert,
zijn eigen vorm van mensen doen verdwijnen.

Ik ga je niet vertellen waar die plek is, waar het donkere netwerk van het woud
met de discrete lichtstrook samenvalt –
spookachtig kruispunt, paradijs van bladaarde:
ik weet al wie het kopen wil, verkopen, doen verdwijnen.

En ik ga je niet vertellen waar het is, waarom vertel ik je
dus iets? Omdat je nog steeds luistert, omdat in dit soort tijden,
wil ik je hoe dan ook doen luisteren, het nodig is
te praten over bomen.

 

Vertaald door Antjie Krog

 


Adrienne Rich (16 mei 1929 – 27 maart 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e mei ook mijn blog van 16 mei 2019 en ook mijn blog van 16 mei 2018.

Judith Hermann, Adrienne Rich

De Duitse schrijfster Judith Hermann werd geboren op 15 mei 1970 in Berlijn-Tempelhof. Zie ook alle tags voor Judith Hermann op dit blog.

Uit: Lettipark

„Am Morgen waren die Kohlen gekommen. Wir waren früh aufgestanden und hatten das letzte Holz in den Ofen gelegt, wir hatten mit den Händen in den Jackentaschen frierend vorm Haus auf der Straße im Morgennebel gestanden und unseren weißen Atemwolken zugesehen. Die Kohlen kamen pünktlich, wir hatten den Kipper durch die schmale Gasse zwischen der Scheune und dem Traktorschuppen gewinkt, so weit wie möglich ran an den Stall, in dem schon seit Jahren kein Tier mehr gewesen ist. Die Briketts waren aufs Wintergras geprasselt, ein großer Haufen, gute Kohlen, kaum Bruch dabei, und der silbrige Kohlenstaub war in die Luft gestiegen.
Wir hatten den Vormittag damit verbracht, die Kohlen von der Wiese in den Stall zu schippen. Sieben Tonnen Kohle, wir hatten Schaufeln und Forken, und wir bildeten anfangs eine Kette, aber dann schien das sinnlos zu sein, und jeder arbeitete für sich alleine weiter. Der Nebel löste sich auf, und die Sonne kam raus, in den kahlen Ästen der Sträucher ließen sich vorsichtige Vögel sehen. Gegen Mittag machten wir eine Pause. Wir kochten Kaffee und setzten uns auf die Schwelle der Stalltür, die von den Schritten der Leute, die vor Jahrzehnten nach ihren Tieren gesehen hatten, ganz abgetreten war. Wir tranken den Kaffee und sprachen darüber, wie lange dieser Vorrat an Kohlen reichen würde. Sieben Tonnen – sieben Winter?
Wir sagten, kommt auf den Winter an, und wir erinnerten uns an den letzten, der unwirklich kalt und lange gewesen war, ein Eiswinter mit Schnee bis in den Mai hinein. Wir verglichen den jetzigen mit den vergangenen Wintern, und wir sprachen über mögliche Anzeichen, die Borke der Bäume war in diesem Jahr besonders dick, und es hatte mehr Nüsse gegeben als in den Jahren zuvor, wir sagten, vielleicht würde dieser Winter noch kälter werden als der letzte. Aber mit diesem Vorrat an Kohlen konnte uns nichts passieren. Mit sieben Tonnen Kohlen im Stall waren wir in Sicherheit.
Wir hatten den Kaffee ausgetrunken und den Kaffeesatz ins Gras geschüttet. Wir saßen noch einen Moment auf der Schwelle, die Arbeit war fast getan, es lagen nicht mehr viele Kohlen draußen, nur noch ein Halbkreis, wie ein Wall um uns herum. Durch das Tor zur Straße, das wir hinter dem Kipper noch nicht geschlossen hatten, kam Vincent mit dem Rad auf den Hof gefahren. Vincent war vier Jahre alt, soweit wir wussten, wurde er bald fünf.“

 


Judith Hermann (Berlijn-Tempelhof, 15 mei 1970)

 

De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd 16 mei 1929 geboren te Baltimore. Zie ook alle tags voor Adrienne Rich op dit blog.

