Gerrit Komrij, Paul Verlaine

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Lyrisch

Wat zijn de sterren vanavond weer mooi,
Veel mooier dan de lantarenpalen, vind
Je ook zelf niet? – wat geurt het hooi,
Vooral bij deze zachte zuidenwind.

Het zuiden! Vaak sta je aan ’t strand,
De hand voor het hoofd (als Dorus Rijkers,
Die ’t nut bewees van zulk een hand
Lang voor de opmars van de kijkers)

En droomt: alles is daar zo heel prachtig…
Je wou dat je vliegen kon als de mussen.
O lyrisch, niet. Maar ook leugenachtig.
Die mesjogge zon. O, die stomme cactussen.

 

De wandelende reus

De reus met zijn machtige hoofd, dat
Ondanks steunberen als neus en oren
Nogal onaangenaam los op zijn romp zat,
Liep niet, zoals altijd, achterstevoren,

Maar had zich plotseling omgekeerd
En liep als een mens. Je zag hoeveel
Moeite het hem kostte om volleerd
Te wandelen: hij keek er haast scheel

Van. En het lukte hem niet, want zijn kop,
Zijn arme kop, was wel vijftien voet
Breed, maar zijn lijf leek op een slappe pop.
Zo’n reus komt nooit waar hij wezen moet.

 

De rijke weduwe

Er was tot aan de allerverste horizon
Geen huis als ’t hare, alles was te mooi.
De geur van kamperfoelie in het salon
Werd door een elektrieke engel rondgestrooid.

De moren die de schalks verhulde lichten
Droegen leken mijlen van elkaar te staan.
Er hingen niet te betalen vergezichten.
Het badwater kwam uit een gouden kraan,

Waarna ’t weer druppelde in een zilveren bad
Dat op een ware stoot tapijten stond.
Daarin zat zij: ze kletste op haar gat
En huilde als een oude en loopse hond.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zie ook alle tags voor Paul Verlaine op dit blog.

 

Behoedzaamheid

Bij deze oude boom komen wij samen even,
de stilte ademloos beluisterend, tot zwijgen.
De nachtwind zucht en sterft tussen de grijze twijgen
die ’t blanke maanlicht dat hen liefkoost ijl doorweven.

Beweeg niet, denk niet, droom. Vergeet wat wij ervoeren;
kijk naar omlaag, zie af van elke oude waan.
Laat liefde en geluk en hoop hun gang maar gaan:
nachtvogel-vleugels die ons nauwelijks beroeren.

Laat ons, aan liefde en geloof en hoop ontkomen,
sereen, bescheiden, nu de zon ons is ontnomen,
ónze zonsondergang voltooien, ons gedicht.

Laat ons de stilte die ons herbergt niet verbreken.
De zwijgzame godin Natuur slaapt uiterst licht.
Als zij ontwaakt zou zij zich gruwzaam kunnen wreken.

 

Vertaald door W. Jonker

 

Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
Verlaine rond 1866 (ingekleurde foto)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2022 en ook mijn blog van 30 maart 2020 en eveneens mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Gerrit Komrij, Milton Acorn

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Willem Kloos

Er zijn in Oostenrijk veel hoge bergen.
Hoe in de nacht de leidingen verzuilen.
De reuzen willen ruilen met de dwergen.
Kijk, Kloos zit op een bloem te huilen.

Maar jij huilt met één opgetrokken been
Ook wel op zachte, maar zo vreemde wijze:
Je staat als zuil om hek van zuilen heen,
Enklave. Vrouwen dalen, mannen rijzen.

Waarom de tranen juist in kalme tijden?
Talloze klieren werken op de fallus,
En als je neuken wil, dan moet je lijden.
Je weet niet of met Kloos dat het geval is.

 

Du musst verstehn

Als kind vond je een puntenslijper ’t fijnst.
Ze waren ingebouwd onder in een poesje
Of zo. Dat vond je niet zo gauw.
Er zat een inktlap aan. Die moest je

Helpen als je vlekken had gemaakt.
Van kindsbeen af heb je ’n beeld behouden,
Dat, toen je eens verloren was geraakt
In een wild bos, een vrouw, wat ouder,

(Het kon een heks zijn) zo een van binnen
Ingebouwde slijper aan je gaf.
En zei: Van nu af aan zijn we vriendinnen.
En zei: Het zijn de dingen van je graf.

 

Slakkenhuis

De melkkruk werd op een zekere dag zo groot
Dat wij er gemakkelijk van konden eten,
Met z’n twaalven; maar, aan de andere kant, de goot
Steen verschrompelde tot een eierpan. Weten

Mocht het de hemel wat ik daar nou mee moest doen.
(Vaak is het zo droevig in een mensenleven.)
Ik stond mij ook juist af te vragen, waar de schoen
Dan knelde, toen op de koop toe hele scheve

Verzakkingen en zo knaagden onder de, ja,
Waaronder? Daarna opstulpingen en deuken,
Toen kleurverschietingen, en dat gedonderjaag.
Zeg maar jaja, vriend, daar gaat je mooie keuken.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

 

De Canadese dichter Milton James Rhode Acorn werd geboren op 30 maart 1923 in Charlottetown, Prince Edward Island. Zie ook alle tags voor Milton Acorn op dit blog.

 

Wetende dat ik in een donkere tijd leef

Wetende dat ik in een donkere tijd leef vóór de geschiedenis,
kijk ik naar mijn portemonnee en
wordt minder getroffen door vuurgevechten in de lanen
dan door de nieuwslezer met zijn vuile roze schrale gezicht
die een sjofele dichter terugroept voor zijn wisselgeld.

De kraaien pesten de knipperende, zon-domme uil;
wolven eten eerst het achterste van een verlamd kalf,
houden hun vlees levend en vers … dit
zijn tekenen van een vooruitziende blik, een begin van verstand:
maar Jezus die doornen draagt en met een zonnesteek
die zijn leven en dood in woorden beitelt
om de roedes te breken en de bijlen van Rome bot te maken:
dit en soortgelijke dingen volgden.

Wetende dat ik in deze aangekondigde regenboog
leef als een trapezeartiest met hoofdpijn,
mijn gedichten zijn geen aspirines … ze laten
bleke bajonetten zien van gras die dunnetjes op duinen wuiven
de lamme en zijn lyrische geheimen;
mijn vriend Al, vakbondsbouwvakker en cynicus,
die aarzelt om zijn eigen fijngevoelige gedichten te geloven
uit vrees in iets beters te geloven dan zichzelf:
en de geschiedenis, die nog moet beginnen,
zal dit overtreffen, dit verheerlijken
zoals een gedicht zijn dichter uitwist en herschrijft.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Milton Acorn (30 maart 1923 – 20 augustus 1986)
Portret door Kent B. Johnson, 2018

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2020 en eveneens mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

De demon (Gerrit Komrij), Ulla Hahn

Bij 4 mei

 

Verzetsmonument in ‘s-Hertogenbosch

 

De demon

Het is een sport om met gestrekte vinger
Te wijzen naar de goeden en de kwaden.
Ik houd het liever bij de binnendringer
Die in mij zelf verlangt naar euveldaden.

