Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Absence

Dear old brother-in-law, I’ve flown home
Across the Atlantic. I’m far away, but you
Forget. So, yes, I’ve just gone shopping.
I’ll reappear soon at the French window.

 

Bog cotton

Let me make room for bog cotton, a desert flower –
Keith Douglas, I nearly repeat what you were saying
When you apostrophised the poppies of Flanders
And the death of poetry there: that was in Egypt
Among the sandy soldiers of another war.

(It hangs on by a thread, denser than thistledown,
Reluctant to fly, a weather vane that traces
The flow of cloud shadow over monotonous bog –
And useless too, though it might well bring to mind
The plumpness of pillows, the staunching of wounds,

Rags torn from a petticoat and soaked in water
And tied to the bushes around some holy well
As though to make a hospital of the landscape –
Cures and medicines as far as the horizon
Which nobody harvests except with the eye.)

You saw that beyond the thirstier desert flowers
There fell hundreds of thousands of poppy petals
Magnified to blood stains by the middle distance
Or through the still unfocused sights of a rifle —
And Isaac Rosenberg wore one behind his ear.

 

Gorse Fires

Cattle out of their byres are dungy still, lambs
Have stepped from last year as from an enclosure.
Five or six men stand gazing at a rusty tractor
Before carrying implements to separate fields.

I am travelling from one April to another.
It is the same train between the same embankments.
Gorse fires are smoking, but primroses burn
And celandines and white may and gorse flowers.

 

PIPISTRELLUS

In warm water hielden ze hem jaren in leven,
de soldaat die zijn huid had verloren.
                                                                     ’s Nachts
werd hij bezocht door de gewonde vleermuis
die hij na Passchendaele had ontdooid,

de hielen onder zijn wijsvinger gehaakt
en fluisterend in de muizenvacht.

Voordat hij de dwergvleermuis fladderen liet
boven zijn zomerse zwembad en een slokje liet nemen,

spreidde hij de vleugelhand, elleboog tot duim.
Het vlies voelde aan als een klaprozenblaadje.

 

Vertaald voor Poetry International

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arno Geiger, Michael Longley

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: Das glückliche Geheimnis

„Es fehlt nicht viel, dann sind es drei Jahrzehnte, seit es angefangen hat. Ich war vierundzwanzig Jahre alt, strebte keine Anstellung an, weil ich Schriftsteller werden wollte, und lebte in Wien in einem Haus, das dem Aussehen nach kurz vor dem Abriss stand. In diesem heruntergekommenen Haus bewohnte ich eine heruntergekommene Wohnung, dreißig Quadratmeter, bestehend aus einer engen Küche und einem an die Küche anschließenden Zimmer. Dieses Zimmer hatte die Aufgaben von Wohn-, Arbeits-, Ess- und Schlafraum zu erfüllen. Das Klo auf dem Gang teilte ich mit den Nachbarn.
Für das kärgliche Inventar der Wohnung hatten meine Eltern zwei Jahre zuvor eine beträchtliche Summe an illegaler Ablöse bezahlt, eine gängige Praxis im damaligen, von Wohnungsnot geprägten Wien. Diese Investition sollte wieder hereinkommen durch die außerordentlich niedrige Miete und meinen Willen zur Sparsamkeit. Die Wohnung befand sich nicht weit entfernt von der Oper in zentraler Lage. Hier hatte ich einen Platz, der manchmal von Sonnenlicht und manchmal von Liebe beschienen war. Als weiteren Vorzug empfand ich die unmittelbare Nähe zum Naschmarkt mit seinen billigen Lebensmitteln und dem Flohmarkt am Samstag. Dort bekam ich alles, was ich brauchte, Bücher und Stifte ebenso wie Hausrat und Kleidung.
Die Wohnung wirkte nach außen hin deprimierend mit den von meinen Eltern abgelösten, zweieinhalb Meter hohen Schrankwänden und dem alten Bettüberwurf. Aber ich betrachtete sie als mein Zuhause und schätzte mich glücklich, dass ich diesen Ort hatte und eine Tür, die ich hinter mir schließen konnte. Oft lernte ich für Prüfungen, oft schrieb ich an einem Roman. Ich hatte eine Freundin, M., sie gab sich Mühe, das von mir Geschriebene zu lesen, schlief aber meistens darüber ein. Ich merkte es, wenn ich, am Schreibtisch sitzend, in meinem Rücken kein Blättern mehr hörte.
M. schlief sehr still. Brauchte ich selbst etwas zum Lesen, ging ich auf den Flohmarkt. Dann kehrte ich nicht mit einem, sondern mit zehn Büchern zurück. Mir erschien die Zukunft so ungeheuer groß und weit, dass ich bedenkenlos auf Vorrat kaufte. Dabei war ich eigensinnig genug, das Ausgefallene dem Gängigen vorzuziehen.
Im Rückblick, in der Sturzflut der Tage, ich muss sagen: M. und ich waren Kinder der Provinz, unsicher und fleißig. Schmusen und Herumhängen fanden wir schön, hielten es aber nicht lange durch. Wir praktizierten auch das Schmusen und Herumhängen mit Konzentration, nicht, wie andere, mit Ausdauer. Wir waren ständig in Bewegung, neugierig, auf unser Weiterkommen bedacht.“