 

Laatste inzichten

Het zal niet eenvoudig zijn, het zal niet lang duren
Het zal weinig tijd kosten, het zal al je gedachten in beslag nemen
Het zal je hele hart in beslag nemen, het zal je hele adem in beslag nemen
Het zal kort zijn, het zal niet eenvoudig zijn

Het zal je tussen de ribben raken, het zal je hele hart in beslag nemen
Het zal niet lang duren, het zal al je gedachten in beslag nemen
Zoals een stad bezet is, zoals een bed bezet is
Het zal je vlees nemen, het zal niet eenvoudig zijn

Je komt in ons die jou niet kunnen weerstaan
Je komt in ons die jou nooit wilden weerstaan
Je neemt delen van ons mee naar plaatsen die nooit gepland zijn
Je gaat ver weg met stukjes van ons leven

Het zal kort zijn, het zal je hele adem in beslag nemen
Het zal niet eenvoudig zijn, het zal je wil worden

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Adrienne Rich (16 mei 1929 – 27 maart 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e mei ook mijn blog van 15 mei 2024 en ook mijn blog van 15 mei 2022 en ook mijn blog van 15 mei 2021 en eveneens  mijn blog van 15 mei 2019 en ook mijn blog van 15 mei 2018 en ook mijn blog van 15 mei 2017 en ook mijn blog van 15 mei 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Jo Gisekin, Kathleen Jamie

De Vlaamse dichteres Jo Gisekin werd geboren in Gent op 14 mei 1942. Zie ook alle tags voor Jo Gisekin op dit blog.

 

IJsvogels

Onverkaveld ligt het ijs zilverspiegel gladgeveegd
diafaan het licht of eerder rozig kristallijn

en zij
gloeiend op weg naar dagelijkse rituelen het
gewicht van de vorst onder de arm de ijsstoel
gekanteld op de heup

superieur zoveel blote Leie na spel en huidzeer

hoe voorspelbaar nu de stilte snijdend als vers
gebroken geluk met niets om het lijf dan vrieskou
en een wind die klappertandt in de glooiing van het
vergezicht

ijsvogels met de hartslag van stoeiende veulens
hadden hun sporen in de verglazing geëtst, nu
ternauwernood zichtbaar dit schilferig patroon
smeltensgereed en zonder mededogen

duisternis tot in de ochtend met schots
en scheef nieuwe breuklijnen op glad ijs.

 

Treurnis

De dag vertraagt. Gedragen door paarden
mijn lichaam:
niets dan een wezenloos huis
waaruit het licht wordt geweerd.

Ik denk: ben ik de regen die met gesloten vingers
de nacht doorploegt
of een aftands orgel
snakkend naar zijn ultiem gedicht.

Je kan het nauwelijks weten
in bergen van verscheurd plezier
lijkt treurnis een wintertuin
verscholen achter glas
met bloemen die versteend als handschrift staan.

De seizoenen zijn gehaast, de bomen uitgewaaid
als verre vagebonden over ’t land verspreid.

Je ziet hoe langzaam sterrenbeelden
trillen tot in hun diepste ingewand
en één voor een het licht gaan breken
dat pruisisch-blauw de nieuwe morgen meldt.

Ik drink mijn zachte gras dat koel wordt
rijd mijn paard tussen heesters en klaver:

het danst en blaast als een winnende krijger
die de nacht heeft gezien.

 

Hier weegt het gewicht van de tijd

Hier
weegt het gewicht van de tijd
op zwijgend papier leesbaar tussen
licht en donker. Verzameld tot de laatste
dag en met zuinige wierook besprenkeld.
Hier
wordt bewaard en begeerd als maagdenpalm
tijm en rozemarijn in een besloten hof.
Hier
kom je voorbij. Herinnering zet deuren op een kier.

 


Jo Gisekin (Gent, 14 mei 1942)

 

De Schotse dichteres Kathleen Jamie werd geboren op 13 mei 1962 in Currie, Edinburgh. Zie ook alle tags voor Kathleen Jamie op dit blog.

 

De Blauwe Boot

Hoe laat het daglicht
naar de noordelijke nacht toe kruipt
alsof het in een
blauwe boot reist, verguld met mosselschelpen
met een lantaarn aan de mast
gelijk ons oude idee van de ziel

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Kathleen Jamie (Currie, 13 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e mei ook mijn blog van 14 mei 2019 en ook mijn blog van 14 mei 2018 en eveneens mijn blog van 14 mei 2017 deel 2.

Sander Kollaard, Kathleen Jamie

De Nederlandse schrijver Sander Kollaard werd geboren op 13 mei 1961 in Amstelveen. Zie ook alle tags voor Sander Kollaard op dit blog.