Twee zielen huizen in ons en ze heten
Ons meestal-kwade en soms-betere ik.
Ik hoor ze altijd. In mij woedt hun vete.
Straks klopt de demon weer. Vrees ik zijn tik?

De vrede om ons is maar schijn van vrede.
Ons eerste ik voert oorlog met ons tweede,
Ik word zó weer de ander die ik ben.

Zolang ik mijn gehate ik maar kén
En in de gaten houd ben ik niet bang.
Elk uur van lauwheid is een uur te lang.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Oorlogsmonument in Winterswijk, de geboorteplaats van Gerrit Komrij.

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zie ook alle tags voor Ulla Hahn op dit blog.

 

Dat zou een leven zijn

Ik bouw mijn nest in de oksel
van de man met de gouden helm. Gaat hij zo
dan ga ik roerloos met hem mee. Buigt hij
zijn lichaam dan doe ik rechtuit hetzelfde.
Eet hij zijn brood in het zweet van zijn
aanschijn dan lig ik bekoord door de geuren
onder zijn mannelijke arm.
Zijn woorden ja nee zijn zonder twijfel altijd de
mijne. Zaai niet, oogst niet: Hij voedt en
kleedt me toch wel. Hij vraagt er niets voor
dan zijn dagelijkse hoeveelheid rozen
zonder doornen wikkel ik de krans voor hem
kwetterend rond zijn goddelijke hoofd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ulla Hahn (Brachthausen, 30 april 1946)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn blog van 4 mei  mijn blog van 4 mei 2019 deel 2.

Gerrit Komrij, Milton Acorn

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Een verre reis

Je ging, gezeten in een emmer, naar een
Zekere streek op reis, waar enkel grote,
Pokdalige dokters en goede heelkruiden waren.
Dat was een reis, die je nooit heeft verdroten.

Je was immers een emmer vol ziekte. Ja,
Een door en door krank vat, en je zocht
Beterschap. Er vloog jou een regen achterna
Van scheldwoorden van het grauw. Maar toch,

Je zocht beterschap, al het krapuul ten spijt.
En waarlijk, je kreeg hoestsiroop, en vond
Een heilzaam gewas, genas, maar sinds die tijd
Kreeg je de emmer nooit meer van je kont.

 

De vrouw in de kunst

Mevrouw haat mannen die haar met hun blik
Verslinden en haar niettemin laag aanslaan.
Zij toeft graag daar, waar met een hoofse knik
Haar slappe vlees gehuldigd wordt door maan-

Zieke artiesten, die in haar gelaat waarderen
dat het nog steeds van Voren Boven ligt.
Of ik, zo vraagt ze, ook vind dat deze wereld
Geenszins de echte is? en of ik Hans’ gedichten

(‘Die zachte Hans’) niet groots, experimenteel
En kosmisch acht? Ik antwoord met een glunder,
Doch strak gezicht: Mevrouw, ik ben uw tegendeel:
‘k Hou meer van spier-dan van gedichtenbundels.’

 

De zittende politicus

Hij heeft nog nooit gedanst. Hij kent zijn doel.
Nog nooit is op zijn vale klerkensmoel
Zomaar een lach verschenen, maar die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht,
Kroop hij zijn bed uit, glimmend van de pret,
En maakte onbespied een pirouette.
Dank, dank, riep hij, het monster is geveld.
Hij oefende het woord ‘geschokt’ voor morgen
En sliep als twintig ossen kunnen slapen.
Straks is hij, voor de camera, vol zorgen.
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Daar klinkt verdomd weer zijn belegen lied.
Hij loopt op straat, ondraaglijk rechtschapen,
En ziet nog steeds het echte monster niet.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Portret door Peter Klashorst, z.j.

 

De Canadese dichter Milton James Rhode Acorn werd geboren op 30 maart 1923 in Charlottetown, Prince Edward Island. Zie ook alle tags voor Milton Acorn op dit blog.

 

Leef met mij op aarde onder de onzichtbare daglichtmaan

Leef met mij op aarde tussen rode bessen en de lijsters
En lommerrijke jonge twijgen die fluisteren
Binnen zulke kleine ruimtes, tussen zulke groene beddingen, zulke
…… figuren in de wolken
Dat twee van ons ons leven zouden kunnen vullen met een delicaat verlangen:

Waar sterren voorbij het sparrenbos zich vermengen met vuurvliegjes
Of het daglandschap duizend tinten licht terugwerpt naar de
…… zon-
Wees een van de kleuren van een liefhebber van de aarde;
Loop met me mee en bedek soms je schaduw met de mijne.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Milton Acorn (30 maart 1923 – 20 augustus 1986)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e maart ook mijn blog van 30 maart 2020 en eveneens mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Gerrit Komrij, Milton Acorn

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Het water de stank

Er was veel rommel op de brug te zien.
Ik zag onder de brug. Naar alle zijden
leek zich vuile troep daar te verspreiden.
De lucht was zurig. Een minuut of tien
dat ik daar stond, in ’t gas, mijn kleren stonken,
mijn neus toonde verwantschap met wit krijt
laat mij daar midden in de smerigheid
een knal vernemen dat mijn oren klonken.

Asjemenou. Het tankschip dat daar voer
spleet langzaam open, alsof het moest baren.
Het baarde een olievlek, met veel rumoer,

en wat ik rook wist ik dat walmen waren.
O, dacht ik, o, hier helpt geen mallemoer.
Ons lot ligt in de hand van klapsigaren.

 

De ware bescheidenheid

Vooral pygmeeën ambiëren zeer
De grote aandacht trekkende gebaren.
Luidruchtig gaan ze, denken ze, tekeer:
Maar uit hun mond komt ijl geruis gevaren.

Ze zien zichzelf graag midden op de markt
En slijten daar verschrompelde problemen
(Met moeite hier en daar bijeengeharkt)
Voor nieuwe passies. Roest voor diademen.

Al ’t minder kleine is groot voor de geringe.
Een reus alleen kan nietigheid verdragen.
Hij schept behagen in de kleinste dingen:
Aardschokken, volksoplopen sprinkhaanplagen.

 

Paniek

Dan zie je dichters wijze dingen schrijven
Over de dood, de Ander en meer kwalen,
Over de liefde en dat soort spookverhalen –
Maar niets daarvan komt bij jou bovendrijven.

Misschien is daar die schim van onderlijven
Of trekt een lichte geur van slijm voorbij –
Maar daar lijkt het dan toch wel bij te blijven.
Er komt geen geest uit al die vodden vrij.

Ik zal de staat van filosoof nooit halen
Geen draden worden aan elkaar geknoopt
En er ontstaat uit zoveel noodsignalen
Geen levensles. O muis die trappenloopt.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Gerrit Komrij voor zijn huis in Vila Pouca Da Beira, 1994

 

De Canadese dichter Milton James Rhode Acorn werd geboren op 30 maart 1923 in Charlottetown, Prince Edward Island. Zie ook alle tags voor Milton Acorn op dit blog.