 

Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Bergbraambessen

Je geeft me bergbraambessenjam uit Lapland,
Moeras-barnsteen, lekkernijen uit de sneeuw, verrukkelijke
Bergbraambessen langzaam gezoet door de kou,
En duur genoeg voor bergbraambessenoorlogen
(Diplomatieke oorlogen, mijn liefste).
……………………………………………………..Stel je ons voor
Tussen de oogstmachines, afstand houdend
Tot veenmosvelden op de langste dag
Wanneer zonsopgang en zonsondergang als gefrustreerde minnaars,
Volgens de legende, één keer per jaar, kunnen zoenen. Ah,
Kusjes op onze leeftijd, kusjes met bergbraambessen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn blog van 22 juli 2020 en eveneens mijn blog van 22 juli 2019 en ook mijn blog van 22 juli 2018 deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Amelia’s Poem

Amelia, your newborn name
Combines with the midwife’s word
And, like smoke from driftwood fires,
Wafts over the lochside rood
Post the wattle byre – hoy boles
For ponies, Silver and Whisper –
Between drystone walls’ river-
Rounded moss-clad ferny stones,
Through the fenceless gate and gorse
To the flat erratic boulder
Where otters and your mother rest,
Sproints black os your meconium,
Fish bones, fish scales, shirty sequins
Reflecting what light remains.

 

Harmonica

A tommy drops his harmonica in No Man’s land.
My dad like old Anaximines breathes in and out
Through the holes and reeds and finds his melody.

Our souls are air. They hold us together. Listen.
A music-hall favourite lasts until the end of time.
My dad is playing it. His breath contains the world.

The wind is playing an orchestra of harmonicas.

 

Between Hovers

And not even when we ran over the badger
Did he tell me he had cancer, Joe O’Toole
Who was psychic about carburettor and clutch
And knew a folk cure for the starter-engine.
Backing into the dark we floodlit each hair
Like a filament of light our lights had put out
Somewhere between Kinnadoohy and Thallabaun.
I dragged it by two gritty paws into the ditch.
Joe spotted a ruby where the canines touched.
His way of seeing me safely across the duach
Was to leave his porch light burning, its sparkle
Shifting from widgeon to teal on Corragaun lake.
I missed his funeral. Close to the stony roads
He lies in Killeen Churchyard over the hill.
This morning on the burial mound at Templedoomore
Encircled by a spring tide and taking in
Cloonaghmanagh and Claggan and Carrigskeewaun,
The townlands he’d wandered tending cows and sheep,
I watched a dying otter gaze right through me
at the islands in Clew Boy, as though it were only
Between hovers and not too far from the holt.

 

Parende zwanen

Zelfs nu wou ik dat je erbij was geweest
Naast me zittend op de oever van de rivier:
De zwaan en het wijfje die gelijkop gleden,
Tot de smalle hoofden elkaar raakten en het laatste
Heraldisch moment oploste in rimpelingen.
Dit was een huwelijk en een doop,
Een adem inhouden, bijna een verdrinken,
Gespreide vleugels zorgden voor evenwicht waar hij trapte,
Haar verenkleed vol water en haar nek
Onder water als een staaf van licht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arno Geiger, Michael Longley

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: De oude koning in zijn rijk (Vertaald door W. Hansen)