Uit: Lentehonger

“De laatste dagen dooit het. Vanochtend wandelden we met de hond door een grauw, nevelig landschap, waarin de laatste restanten van de sneeuw die in december royaal viel nog zichtbaar waren in de voren op de akkers en in de greppels langs de paden die we volgden. De paden zelf waren vrijwel onbegaanbaar: de door voetstappen aangestampte sneeuw is met de dooi veranderd in nat en spiegelglad ijs. S. wil dat ik schoenen met spikes koop maar die vind ik te duur en dus glijd ik zo nu en dan weg, maar vallen doe ik vooralsnog niet. De lente lijkt ver weg. Er zijn dagen dat ik me niet eens kan voorstellen dat ze ooit nog komt — dat er weer groene sprieten door de tot bruin en beige vergane velden tevoorschijn komen, of dat het klein hoefblad weer opduikt in de nog kale bermen, of dat de leeuweriken opnieuw hun hypomane liedjes zingen boven akkers die zich nog maar net hebben ontdaan van hun dek van sneeuw en ijs. Op zulke dagen is mijn geloof in de lente louter rationeel, kale kennis, ooit opgedaan op school. De aarde draait elk jaar rond de zon en elk etmaal om haar eigen as. Die as loopt van pool naar pool en maakt een hoek van 23,5 graden ten opzichte van het denkbeeldige vlak waarin zon en aarde staan. De aardas staat dus scheef. Die scheefstand zorgt ervoor dat verschillende delen van de aarde een gaande het jaar verschillende hoeveelheid licht vangen. Een half jaar lang — een halve omgang lang — leunt de Noordpool iets naar achteren, van de zon af, en ontvangen we op het noordelijk halfrond relatief weinig licht: de maanden van onze herfst en winter. Het halve jaar dat volgt — de resterende halve omgang — leunt de Noordpool juist iets naar voren, naar de zon toe, en ontvangen we relatief veel licht: de maanden van onze lente en zomer. De noordelijke lente valt op de kalender tussen 21 maart en 21 juni. Rond 21 maart staat de zon boven de evenaar, zo’n beetje halverwege Afrika. Waar wij wonen — ter hoogte van Stockholm — heeft die dag iets meer dan twaalf uur zonlicht. Rond 21 juni staat de zon boven de Kreeftskeerkring, in het noorden van Afrika, en vangen we hier ruim achttien uur licht. Na 21 juni beweegt de zon zich weer richting de evenaar en neemt de duur van het daglicht elk etmaal met een paar minuten af. Maar op een dag als vandaag zijn die feiten louter kennis, zonder emotionele lading, en dus gespeend van overtuigingskracht. Mijn voorstellingsvermogen en herinneringen ten spijt is er elke winter weer een periode dat ik er niet meer in geloof, niet echt, en dat een nieuwe lente onbereikbaar lijkt, altijd wijkend, niet reëler dan een regenboog, zodat er niets anders op zit dan me vast te klampen aan mijn kale, troosteloze kennis. Ik ben niet de enige met twijfels.”

 


Sander Kollaard (Amstelveen, 13 mei 1961)

 

De Schotse dichteres Kathleen Jamie werd geboren op 13 mei 1962 in Currie, Edinburgh. Zie ook alle tags voor Kathleen Jamie op dit blog.

 

De vallei

Aprilochtend, opkomende mist,
de laatste vluchtige sneeuwduinen
die zich onderaan de noordkant van de dijken nestelen,
een kale lijster
bes naast een klaterende beek
Ja, het is hier een ander seizoen, een andere wereld

Dus als je het niet erg vindt, heide van de heuvel,
en jij het goed vindt, kleine onoverwinnelijke vogel,
zal ik op dit rotsblok leunen
langs de oude veedrift,
en er mijn blik op werpen, dit en dat zien.

‘Het kan ons niets schelen’, zul je misschien je schouders ophalen,
en je hebt gelijk ook.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Kathleen Jamie (Currie, 13 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13 mei ook mijn blog van 13 mei 2023 en ook mijn blog van 13 mei 2022 en ook mijn blog van 13 mei 2020 en eveneens mijn blog van 13 mei 2019 en ook mijn blog van 13 mei 2018 deel 1 en eveneens deel 2.