 

Wat ik van God weet, is dit

Wat ik van God weet, is dit:
Dat Hij handen heeft, want Hij raakt mij aan.
Ik kan van niets anders getuigen;
Leven tussen veel onzichtbare wezens
Net als de whippoorwill die ik constant hoor
Maar die mij maar één keer werd aangewezen.

Laatste hoop als alle hoop voorbij is
God, laat me u nooit aanroepen
Mezelf afleiden van een laatste kans
Die net zo snel gaat als hij komt;
En ik heb twijfels over uw almacht.
Alles wat ik vraag is … Blijf bestaan
Blijf uw handen houden. Blijf me aanraken.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Milton Acorn (30 maart 1923 – 20 augustus 1986)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Dolce far niente, Robert Southey, Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Uwe Timm

 

Dolce far niente

 

 
The long sleep door Briton Rivière, 1868

 

The Old Man’s Comforts
and how he gained them

You are old, Father William the young man cried,
      The few locks which are left you are grey;
You are hale, Father William, a hearty old man,
     Now tell me the reason, I pray.

In the days of my youth, Father William replied,
     I remember’d that youth would fly fast,
And abused not my health and my vigour at first,
     That I never might need them at last.

You are old, Father William, the young man cried,
     And pleasures with youth pass away;
And yet you lament not the days that are gone,
     Now tell me the reason, I pray.

In the days of my youth, Father William replied,
     I remember’d that youth could not last;
I thought of the future, whatever I did,
    That I never might grieve for the past.

You are old, Father William, the young man cried,
     And life must be hastening away;
You are cheerful, and love to converse upon death,
     Now tell me the reason, I pray.

I am cheerful, young man, Father William replied,
     Let the cause thy attention engage;
In the days of my youth I remember’d my God!
     And He hath not forgotten my age

 

 
Robert Southey (12 augustus 1774 – 21 maart 1843)
De kathedraal van Bristol, de geboorteplaats van Robert Southey

 

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Erasmus

Waar medemensen zwart zien zie ik wit.
Ik wens het tegendeel van wat zij wensen.
Verdomd als ik niet tot de duivel bid
Wanneer god weer in trek is bij de mensen.

Daar is toch echt niet veel bijzonders aan.
Dat is gewoon een snuifje rebellie
Dat geen oppassend heerschap zou misstaan.
Ik lach als ik mijn medemensen zie.

Maar wat als heel de wereld grijs zou zijn,
Geen zwart, geen wit? Dat is mijn grootste vrees.
Dan was ik lam en had ik niet eens pijn.

Dan zag ik medemensen die nooit kiezen.
Dan lost de kamer op in het gordijn.
Dan raakt de wereld leeg. Ik zou bevriezen.

 

Je kat

Vanmiddag gaf je je kat een kopje en likte haar
Staart schoon, toen ze plotseling naar je opkeek
Zoals je daar op je knieën zat, en merkbaar
Aangedaan zei ze: ‘Jongen, wat zie je bleek.’

Ze merkte niet meer hoe je naar haar terugkeek.
Ze kneep haar ogen toe en legde haar kop
Plat over haar voorpoten heen. Even streek
Je haar huid nog glad en hield toen verslagen op.

Tuberculeuze muziek dreef door het huis en
Je voelde je kleiner worden—onverwacht
Werden haar poten zo groot als leidingbuizen
En lag je verschrompeld tegen haar vacht.

 

Verliefd

Toen was er het heelal, met veel misbaar.
Een hete adem dreef, in schok na schok,
De wezenloze sintels uit elkaar.
Ad infinitum. Er was nog geen klok.

De kleinste aardverschuiving had de duur
Van anderhalve eeuw. Pas na een paar
Miljoen zonsondergangen stolde het vuur,
Tot er iets kwam als pool en evenaar.

Ze zeggen het. Voor mij is het niet waar.
Voor mij was alles, lucht en zee en land,
Met al wat ademt, in een oogwenk klaar.

In een minuut leek alles uitgebrand.
Maar toen ik, zo maar aan de overkant,
Jou langs zag gaan, verstreek er duizend jaar.

 

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Hier met zijn partner Charles Hofman (rechts) in Portugal in de jaren tachtig

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zie ook alle tags voor Paul Verlaine op dit blog.

 

À Don Quichotte

Ô Don Quichotte, vieux paladin, grand Bohème,
En vain la foule absurde et vile rit de toi :
Ta mort fut un martyre et ta vie un poème,
Et les moulins à vent avaient tort, ô mon roi !

Va toujours, va toujours, protégé par ta foi,
Monté sur ton coursier fantastique que j’aime.
Glaneur sublime, va ! ― les oublis de la loi
Sont plus nombreux, plus grands qu’au temps jadis lui-même.

Hurrah ! nous te suivons, nous, les poètes saints
Aux cheveux de folie et de verveine ceints.
Conduis-nous à l’assaut des hautes fantaisies,

Et bientôt, en dépit de toute trahison,
Flottera l’étendard ailé des Poésies
Sur le crâne chenu de l’inepte raison!

 

Angélus de midi

Je suis dur comme un juif et têtu comme lui,
Littéral, ne faisant le bien qu’avec ennui,
Quand je le fais, et prêt à tout le mal possible ;

Mon esprit s’ouvre et s’offre, on dirait une cible ;
Je ne puis plus compter les chutes de mon cœur ;
La charité se fane aux doigts de la langueur ;

L’ennemi m’investit d’un fossé d’eau dormante ;
Un parti de mon être a peur et parlemente :
Il me faut à tout prix un secours prompt et fort.

Ce fort secours, c’est vous, maîtresse de la mort
Et reine de la vie, ô Vierge immaculée,
Qui tendez vers Jésus la Face constellée

Pour lui montrer le Sein de toutes les douleurs
Et tendez vers nos pas, vers nos ris, vers nos pleurs
Et vers nos vanités douloureuses les paumes

Lumineuses, les Mains répandeuses de baumes.
Marie, ayez pitié de moi qui ne vaux rien
Dans le chaste combat du Sage et du Chrétien ;

Priez pour mon courage et pour qu’il persévère,
Pour de la patience, en cette longue guerre,
À supporter le froid et le chaud des saisons ;

Écartez le fléau des mauvaises raisons ;
Rendez-moi simple et fort, inaccessible aux larmes,
Indomptable à la peur ; mettez-moi sous les armes,

Que j’écrase, puisqu’il le faut, et broie enfin
Tous les vains appétits, et la soif et la faim,
Et l’amour sensuel, cette chose cruelle,

Et la haine encor plus cruelle et sensuelle,
Faites-moi le soldat rapide de vos vœux,
Que pour vous obéir soit le rien que je peux,

Que ce que vous voulez soit tout ce que je puisse !
J’immolerai comme en un calme sacrifice
Sur votre autel honni jadis, baisé depuis,

Le mauvais que je fus, le lâche que je suis.
La sale vanité de l’or qu’on a, l’envie
D’en avoir mais pas pour le Pauvre, cette vie

Pour soi, quel soi ! l’affreux besoin de plaire aux gens,
L’affreux besoin de plaire aux gens trop indulgents,
Hommes prompts aux complots, femmes tôt adultères,

Tous préjugés, mourez sous mes mains militaires !
Mais pour qu’un bien beau fruit récompense ma paix,
Fleurisse dans tout moi la fleur des divins Mais,

Votre amour, Mère tendre, et votre culte tendre.
Ah ! vous aimer, n’aimer Dieu que par vous, ne tendre
À lui qu’en vous sans plus aucun détour subtil,

Et mourir avec vous tout près. Ainsi soit-il!