“Toen ik zes jaar oud was, herkende mijn grootvader mij niet langer. Hij woonde in het lagergelegen huis naast het onze, en omdat ik zijn boomgaard gebruikte om de weg naar school af te snijden, gooide hij me af en toe een stuk hout na, ik had op zijn land niets te zoeken. Maar soms was hij blij me te zien, hij kwam op me af en noemde me Helmut. Daar kon ik ook al niets mee aanvangen. Grootvader ging dood. Ik vergat die belevenissen – tot de ziekte bij mijn vader begon.
In Rusland bestaat er een spreekwoord dat zegt dat er niets in het leven terugkeert behalve onze fouten. En als we oud zijn, worden ze groter. Omdat mijn vader altijd al geneigd was tot excentriek gedrag, zagen wij zijn spoedig na zijn pensionering optredende eigenaardigheden als een teken dat hij nu elke belangstelling voor zijn omgeving begon te verliezen. Zijn gedrag leek typerend voor hem. Daarom hebben we hem ettelijke jaren op de zenuwen gewerkt met onze bezwering dat hij zich moest beheersen.
Tegenwoordig overvalt me een stille woede over die verspilling van energie; want we waren kwaad op de persoon, maar we bedoelden de ziekte. ‘Laat je alsjeblieft niet zo gaan!’ zeiden we honderdmaal, en mijn vader accepteerde het, geduldig en onder het motto dat het het makkelijkst is als je op tijd berust. Hij wilde zich niet verzetten tegen het vergeten, maakte nooit gebruik van zelfs maar de kleinste ezelsbruggetjes en liep daardoor ook niet het gevaar zich te beklagen dat iemand knopen in zijn zakdoek legde. Hij voerde geen hardnekkige stellingenoorlog tegen zijn geestelijk verval, en hij heeft niet één keer het gesprek erover gezocht, hoewel hij – achteraf geredeneerd – uiterlijk in het midden van de jaren negentig geweten moet hebben hoe ernstig het er met hem voor stond. Als hij tegen een van zijn kinderen had gezegd, sorry, mijn geheugen laat me in de steek, dan hadden we allemaal beter kunnen omgaan met de situatie. Maar nu vond er een jarenlang kat-en-muisspel plaats, met vader als muis, met ons als muizen en met de ziekte als kat.

Die eerste zenuwslopende fase, gekenmerkt door onzekerheid en twijfel, ligt achter ons, en hoewel ik er nog steeds niet graag aan terugdenk, begrijp ik nu dat er een verschil is tussen opgeven omdat je niet meer wilt, en weten dat je verslagen bent. Mijn vader ging ervan uit dat hij was verslagen. Aangekomen in het deel van zijn leven waar zijn geestelijke kracht afnam, koos hij voor ingekeerdheid, iets wat bij gebrek aan effectieve medicijnen ook voor de naasten een bruikbare mogelijkheid is met die ellendige ziekte om te gaan.
Milan Kundera heeft geschreven
: ‘Het enige wat ons overblijft tegenover die onontkoombare nederlaag die leven wordt genoemd, is de poging het te begrijpen.’
De dementie in zijn middelste fase, waarin mijn vader zich momenteel bevindt, stel ik me ongeveer zo voor: alsof je uit je slaap bent opgeschrikt, je weet niet waar je bent, de dingen tollen om je heen, landen, jaren, mensen. Je probeert je te oriënteren, maar het lukt niet. De dingen draaien door, doden, levenden, herinneringen, droomachtige hallucinaties, flarden van zinnen die je niets zeggen – en die toestand wordt de rest van de dag niet anders meer.”

 

Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Honderd Deuren

Godl Ik steek weer kaarsen aan, nog steeds
De sentimentele atheïst, familie
Namen een soort gebed of gedicht, mijn muze
Onze Lieve Vrouw van Honderd Deuren.

Onder toezicht van een xenofobe
Koster plant ik in stoffig zand
Namen en gezichten die mij volgen
Zover als de ramen in de vloer:

Marmeren stompen doen pijn door het glas
Voor hun heidense tempel, de warme
Innerlijkheid die Praxiteles naar buiten bracht.
De intelligentie van steen.

De koster die mijn vlam-
Bloemen plukt en ze uit blaast, slechts enkele minuten
Oud, weet dat ik kijk en het
Maakt hem niet uit, als hij mijn levens verkort.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn blog van 22 juli 2020 en eveneens mijn blog van 22 juli 2019 en ook mijn blog van 22 juli 2018 deel 2.

Hans van de Waarsenburg, Leo Herberghs, Michael Longley

De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Johannes (Hans) Paul Richard Theodorus van de Waarsenburg werd geboren in Helmond op 21 juli 1943. Zie ook alle tags voor Hans van de Waarsenburg op dit blog.

