wij spelen wasbord op de onderkaak
van een dode koe
op de binnenplaats klampt de zomerregen zich vast aan de cactussen schreeuwen de papegaaien de veranda blank
waar de buurman met zijn barbecue
en ik maar controleren of niet alles tegelijk vlam vat
omdat ik denk dat woorden de vorm van een wolk kunnen veranderen
omdat de zon een meisjesgezicht
terwijl ik eigenlijk wil weten of het wat uitmaakt
samen of apart verbranden
Je koude handen om de voorraad
de wieg en het vuur de wieg in brand de brand in de wieg de wiegende brand de brand aan je kont de bliksem in je bol de lach aan je kont
het velours trainingspak is een aardappelschil die je in een keer uit moet kunnen krijgen in een keer de helix dat truttige liedje van haar natte lijf
de vrachtwagen tegen de garagedeur van het magazijn van de supermarkt de vrachtwagen in de winter
jij wilt dat baantje hè
jij wilt dat baantje met uitzicht op de dampende pan rijst buitengezet door de vriendelijkste chinezen om af te koelen in die open deur van dat restaurant
onmogelijk
de mussen vlieren af en aan je koude handen om het ijzer de containers met voorraad zijn handen in de winter
„Gespenstische Stille erfüllte den Saal, niemand traute sich, auch nur einen Finger zu rühren. Irgendwann aber begann wie bei einem dieser modernen Stücke, wenn das Publikum sich nicht ganz sicher ist, ob der letzte gewaltige Ton auch wirklich den Schluss der Partitur bedeutet, jemand weit hinten zaghaft zu klatschen. Der Applaus entwickelte sich erst zögerlich, wuchs aber bald zu einem immer stärker anschwellenden Tosen, das, wie ich eingetrübt durch meine Tränen sehen konnte, selbst unsere Klavierlehrerin nicht unbewegt zu lassen schien. Obwohl ihre Lider immer noch ruhten, begann sie langsam und beständig zu nicken. Wahrscheinlich aus Angst davor, was nach dem Klatschen kommen würde, hörte das Publikum lange nicht auf. Keiner wollte der Letzte sein, und so ging es immer wieder
von vorne los, nur in ständig schwächer werdenden Wellen, bis es wirklich vorbei war. Madame Frambois6e erhob sich und ging getragenen Schrittes zum Pult mit Mikrofon, das auf ihrer Seite der Bühne stand. Sie richtete den Blick nach oben über die Menge hinweg, als könnten in einer derartig kompromittierenden Situation nur noch die Götter selbst als adäquate Ansprechpartner dienen. Ihre Stimme zitterte, der französisch eingefärbte Tonfall, der sonst eher streng klang wie die französisch eingefärbte Tonfall, der sonst eher streng klang wie die Betonung eines höfischen Rituals, wirkte nun trotz des sarkastischen Tons fast schon zerbrechlich: »Wir bleiben mit unserem nächsten Kandidaten nach Mozart, von dem man, wie sie ja sehen und hören durften, nie genug bekommen kann, direkt beim Thema: Erik ist nicht nur der Vorname des Schülers, nein, auch des Komponisten, den er uns vorstellt mit seinen Vexations, zu Deutsch in etwa Quälereien, ein Werk, dessen Motiv der endlosen Wiederholung und Variation schönste Erinnerungen an meine eigenen Klavierstunden weckt und als absolutes Meisterwerk, ja als Vorreiter der seriellen Musik gilt. Viel Vergnügen mit Satie!« Sie schaute fahrig in die Menge, als ob sie Ihren Schüler mitten im grellen Gegenlicht entdecken könnte. Ich fragte mich, ob sie schon vor dem Konzert zu trinken angefangen hatte.
Nach jeder Stunde geriet ich mit Kirsten tierisch aneinander, weil wir uns nie einig werden konnten, was sich hinter dem speziellen Odeur von Madame Framboisee verbarg. War es ein exklusives Eau de Parfum aus Paris, das sich einfach nur sehr unglücklich mischte mit ihrem Make-up, dessen Puder nach Moschus und Vanille duftete, dem kokoslastigen Haaröl ihrer Dauerwellen-Mähne und der Schweißbildung unter den Kunstfaser-Ärmeln ihrer schreibunten Blumenblusen, mit denen sie ihre Leibesfülle so elegant kaschierte?“
De Nederlandse dichter, schrijver en letterkundige Wiel Kusterswerd geboren in Spekholzerheide op 1 juni 1947. Zie ook alle tags voor Wiel Kustersop dit blog.
Hohner
In een la van de keukenkast
lagen de sigaretten van mijn vader
een boekje over eerste hulp bij ongelukken
(een man is uit voorzorg op een plank gaan staan
en trekt met een wandelstok
de elektrische draad
van het lichaam van de geëlektrocuteerde ander)
een alarmpistool –
veel dat mij is ontschoten
en een mondharmonica van het merk
Hohner – The Echo Harp.