 

 
Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
Portret door René Gilbert, 1894

 

De Duitse schrijver Uwe Timm werd geboren op 30 maart 1940 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Uwe Timm op dit blog.

Uit: Heißer Sommer

„Ingeborg, die jetzt mit verweinten Augen auf dem Weg nach Hause war. Ich hätte sie nicht einfach so gehen lassen sollen, sagte Ullrich.
Lothar sortierte seine Karteikarten ein. Ich hab Schluß gemacht, sagte Ullrich. Ohne von seinen Karteikarten hochzublicken, sagte er nur: So. Und dann nach einer Weile: Besser jetzt als später. Einen Augenblick zweifelte Ullrich, ob Lothar ihn überhaupt verstanden hatte. Ob Lothar etwa glaubte, daß Ullrich mit seinem Referat Schluß gemacht habe. Daß er es nicht fertigschreiben würde. Er setzte sich auf Lothars Bett. Es quietschte genauso wie seins. Er hatte Ingeborg mit dem üblichen flüchtigen Kuß begrüßt. In den letzten Wochen hatte er schon öfter daran gedacht, es ihr zu sagen, flüchtig nur und undeutlich, aber heute hatte er nicht daran gedacht. Er wollte nur nicht mit ihr im Zimmer herumhocken oder ins Bett gehen. Er wollte raus. Als sie kam, hatte er gefunden, daß sie zuviel Parfum genommen hatte. Ein Parfum, das sie immer benutzte, und das er eigentlich mochte. Je reviens. Er hatte es plötzlich als aufdringlich empfunden. Er hatte ihr vorgeschlagen, spazierenzugehen, oder sich einen Film anzusehen. Sie war sofort einverstanden gewesen, wollte aber erst noch eine Zigarette rauchen. Sie setzte sich wie gewöhnlich aufs Bett und schlug die Beine übereinander. (So sitzen Fotomodelle auf den Zigarettenreklamen.) Unter dem hochgerutschten Kleid sah er die Innenseite ihres Oberschenkels. Er hatte sie nur ganz wenig gestreichelt, dann hatten sie sich wortlos ausgezogen. Komm, Lothar, sagte er, wir zischen ein Bier. Auf jeden Fall raus. Und meine Arbeit, fragte Lothar. Wie hältst du das nur aus, bei dieser Hitze, und dann dieses Professorengequatsche über Hölderlin. Mich kotzt das an, rief Ullrich.“

 


Uwe Timm (Hamburg, 30 maart 1940)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Dolce far niente, Hamlin Garland, Crauss, Patrick Marber, William Golding, Ingrid Jonker, Orlando Emanuels, Jean-Claude Carrière, Stefanie Zweig

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door James King Bonnar, z.j.

 

Indian Summer

At last there came
The sudden fall of frost, when Time
Dreaming through russet September days
Suddenly awoke, and lifting his head, strode
Swiftly forward-made one vast desolating sweep
Of his scythe, then, rapt with the glory
That burned under his feet, fell dreaming again.
And the clouds soared and the crickets sang
In the brief heat of noon; the corn,
So green, grew sere and dry-
And in the mist the ploughman’s team
Moved silently, as if in dream-
And it was Indian summer on the plain.

 


Hamlin Garland (14 september 1860 – 4 maart 1940)
West Salem, Wisconsin, de geboorteplaats van Hamlin Garland

 

De Duitse dichter en schrijver Crauss werd geboren in Siegen op 19 september 1971. Zie ook alle tags voor Crauss op dit blog.

 

Ach, die Tage

einschreiben verfasst von rand zu badewannenrand
dem postboten wurde es rot wir gaben uns echo ́o namen
und hauchten schillernde blasen die im tragischen ah
platzten. machten grosse buchstaben aus unsrer ekstase:
in flammen die tage zu früh das falsett

gebadet im text wir wollten die dreckränder wieder
die die romane unserer kindheit an uns gelassen

jetzt solln wir das alles von vorn? wir haben uns
eingeschrieben jeder ins herz des anderen und sollen
erneut in die seufzenden gärten die narben zu jäten
unterwasser zu tauchen den herzlavendel
einen schneisenschwan falten aus fehldrucken und

formblättern: beginne zu lesen jene uralten briefe
die riechen wie salz auf der haut mit zwölf jahren roman
an der heizung und grabe mich ein und denke von einem
meerrauschen ans nächste von meer und von weinen
der anfang ist immer fragment. du sollst mich nicht finden

 

WIR WAREN PILOTEN, wir hatten
schokoladenstaub in der nase. nachts,
das war ein zelt in aphrika, ein kriegsgeheul
in strumpfhosenmützen, ein pimmeltanz
um den wohnzimmerschatz. wir suchten schutz
vor scheinwerfern, die unseren blicken folgten.
wir waren piloten, bruchschatten
krachten auf uns herab, nie haben wir wieder
dermaszen gezittert, geküsst und überlebt

 

giant amber pastry
the child’s arms are too short;
the history of the sea, too long,
you can only see it in episodes.
saison onze: sunburnheat,
feverish sandcastlehansa.

 

Vertaald door Mark Kanak

 

 
Crauss (Siegen, 19 september 1971)
Hier met schrijver en vertaler  Mark Kanak (rechts)

 

De Engelse schrijver, acteur en regisseur Patrick Marber werd geboren op 19 september 1964 in Londen. Zie ook alle tags voor Patrick Marber op dit blog.

Uit: The Red Lion

“Kidd holds his hand out. Yates gives him a key and continues to iron.
Kidd opens the cupboard and takes out his suit. He takes it over to his bag on the bench and hangs the suit on a hook Kidd paces a bit — in thought — then looks out of the window from where he can see the pitch. He stares out.
Silence.

Kidd From up here …
From here …
You’d think it was emerald.
You get down there …
You get down …
It’s just a knackered old meadow.
It’s not true.
Divots. Tufts.
Parsley.
Dandelions.
Can’t play on that.
You can play.
But you can’t play.
Need it thick and short. Need it to skim.

He makes a skimming sound and motions with his hand.
He stares out of the window, shakes his head.

He is sanding the goahnouth. He is sanding the bog he made himself.
Ken. It’s amateur.
Eh?

Yates looks up

‘Hello. Ken, can you help me here? Can you give me a surface?’

 

 
Patrick Marber (Londen, 19 september 1964)
Scene uit een opvoering in Londen, 2017

 

De Engelse dichter en schrijver Sir William Gerald Golding werd geboren in St. Columb Minor, Newquay, Cornwall, op 19 september 1911. Zie ook alle tags voor William Golding op dit blog.