 

Spinsel van tijd

Wanneer je terugloopt
met het hoofd bedekt
de lippen verzegeld

En nog het heldere glas
van de ogen waar licht
in het hoofd valt

Onder de lindebomen
ga je daar, waar niets
meer is, asfalt en ampels

Nog valt de avond niet
of kraakt er iets zachts
en dwaas in wat schuurt.

 

Schaduwgrens

Heuvels die glooiden zie ik en soms zwemmen er
Vissen doorheen. Mooie vissen die naar me zwaaien.

Sluiers van gordijnen als het raam openstaat en de
Wind naar binnen waait. En hemels de geur van verre

Egyptische tabak, verpakt in platte sigaretten. Mijn lief,
Ik wil niets meer dan dit uitzicht vol mooie, naar mij

Zwaaiende vissen. De sluier van je haren en de heuvels
Die glooien. Een ode aan alles wat langzaam verdwijnt.

 

Dan, langzamerhand dronken wordend

Dan, langzamerhand dronken wordend
van pop, powezie en pils
staat hij uit zijn stoel op

zijn tikmasjiene duvelt op
de grond;
hij weet de rand van de taal bereikt

voorzichtig naar een oude
boekenkast schuifelend
(soms wordt hij eeuwen stof)
negeert hij het dode grijze oog

bij een aantal tijdschriften en bundels
blijft hij staan en probeert zijn leven
in gestrekte sentimeters te schatten
het loont nauwelijks de moeite.

 

Hans van de Waarsenburg (21 juli 1943 – 15 juni 2015)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Leo Herberghs werd geboren in Heerlen op 21 juli 1924. Zie ook alle tags voor Leo Herberghs op dit blog.

 

Maastricht

Ik zag u langzaam uit de nevels stijgen,
Lieflijk en needrig, hemels onderpand,
Uw mond half glimlachend, half zwijgend;
Zo steeg gij langzaam tot de heuvelrand

En steeg en steeg. De wolken en de weiden
Liet gij verblinken op het wazig land
En met uw torens zaagt gij reeds terzijde
Naar de eeuwige lente van de Overkant.

En plots werd gij een juubling in mijn oren,
Een stromend lied, een vleugellicht gedicht
Dat spoorslags wegvoer tussen englenkoren

En zo verzwond uit mijn verbaasd gezicht:
Maar dan was plotsling alles als te voren –
Ik zag u liggen in het morgenlicht.

 

Herfst

II
De paniek van omgevallen stengelen,
rozen, verrot op de natte grond;
grauwe en grijze, die even bengelen
en dan neervallen in het rond –

Bladeren tuimelen, een ris.
Hees ritselt de wind, ontdaan
struikelend in het ongewis,
wijl hyacinthen te bloeien staan

en de merel vaag tureluurt,
voor zich fluisterend, afgewend,
en de zon langs de bladeren gluurt
en de eenzame bloemen herkent.

 

Dorp

denkend: onder de weerhanen van de dorpen
woeden de grote gepeinzen
als landschappen vol hosanna’s
met purperen vleugels. de jaren
vliegen over de daken
en angstig en stil sterft de vlinder.

dit is groter dan ooit, dit is wilder,
dit is geliefder dan brood, dit is stormend
en de dood heeft de donkerste kleuren.

 

Leo Herberghs (Heerlen, 21 juli 1924 – 11 mei 2019)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Staakt-het-vuren

L
Denkend aan zijn eigen vader en tot tranen geroerd
Nam Achilles hem bij de hand en duwde de oude koning
Voorzichtig weg, maar Priamus krulde zich op aan zijn voeten en
Huilde met hem totdat hun verdriet het gebouw vulde.

II
Achilles nam Hectors lijk in zijn eigen handen en
Zorgde ervoor dat het gewassen werd en, in het belang van de oude koning,
Neergelegd in uniform, klaar voor Priamus om, verpakt
Als een cadeau naar Troje te dragen bij het ochtendgloren.

III
Toen ze samen hadden gegeten, staarden ze allebei vergenoegd
Naar elkaars schoonheid zoals geliefden zouden doen,
Achilles gebouwd als een god, Priamus nog steeds knap
En levendig pratend, die eerder had gezucht:

IV
‘Ik ga op mijn knieën en doe wat gedaan moet worden’
En kus Achilles’ hand, de moordenaar van mijn zoon.’