Op het doosje een berglandschap een houten huis rook uit de schoorsteen en op de voorgrond een man die een pad bewandelt naar ons toe.
Mijn broer bespeelde The Echo Harp La Paloma of schoot met het pistool wanneer hij niet tekende, schaakte, las of al het andere waar hij goed in was.
Nooit kwam ik tot muziek op zijn Hohner nooit tot iets anders dan een sireneachtig in en uit van adem
wel proef ik het hout ruik daarvan de wat zoete geur wanneer het vochtig wordt van mijn speeksel voel hoe mijn mond dorstig wordt en droog.
Het is geen muziek waarmee mijn broer nu uit het gebergte van zijn dood nader treedt
het is een ademen een ademen alleen in in in
en een janken zoals vroeger nooit door hem geuit.
Broer
Zolang je Kaspar Hauser was
bleef je ongeboren
en wat ik later van je las
lag als adem op mijn ruit
bevroren.
Ik wist niet hoe jij jezelf verstond.
Ik adem op jouw woord
en zie hoe dit zich smelten laat
maar ook hoe je ontdooiend spreken
jou verstoort.
Vis een visser, met vis in zijn schuit
Ik zwem door mazen, maar er is geen net, kan alle kanten op, ook achteruit. Mijn soort is in dit water uitgezet, maar vissers hebben het voor ons verbruid door niet te talen naar de oude wet dat zelfs het water zijn beperking kent voor wie er uit de maalstroom wordt gered omdat hij snel voorbij zijn kieuwen zwemt.
Ik ben een vis, ik ben een hele school tot in mijn graten toe, die niemand eet. Vermenigvuldigd door die ene angst: dat ik ontkomen zal bij elke vangst, dat ik de enige ben die men vergeet, die als ondood door zijn woorden doolt.
Before you knew you owned it
it was gone, stolen, and you were a fool.
How you never felt it is the wonder,
heavy and thick,
lodged deep in your hair like a burr.
You still see the smile of the magician
as he turned the coin in his long fingers,
which had so disturbed your ear
with their caress. You watched him
lift it into the light, bright as frost,
and slip it into his maze of pockets.
You felt vainly behind your ear
but there was no second coin,
nothing to tempt him back.
No one cared to know why he did it,
only how.
BROOM
A blossom on its long stem the broom is a hag of a tulip. It is a woman who tics back her hair with wire, who wears burlap, who eats clay.
For its fidelity the broom has been granted the ability to carry the witch to the clouds. Who was the first to slip it between her legs and vanish?
Kijk niet naar de huid
dat is bijzaak
kijk naar de hersens
als je kunt
natuurlijk wil je
stokoud worden ouwe bok
met het oog op die zeventienjarige
meisjes maar dat vriend
is belachelijk kijk nou eens
naar Penelope haar rimpels
verdiepen haar lachje
weven het doek
als ze nat van de regen thuiskomt op de dag dat haar vakantiegeld net binnen is jij je hand op haar heupen legt en de kleine huidplooi zachtjes in de muis van je hand kruipt je tegen haar billen duwt je haar het hematasje uit handen neemt het op tafel legt en haar voorzichtig naar de trap manoeuvreert
dat ze dan een beetje tegensputtert dat je haar in haar nek zoent aan haar bloesje frunnikt
en je vader belt zonder zijn naam te zeggen
een stem waar je al tweeëndertig jaar naar luistert maar die je niet meteen herkent
vijftien jaar oud
zes uur ’s ochtends en over een uur de bus een oud washandje of een sportsok in een broodtrommel onder het bed de wehkamp
wat je ruikt is niet de vis die rot maar de vis die fermenteert
dat ze lacht naar haar portemonnee naast de fruitschaal
en ik me als een kat in mijn nekvel gegrepen voel
door het geld het fruit en de familie
Alarm
iemand sprak hem aan en de aap lachte minzaam voordat hij iets terug zei minzaam alsof hij een marmot aan fred oster gaf
het is eigenlijk gewoon sjoelen met de ogen dicht dit praten wachten op de bus met je rug naar de weg
elk schijfje als een man in een druk café blij dat hij de wc bereikt heeft
een vuilnisman parkeert zijn truck naast de pianozaak
een nieuwe minnaar een huis waar je hopelijk een stoel of bank in verschuiven mag
dan een gezicht met een lui half dichtgeknepen en een gewoon oog drie tempi die in dat orkest een andere maat de mond die rustig spreekt het ene oog dat normaal knippert en het andere dat onregelmatig
hun opstelling is kortom een fiasco
hier moeten wel twee mensen spreken denk je hier moeten wel twee ongelijke stellingen worden geuit terwijl je mond en ogen aan elkaar probeert te verbinden
Het is noodzakelijk om 150.000 krokussen te plukken om één kilo saffraan te verkrijgen.