Uit: The Scorpion God

“Life is a perplexing muddle, Phanocles.” “I shall clean it up.” “Meanwhile you are making it dirtier.” “No slaves, no armies.” “What is wrong with slaves and armies? You might as well say, ‘No eating or drinking or making love’.” For a while again they were silent, listening to the roar of the port and the shouted orders from the trireme. “Ease her down. Handsomely!” “This evening the Emperor is going to try your pressure cooker. The one you made for him.” “He will forget all that when he tries Amphitrite.” Mamillius squinted up at the sun. It was not so bright, but he still fanned himself “Lord Mamillius—has he forgiven us for the improvised cooker?” “I think so.” “Sway back. Take the strain. Walk. One, two. One, two.” “And, after all, without that experiment I should have never known that a safety valve was necessary.” “He said that a mammoth was too much to begin with. Blamed me.” “Still?” Mamillius shook his head. “All the same, he is sorry about the three cooks and the north wing of the villa.” Phanocles nodded, sweating. He frowned at a memory. “Do you think that was what he meant by a ‘Sense if possible of peril’?” The slave who had been firing the furnace climbed to the deck and they watched him idly. He threw a bucket over the side on a rope’s end, hauled up water and tipped it over his naked body. The water flowed along the deck, carrying snakes of coal dust. Again and again he laved the filthy harbour water over himself. Phanocles called to him. “Clean the deck here.” The slave touched his smeared forelock. He drew up another bucketful, then shot it along the deck so that water splashed over their feet. They started up with a shout of annoyance and there came the sound of a rope breaking under strain. Amphitrite ducked under them, sidled and made a loud wooden remark as though she had crunched one of her own timbers with metal teeth. There came a dull thump from the harbour bottom, then a huge cascade of water fell on them from the sky, water full of garbage and mud and oil and tar. Phanocles stumbled forward and Mamillius bowed under the torrent, too shocked even to curse.”

 

 
William Golding (19 september 1911 – 19 juni 1993)

 

De Zuidafrikaanse dichteres en schrijfster Ingrid Jonker werd geboren op 19 september 1933 bij Komberley (Noord Kaap). Zie ook alle tags voor Ingrid Jonker op dit blog.

 

Ik wil geen bezoek meer ontvangen

Ik wil geen bezoek meer ontvangen
niet met kopjes thee boerentroost en vooral niet met brandewijn
ik wil niet horen hoe ze wachten op gevleugelde brieven
ik wil niet horen hoe ze wakker liggen in hun oogkassen terwijl
de ander slaapt weids als de horizon om zijn wenkbrauwen
en wat wil ik weten van hun altijd eendere kwalen
de een zonder eierstokken de ander met leukemie
het kind zonder draaiorgeltje en de oude man
die al vergeten is dat hij doof is
de bestorming van de dood in het stoplicht op groen
de mensen die leven aan zee zoals in de Sahara
de verraders van het leven met het gezicht van de dood en van God

ik wil gewoon alleen zijn op reis met mijn eenzaamheid
als een wandelstok
en geloven dat ik nog uniek ben

 

Pubertijd

Het kind in mij is stil gestorven
verwaarloosd, blind en onbedorven

in een kleine poel traag weggezonken
en ergens in duisternis verzonken

toen jij onwetend als een beest
Je hebt niet met dat grof gebaar
de dood voorspeld of het gevaar

maar als ik slaap zie ik kleine handen
en ’s nachts het wit vuur van je tanden:
Ik ril en één vraag brandt aldoor

Heb jij het kind in mij vermoord…?

 

Vertaald door Gerrit Komrij

 

 
Ingrid Jonker (19 september 1933 – 19 juli 1965)
Cover

 

De Surinaamse dichter en schrijver Orlando Emanuels werd geboren in Paramaribo op 19 september 1927. Zie ook alle tags voor Orlando Emanuels op dit blog.

 

Verscheur de briefkaarten… (Fragment)

Verscheur de briefkaarten waarop naakte
bosnegerinnen met onsmakelijke tot op hun navel
bengelende hangborsten staan.
Dit is een verwrongen beeld van mijn land.
Ga naar Mohamed van Saramacca, fotografeer hem
in al zijn glorie naast zijn bedorven fruit en
verdroogde groenten.
Toen hij voor Allah en Recht moest opkomen,
deed hij dat; niet alleen met woorden.
Hij stelde daden.
Hij liet zijn produkten liever verrotten
dan ze op de markt te brengen
en samen met zijn principe te verkopen.
Hij protesteerde!
Dat is het ware gezicht van Suriname.

Stop voor een kwartier het tienergedonder op alle
radiostations en ga in de houding staan!
Zet het volume van de radio wijd open en vertel
aan de wereld dat de vertrapte rietkapper,
de slaaf van Waterloo, die zelf krepeert van honger
en ellende, omdat zijn vervloekte eigenaar
hem al zeven maanden geen loon heeft betaald,
zijn eigen rotzooi vergat en als adhesie voor de
stakende intellectuele bovenlaag zijn hongerstem
liet horen.
Hij koos voor Recht!
Dat God dit onthoude en tegen hem zal glimlachen
op de dag des oordeels!
Jij jeugd, kruip naar hem toe en breng hem
staande een ovatie!

Scheur het filmjournaal aan stukken en gooi het
op de mesthoop!
Eenzijdige voorlichting waarin kleine zwarte
kinderen met buikjes rond van wormziekten
en ondervoeding altijd weer met vlaggetjes zwaaien
naar goden, die hun het brood uit de mond stelen.
Hang in plaats van deze leugen de nieuwe bakra
een fajalobiekrans om zijn witte nek,
smak een bordje naast hem neer:
‘Vriend van Suriname.’
Richt in Gods naam de camera op deze mens,
die principes niet per el en geweten
per kilogram verkoopt!

 

 
Orlando Emanuels (19 september 1927 – 13 maart 2018)

 

De Franse romanschrijver, regisseur, acteur, toneel- en scenarioschrijver Jean-Claude Carrière werd geboren op 19 september 1931 in Colombières-sur-Orb, Hérault. Zie ook alle tags voorJean-Claude Carrière op dit blog.

Uit: Le Mahabharata

« GANESHA. Ne te l’ai-je pas déjà dit ?
ENFANT. Pourquoi tu as une tête d’éléphant ?
GANESHA. Tu ne le sais pas ?
ENFANT. Non.
GANESHA. Si je dois aussi raconter ma vie, nous n’aurons jamais fini.
ENFANT. Je t’en prie.
GANESHA. Soit. Je suis le fils de Parvati, l’épouse de Shiva.
ENFANT. L’épouse du grand dieu Shiva ?
GANESHA. Lui-même. Mais Shiva n’est pas mon père. Ma mère m’a créé toute seule.
ENFANT. Comment elle a fait ?
GANESHA. C’est assez compliqué. Il faut une terre spéciale, du safran, de la rosée. Bref, j’étais à ma naissance un superbe garçon, à peu près de ton âge, et ma mère me dit un jour de garder la porte de la maison, de ne laisser entrer personne, car elle désirait prendre un bain. Alors Shiva survint. Il voulut entrer dans la maison, dans sa maison, et moi je lui barrai le passage. Shiva ne me connaissait pas – je venais de naître –, il me dit : Je t’ordonne de me laisser entrer ! Écarte-toi ! Je suis ici chez moi ! Et moi je lui répondis : Ma mère m’a demandé de ne laisser entrer personne, personne n’entrera ! Shiva, furieux, convoqua ses troupes féroces, il leur commanda de me déloger, mais je les dispersai, je les écrasai, j’éclatais d’une force surnaturelle ! Même les hordes de démons échouaient à forcer le passage. Je défendais ma mère. Shiva ne put me vaincre que par ruse. Il se glissa derrière moi et subitement me coupa la tête. Alors ma mère, possédée de fureur, menaça de détruire toutes les forces du ciel. Shiva, vite, pour l’apaiser, ordonna de me fixer la tête de la première créature à s’avancer sur le chemin. C’était un éléphant. Voilà, je suis maintenant Ganesha, celui qui calme les querelles.