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2020 en eveneens mijn blog van 21 juli 2019 en ook mijn blog van 21 juli 2018 deel 2.

Hitte (C. S. Adama van Scheltema), Michael Longley, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

Podol zomer, Kiev door Andrey Kutsachenko, z.j.

 

Hitte

Hoog staat het stralend witte zonjuweel
En slaat zijn hete licht op ’t land te gruis,
De zilvren vlammen laaien uit ’t hemelhuis,
De barnende aarde blakert grijs en geel.

Elk buigt zijn rug onder het zware kruis
Van vlammen, een last van vuur, – het lijkt of heel
De wereld brandend draait, – de zon ziet scheel
En kookt het gulzig zweet op ’t heet fornuis.

Kon ik die zon aan bei mijn borsten drukken
En drinken van haar licht, dat ik in dagen
Van duisternis de mensen zou verrukken!

Wie dorst zijn ziel in ’t barre zonlicht dragen,
Om uit zijn hart voor andren de oogst te plukken, –
Wie dorst om zweet – wie dorst om waarheid vragen?

 

C. S. Adama van Scheltema (26 februari 1877 – 6 mei 1924)
Stadsstrand met uitzicht over het IJ in Amsterdam de geboorteplaats van Adama van Scheltema

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

HET PATROON

Op de kop af zesendertig jaar na ons trouwen,
toen er een koude, figuur-onthullende wind tegen je aan woei
en je sluier oplichtte, vind ik in zijn dikke envelop
het Vogue-patroon van zes shilling van je bruidsjapon,
gecompliceerde handleiding voor het naaien van lijfje
en rok, dubbele plooien en zomen, vloeipapieren knippatronen,
Gelijkenissen van huid die ik zenuwachtig openvouw
en in sneeuwlicht omhooghoud, want het heeft gesneeuwd
op deze windstille dag, en ik zie een glimp van je bruidsjurk
en witte schoenen buiten in de getransformeerde tuin
waar de waslijn en alle twijgen bedekt zijn.

 

Vertaald door Ko Kooman

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2017 en ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

The Boxers

We were combatants from the start. Our dad
Bought us boxing gloves when we were ten —
Champions like Euryalus, say, or Epeius
Of wooden-horse fame: ‘I am the greatest!’
‘Nobody’s going to knock me down!’ Listen,
Peter, to the commentary — gruesome teeth-­
Grinding, sweat splattering their arms and legs,
Huge fists in ox-­hide thongs slugging it out,
Then the knock-­out blow to Euryalus’s chin —
Hoisting him with an uppercut — like a fish

That arches out of weed-­tangled shallows
And collapses back into hazy water,
Sea wind sending shock-­waves up the beach —
The winner gives the loser a helping hand
And his seconds support him across the ring
On dragging feet, head lolling to one side,
Blood clots et cetera et cetera…
I’ll tie your gloves. Shall we fight again?

 

The Linen Industry

Pulling up flax after the blue flowers have fallen
And laying our handfuls in the peaty water
To rot those grasses to the bone, or building stooks
That recall the skirts of an invisible dancer,

We become a part of the linen industry
And follow its processes to the grubby town
Where fields are compacted into window-boxes
And there is little room among the big machines.

But even in our attic under the skylight
We make love on a bleach green, the whole meadow
Draped with material turning white in the sun
As though snow reluctant to melt were our attire.

What’s passion but a battering of stubborn stalks,
Then a gentle combing out of fibres like hair
And a weaving of these into christening robes,
Into garments for a marriage or funeral?

Since it’s like a bereavement once the labour’s done
To find ourselves last workers in a dying trade,
Let flax be our matchmaker, our undertaker,
The provider of sheets for whatever the bed –

And be shy of your breasts in the presence of death,
Say that you look more beautiful in linen
Wearing white petticoats, the bow on your bodice
A butterfly attending the embroidered flowers.

 

The Feet

You showed me my twin’s feet when he was dead,
Your sailor-husband’s feet, your engineer’s – how
Cold they felt, how handsome ankle and toe,
Bone-shapes out of our gloomy womb-tangle –
A god’s immortal feet, I’ll dare to think,
When we scatter his ashes in the North Sea
Off the windy pier at Whitburn Village –
Poseidon, say, who drives his chariot’s bronze-
Hoofed horses so headlong over the waves
All the sea-creatures know who it must be

And the sea parts with a kind of happiness
And the axle doesn’t even get wet.