Binnenkort hurkt ze weer boven elke krokus, voelt hoe de weegschaal, bepaald door het lot, door tegenslag een ontzagwekkend zware last is: een tegenwicht
tegen de tijd. Binnenkort werpt de zon zijn schaduwen op de gezichten van haar kinderen. Zij kent vergelijkingen: hoeveel stigma’s brengen elke dag in balans
met de volgende; hoeveel dagen delen die ene maaltijd op; hoeveel rondjes van een glanzende tafel moet de zon afleggen voordat genoeg geel
een lepelvol zwaar maakt. Ze spreidt een doek uit, roept naar de concurrerende nullen van haar kinder- monden. Een schortvol wordt haar standaard –
en die paarse velden van oneerlijke equivalentie. Altijd dat gewicht in haar schort: de onopdeelbare honger die nooit de lichtheid van bloemen heeft.
De Nederlandse dichter, schrijver en letterkundige Wiel Kusters werd geboren in Spekholzerheide op 1 juni 1947. Zie ook alle tags voor Wiel Kusters op dit blog.
Parabel
Nog geen dag of drie logé geweest of heel mijn heimwee vierde feest.
Mijn tante was mijn moeder niet, terwijl ze op haar leek.
Mijn vader zag ik nergens meer, mijn oom leek op mijn neef.
Ik wist nu niet wie wie nog was en sliep niet meer voor straf.
De huiswei bood nog apppels aan de ochtend van vertrek.
Ik raapte ze voor thuis en dacht: Kijk, Mam, ik heb iets meegebracht.
Mijn koffertje was bijna leeg, want tante hield de vuile was.
De appels rolden bonkend rond.
In de bus was ik beschaamd: te vroeg ging ik naar huis.
Mijn koffertje lag in het rek. Het wegdek had een zere plek –
daar lag mijn koffer op de grond. Appels door de hele bus.
Ik raapte ze beschaamd weer op, iemand lachte, iemand riep.
Ze rolden steeds bij mij vandaan als ik mij bukte in een bocht
of snel en langzaam de chauffeur mij heen en weer bewoog.
Misschien dat dit het leven was, misschien ook wel de dood.
Ik wist dat niet, ik was pas acht, ik had nog niet veel nagedacht.
De appels rolden door het stof en ik hoorde daar bij, mijn god.
Ik werd er kotskotsmisselijk van. De chauffeur gaf vrolijk gas.
Ballon
We kochten een ballon, een zilveren, met gas. Hij wilde hoog en hoger. Jij hield hem vast.
Naar bed. Maar de ballon moet mee. Het touwtje los. Daar zweeft hij, mooi gezicht. Het is alsof je slaapt. Je slaapt.
De kolenman
Zijn hoofd is een vaas. Zijn ziel is een kind.
Zijn borst is van leem. Zijn adem is wind.
Zakken vol steen. Gruis draagt de wind.
Hij sjouwt door mijn droom En noemt mij zijn kind.
we verlangen naar een psychedelische erotische filmhemel waarin we perfecte lichamen mogen uitkiezen per standje een aparte set spieren inclusief atletisch uithoudingsvermogen
dan weer een neger dan weer een chinees te zijn
door de week en in het weekend een dagje alleskoopparadijs waarbij steeds nadat we denken aan de limiet van onze goldcard beland te zijn er weer krediet blijkt op te staan
krediet dat voelt als een beloning dat voldoening geeft aan het uitgeven
een hemel waarin we geen ruimtegebrek hebben voor onze aankopen
waarom plakken we achter eerlijkheid een aangeharkte schijndroom en geen geile lava van zelfverheerlijking
paddestoelenliften waarop we elkaar tijdens het neuken eindeloos omhoog krikken
dit is geen terechtwijzing dit is geen terechtwijzing dit is geloof
grote woorden waar we bang voor moeten zijn
dacht het niet
roep de macht uit over je eigen woordenboek voel je niet schuldig als je de agenten een grote mond geeft
neem de verantwoordelijkheid voor je geluk geen gevangenen
“Irma liebte diese Stunde zwischen Tag und Nacht, in der von den Dingen ein geheimnisvolles Licht ausging. Matti war nach zwei Runden auf dem Eis mit der Schwiegermutter nach Hause gegangen, und in der Zwischenzeit war Evelyne eingetroffen. Im Eisprinzessinnenkleid stand sie neben ihr, die sich in ihrem eleganten Hosenanzug gerade etwas steif vorkam. Sie war es gewöhnt, dass die kokette Evelyne sie ausstach. Marc hatte einmal gesagt, dass man ihre Sinnlichkeit entdecken musste, während Evelyne die ihre verschwenderisch verströmte. Bei den Vogels ist Feuer unterm Dach, sagte Evelyne und zündete sich eine Zigarette an. Vergnügt blies sie Wölkchen in die kalte Luft. Annette hat rausgekriegt, dass Anatol ein Verhältnis mit dem kroatischen Hausmädchen hat. Kaum zu glauben, sagte Irma. Manchmal ist er einfach am Nachmittag mit ihr im Schlafzimmer verschwunden, wenn Annette nicht da war. Und wie hat Annette reagiert? Annette hätte sich am liebsten in ihrem Atelier eingeschlossen und einfach weitergemalt. Es ist ja auch nicht das erste Mal, dass Anatol fremdgeht. Die Frau ist mir ein Rätsel, sagte Irma. Ich glaube, jetzt ist ihr doch der Kragen geplatzt. Aber es wäre schade, wenn sie heute Abend nicht dabei wären. Haben sonst alle zugesagt? Finn kommt, sagte Irma. Mit Bea. Sie wusste, dass Evelyne einmal in den hageren Finn verliebt war, der seit Jahren an einer Dylan-Biografie arbeitete. Wahrscheinlich stieg ihr Puls noch immer, wenn sie ihn traf. Und Axel bringt seine neue Flamme mit, ergänzte Irma. Axel lässt nichts anbrennen, lachte Evelyne. Selbst Moritz und Mila sind mit von der Partie. Ich frage mich, ob bei denen immer noch alles so harmonisch ist, sagte Evelyne. Wenn’s da mal kracht, möchte ich nicht dabei sein. Neulich habe ich Mila mit einem anderen Mann in einem Restaurant gesehen.“
Das Kind lächelt sich an, was auch das Kind im Spiegel kann. Ich starr dich nieder, denkt das Kind und senkt den Blick ganz tief ins andere Auge ein; das Lächeln zer- schmilzt wie die Haut des Gesichts zerschmilzt wie Frühlingsschnee, unter den Wangen blüht eine blasse Blume aus Äderchen fein, die blühen und verblühen rot, ein Loch dieser offene Mund – ein Knochenschädel taucht im Spiegel auf. Das Kind schreit. Der Spiegel zerbricht. Weinend rennt das Kind zur Mutter, birgt seinen Kopf in ihrem Schoß. Schon sind die Tränen getrocknet. Doch das Gesehene bleibt
Lebenslärm
Tellergeklapper, Geflüster bei offenem Fenster, Balkontür weit offen. Kind logolallt, ein Schrei verhallt, freudig (endlich! ) Leka nosht! Iyi akshamlar! Fai var mi? Keine zweite Wirklichkeit, alles eins zu eins. Welches Salatöl?!, ein leiser Streit, friedlicher Abend. So ist jede Begegnung in Echtzeit beglückend, man lebt und sieht andere leben. (unterdrückt) So wie ich kann, bin ich hier weg! Andele, andele! wie das Kleinkind den Hund lockt: Schango, Tjango, Dlango, Du Rango … Hr. Dingsbums in seinen freudlosen vier Wänden schweigend lötet er Drähte zusammen.
Zielsverhuizing
Half slapend, de dageraad brak aan, Zag ik een ziel voor me in de lucht compact, licht en gelig – liggend zweefde ze in de ether langzaam en gestaag omhoog naar de hemel. Verrast dacht ik in mijn droom, totaal niet bang, zou die van mij zijn of die van een vriend, van een vriendin, van een vijand die op dit uur afscheid wil nemen van mij en de wereld. Waar je ook vliegt, kleine ziel, moge jouw reis gemakkelijk zijn.
Vertaald door Frans Roumen
De verheerlijking van de champignon
Waarom was je ze niet? Bekijk ze eens goed, onbevlekt, echte gekweekte, bijna kiemvrij, waarschijnlijk al robotoogst, untouched van aarde naar consument, waarvan ik de steel afsnijd, daarna gaan de hoedjes in plakken (Als ik gemeen zou zijn kreeg ze van mij de Venus van Willendorf als kerstkado) opgediend in hete olijfolie met een klontje boter, en veel uien en knoflook. En de steeltjes gooi je weg? Geen denken aan. Ik snijd alleen de aarde van de stomp af, dan worden de stelen gehalveerd en ook bij de geglaceerde uien met knoflook gevoegd en omdat het goed is voor je hart niet met zout maar met peper gekruid vers uit de molen daarbij een half bekertje zure room en een bord warme bulgur. Ik trek de Primitivo alvast open!
Speak your piece from the I can do anything. Say it clearly. Follow through on runways, in turbulence. There is a book living inside your chest with dilated instructions on how to make a safe landing. It was written for crash landers. Thank you. I am coming home to listen. It is time. Please forgive me my distractions. There’s a freckle on your lip. It is a national archive. Give it to my ear so you can see what I mean. Here hold my breath I will be right back. There are gifts hidden beneath these lungs. Slide your hand over my mouth and I will speak them in hang glider, in hilltop, from the loyalty of a landscape, silk in a sandpaper offering plate, the jacket on a handsome man. That lip Sweet Grape, you cannibal, kiss my eyes until they see what it is that I wish to write down: Your name. Film strips of prayer. Ribbons of a garden in stereo. Driftwood welded to the guesthouse. Ringfinger wrapped in a horseshoe nail.
ik wilde net gaan zitten aan de ongelakte tafel in de woonkamer van mijn appartement in amsterdam-west het is de donderdagmiddag vlak voor de deadline van dit gedicht de kozijnen in de erker druppelen na van de aanhoudende regen de waarde van mijn woning keldert omlaag maar mijn buurman houdt het droog handdoeken vangen de ellende op
tussen de wolken door valt zonlicht op de rossige haartjes van mijn bovenarm thee schommelt in het glas heen en weer mijn pen krast inmiddels driest in het papier
ver weg bijna aan het eind van zijn leven speelt andrés segovia op mijn stereo albeniz ik kan niet horen of hij last heeft van spataderen of er lange grijze haren uit zijn oren groeien of dat hij bij het spelen rare bekken trekt zoals heavy metalgitaristen doen bij een solo
een spotlight gericht op de tong uit hun mond op een uitgeprint A4’tje naast mijn notitieboek lees ik dat ik iets specifieks ga zeggen over een tentoonstelling iets over een onderlaag die onbedekt wordt gelaten soms maar ik schrijf even niet
ik kijk naar een verwelkte witte roos die weken geleden na een optreden in een wijnfles werd gezet door mijn geliefde alle blaadjes zitten er nog aan
bruine randen hebben ze gekregen het is een cliché dat weet ik maar het is zo en met de liefde gaat het goed dus beticht mij niet van goedkope symboliek
dan moet er nog een doorkijkje komen naar een bijbels tafereel in deze tekst waar ik nu toch al zoveel wit mee heb bedekt misschien iets over koning salomo of het gelaat van mozes dat glansde toen hij de berg afkwam
maar dan denkt u dat ik mij vereenzelvig met iemand die god heeft gezien en toch ook weer niet en dat zet u weer op een afstand
terwijl ik wil dat u voelt dat u er bij bent bij mijn milde paniek in de lekkende woonkamer de rossige haartjes op mijn onderarm ver weg vanuit de juiste hoek belicht
een koor zingt
een koor zingt en het erbarmen maakt de lucht om ons heen zo dik als stroop
dan stopt de plaat alle ingewanden vallen uit het lied
waar wij naar kijken alsof onze eerste kribbe een gitaarkoffer was
Een kwal licht op in zee
voor Tonnus Oosterhoff
een kwal licht op in zee roep niet
een stoel staat leeg in de kamer kan niet tegelijk op de stoel en de bank
we gaan naar de brug naar geleidelijk een nieuwe toonsoort
kom je de zon roept ja ik ga mee
‘hello texas’
de bureaustoel roept ook armleuning trekt ze een bedelkleed aan
het licht helpt met een stralend gezicht witgoud bladerhuis naar de ondergang
binnenzon is ook goed het kussen zacht genoeg voor dijend zitvlees
Hars loopt uit de bomen, zoals altijd staan de bossen, groen en van hout voor mijn raam, en overal op aarde waar geen veld is, geen tuin geen huis als het mijne.
Soms een dier, aan de onderkant van het blad een reebruine schietschijf met weinig rake schoten uit het vorige jaar – twee oeroude paarden slepen ontworteld hout, tegen de schemering komen de jagers, men ziet hun gele sportschoenen oplichten.
achter het raampje van de wasmachine zie ik een hoodie, trui, spijkerbroek, roze rok, ondershirt, wandelsok, een partyblouse en een uniform, een overhemd met een vlek van lippenstift.
alles draait, wordt helder en zacht.
van technofeest tot loopafstand en alles wat daar tussen zit, alle stoffen van de stad komen samen op een rotonde in de nacht en niemand volgt een wasvoorschrift.
Wout Waanders (’s-Hertogenbosch, 1989) Vierdaagse wandelaars op Roze Woensdag (de dag van Wijchen)