Il prend place soigneusement et dit à Vyasa :

GANESHA. Je suis prêt, tu peux commencer, mais je te préviens : ma main ne peut pas s’arrêter pendant que j’écris. Tu dois dicter sans une hésitation, sans un arrêt.”

 

 
Jean-Claude Carrière (Colombières-sur-Orb, 19 september 1931)
Scene uit een uitvoering in Avignon, 1985

 

De Duitse schrijfster Stefanie Zweig werd geboren in Leobschütz, Oberschlesien, op 19 september 1938. Zie ook alle tags voor Stefanie Zweig op dit blog.

Uit: Ein Mund voll Erde

„Tatsächlich war nur einigen wenigen Buhlern um die Gunst des Fotografen der Erfolg vergönnt. Ohne vom Recht am eigenen Bild zu wissen, verlangten die Beglückten dennoch ihre Fotos bei der ersten Besichtigung, trugen fortan die Dokumente, die von Ausdauer und Ruhm zeugten, ständig bei sich und zeigten sie mit dem Besitzerstolz von Siegern, die nach Jahren des Kampfes mit unerwartet wertvoller Kriegsbeute heimkehren. Unwiederholbare Freude einer Minderheit, dieses verlockende Spiel! Die unglückliche Mehrheit ging zum Kummer aller Beteiligten leer aus. Der weiße Zauberer mit der Kamera lebte nämlich, was den Männern, Frauen und Kindern von Ol’ Joro Orok freilich nicht auffallen konnte, in miserablen wirtschaftlichen Verhältnissen. Er brauchte seinen gesamten Verdienst für das Schulgeld seiner Tochter und wäre nie auf die Idee gekommen, auch nur einen Shilling für einen Film auszugeben.
Durch die Lebensumstände der Emigration wurde folglich der Fotoapparat ebenso rasch zweckentfremdet wie der übrige Teil des aus Deutschland mitgebrachten Hausrats. In den zehn afrikanischen Jahren meiner Familie diente die Kamera abwechselnd als Briefbeschwerer, als der Beweis, dass man bessere Tage erlebt hatte und wieder solche erhoffte, und als Stuhl für einen elternlosen kleinen Pavian.
Zu der Zeit, da die in »Ein Mund voll Erde« erzählte Liebesgeschichte zwischen dem Mädchen Vivian und dem Jungen Jogona spielt, stand der Apparat auf dem Fensterbrett im größten Raum des Hauses. Dort konnte ihn jeder sehen, kein noch so geschickter Dieb ihn aber wegtragen, ohne dass man ihn seinerseits gesehen hätte. Nicht nur ich folgte dem väterlichen Vorbild und sprach von der »Leica«.
Das vokalreiche Wort mundete besonders gut in der Suahelisprache. Sobald die Rede vom Reiz der Bilder war, ließen sich die beiden fröhlichen Silben so oft wiederholen, wie dem Erzählenden geboten schien, ohne dass die Kehle Schaden nahm.
Die Leica war Anfang der dreißiger Jahre gekauft worden. In den Vierzigern, da nichts von den Lebensplänen, Wünschen und Illusionen geblieben war und die Erinnerungen immer melancholischer wurden, hatte die Kamera für uns keinen materiellen Wert mehr, dafür einen überaus hohen ideellen. Gerade ihre Nutzlosigkeit verkörperte das Verlorene und Unwiederbringliche.”

 

 
Stefanie Zweig (19 september 1932 – 25 april 2014)
Cover

Dolce far niente, Isabel Ecclestone Mackay, Michaël Zeeman, Koen Stassijns, Armando, Ton Anbeek, Stephan Sarek, Nicolien Mizee

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door William Trost Richards, 1875

 

Indian Summer

I have strayed from silent places,
Where the days are dreaming always;
And fair summer lies a-dying,
Roses withered on her breast.
I have stolen all her beauty,
All her softness, all her sweetness;
In her robe of folden sunshine
I am drest.

I will breathe a mist about me
Lest you see my face too clearly,
Lest you follow me too boldly
I will silence every song.
Through the haze and through the silence
You will know that I am passing;
When you break the spell that holds you,
I am gone!

 

 
Isabel Ecclestone Mackay (25 november 1875 – 15 augustus 1928)
Woodstock, Ontario, de geboorteplaats van Isabel Ecclestone Mackay

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 18 september 1958. Zie ook alle tags voor Michaël Zeeman op dit blog.

 

Harlingen
Foar Geart, Gosta en Liesbeth

Bijna ijsheiligen op zondagochtend en
de Waddenzee stelt hier de wereld vast
men vocht tot aan het einde van de dag
om Vestdijks leven en vertrok met veel gerucht
benoemde haar charmante stad na vier, vijf uur.

Als ik alleen ontbeten heb een stille omgang
heb gemaakt langs troosteloos ontworpen schepen
benepen pakhuizen die stoer de kaart beschrijven
(Rusland, Java, Petersburg, Sumatra, Polen)
wie hier woonde sloop schichtig langs de huizenrij.

In al die stilte zijn vanmorgen vroeg twee bootjes
weggevaren van wie hier schoolkind was droomt tot
de zwarte mannen hem gaan halen van een duister
ruim dat naar het onbestemde elders voert men
streed hier gisteren nog om zijn lijk.

Ik bood geleerde heren die het beter weten nachtverblijf
zij prezen stad en straat vertrokken nochtans opgetogen
naar oorden mij genoemd waar zondagsmorgens vroeg
gebeier van een klok een aardse melodie verwaait
en winterdagen in luidruchtigheid hun rust verzorgen.

Wie hier zijn winters slijt vindt zelfs geen graf in zee
ik hoor het kerkvolk vechten met een nieuwerwets gezang
ter hoogte van het hereknechtenkamersstraatje.

 

Afscheid

Afscheid gaat abrupter dan je dacht
op een zondag tegen het einde van de morgen
als achteloos een boot vertrekt
zonder hoorn of omhaal van vlaggen.

Niet dat ik wuivend op een kade stond
zelfs dat niet, men verneemt het telefonisch
‘nu ga ik weg’ en gaat dan ook
de toon rekt zich te veel aan ruimte.

De volgende dagen is er een spoor
dat eerst ik nog nauwkeurig volgen kan
maar dat nadien vervaagt; mijn zolderbed is klam
als kind heb ik dat nooit geweten.