 

Tuinieren in Cardoso

Wilde bloemen worden onkruid
In deze kleine driehoekige
Garfagnana-tuin
Waar ik robertskruid uittrek,
Wolfsmelk, muur-verslindende
Valeriaan, knoflookachtige
Daslook, dode netels.
Hoe zit het met oregano?
Niet hoger dan hondenpis,
Die de waternavel beschermt.

De schuilplaats van de hagedis?
Ik heb de wilde vijgenboom teruggesnoeid,
Zijn wortels onder de casa
Die tegen onze waterleidingen drukken,
Met slaperige slakken als enige vrucht.
Van acacia – zonder bijen,
Onverlicht – verbindt zich een seksuele
Zwaarmoedigheid met mij
En vijf oude vrouwen – de laatste
In het dorp die de

Pinksterrozenkrans zingen hier
Naast bij het heiligdom van San Rocco.
Ik laat herderstasje voor ze achter
Zaaddozen – kleine hartjes –
Lepelvormige bloemblaadjes op stekels.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)
Portret door Colin Davidson, 2011-2012



Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Lauren Groff, Michael Longley

De Amerikaanse schrijfster Lauren Groff werd geboren op 23 juli 1978 in Cooperstown, New York. Zie ook alle tags voor Lauren Groff op dit blog.

Uit: Matrix

“The abbess turns and through the dark she walks sure, while the other two take tentative steps, touching the wall. Into the night, through the cloister. The abbess goes back again up her stairwell, and calls down to Marie to sleep well, new prioress, for Marie will begin her good work sorting through the parchments and account books tomorrow.
Marie follows Wevua into the chapel where one beeswax taper is left burning. The abbey in its distress has sold all its ornaments, and only a wood carving remains: skinny shanks and wounds and thorns and blood and rib‑bones, that ancient story she knows by heart. Up the black night stairs to the dortoir, where a single lantern burns over the rows of twenty nuns already asleep in their narrow beds, wearing their full habits, for perhaps it is tonight that the Angels of the Resurrection will blow their horns and they must be prepared to fly into the arms of heaven. There is a sense that eyes are watching Marie but what faces she sees are smooth with sleep, feigned or real. There are whispers down the line, a rattling cough. Wind blows through the gaps in the window shutters, there are flakes in the dortoir’s air that melt before they touch the ground. Marie lies down on the bed that Wevua gestures toward. She is too tall for these bedframes and has no comfort until she slides down to bend her knees and put her feet on the floor, which meets her heel flesh with its implacable cold.

Oh for her mother’s large goodness, the rumbling laugh that made everything better, the verbena of her neck; but her mother has been dead these five years. Or for Cecily to warm her body, to speak rough sense, to share in Marie’s hatred of this frigid and awful place so she does not have to bear it alone. What Cecily would think of this place, who, as a child in the dust and stink of the chicken coop where thick light poured sideways from the chinks, reached under the hens for an egg, her filthy kitchen smock as her vestment, and, wearing her sternest face, swinging a bucket of ash for her censer, intoned gibberish in the girls’ play of Mass while cracking into Marie’s open mouth the egg still warm from inside its mother, the body and the blood mixed as one, and Marie crossed herself and could barely swallow the overrich viscous warm egg down. Then Cecily’s breath in Marie’s face, she’d been chewing the peels of the carrots she’d been paring, and her hard small tongue licking the spilled yolk on Marie’s chin. Second heresy, mouth on mouth. Her frank and knowing body; there was no privacy among the servants, where she learned such arts. The heat, the discovery within this stout dimpled girl with straw in her hair. The pulse of her body on top of Marie’s.
Marie clutches her own hands, but they are cold and bony, they are not Cecily’s.
Slowly, the dortoir warms with the breath and body heat of the nuns. The wind howls lonely outside. Marie stops shivering. She will never sleep again, she thinks; then she sleeps.”

 

Lauren Groff (Cooperstown, 23 juli 1978)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

CARRIGSKEEWAUN
Voor Penny & David Cabot

De berg

Dit is het territorium van de raven, schedels, botten,
Het merg van deze rotsblokken onder toezicht
Vanuit de lucht: ik sta hier alleen
En lijk kinderen om me heen te verzamelen,
Een aantal picknickspullen, mijn stem
Vult de omgeving als ik hun namen noem.