“Wie eine große Träne, die aus dem Winterhimmel gefallen war, lag die Kunsteisbahn vor ihr. Es war der letzte Tag des Jahres. Als Irma eintraf, zogen gerade noch einige Jugendliche ihre Runden, während die Eisreinigungsmaschine am Rand des Feldes bereits wartete. Nur noch wenige Stundentrennte sie vom nächsten Jahrtausend. Seit Wochen waren die Zeitungen voll von Weltuntergangsängsten, verbreitet von Sektenanhängern im Schwarzwald und neurotischenDurchschnittsbürgern, von all den Bangen, Verzagten, Aufgeregten und Paranoikern, die sich Erlösung erhofften. Auch Geschäftemacher witterten ihre Stunde und boten Kreuze aus Plexiglas feil, Leuchtreklamen gegen die Angst vor der Apokalypse, und gerne wurde die Bibel zitiert: »Und da geschah ein großes Erdbeben, und die Sonne wurde finster wie ein schwarzer Sack, und der ganze Mond wurde wieBlut, und die Sterne des Himmels fielen auf die Erde.« Die Spekulanten, Banker und Börsianer fürchteten sich dagegen vor dem weltweiten Ausfall der Computer. Auch Irmas Freundin Bea, die bei einem Lokalsender arbeitete, sagte einen Zusammenbruch der Kommunikationsnetze voraus, was Marc für unwahrscheinlich hielt. Die Nachbarn horteten Vorräte an stillem Wasser und Benzin, weil für den Tag danach ein Zusammenbruch der Wasser- und Treibstoffversorgung vorausgesagt wurde. Hochschwangere gingen die Treppen rauf und runter, um ein Millenniumskind zu gebären. Irma war allein. Sie bereute es, Marc nicht in seinem Büro abgeholt zu haben, denn er war noch immer nicht da. Es war nicht das erste Mal, dass sie auf ihn wartete. Sie setzte sich auf die Bande der Eisbahn und schaute der ruhig kreisenden Maschine zu. Welche Entschuldigung er wohl diesmal hatte? Sie ärgerte sich, aber sie wollte ihm keine Vorhaltungen machen, nicht hier und vor den Freunden, die bald eintreffen würden. Sie schnallte sich die Schlittschuhe um und glitt mit einem leichten Beinschwung aufs Eis. Wenn das Vorankommen doch immer so mühelos wäre! Aber hatte sie bisjetzt nicht die richtigen Entscheidungen getroffen? Den schüchternen Architekturstudenten Marc geheiratet, ein Kind bekommen, ihre Karriere als Romanistin an der Uni abgebrochen, um Übersetzerin zu werden. Und richtig war auch gewesen, dass sie sich die Idee zu dieser besonderen Silvesterfeier von Alice nicht hatte ausreden lassen. In diesem Augenblick tauchte Matti, ihr achtjähriger Sohn, an der Hand seiner Großmutter am Rand des Eisfeldes auf und rief nach ihr.“
Uit:De redding van de Saragossazee(Vertaald door J.F. Vogelaar)
“Denk
je dat ik van alles afzie, zei de hekst. Ze richtte zich op, het leek
alsof ze met de rechterarm op een golf steunde. Als ik tegen de zon in
moet kijken kan ik je ogen niet zien, zei de jongeman, maar in je
woorden bespeur ik iets van teleurstelling. De heks zweeg. Affaires stel
ik mij zo voor, zei de jongeman, ben je daarom vrijwillig heks
geworden? Ieder kiest wat hij wordt, zei de heks, wist je dat niet? De
zon stond nu gunstiger, de jongeman zag hoe de heks het haar als een
zeil in de wind of als een roer in de golven hing. Een
sprookje zonder trompetten dat is toch niets, zei de rode walvis. We
zullen lang moeten zwemmen, zei de ander. Hij blies een fontein de
hoogte in en zweeg. Ook ik heb een tijdlang overwogen de weg over land
te nemen, zei de rode walvis. Vergeet niet, zei de ander, dat ons
oponthoud ons van pas zal komen. De Saragossazee is onveilig, zei de
rode walvis, we kunnen ons in de diepgang vergissen. We mogen onszelf
later niets te verwijten hebben, zei de groene walvis, kom laten we gaan
zwemmen. Ze
waren goed vooruitgekomen, de jongeman zag vliegende vissen en ook leek
het schip gevolgd te worden door dolfijnen. Hij zei: trompetten in de
lucht, of een kasteel. De soldaten blazen de ophaalbrug op, de held
echter, zeven speren in zijn schild, rent ermee dwars door de
vijandelijke linies en komt bij de tent van de vijandelijke koning,
vervaardigd van witte zijde, met de stompe kant van de speren scheurt
hij de tent open, met de rechterhand trekt hij de koningsdochter van
haar legerstede, zo werden vroeger slagen gewonnen. Wat zijn nou
verhalen, zei de heks. Ik begrijp het, zei de jongeman, jij bent hier om
mij te betoveren. Dat geklets over staartvinnen, zei de heks, op de
hele weg ben ik nog geen drie zeemeerminnen tegengekomen. Om betoverd te
kunnen worden moet je bang zijn of het zelf willen. Geen van beide is
zelfs maar in de verste verte het geval, zei de jongeman. De heks
strekte haar linker arm en haalde het schip in. Een zwerm vliegende
vissen daalde neer, de zon verdween.”
“De weg naar het dorp was de fameuze Laan Zonder Einde, waar verscholen achter hoge hekken en hagen de rijken in statige huizen woonden, waarvan de achtertuin direct toegang gaf tot het Grote Bos, dat op zijn beurt doorliep tot in het duingebied. De weg zelf was vrij smal, en pijnbomen kromden zich er als een erehaag overheen. Op dit uur was er nauwelijks verkeer en Robbie, dromerig in de frisse ochtendlucht, minderde gas en reed stapvoets door naar de ingang van het Spaansche Woud, dat eigenlijk geen woud of bos was, maar een reusachtig park, sinds mensenheugenis het Versailles van de enclave. Het was een oase van groen, doorsneden met brede grachten, slootjes, zandlanen en modderige ruiterpaden. Terwijl hij langzaam doorreed leek het alsof het naakte lichaam van Elsa hem volgde. Het ene moment hield ze zich schuil in de struiken langs het pad, dan weer zat ze hoog boven hem gehurkt op een boomtak en even verder rees ze als een goudgelokte nimf op uit het zwarte water van een sloot. Straks, thuis, zou hij haar meteen gaan schetsen. Eerst haar fijne gezicht, dan haar weelderige lichaam Hij kon niet anders dan de film van afgelopen nacht keer op keer afspelen. Het beeld van de bewegingen, en het geluid. Hij zag voor zich hoe ze zich had uitgekleed, hem even een blik had gegund op haar lichaam, in bed was gestapt en het dek voor hem omhoog had gehouden. Hij herinnerde zich hoe ze haar armen om hem heen had geslagen en haar borsten tegen hem had aangedrukt. Door haar handen geleid was hij in haar binnengedrongen. Maar van de vrijpartij die volgde, waarin hij was ontmaagd, kon hij zich weinig herinneren. Het was als de branding: je kijkt een half uur lang in trance naar de golven maar je kunt je er naderhand niet een voor de geest halen. Robbie passeerde het Ravenhof met zijn reusachtige roodbruine pannendak, en nog steeds vervuld van de ervaring van afgelopen nacht wierp hij een afwezige blik op het statige herenhuis, waaromheen het Spaansche Woud ooit was aangelegd. Zonlicht spikkelde het water van de gracht en vlekte op het pad. Terwijl hij de uitgang naderde begon het beeld van Elsa’s gezicht te vervagen en denkend aan de tekening die hij wilde maken gaf Robbie gas.”
“Deze vriendin woonde bij haar ouders en stond vrijwel niets toe, een kus, de armen om elkaar geslagen, te verwaarlozen gestreel, dat was in grote lijnen alles, om bijvoorbeeld een zoen, waarbij je elkaars tongen probeerde te omstrengelen, de ander in theorie zou kunnen laten stikken door hem in haar keelgat te duwen, moest gevochten worden. Ze had weinig vertrouwen. Dan begon ze vreselijk te hijgen, me weg te duwen, maar wist ik veel. Op een avond trof ik ergens op het trottoir een Duits meisje, dat wel alles wilde toestaan en zo gezegd zo gedaan op een houten bankje in een plantsoen hier of daar haar vochtige kruisje opzij geduwd en gevingerd. Een jaar later ontmoette ik in de zomer in Amsterdam een Française, die behoorlijk wat meegaander was als dat meisje uit Versailles. Lerares in Metz was ze, getrouwd maar alleen op reis, schreef gedichten, stuurde me later een met de hand geschreven bundeltje vol romantische klaagliederen, de velletjes met een draadje rode wol aan elkaar genaaid. Mireille heette ze, dezelfde naam als m’n correspondentievriendin met wie ik niet meer correspondeerde sinds ze een onvriendelijke aanmaning gestuurd had om m’n schuld terug te betalen. Mireille uit Metz leende ik op mijn beurt geld om haar nog wat langer in Amsterdam te kunnen houden, kleine sommetjes, want ik had het niet breed. Ze was ontstellend mager, herinner ik me, wat maar al te pijnlijk was voor onze bekkens. ‘k Woonde toen in het huis van een vriend, die met z’n vrouw op reis was naar Parijs, paste tegelijk op de katten, die kort na elkaar twee nesten wierpen. Op laten ruimen door de dierenbescherming. Kort daarop verloor de ene kat, die nog dagen naar haar jongen bleef zoeken, al heur haar. Toen m’n vriend en z’n vrouw terugkwamen was ze kaal met uitzondering van wat franje onder de buik, en kwam om van de kou. Een andere keer was ik met iemand, aan wie ik me graag had willen uitleveren, wat niet wederkerig was, in Parijs. We sliepen in twee bedden, een verloren weekend vol vergeefse toenaderingspogingen en te weinig geld om er nog iets leuks van te maken. Zelfs niet genoeg om het hotel te betalen, zodat we met achterlating van een deel van de bagage moesten vluchten.”
Eelke de Jong (17 juli 1935 – 1 augustus 1987) Rijk de Gooijer, Peter van Straaten en Eelke de Jong in 1980
“Op handen en voeten schuifelt de kleine Lied Ulen over de zachte zanderige grond van de verwilderde boschtuin. Ze likt aan een groene eikel en probeert de gladde bast van een wilde kastanje af te pellen, maar dat lukt haar niet. Met veel moeite wurmt ze zich door een gat in dik prikkerig gebladerte heen en kijkt van dichtbij een wit dier in de oogen, en tuurt naar het hooge witte huisje, waar de duiven wonen. Er staan mannen op een veld en er loopen paar-den en er is een vrouw met een bandjesmuts. De mannen bij de paarden zeggen. ,.. .. ruzie … daor gunder hebt ze weer ruzie.” Lied Ulen brabbelt dat na. „L-lusle.” Het is een bekend woord’ Ze probeert het ook goed te zeggen: .,R-ru-ru-sie ” In-eens roept ze het zoo hard en duidelijk over het land heen of Vader het haar voorzegt: ..R-ruziet R-ruzie!” De mannen bij de paarden lachen. Maar de vrouw met de bandjesmuts lacht niet. „A-ah meen hef poesenelleken, kom mit.” Een paar han-den tillen haar door het gat in de bladeren. En Lied vergeet de vrouw met de bandjesmuts al gauw. Ze zuigt op een gal-appeltje, en speelt een beetje met de zaadballetjes van de wilde komkom-mer. Dan zit ze ook weer voor het huls, op de groote steen, bij het hek. Binnen-in het huis is de ruzie en de ruzie schreeuwt hard achter de open ramen. „Vade”, roept Lied klagelijk, „Moeder Ze zet de voeten vaster neer op de grond. „R-ruzie”, zegt ze, „r-ruzie!” En dan ineens is Vader er. Lied kijkt naar hem op en ze kent hem. Ze ziet toch alleen maar zijn jas met de ruitjes, het blinkende balletje aan zijn horlogeketting, zijn snorharen die als twee zachte veertjes boven zijn tanden hangen en het witachtige van zijn gezicht Uitnoodigend slaat ze met haar hand op de leege helft van de steen. „Vade.” Zij zegt: „Vade.” En Moeder zegt: „Man.- En zij zegt ook wel. „Vade-man ” Maar hij komt niet bij haar zitten Hij veegt met zijn zak-doek haar gezicht af „Dag hart.” Het maakt een boel geluid als hij het hek dicht doet. Dan loopt hij op het pad. „Dag hermelijntjer Ze drukt haar ge-zicht zoo ver mogelijk tusschen de hekspijlen door: „Dag Vade-mant” En in de bladeren ergens roept Vader: „Dag hermelijntje! Dag hermelijnr Ze staat ook voor het keukenraam Moeder wascht borden en kopjes af en alles wat Moeder af-wascht geeft een schreeuw. „Moeder, roept ze, „Moeder En ze kijkt naar haar op en ze kent haar. Ze ziet dan toch alleen maar de streepjes in haar schort, het glazen hondje onder haar kin, de blin-kende spelden in haar krullend haar en het zoet-achtige rood in haar wangen. „Moede! Wede! Weder’ En Moeder zegt hard achter de ruiten: .,Stil.” Dat is of er een eetbord aan stukken valt. Lied stapt achteruit in een kuil en valt op de grond en huilt. Maar Moeder komt niet bij haar om over de zeere plek heen te strijken en haar op te tillen. De eetbordjes schreeuwen harder dan zij zelf.”
Alie Smeding (17 juli 1890 – 5 juli 1938) Enkhuizen
X, whom society’s most mild command, For instance evening dress, infuriates, In art is seen confusingly to stand For disciplined conformity, with Yeats.
Taxed to explain what this resentment is He feels for small proprieties, it comes, He likes to think, from old enormities And keeps the faith with famous martyrdoms.
Yet it is likely, if indeed the crimes His fathers suffered rankle in his blood, That he find least excusable the times When they acceded, not when they withstood.
How else explain this bloody-minded bent To kick against the prickings of the norm; When to conform is easy, to dissent; And when it is most difficult, conform?
No Epitaph
No moss nor mottle stains My parents’ unmarked grave; My word on them remains Stouter than stone, you told me.
“Martyred to words”, you have thought, Should be your epitaph; At other times you fought My self-reproaches down.
Though bitterly once or twice You have reproached me with how Everything ended in words, We both know better now:
You understand, I shall not If I survive you care To raise a headstone for You I have carved on air.
De Nederlandse dichter Tsead Bruinja is de nieuwe Dichter des Vaderlands. De komende twee jaar zal Bruinja gedichten schrijven bij nationale gebeurtenissen en optreden als ambassadeur van de poëzie. Hij volgt Ester Naomi Perquin op. Tsead Bruinja werd geboren in Rinsumageest op 17 juli 1974. Zie ook alle tags voor Tsead Bruinja op dit blog.
sarah & veronica (kollum drachten en afrika)
de jongen van twaalf achter het klasraam weet hoe sarah krijst
sarah is veertig en kaal
sarah heeft een mes in de tas
krijst
sarah van de drie bulten bij het park
sarah heeft een mes in de tas
jakkert een brief op de post
brief uit de tas
krijst
in de studio wordt daar een beat ondergezet met veel galm op de snare
door een drummer die zich grasmaaiend naar het einde snuift
de lamp boven beiden en schijnt op het dorre gras
sarah
ijstaart in de piepschuim doos
en je tantes vieze poedel
de lekkere wijven van veronica
de vale reigers van veronica
een handvol rijst voor de girokinderen
en voor de vliegen op hun ogen
uit afrika
zien ze het niet geef hen dan
de lekkere wijven van veronica
de vale reigers van veronica
een
icoon
Adem
voor wie na dit lichaam
verschijnt en in zijn bed
klimt vannacht
kruip dicht tegen haar aan
kruip dicht tegen hem aan
houd jezelf vast en
luister naar je adem
loop desnoods naar het
koude raam en bevochtig
voor wat na dit lichaam
verdwijnt en geen meer
havent
ik dank je alvast
voor wat na dit lichaam verdwijnt en geen meer havent