Afscheid is een misverstand dat fonkelt
bij gebrek aan tijd en uren nog nadien
de stilte onherbergzaam het uitzicht groezelig
de deuren van mijn kamers zwaarder maakt.

 

 
Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Zie ook alle tags voor Koen Stassijns op dit blog.

 

Najaar

Zij was van ieder najaar
het gekneusde meisje
en zong, onhoorbaar haast,
een notenkrakerslied: vandaag
ga ik misschien verloren.

De linten in haar waaiend haar,
papavers tussen koren ooit,
maar rood wordt bruin en
brood verkruimelt, langzaam
gaat elk meisje dood.

Ik wou haar vluchtruim zijn,
mijn tuin voor al haar vogels
openplooien, in een
schommelstoel van slaap
het samenslapen voorbereiden,
maar de winter gomt mij uit

en wist uit ieder najaar
het gekneusde meisje. Vaag
hoor ik het kraken al
van mager ijs en vager nog
de nagalm van:vandaag
ga ik voorgoed verloren.

 

De moeder

Al jaren dood gaat zij nog elke dag
een heel eind om in mij. Ik zie haar na
het scheren elke morgen voor me, en sta
een voetstap in haar schaduw stil. Haar lach
tast mij in oog en mondhoek aan, breekt uit
zijn glazen kooi de kamer in en zwijgt wat
aldoor was verzwegen: dat ze begraven lag
onder de duim van een man, in een gat
waar een bouwvallige god het werktuig
van haar buik niet ontzag. Hij werd bewaard,
zij vreesde. Zo ligt ze in mij opgespaard
en gaat in elke vrouw die ik omhels tekeer.
Ze duldt geen vader meer, geen spiegelbeeld,
geeft mij integendeel haar weerzin weer.

 

 
Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)

 

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Armando op dit blog.

 

De waarheid

Wee het veel te smalle bospad,
het stramme struikgewas,
wee de gaten in de bodem.

De jaren zijn in de boeien geslagen,
langs de straten slapen de vochtige lichamen,
stapels op een hoop verzameld.

Hier heeft iets plaatsgevonden
dat op de vage waarheid lijkt.

 

 
Armando: De Ladder (1994), Amersfoort

 

Lente

‘t Is bijna lente, de knoppen zijn al weerloos,
de takken steken hun armen uit
en de groei heeft de bloei ontdekt.

Het blijft voorlopig lente,
omdat het gretig groen is.

Het was de luidruchtige lente,
die even heeft geglimlacht.

 

 
Armando (18 september 1929 – 1 juli 2018)

 

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Zie ook alle tags voor Ton Anbeek op dit blog.

Uit: De verkeerde wereld van Gerrit Komrij

“In de twee volgende strofen wordt weergegeven wat het resultaat is van de transformatie naar de mundus inversus. De lezer kan dan terugvertalen: de vrouwen worden in deze nieuwe wereld mooi – wat ontegenzeggelijk impliceert dat ze in de ‘normale’ werkelijkheid in de ogen van de dichter nietmooi zijn (vol levervlekken, plooien: ouderdomsverschijnselen). Ook de hond behoort volgens de dichter tot de schepselen die pas in een wereld waar alles anders is, enigszins beminnelijk kunnen worden. De achteropplaatsing van het onderwerp in de zin die zo hoopvol begint met ‘Haast om te zoenen’ bewerkt hier een heel komisch effect.
Het werkelijk ‘schone geslacht’, dat wil zeggen de wezens die in de echte wereld mooi zijn, hebben de grootste verandering ondergaan. Terwijl de vrouwen verjongd werden, zijn zij verouderd en zelfs veel erger dan dat: ze verkeren in staat van ontbinding. Het tegenbeeld van wat in de realiteit hun stralende jonge schoonheid moet zijn, wordt hier plastisch weergegeven.
Op het eerste gezicht lijkt dit gedicht niet meer dan een ingenieuze manier om te zeggen: op een strand wordt goed zichtbaar hoe afstotend vrouwen zijn, hoe jong en mooi jongens. De omkering, die de lezer dwingt tot terug-vertalen, maakt een simpele seksistische mededeling interessant. Maar wie zo de poëzie van Komrij opvat, namelijk als alleen maar grappenmakerij, miskent de ernstiger aspecten van zijn dichterschap. Want het gedicht ‘Janus’ heeft nog een tweede gezicht. Door de jongens als desintegrerende lijken af te beelden, onderstreept de dichter niet alleen hun schoonheid (in tegenstelling tot de lelijkheid der vrouwen), maar roept hij tegelijkertijd het beeld op van wat zij eens zullen worden. Het spel krijgt dan een uiterst luguber aspect, want één moment, vóór we de laatste strofe omdraaien, wordt ons de vergankelijkheid van de aardse schoonheid in al zijn gruwelijkheid voor ogen gehouden. Met andere woorden: de omkering laat ook zien hoe in de ‘echte’ wereld het bederf is ingebouwd.
In ‘Janus’ blijkt dat Gerrit Komrij het motief van de verkeerde wereld dus op twee manieren gebruikt. Aan de ene kant is er het pure spel, dat in geen enkel gedicht van de bundel ontbreekt. Tot de grappen behoort bij voorbeeld ook het geven van een opsomming die bestaat uit elf onmogelijkheden, zoals: ‘In de Sahara heerst de grote ijstijd’ en ‘De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord’ (een heel ‘middeleeuws’ zinnetje) om dan de reeks af te ronden met de laatste regel: ‘De seksualiteit is mooi en prachtig.’ (‘Terribilita’) Het komische effect berust dan op het commentaar dat door middel van de (zogenaamd) omgekeerde wereld op de ‘echte’ wordt geleverd.”

 


Ton Anbeek (18 september 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver Stephan Sarek werd geboren op 18 september 1957 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Stephan Sarek op dit blog.

 

Die Lust auf Leben

steht dir ins Gesicht geschrieben
dein Lachen ist wie Sonnenschein
unmöglich wär´s, dich nicht zu lieben,
undenkbar, ohne dich zu sein.

Jedes Geschenk beschenkt auch mich,
du gibst von allem Glück,
das du aus meiner Hand erhältst,
ein Vielfaches zurück.

Belebst selbst unbeseelte Dinge
mit unverbrauchter Phantasie,
bewahrst, was mir verlorenginge,
wäre ich ein Meister, wärest du ein Genie.

Und blieb ich gern dein Weggefährte,
für alle Ewigkeit,
ist, was mein Schicksal mir gewährte,
doch nur ein Flügelschlag der Zeit.

Er kommt zu früh, der Augenblick
wie wir´s auch dreh´n und biegen,
ich gab dir Wurzeln, doch schon bald,
erlernst auch du das Fliegen.

Gleichwohl bleibt mir der größte Lohn,
mehr kann man nicht erstreben.
Ich bin ein Vater, du mein Sohn,
was für ein reiches Leben!

 

Wirtschaftsrezession

Weil wir zu viel vom Strom verschwenden,
wird´s mit der Welt noch böse enden.
Doch mangelt es uns erst an Geld,
wird manche Leuchte abgestellt
die vorher sinnlos brannte.