Het pad

Met mijn eerste stap verjaag ik de wilde eenden
Die hun nek spannen over het moeras naar waar
Drieteenmeeuwen de golven schrapen: dan, de cirkel
Groter makend, kieviten, wulpen, watersnip tot
Ik nog maar één zwaan overhoud om een duwtje te geven
Naar de andere kant van zijn geleidelijke minachting.

Het strand

Ik ontdek, een overblijfsel van gisteren,
Dierensporen, het kleine spoor van een strandloper,
De voetafdrukken van de kinderen en die van mij
Die de duinen verbinden met de waterkant,
De droge schelpen reducerend tot zand, de teen-
En vingernagelsnippers van de zee.

De muur

Ik sluit me aan bij alle mannen die hier hebben gehurkt
Aan deze met korstmos bedekte kant van de droge stenen muur
En merk op hoe rook van ons turfvuur
In de koele lucht boven het meer doet denken aan
Stoom uit een fluitketel, een tafelkleed en
Een tafel die ze misschien al heeft gedekt.

Het meer

Hoewel het ieder moment de schapen en runderen
Die daar ronddwalen, zal verdubbelen,
Lijkt zijn oppervlak elke avond gekanteld,
Een paar minuten lang, om de zon,
De merrie en haar veulen perfect te ontvangen,
De reiger, al die bijzondere bezoekers.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e juli ook mijn blog van 23 juli 2020 en eveneens mijn blog van 23 juli 2019 en ook mijn blog van 23 juli 2018 en ook mijn blog van 23 juli 2017 deel 2.

Arno Geiger, Michael Longley

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: Kleine Schule des Karussellfahrens

„Aber dort steht sie einmal, mit dem Rücken zu dir, und wirft mit wenig Glück einen faustgroßen Stein nach der offensichtlich letzten Fensterscheibe, die an dem auf Abbruch stehenden Hauptgebäude ganz geblieben ist. Argwöhnend schaust du in die Runde, ob alles mit rechten Dingen zugeht, ob nirgends ein Haken ist. Aber trotz deines redlichen Bemühens kannst du keine diesbezüglichen Anzeichen ausmachen. Alles wirkt sehr überzeugend. Du schaust wieder das Mädchen an, das barfuß ist, das ist dir zuvor nicht aufgefallen, die Schuhe hält sie in der Linken, schaust vielleicht zwei oder nur eine lange Sekunde, spürst sogar nichts Außergewöhnliches, nur dieses Kribbeln von DANTONS TOD in der Magengrube, ein wenig verstärkt, obwohl damit zu rechnen ist, daß der kurze Blick schon bald von einer neuen Wahrnehmung überlagert sein wird. Du gehst vorbei, geschenkt, sagst du mit einer großzügigen Geste und hast den Eindruck von dem, was nicht sein wird, bis auf periphere Reste, die in einem nächtlichen Traum wiederzukehren geeignet gewesen wären, mit bewundernswertem Gleichmut weggesteckt, als dich das Mädchen auffordert, ihr den Gefallen zu tun, die Scheibe einzuschmeißen: Schau, dort oben ist noch eine ganz. Zwar stimmt, was sie sagt, dessen hast du dich bereits versichert, an den Falschen ist sie trotzdem geraten, denn in solchen Dingen drängst du dich nicht vor. Du drängst dich überhaupt nie und nirgends vor, das gehört zu deiner Strategie, weil du der Auffassung bist, überall in der ersten Reihe zu stehen, trage einem nichts als Ärger ein. Zu versäumen gebe es nichts (für dich der älteste Hut, der einem bei diesem Wetter vom Kopf fliegt), keinen Kometen, der nur alle hundert Jahre für drei Sekunden mit einem glühenden Schweif im Schlepptau auftaucht, keine Sprengung eines Tresors, ob von der Titanic oder aus den unterirdischen Schlupfwinkeln des Al Capone. Ganz zu schweigen von dem faulen Zauber, über den man an jeder Straßenecke stolpern kann. So sieht sie aus, deine Welt. Besondere Absichten verfolgst du keine, erwartest weder vom Leben viel und schon gar nicht, daß es etwas von dir erwartet. Acht Stunden Schlaf, zum Frühstück eine Tasse Kaffee, und bis zum Abend fällst du nicht aus der Rolle. Da müßte dir, das wäre das mindeste, schon einer dieser Kometen durchs Dach schlagen. Nach deinen Berechnungen nähert sich der Halleysche der Erde wieder um das Jahr 2060, das wäre DIE Gelegenheit, für die berüchtigten  fünfzehn Minuten ein Star zu sein, die jedem, gefällt er sich in seiner Bedeutungslosigkeit auch noch so sehr, wärmstens anempfohlen sind. Immerhin, dies nur, um etwaigen Zweiflern an der bloßen Möglichkeit eines solchen Zwischenfalls von vornherein das Wasser abzugraben, ein italienischer Mönch des 17. Jahrhunderts wurde von einem herabstürzenden Meteor glattweg erschlagen.“

 

Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Moeraskatoen

Laat me plaats maken voor moeraskatoen, een woestijnbloem –
Keith Douglas, ik herhaal bijna wat je zei…
Toen je de klaprozen van Vlaanderen apostrofiseerde
En de dood van de poëzie daar: dat was in Egypte
Tussen de zanderige soldaten van een andere oorlog.

(Hij hangt aan een draad, dichter dan disteldons,
Onwillig om te vliegen, een windvaan die
De stroom van wolkenschaduw over eentonig moeras volgt –
En net zo nutteloos, hoewel hij doet denken aan

De molligheid van kussens, het stelpen van wonden,

Lappen, van een petticoat gescheurd en in water gedrenkt
En vastgebonden aan de struiken rond een heilige bron
Als om van het landschap een ziekenhuis te maken –
Geneeswijzen en medicijnen tot aan de horizon
Die niemand oogst behalve met het oog.)

Je zag dat er voorbij de dorstiger woestijnbloemen
honderdduizenden papaverblaadjes vielen,

Uitvergroot tot bloedvlekken op halve afstand
Of door het nog ongerichte vizier van een geweer –
En Isaac Rosenberg droeg er een achter zijn oor.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn blog van 22 juli 2020 en eveneens mijn blog van 22 juli 2019 en ook mijn blog van 22 juli 2018 deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

WOUNDS

Here are two pictures from, my father’s head —
I have kept them like secrets until now:
First, the Ulster Division at the Somme
Going over the top with ‘Fuck the Pope!’
‘No Surrender!’: a boy about to die,
Screaming ‘Give ‘em one for the Shankill!’
‘Wilder than Gurkhas’ were my father’s words
Of admiration and bewilderment.
Next comes the London-Scottish padre.
Resettling kilts with his swagger-stick,
With a stylish backhand and a prayer.
Over a landscape of dead buttocks
My father followed him for fifty years.
At last, a belated casualty,
He said – lead traces flaring till they hurt –
‘I am dying for King and Country, slowly.
I touched his hand, his thin head I touched.

Now, with military honours of a kind,
With his badges, his medals like rainbows,
His spinning compass, I bury beside him
Three teenage soldiers, bellies full of
Bullets and Irish beer, their flies undone.
A packet of Woodbines I throw in,
A lucifer, the Sacred Heart of Jesus
Paralysed as heavy guns put out
The night-light in a nursery for ever;
Also a bus-conductor’s uniform –
He collapsed beside his carpet-slippers
Without a murmur, shot through the head
By a shivering boy who wandered in
Before they could turn the television down
Or tidy away the supper dishes.
To the children, to a bewildered wife,
I think ‘Sorry Missus’ was what he said

 

THE WEST

Beneath a gas-mantle that the moths bombard,
Light that powders at a touch, dusty wings,
I listen for news through the atmospherics,
A crackle of sea-wrack, spinning driftwood,
Waves like distant traffic, news from home,

Or watch myself, as through a sandy lens,
Materialising out of the heat-shimmers
And finding my way for ever along
The path to this cottage, its windows,
Walls, sun and moon dials, home from home.

 

De ijscoman

Rum en rozijnen, vanille, butterscotch, walnoot, perzik:
Je zou er de smaken afrijmen. Dat was voordat
Ze de ijsjesman op Lisburn Road hebben vermoord
En je anjers kocht om buiten voor zijn winkel te leggen.
Ik heb alle wilde bloemen van de Burren voor je opgenoemd
Die Ik in één dag had gezien: tijm, valeriaan, kattestaart,
Moerasspirea, grote keverorchis, varkenskers, struikhei, angelica,
Robertskruid, marjolein, fluitenkruid, zonnedauw, wikke,
Zilverkruid, houtsalie, echte koekoeksbloem, grote muur,
Duizendblad, geel walstro, winde, teer guichelheil.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)
Portret door Colin Davidson, 2011-2012

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.