So rettet uns, man ahnt es schon,
vielleicht die Wirtschaftsrezession,
in der wir lernen, Maß zu halten,
und einfach mal was abzuschalten,
so wie man´s früher kannte.

 

 
Stephan Sarek (Berlijn, 18 september 1957)
Berlijn, Tiergarten

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Nicolien Mizee werd in 1965 in Haarlem geboren. Zie ook alle tags voor Nicolien Mizee op dit blog.

Uit: De kennismaking. Faxen aan Ger

“Haarlem, 4 augustus 1994
Beste Ger,
Buiten scheurt het onweer de nacht aan stukken en ik loop ongedurig heen en weer, doe de gordijnen dicht en weer open en besluit toch maar aan die brief aan jou te beginnen.
Je lijkt soms zozeer een verzameling afgeronde theorieën, dat ik me weleens afvraag of je menselijk bent. Ik kreeg even hoop toen ik je twee speculaasjes zag eten, maar nam aan dat je research aan het doen was voor een nieuw scenario.
Je evident aanwezige hartstocht richt zich geheel en al op het werk, en daar voor mij gedrevenheid tot het werk de enige niet-beschamende menselijke eigenschap is, ben ik je als een soort ijsheilige gaan beschouwen, hoewel ervaring me geleerd zou moeten hebben dat alles wat ik ooit aanzag voor iets van een hogere orde, uiteindelijk neerkwam op ‘een menselijke fout’.
Ik kan helemaal niet nadenken over dat rotscenario, ik verban het altijd uit mijn geest zodra ik het de deur uit heb gestuurd, hoewel ik wel begrijp dat dat niet goed is. Kun jij niet gewoon zeggen wat ik bedoel? Dit kost me een slapeloze nacht. En hoe ben jij zo geworden? Heeft het jou slapeloze nachten gekost? En ben je er nu uit? En hoe denk je dan en; waar baseer je je oordeel op? En ben je daarom zo energiek? En waarom schrijf je eigenlijk de hele tijd?
Ik wil alleen maar uitleggen dat ik ook wel wat te zeggen heb, al begrijp ik nergens wat van, maar wat ik te zeggen zou hebben, Joost mag het weten. Het is alleen maar dat ik niet veronachtzaamd wil worden. God mag weten waar die ideefixe vandaan komt, maar het is zoals het is.
Als iemand me zou vragen waarom dat Model verfilmd zou moeten worden, zou ik niets anders weten te zeggen dan dat ik hoopte dat er ergens een meisje van twaalf, dat die avond toevallig voor de televisie verzeild geraakt was, zou denken: ‘O, zit het zo! Ik ben helemaal niet gek!’ Niet omdat ik reclame wil maken voor het modelstaan, maar omdat ik probeer uit te leggen dat je best nog een beetje gelukkig kunt worden als je besluit onder ogen te zien dat het je menselijke plicht is de spoken die je in je kindertijd naar binnen gehaald hebt uit te bannen, en verder op God te vertrouwen.”

 


Nicolien Mizee (Haarlem, 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn blog van 18 september 2017 en ook mijn blog van 18 september 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel

e Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Praagse Mist

De Karlsbrücke. Een decembermorgen.
Een klok. Het is op slag van tienen.
Ik voel zijn jas van gaberdine,
Zijn dunne lijf daarin verborgen.

Ik denk aan sinaasappelbomen.
Zijn bed vannacht rook naar seringen.
Hij rilt. Hoort hij de krekels zingen?
We zien de zwarte Moldau stromen.

Ik weet maar weinig van zijn dromen.
Zal straks zo tegen vieren, vijven,
Een mantel op het water drijven?
Hij had hem pas nog laten stomen.

 

Zomaar wat woorden

Zomaar wat woorden bij een open vuur.
Ze haken niet naar eeuwigheid noch malen
Ze om iets hoogs en schimmigs als cultuur.
Men doodt de tijd met oeroude verhalen.

Niet kunst schept vorm, de vormen scheppen kunst.
Men luistert hoffelijk hoe zich uit wind,
Gebaar en ritme -woorden zijn een gunst-
Opnieuw het al zo vaak gehoorde ontspint.

Niets slijt waar alles steeds opnieuw begint.
De woorden vliegen uit en hangen even
Als in het vlindernet van een broos kind
Dat ze snel vrijlaat. Het wil zelf ook leven.

 

Het stervensuur van een veertigjarige tot zijn verzamelde vrienden:

Wacht u voor een natuurlijke dood; het bot
Draagt haast zijn starheid over; ik ervaar
Een kwalijk gevoel. Mij wacht eenzelfde lot
Als de pier, de kemel en de ooijevaar.

‘Je zal de stem des drijvers niet meer horen,
Het kwaad zal je niet naken’ – ach wat, besproei
Mijn as met tranen, als ik zielsverloren
Door Charon naar de schimmen word geroeid.

Een zelfde lot als de wurm, de pimpel en de
Kneu… Ik ga, maar weet, ik ga in wrok.
Immers, waarom moet ik naar onbekende
Oevers, met niet één mazel, niet één pok?

 

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Hier met zijn partner Charles Hofman (rechts) in 2000

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel”

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

Europa is een woord

Europa is een woord, als alle woorden
Verjaagd, vernederd. Aan de horizon
Dwarrelen nog wat vage slotaccoorden.
Geen die ze hoort. Van niets meer ziel of bron.

Arm troetelkind, te vaak, te schril geprezen
Met slechte adem, achterna gezeten
Door charlatans, bemind met bullepezen.
Alleen nog kermisvolk wist hoe je heette.

In het lawaai verdween je. Onbetreurd.
Achter de bergen, ver weg, waar ik woon,
Heeft niemand je zelfs maar gekend. Het geurt
Naar hout hier en men spreekt op zachte toon.

 

Boemerang

Hij is bewusteloos. Vrouw Niets ontwaakt.
Het niets versmelt zich met de sprookjesprins
En wordt ook door begeerte aangeraakt.
Nu, niet verliefd, maar toch wel enigszins.

Het niets komt uit de slaap en de begeerte
Uit niets. Verschrikkelijk zijn deze drie.
De zon is dof, de wereld omgekeerd,
Er zit een haarscheur in de harmonie.

De jeugd wordt nagezeten door demonen,
De ouderdom wiegt zich in zoet gezang,
De builenpest bezoekt de godenzonen
En liefde staat gelijk aan levenslang.

 

Verplaatsing

Ik ken een man die uit zijn stoel opstaat,
Zich kalm verheft, zich bukt en met zijn hand
Het stof bedachtzaam van zijn broekspijp slaat,
Voelt of zijn buikriem naar believen spant,

Opnieuw zijn rug strekt, door een niemandsland
Van meubelen en schemerlampen waadt,
Bij een van kruk voorziene deur belandt
Waar hij zijn kamer zonder erg verlaat –

En die, in het aangrenzende vertrek,
waar geen gezeur of hindernis hem wacht
En alles hem doodvriendelijk toelacht,

Een ruimte, kortweg, waar hem niets bedreigt,
Een heimwee – alverterend, knettergek –
Naar de zojuist verlaten kamer krijgt.

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel”