Frank Norbert Rieter, Anna Enquist, Laurent Binet, Ghayath Almadhoun, Jean-Pierre Faye, Lucas Malan, Dom Moraes, Gottfried Keller, Dolce far niente

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 

Vierdaagse intocht Via Gladiola door Ingrid Claessen, 2013


Geen gedicht

Ik wilde de vierdaagse vangen
het wandelen grijpen in een vers
De ziel beschrijven van de feesten
zonder de woorden bier en blaren
te gebruiken, dat ik kon schrijven
van de mensen, al de dagen en het ritme
van de tocht, zonder herrie of gedruis
dat wat zou blijven, de ervaring
van die tocht naar alle windstreken
en het bewegen door de straten
als het stromen van de Waal
ik kreeg blaren op mijn vingers
door het schrappen en het strepen
vond geen woorden voor de mars,
noch voor het zingen langs de lanen
of het verkoeveren in de luwte van de brug
de zon looide mijn lege hoofd
bier verkoelde mijn ingewanden
de feesten masseerden mijn gemoed
na vier dagen legde ik mijn pen neer
en kocht voor mijzelf een gladiool

 

Frank Norbert Rieter (Nijmegen, 16 juni 1973)
De intocht van de Vierdaagse in Nijmegen


De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Enquist werd geboren op 19 juli 1945 in Amsterdam als Christa Boer. Zie ook alle tags voor Anna Enquist op dit blog.

Uit: Want de avond

“Niets blijft hetzelfde, denkt Jochem terwijl hij langzaam om zijn as draait en zijn blik over het nieuwe atelier laat gaan. Alles verandert, hoe je je ook inspant om de oude situatie in stand te houden. Ik heb ramen, al verberg ik ze achter de elegante lamellen van de modieuze zonwering, zodat ik me in het half ondergrondse hok kan wanen waar ik me thuis voelde. Ik heb witgesausde muren, onbekraste planken, roestvrijstalen werkbladen en keurige kasten met schuifdeuren. Daar vecht ik tegen, gewapend met de troep die ik heb meegenomen: bemorste lijmpannen met aangekoekte strepen, beitels met versleten handgrepen, stokoude mallen en vieze lappen. Om het nieuwe teniet te doen leg ik het oude overal neer. Maar hetzelfde is het niet. De zoldering is hoger, de tl-buizen zijn feller. Boven de werkbank hangt een beweegbare operatielamp. In de lade, die nog net zo moeizaam opengaat als vroeger, liggen de tandartsspiegeltjes en de haken om de f-gaten mee binnen te komen tussen smerige penselen en brokjes hars.
Het atelier heeft een L-vorm en aan het einde van de korte poot lijkt het wel een huisje. Een aanrecht met elektrische plaatjes en een koffiemachine, wc en douche achter een ondoorzichtige glazen wand. Een bank waarop je zou kunnen slapen, een keukentafel met gebruikte kopjes en een suikerpot. Het huiselijke gedeelte is van het atelier gescheiden door een hoge kast. Aan de keukenkant is die volgestouwd met vaatwerk, opgevouwen handdoeken en kleding. Aan de werkzijde zijn de planken gevuld met glazen potten om lak in te bewaren, met tijdschriften over vioolbouw in verschillende talen en met dozen vol noodzakelijke prullen en spullen: sourdines, kammen, snaren, stemknoppen, schoudersteunen. Het ziet er al lekker vol uit, ziet hij met tevredenheid.
Hij knipt de operatielamp aan en kijkt naar een viool die in een wiegje van schuimrubber op de werkbank ligt. Wat is er met je, mag ik even naar je kijken? Hij is een vriendelijke kinderarts. Niet bang zijn, het doet geen pijn en het licht is alleen maar fel om beter te kunnen zien. Voorzichtig tokkelt hij met zijn duim de snaren aan, een voor een. Goed zo. Op de ene schouder van het instrument is de lak weggesleten. De kam staat niet goed recht en ziet eruit of hij zomaar kan omklappen.”

Anna Enquist (Amsterdam, 19 juli 1945)


De Franse schrijver Laurent Binet werd geboren in Parijs op 19 juli 1972. Zie ook alle tags voor Laurent Binet op dit blog.

Uit:De zevende functie van taal (Vertaald door Liesbeth van Nes)

“In de Flore zien ze een blond vrouwtje naast een man zitten die loenst achter dikke brillenglazen en nogal ziekelijk oogt, zijn kikkerhoofd zegt Bayard wel iets, maar voor hem zijn ze niet gekomen. Bayard ontdekt mannen van onder de dertig en spreekt hen aan. Het zijn voor het grootste deel gigolo’s die hier iemand proberen op te pikken. Kenden ze Barthes? Allemaal. Bayard ondervraagt hen een voor een terwijl Simon Herzog Sartre vanuit zijn ooghoeken in de gaten houdt: hij ziet er helemaal niet gezond uit en blijft maar hoesten, terwijl hij trekjes van zijn sigaret neemt. Françoise Sagan klopt hem bezorgd op zijn rug. Een jonge Marokkaan is de laatste die Barthes heeft gezien, op het moment dat de grote criticus in onderhandeling was met een nieuweling, zijn naam kent hij niet, maar ze zijn met zijn tweeën vertrokken, hij weet niet wat ze hebben gedaan, waar ze naartoe zijn gegaan of waar hij woont, maar waar hij die avond te vinden is weet hij wel: in Bains Diderot, een sauna bij het Gare de Lyon. ‘Een sauna?’ zegt Simon Herzog verbaasd, als er een fanaticus met een sjaal binnenkomt en tegen niemand in het bijzonder begint te roepen: ‘Kijk nou toch eens naar die koppen! Die hebben niet lang meer te gaan! Luister goed, een burger moet regeren of sterven, en zo is het! Drink! Drink uw Fernet op de gezondheid van uw maatschappij! Profiteer, profiteer! Verjaag! Takel af! Leve Bokassa!’ Een paar gesprekken vallen stil, de stamgasten bekijken de nieuwkomer met een droefgeestige blik, de toeristen proberen te genieten van de attractie zonder goed te begrijpen wat die precies inhoudt, maar de obers blijven drankjes serveren alsof er niets aan de hand is. Overdreven theatraal met zijn arm zwaaiend richt de profeet met de sjaal zich tot een imaginaire persoon en roept zegevierend uit: ‘Het is niet de moeite om te rennen, kameraad, de oude wereld ligt vlak voor je!’
Bayard vraagt wie dat is, de gigolo zegt dat het Jean-Edern Hallier is, een soort aristocratische schrijver die vaak herrie trapt en beweert dat hij minister wordt als Mitterrand volgend jaar wint. Bayard merkt de omgedraaide v van de mond op, de schitterende blauwe ogen, het voor aristocraten of mensen uit de hogere burgerij typische accent, dat grenst aan een spraakgebrek. Hij gaat verder met de ondervraging: wat is dat voor iemand, die nieuweling? De jonge Marokkaan beschrijft een Arabier met een zuidelijk accent, een oorringetje en haar dat in zijn gezicht hangt. Nog steeds luidkeels geeft Jean-Edern hoog op van de verdiensten van de ecologie, de euthanasie, de piratenzenders en de Metamorphosen van Ovidius, van de hak op de tak. Simon Herzog kijkt naar Sartre die naar Jean-Edern kijkt. Als Jean-Edern merkt dat Sartre daar zit, gaat er een huivering door hem heen. Sartre staart peinzend naar hem. Als een simultaantolk fluistert Françoise Sagan in zijn oor.”

Laurent Binet (Parijs, 19 juli 1972)


De Zweeds – Palestijnse dichter, toneelschrijver, journalist en literair criticus Ghayath Almadhoun werd geboren op 19 juli 1979 in Damascus. Zie ook alle tags voor Ghayath Almadhoun op dit blog.

How I became…

Her grief fell from the balcony and broke into pieces, so she needed a new grief. When I went with her to the market the prices were unreal, so I advised her to buy a used grief. We found one in excellent condition although it was a bit big. As the vendor told us, it belonged to a young poet who had killed himself the previous summer. She liked this grief so we decided to take it. We argued with the vendor over the price and he said he’d give us an angst dating from the sixties as a free gift if we bought the grief. We agreed, and I was happy with this unexpected angst. She sensed this and said ‘It’s yours’. I took it and put it in my bag and we went off. In the evening I remembered it and took it out of the bag and examined it closely. It was high quality and in excellent condition despite half a century of use. The vendor must have been unaware of its value otherwise he wouldn’t have given it to us in exchange for buying a young poet’s low quality grief. The thing that pleased me most about it was that it was existentialist angst, meticulously crafted and containing details of extraordinary subtlety and beauty. It must have belonged to an intellectual with encyclopedic knowledge or a former prisoner. I began to use it and insomnia became my constant companion. I became an enthusiastic supporter of peace negotiations and stopped visiting relatives. There were increasing numbers of memoirs in my bookshelves and I no longer voiced my opinion, except on rare occasions. Human beings became more precious to me than nations and I began to feel a general ennui, but what I noticed most was
that I had become a poet.

Vertaald door Catherine Cobham

Ghayath Almadhoun (Damascus, 19 juli 1979)


De Franse schrijver en filosoof Jean-Pierre Faye werd geboren in Parijs op 19 juli 1925. Zie ook alle tags voor Jean-Pierre Faye op dit blog.

Droit de suite

I
Où monte la crête de montagne
au-dessus des pentes, par
delà l’intervalle
la cassure pleine de son
drainant les échos
vers le soir de fumier et d’insectes et l’odeur de minerai
l’arête de parpaing effritée ou la longue mâchoire de poils
la chaleur lente d’animal le rouge rouillé de la plante
à ce point de soir et de terre, où
convergent les aines et les jambes

où se mêlent sens et son
le goût de fadeur et de fibre
les tiges à hauteur de ventre
le plomb du jour le ton de l’écoute
le gris des mains la mollesse des veines
le sang tombé dans le fond du poignet
la peau fermée et l’impasse des mains
la voix réunie la fonction de fer
le battement de l’artère saignée
le chaud d’aisselle le sel de l’étain
le métal vénéneux à ciel ouvert
la jambe ouverte l’eau de la langue

où ceci est noué et séparé
attaché et tiré

Ghayath Almadhoun (Damascus, 19 juli 1979)

 

De Zuidafrikaanse dichter Lucas Cornelis Malan werd geboren in Nylstroom op 19 juli 1946. Zie ook alle tags voor Lucas Malan op dit blog

Selfportret

Rembrandt van Rijn het hierdie genre vervolmaak.
Hy van die Jodenbreestraat wat só vaardig, keer
op keer vleiende protrette van die rykes kon maak,
het tegelyk sy slag daarmee op homself gekeer.

Soveel keer so het hy dit weergegee: die trotse figuur
van ‘n jonkheer wat swierig geklee staan en pronk;
sy mooi gelaat hooghartig voor dié wat hom begluur
in sy glansende verfgewaad. Skilderagtig jonk.

Vat nou enige van daardie veeltal as eksemplaar
en gaan kyk hoe dit met die laaste twee vergelyk:
Dié gee ons ‘n droewe ou man wat na aan trane lyk.
Daar is niks. Net verdigte verdriet wat na buite staar.

Kyk nou die eie albums deur. Let op die gesig, die lyf.
Hoe meesterlik word jý in die Rembrandt-styl herskryf.

 

Self-portait

This genre was perfected by Rembrandt van Rijn
of Jodenbree Street who so deftly drew
flattering portraits on canvas time and again,
firstly of the wealthy, then his own likeness too.

He painted so often that proud figure there
of a preening nobleman, clothes richly hung
on his haughty frame, eyes holding all who stare
at his lustrously rendered attire. Picturesquely young.

Now, as an example, take the final two,
comparing them with any one of those:
There find a pitiful old man so close
to tears. Just concentrated sorrow confronting you.

Page through your own albums now. Note the face and profile.
How masterfully you are recreated in the Rembrandt style.

 

Vertaald door Charl J.F. Cilliers & Lucas Malan

Lucas Malan (19 juli 1946 – 15 april 2010)


De Indiase dichter en schrijver Dominic Francis Moraes werd geboren op 19 juli 1938 in Bandra. Zie ook alle tags voor Dom Moreas op dit blog.

A Room by the Sea

Will, like the fingers of an empty glove.
A table weighed with silence like a parting.
The sea outside. And a shoe filled with nothing,
Looking for a foot that took its leave.

A fortress of restraint moved by two feet.
Almost books. And a glass without a use.
A bit of old air: two years, perhaps, since it
Refused to go out, and stayed here for always.

And suddenly a seawind feels me
As women feel the cloth in a store;
Is he good, will he wash well in the laundry?

Later I wove a flag of doubt once more.
I hung it up, and looked outside to find
How it clatters, moving in the wind.

 

Architecture

The architecture of an aunt
Made the child dream of cupolas,
Domes, other smoothly rounded shapes.
Geometries troubled his sleep.

The architecture of young women
Mildly obsessed the young man:
Its globosity, firmness, texture,
Lace cobwebs for adornment and support.

Miles from his aunt, the old child
Watched domes and cupolas defaced
In a hundred countries, as time passed.

A thousand kilometres of lace defiled,
And much gleaming and perfect architecture
Flaming in the fields with no visible support.

Dom Moraes (19 juli 1938 – 2 juni 2004)

 

De Zwitserse schrijver Gottfried Keller werd geboren in Zürich op 19 juli 1819. Zie ook alle tags voor Gottfried Keller op dit blog.

Wandl ich in dem Morgentau

Durch die dufterfüllte Au,
Muß ich schämen mich so sehr
Vor den Blümlein ringsumher!

Täublein auf dem Kirchendach,
Fischlein in dem Mühlenbach
Und das Schlänglein still im Kraut,
Alles fühlt und nennt sich Braut.

Apfelblüt im lichten Schein
Dünkt sich stolz ein Mütterlein;
Freudig stirbt so früh im Jahr
Schon das Papillonenpaar.

Gott, was hab ich denn getan,
Daß ich ohne Lenzgespan,
Ohne einen süßen Kuß
Ungeliebet sterben muß?

 

Nachtfalter

Ermattet von des Tages Not und Pein,
Die nur auf Wiedersehen von mir schied,
Sass ich und schrieb bei einer Kerze Schein,
Und schrieb ein wild und gottverleugnend Lied.
Doch draussen lag die klare Sommernacht,
Mild grüsst mein armes Licht der Mondenstrahl,
Und aller Sterne volle goldne Pracht
Schaut hoch herab auf mich vom blauen Saal.

Am offnen Fenster blühen dunkle Nelken
Vielleicht die letzte Nacht vor ihrem Welken.

Und wie ich schreib’ an meinem Höllenpsalter,
Die süsse Nacht im Zorne von mir weisend,
Da schwebt herein zu mir ein grauer Falter,
Mit blinder Hast der Kerze Docht umkreisend;
Wohl wie sein Schicksal flackerte das Licht,
Dann züngelt’ seine Flamme still empor
Und zog wie mit magnetischem Gewicht
Den leichten Vogel in sein Todestor.

Ich schaute lang und in beklommner Ruh,
Mit wunderlich neugierigen Gedanken
Des Falters unheilvollem Treiben zu.
Doch als zu nah der Flamme schon fast sanken
Die Flügel, fasst’ ich ihn mit schneller Hand,
Zu seiner Rettung innerlich gezwungen,
Und trug ihn weg. Hinaus ins dunkle Land
Hat er auf raschem Fittig sich geschwungen.

Ich aber hemmte meines Liedes Lauf
Und hob den Anfang bis auf weitres auf.

Gottfried Keller (19 juli 1819 – 15 juli 1890)
Zürich

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e juli ook mijn blog van 19 juli 2018 en mijn blog van 19 juli 2017 en ook mijn blog van 19 juli 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Wout Waanders, Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Tsead Bruinja, Thé Lau, Eelke de Jong, Alie Smeding, Donald Davie, Dolce far niente

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 

Vierdaagse wandelaars door Ingrid Claessen, 2013


‘s nachts de was

achter het raampje van de wasmachine
zie ik een hoodie, trui, spijkerbroek,
roze rok, ondershirt, wandelsok,
een partyblouse en een uniform,
een overhemd met een vlek
van lippenstift.

alles draait,
wordt helder en zacht.

van technofeest tot loopafstand
en alles wat daar tussen zit,
alle stoffen van de stad
komen samen op een rotonde in de nacht
en niemand volgt een wasvoorschrift.

 

Wout Waanders (’s-Hertogenbosch, 1989)
Vierdaagse wandelaars op Roze Woensdag (de dag van Wijchen)


De Zwitserse schrijver Martin R. Dean werd geboren op 17 juli 1955 in Menziken Aargau. Zie ook alle tags voor Martin R. Dean op dit blog.

Uit: Warum wir zusammen sind

“Wie eine große Träne, die aus dem Winterhimmel gefallen war, lag die Kunsteisbahn vor ihr. Es war der letzte Tag des Jahres. Als Irma eintraf, zogen gerade noch einige Jugendliche ihre Runden, während die Eisreinigungsmaschine am Rand des Feldes bereits wartete. Nur noch wenige Stunden trennte sie vom nächsten Jahrtausend. Seit Wochen waren die Zeitungen voll von Weltuntergangsängsten, verbreitet von Sektenanhängern im Schwarzwald und neurotischen Durchschnittsbürgern, von all den Bangen, Verzagten, Aufgeregten und Paranoikern, die sich Erlösung erhofften.
Auch Geschäftemacher witterten ihre Stunde und boten Kreuze aus Plexiglas feil, Leuchtreklamen gegen die Angst vor der Apokalypse, und gerne wurde die Bibel zitiert: »Und da geschah ein großes Erdbeben, und die Sonne wurde finster wie ein schwarzer Sack, und der ganze Mond wurde wie Blut, und die Sterne des Himmels fielen auf die Erde.«
Die Spekulanten, Banker und Börsianer fürchteten sich dagegen vor dem weltweiten Ausfall der Computer. Auch Irmas Freundin Bea, die bei einem Lokalsender arbeitete, sagte einen Zusammenbruch der Kommunikationsnetze voraus, was Marc für unwahrscheinlich hielt. Die Nachbarn horteten Vorräte an stillem Wasser und Benzin, weil für den Tag danach ein Zusammenbruch der Wasser- und Treibstoffversorgung vorausgesagt wurde. Hochschwangere gingen die Treppen rauf und runter, um ein Millenniumskind zu gebären.
Irma war allein. Sie bereute es, Marc nicht in seinem Büro abgeholt zu haben, denn er war noch immer nicht da. Es war nicht das erste Mal, dass sie auf ihn wartete. Sie setzte sich auf die Bande der Eisbahn und schaute der ruhig kreisenden Maschine zu. Welche Entschuldigung er wohl diesmal hatte?
Sie ärgerte sich, aber sie wollte ihm keine Vorhaltungen machen, nicht hier und vor den Freunden, die bald eintreffen würden. Sie schnallte sich die Schlittschuhe um und glitt mit einem leichten Beinschwung aufs Eis. Wenn das Vorankommen doch immer so mühelos wäre! Aber hatte sie bis jetzt nicht die richtigen Entscheidungen getroffen? Den schüchternen Architekturstudenten Marc geheiratet, ein Kind bekommen, ihre Karriere als Romanistin an der Uni abgebrochen, um Übersetzerin zu werden. Und richtig war auch gewesen, dass sie sich die Idee zu dieser besonderen Silvesterfeier von Alice nicht hatte ausreden lassen.
In diesem Augenblick tauchte Matti, ihr achtjähriger Sohn, an der Hand seiner Großmutter am Rand des Eisfeldes auf und rief nach ihr.“

Martin R. Dean (Menziken, 17 juli 1955)


De Duitse dichter en schrijver Rainer Kirsch werd geboren op 17 juli 1934 in Döbeln. Zie ook alle tags voor Rainer Kirsch op dit blog

Uit: De redding van de Saragossazee (Vertaald door J.F. Vogelaar)

“Denk je dat ik van alles afzie, zei de hekst. Ze richtte zich op, het leek alsof ze met de rechterarm op een golf steunde. Als ik tegen de zon in moet kijken kan ik je ogen niet zien, zei de jongeman, maar in je woorden bespeur ik iets van teleurstelling. De heks zweeg. Affaires stel ik mij zo voor, zei de jongeman, ben je daarom vrijwillig heks geworden? Ieder kiest wat hij wordt, zei de heks, wist je dat niet? De zon stond nu gunstiger, de jongeman zag hoe de heks het haar als een zeil in de wind of als een roer in de golven hing.
Een sprookje zonder trompetten dat is toch niets, zei de rode walvis. We zullen lang moeten zwemmen, zei de ander. Hij blies een fontein de hoogte in en zweeg. Ook ik heb een tijdlang overwogen de weg over land te nemen, zei de rode walvis. Vergeet niet, zei de ander, dat ons oponthoud ons van pas zal komen. De Saragossazee is onveilig, zei de rode walvis, we kunnen ons in de diepgang vergissen. We mogen onszelf later niets te verwijten hebben, zei de groene walvis, kom laten we gaan zwemmen.
Ze waren goed vooruitgekomen, de jongeman zag vliegende vissen en ook leek het schip gevolgd te worden door dolfijnen. Hij zei: trompetten in de lucht, of een kasteel. De soldaten blazen de ophaalbrug op, de held echter, zeven speren in zijn schild, rent ermee dwars door de vijandelijke linies en komt bij de tent van de vijandelijke koning, vervaardigd van witte zijde, met de stompe kant van de speren scheurt hij de tent open, met de rechterhand trekt hij de koningsdochter van haar legerstede, zo werden vroeger slagen gewonnen. Wat zijn nou verhalen, zei de heks. Ik begrijp het, zei de jongeman, jij bent hier om mij te betoveren. Dat geklets over staartvinnen, zei de heks, op de hele weg ben ik nog geen drie zeemeerminnen tegengekomen. Om betoverd te kunnen worden moet je bang zijn of het zelf willen. Geen van beide is zelfs maar in de verste verte het geval, zei de jongeman. De heks strekte haar linker arm en haalde het schip in. Een zwerm vliegende vissen daalde neer, de zon verdween.”

Rainer Kirsch (17 juli 1934 – 14 september 2015)


De Nederlandse dichter Tsead Bruinja werd geboren in Rinsumageest op 17 juli 1974. Zie ook alle tags voor Tsead Bruinja op dit blog.

Al zijn honden heten fikkie

al zijn honden heten fikkie
behalve onze Astrid
alle ziekten waar ze aan
stierven Kanker

koeien die opgegeven waren
werden beter bij hem
al moest hij er de hele nacht
bij blijven

voor haar kon hij niets anders
doen dan de dokter betalen
en haar naam in
comateuze oren roepen

 

Graat

de brug zien
en hem wegdenken

aan de overkant
een wuivende vriend

zonder telefoon
zonder adres

weg als je je omdraait

buigen het water
zien en weg denken

dan vissen nummeren
en opbergen

niet de vriend vergeten
maar meenemen
en begraven

diep in het zand

je door een ander laten dragen

nieuwe vriend kiezen

bruggetje bedenken

 

Vier en een half volt legotreintje

vier en een half volt legotreintje
verdwijnt in de groene tunnel
van papier-maché

twee jongensbenen in de lange
blauwe broekspijpen
van een jeans

de moeder als man in uniform
de vader als vrouw thuis

wie speelt voor god
wie kiest het scharnier

hij trekt de stekker uit de houder
en legt zijn tong tegen de polen

vier en een half volt tong
trekt zich terug

in de mond van een tunnel
de tong als mond

praliné

Tsead Bruinja (Rinsumageest, 17 juli 1974)


De Nederlandse muzikant en schrijver Thé (Matheus Josephus) Lau werd eboren in Bergen op 17 juli 1952. Zie ook alle tags voor Thé Lau op dit blog.

Uit: Juliette, een liefde in snapshots

“De weg naar het dorp was de fameuze Laan Zonder Einde, waar verscholen achter hoge hekken en hagen de rijken in statige huizen woonden, waarvan de achtertuin direct toegang gaf tot het Grote Bos, dat op zijn beurt doorliep tot in het duingebied. De weg zelf was vrij smal, en pijnbomen kromden zich er als een erehaag overheen. Op dit uur was er nauwelijks verkeer en Robbie, dromerig in de frisse ochtendlucht, minderde gas en reed stapvoets door naar de ingang van het Spaansche Woud, dat eigenlijk geen woud of bos was, maar een reusachtig park, sinds mensenheugenis het Versailles van de enclave. Het was een oase van groen, doorsneden met brede grachten, slootjes, zandlanen en modderige ruiterpaden. Terwijl hij langzaam doorreed leek het alsof het naakte lichaam van Elsa hem volgde. Het ene moment hield ze zich schuil in de struiken langs het pad, dan weer zat ze hoog boven hem gehurkt op een boomtak en even verder rees ze als een goudgelokte nimf op uit het zwarte water van een sloot. Straks, thuis, zou hij haar meteen gaan schetsen. Eerst haar fijne gezicht, dan haar weelderige lichaam Hij kon niet anders dan de film van afgelopen nacht keer op keer afspelen. Het beeld van de bewegingen, en het geluid. Hij zag voor zich hoe ze zich had uitgekleed, hem even een blik had gegund op haar lichaam, in bed was gestapt en het dek voor hem omhoog had gehouden. Hij herinnerde zich hoe ze haar armen om hem heen had geslagen en haar borsten tegen hem had aangedrukt. Door haar handen geleid was hij in haar binnengedrongen. Maar van de vrijpartij die volgde, waarin hij was ontmaagd, kon hij zich weinig herinneren. Het was als de branding: je kijkt een half uur lang in trance naar de golven maar je kunt je er naderhand niet een voor de geest halen.
Robbie passeerde het Ravenhof met zijn reusachtige roodbruine pannendak, en nog steeds vervuld van de ervaring van afgelopen nacht wierp hij een afwezige blik op het statige herenhuis, waaromheen het Spaansche Woud ooit was aangelegd. Zonlicht spikkelde het water van de gracht en vlekte op het pad. Terwijl hij de uitgang naderde begon het beeld van Elsa’s gezicht te vervagen en denkend aan de tekening die hij wilde maken gaf Robbie gas.”

Thé Lau (17 juli 1952 – 23 juni 2015)


De Nederlandse schrijver Eelke de Jong werd geboren in Apeldoorn op 17 juli 1935. Zie ook alle tags voor Eelke de Jong op dit blog.

Uit: Paris mon amour

“Deze vriendin woonde bij haar ouders en stond vrijwel niets toe, een kus, de armen om elkaar geslagen, te verwaarlozen gestreel, dat was in grote lijnen alles, om bijvoorbeeld een zoen, waarbij je elkaars tongen probeerde te omstrengelen, de ander in theorie zou kunnen laten stikken door hem in haar keelgat te duwen, moest gevochten worden. Ze had weinig vertrouwen. Dan begon ze vreselijk te hijgen, me weg te duwen, maar wist ik veel.
Op een avond trof ik ergens op het trottoir een Duits meisje, dat wel alles wilde toestaan en zo gezegd zo gedaan op een houten bankje in een plantsoen hier of daar haar vochtige kruisje opzij geduwd en gevingerd.
Een jaar later ontmoette ik in de zomer in Amsterdam een Française, die behoorlijk wat meegaander was als dat meisje uit Versailles. Lerares in Metz was ze, getrouwd maar alleen op reis, schreef gedichten, stuurde me later een met de hand geschreven bundeltje vol romantische klaagliederen, de velletjes met een draadje rode wol aan elkaar genaaid.
Mireille heette ze, dezelfde naam als m’n correspondentievriendin met wie ik niet meer correspondeerde sinds ze een onvriendelijke aanmaning gestuurd had om m’n schuld terug te betalen. Mireille uit Metz leende ik op mijn beurt geld om haar nog wat langer in Amsterdam te kunnen houden, kleine sommetjes, want ik had het niet breed. Ze was ontstellend mager, herinner ik me, wat maar al te pijnlijk was voor onze bekkens. ‘k Woonde toen in het huis van een vriend, die met z’n vrouw op reis was naar Parijs, paste tegelijk op de katten, die kort na elkaar twee nesten wierpen. Op laten ruimen door de dierenbescherming. Kort daarop verloor de ene kat, die nog dagen naar haar jongen bleef zoeken, al heur haar. Toen m’n vriend en z’n vrouw terugkwamen was ze kaal met uitzondering van wat franje onder de buik, en kwam om van de kou.
Een andere keer was ik met iemand, aan wie ik me graag had willen uitleveren, wat niet wederkerig was, in Parijs. We sliepen in twee bedden, een verloren weekend vol vergeefse toenaderingspogingen en te weinig geld om er nog iets leuks van te maken. Zelfs niet genoeg om het hotel te betalen, zodat we met achterlating van een deel van de bagage moesten vluchten.”

Eelke de Jong (17 juli 1935 – 1 augustus 1987)
Rijk de Gooijer, Peter van Straaten en Eelke de Jong in 1980


De Nederlandse schrijfster Alie Smeding werd geboren in Enkhuizen op 17 juli 1890. Zie ook alle tags voor Alie Smeding op dit blog.

Uit: Liefde

“Op handen en voeten schuifelt de kleine Lied Ulen over de zachte zanderige grond van de verwilderde boschtuin. Ze likt aan een groene eikel en probeert de gladde bast van een wilde kastanje af te pellen, maar dat lukt haar niet. Met veel moeite wurmt ze zich door een gat in dik prikkerig gebladerte heen en kijkt van dichtbij een wit dier in de oogen, en tuurt naar het hooge witte huisje, waar de duiven wonen. Er staan mannen op een veld en er loopen paar-den en er is een vrouw met een bandjesmuts. De mannen bij de paarden zeggen. ,.. .. ruzie … daor gunder hebt ze weer ruzie.” Lied Ulen brabbelt dat na. „L-lusle.” Het is een bekend woord’ Ze probeert het ook goed te zeggen: .,R-ru-ru-sie ” In-eens roept ze het zoo hard en duidelijk over het land heen of Vader het haar voorzegt: ..R-ruziet R-ruzie!” De mannen bij de paarden lachen. Maar de vrouw met de bandjesmuts lacht niet. „A-ah meen hef poesenelleken, kom mit.” Een paar han-den tillen haar door het gat in de bladeren. En Lied vergeet de vrouw met de bandjesmuts al gauw. Ze zuigt op een gal-appeltje, en speelt een beetje met de zaadballetjes van de wilde komkom-mer. Dan zit ze ook weer voor het huls, op de groote steen, bij het hek. Binnen-in het huis is de ruzie en de ruzie schreeuwt hard achter de open ramen. „Vade”, roept Lied klagelijk, „Moeder Ze zet de voeten vaster neer op de grond. „R-ruzie”, zegt ze, „r-ruzie!” En dan ineens is Vader er. Lied kijkt naar hem op en ze kent hem. Ze ziet toch alleen maar zijn jas met de ruitjes, het blinkende balletje aan zijn horlogeketting, zijn snorharen die als twee zachte veertjes boven zijn tanden hangen en het witachtige van zijn gezicht Uitnoodigend slaat ze met haar hand op de leege helft van de steen. „Vade.” Zij zegt: „Vade.” En Moeder zegt: „Man.- En zij zegt ook wel. „Vade-man ” Maar hij komt niet bij haar zitten Hij veegt met zijn zak-doek haar gezicht af „Dag hart.” Het maakt een boel geluid als hij het hek dicht doet. Dan loopt hij op het pad. „Dag hermelijntjer Ze drukt haar ge-zicht zoo ver mogelijk tusschen de hekspijlen door: „Dag Vade-mant” En in de bladeren ergens roept Vader: „Dag hermelijntje! Dag hermelijnr Ze staat ook voor het keukenraam Moeder wascht borden en kopjes af en alles wat Moeder af-wascht geeft een schreeuw. „Moeder, roept ze, „Moeder En ze kijkt naar haar op en ze kent haar. Ze ziet dan toch alleen maar de streepjes in haar schort, het glazen hondje onder haar kin, de blin-kende spelden in haar krullend haar en het zoet-achtige rood in haar wangen. „Moede! Wede! Weder’ En Moeder zegt hard achter de ruiten:
.,Stil.” Dat is of er een eetbord aan stukken valt. Lied stapt achteruit in een kuil en valt op de grond en huilt. Maar Moeder komt niet bij haar om over de zeere plek heen te strijken en haar op te tillen. De eetbordjes schreeuwen harder dan zij zelf.”

Alie Smeding (17 juli 1890 – 5 juli 1938)
Enkhuizen


De Engelse dichter en criticus Donald Alfred Davie werd geboren op 17 juli 1922 in Barnsley, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Donald Davie op dit blog.

The Nonconformist

X, whom society’s most mild command,
For instance evening dress, infuriates,
In art is seen confusingly to stand
For disciplined conformity, with Yeats.

Taxed to explain what this resentment is
He feels for small proprieties, it comes,
He likes to think, from old enormities
And keeps the faith with famous martyrdoms.

Yet it is likely, if indeed the crimes
His fathers suffered rankle in his blood,
That he find least excusable the times
When they acceded, not when they withstood.

How else explain this bloody-minded bent
To kick against the prickings of the norm;
When to conform is easy, to dissent;
And when it is most difficult, conform?

 

No Epitaph

No moss nor mottle stains
My parents’ unmarked grave;
My word on them remains
Stouter than stone, you told me.

“Martyred to words”, you have thought,
Should be your epitaph;
At other times you fought
My self-reproaches down.

Though bitterly once or twice
You have reproached me with how
Everything ended in words,
We both know better now:

You understand, I shall not
If I survive you care
To raise a headstone for
You I have carved on air.

Donald Davie (17 juli 1922 – 18 september 1995)


Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juli ook mijn blog van 17 juli 2018 en ook mijn blog van 17 juli 2017 en eveneens mijn blog van 17 juli 2016 deel 2.

Eddy van Vliet, Hans Lodeizen, Henk Hofland, Arie Storm, Paul Violi, Uwe Johnson, Maurice Gilliams, Francesco Petrarca

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 


Return of the Wanderer door Jack Butler Yeats, ca. 1928

 

De Wandelaar

De wandelaar hijgt. Bij het achterlaten
van niets heeft hij ervaren hoe alles blijft.

Langs de jaren voordien ging zijn tocht.
Wat tot bedaren werd gebracht,
als met water besprenkeld stof, wordt herdacht.

In over elkaar gelegde landschappen
vindt hij één voor één iedereen terug.

Alleen: omkeren naar zichzelf kan hij niet.

 

 
Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)
De Scheldekaaien in Antwerpen, de geboortestad van Eddy van Vliet

 

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

 

als we maar hoop hebben

deze oude vieze wereld
die kun je gerust weggooien:
de romantiek van
uilskuikens

het is verdomd
moeilijk om te leven
zie in de hemel:
alles is rotzooi

maar als we maar
hoop hebben
zolang we maar
hoop hebben…

 

Mazurka

Geef mij de hand
zo zacht en goedgeefs,
de hand die liefde
als een sjaal uitspreidt,
de hand die een doorn
is in de zijde van de nacht,
en de regen overschaduwt.
doodsbenauwd is
de hand; een keizer

geef mij het lichaam,
zachter dan zeewind,
zacht als een vos.
dan zal ik niet meer
vragen, de storm
van mijn ogen zal lachen
in zonlicht, een waaier
van lente gelijk, een zaad
dat ontplooit tot
lach en droefheid,
nevel en rood.
daar hangen de bloemen,
de vingers van de hand,
de hand van het lichaam.

raak mij zachtjes aan,
in mij woont het raadsel.
soms wandelt het in jouw wereld,
soms wandelt het dagenlang,
soms rust het uit in jouw ogen,

laat me je hand zien,
morgen zal ik een andere zien.
ik ken jouw leven omdat de zon
met jou wat te doen heeft.
   

 

Jim ik zou willen weten

Jim ik zou willen weten
wat maakt het de moeite waard
dat je door blijft schrijven
brieven, opstellen en gedichten
waarin je de wereld aanprijst
en deskundig schat als een koopman.
hoe komt het dat je niet moe
wordt en de ogen dicht doet en
denkt ik wou dat ze allemaal
naar de hel gingen met hun
kletspraatjes en door blijft schrijven
brieven, opstellen en gedichten
waaruit ik je herken en waardoor
ik je tegenkom lachend
en mij moed insprekend
want ik ben heel moe en terwijl
ik spreek glijdt hoop uit mij vandaan.
Jim wat maakt het de moeite waard
dat je door blijft schrijven
brieven, opstellen en gedichten… etc.


Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

 

De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk Hofland op dit blog.

Uit: Van zazou tot provo

“Van alle jeugdbewegingen in Nederland waarover sinds de oorlog bezorgde, verontwaardigde of diepzinnig verklarende artikelen zijn geschreven, is die van de provo’s de enige die er revolutionaire theorieën op nahoudt, althans een aantal formules op schrift heeft gesteld. Dit onderscheidt de provo’s van al hun voorgangers, en het is nu maar de vraag of we hier met een principieel verschil hebben te maken, of dat de anarchistische theorie alleen maar franje is. In het laatste geval hebben de provo’s al een stamboom waarin ze na de zazous en de nozems al de derde generatie zijn.
Wie spreekt er nu nog over zazous? Ze zijn totaal vergeten, maar toch hebben ze jarenlang voor grote verontrusting onder de pedagogen gezorgd. Het best zijn ze beschreven door Malaparte in De huid:
‘Zazous waren excentrieke jongelieden tussen de zeventien en de twintig, opvallend gekleed, met golfschoenen, nauwe tot het scheenbeen reikende broekspijpen, een overmatig lang jasje en een overhemd met een hoog nauw boord. Ze droegen hun haar lang, tot in hun nek en het geheel deed herinneren aan Marie Antoinette. De zazous verschenen voor het eerst in 1940 hier en daar in Parijs in de buurt van de Place Victor Hugo. In een bar aan dit plein hadden ze hun hoofdkwartier. Vervolgens werden ze in dichte drommen waargenomen aan de Rive Gauche en in de bars in de buurt van St. Germain des Prés. Maar de voorkeur bleken ze toch te geven aan Muette en de Champs Elysées.
Over het algemeen kwamen ze uit welgestelde burgermilieus en op het eerste gezicht lieten de zorgen die de meeste Fransen somber stemden, hen koud. Ze toonden geen buitengewone belangstelling voor kunst of litteratuur of sport en vooral niet voor de politiek, als men tenminste de smerigheid uit die tijd politiek wil noemen. Voor alles wat onder de term flirt wordt samengevat, waren ze onverschillig, hoewel ze in gezelschap waren, of liever, meisjes in hun gevolg hadden die op soortgelijke excentrieke manier gekleed waren – in een lange blouse en een rok die tot even boven de knieën reikte.In openbare gelegenheden spraken ze nooit luid, maar steeds met gedempte stem, bijna fluisterend, en hun gesprekken gingen altijd over de film, minder over de sterren dan over de regisseurs en de films op zichzelf. Hun middagen brachten ze door in de bioscoop, en in de donkere zalen hoorde men hun zacht gefluister en de korte keelgeluiden waarmee ze elkaar aanriepen.”


Henk Hofland (20 juli 1927 – 21 juni 2016)
Provo in Amsterdam, 1965

 

De Nederlandse schrijver en literatuurcriticus Arie Storm werd geboren in Den Haag op 20 juli 1963. Zie ook alle tags voor Arie Storm op dit blog.

Uit: Retourtje seksland

“Je komt er niet langer mee weg, als schrijver. Ik bedoel: gewoon thuis blijven zitten en werken, dat is niet meer goed mogelijk. Van alle kanten wordt er aan je getrokken (zo, de toon is gezet!). Na de publicatie van mijn reisverhalenboek – doeltreffend Op reis! genoemd – werd mij al spoedig gevraagd meer van dit soort ondernemingen op touw te zetten en mijn vleugels wederom uit te slaan (the plot thickens). Reizen is in, seks is nooit uit geweest. Wil hier thuis de schoorsteen blijven roken – dit is een moeizame en tegelijkertijd niet al te originele vorm van beeldspraak, met die rokende schoorsteen, maar enfin (mensen worden met minder beroemd), en élk fallisch symbool is vanaf nu mooi meegenomen -, dan moet ik echt álles aannemen. Voor vrouw en kind. Persoonlijk heb ik gewoon thuis seks, maar dat is weinig enerverend. Die seks is op zichzelf wel enerverend, haast ik mij te zeggen (anders is ook dat afgelopen), maar het decor en de privé-situatie nodigen niet uit tot verdere uitweiding. ‘Seks hebben’ is trouwens een anglicisme, beter is het om te spreken over ‘de liefde bedrijven’ – maar gezien de toonzetting van het verzoek dat mij heeft bereikt (een uitnodiging van het bekende seksblad De Gids – ‘sinds 1837’ -, opgericht door E.J. Potgieter en C.P.E. Robidé van der Aa; we zijn van ver gekomen), is het duidelijk dat het die kant niet op moet. Het woord ‘liefde’ kan beter worden vermeden, in deze context, en daar zal ik me vanaf nu aan houden. Wat ik nodig had, voor het schrijven van dit stuk, om inspiratie op te doen (zeg maar…), was een retourtje (heen en terug) seksland – dat was mij vrij vlot duidelijk.
Mijn vrouw had het, als we probeerden dat seksland te lokaliseren (nee, we spráken er gewoon over), al spoedig over een voetbalkleedkamer. Zelf dacht ik meer in de richting van Paris Hilton of Sienna Miller en hun gepimpte landhuizen, waar, nu ja, et cetera. Toch liet ik het haar even uitleggen. Nog niet zo héél erg lang geleden had ik in het kader van de verschijning van het boek We gaan naar Duitsland om te winnen (treurig) meegedaan aan een partijtje voetbal, hielp ze mij me te herinneren (het zweet stond spontaan op mijn voorhoofd en ook bij haar zag ik iets glinsteren). Een team bestaande uit de schrijvers die aan het boek hadden meegewerkt speelde tegen een team dat werd gevormd door boekverkopers. Na afloop was ik even verdwenen. Niet, om het eens poëtisch te zeggen, verdwenen voor mezelf (hoewel dat ook voorkomt), maar voor mijn vrouw.”


Arie Storm (Den Haag, 20 juli 1963)

 

De Amerikaanse dichter Paul Randolph Violi werd geboren op 20 juli 1944 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Paul Violi op dit blog.

Abundance

In Breughel’s great picture “Canal Street,”
restaurant customers order roast swan
instead of chicken, hurled salad
instead of tossed salad, while shoppers
spill through a maze of stalled trucks
and scurry around the sidewalk stalls
jammed with countless nameless things
that housewives sidestep
to surround a Japanese man
in a broad-brim hat and painted silk tie
as he demonstrates how one gadget
can cut food 50 different ways
and though they don’t understand a word
he says, they stand transfixed by his spiel
amid the fumes and noise and loud fruitvendors
dropping casual perfections of sun and rain
into bags and sacks against a backdrop
of silver towers and sea and fields
vibrant with excess that giddy farmers hail
by tossing animals, large animals,
into the air to be carried away
on the winds of exuberance
to the four corners of the globe
where the romping gods
bear so many attributes
they’re a bundle of incongruities
and no one takes them seriously
not even their beaming angels
who parachute drunkenly down to the shore
distracting the dogs let loose on cormorants
that ate so much they can’t fly
but not the boys in the rowboat
who have caught a blowfish,
tickled its belly until it’s about to burst
like a balloon before dropping it overboard
to watch it blow itself backward to kingdom come,
nor the other children who have stopped
clamoring over the stranded whale’s back
to swim out underwater, under the swans,
grab them by the legs and yank them down
in a slow fury of bubbles and light
and then sell them to the market
near the restaurant in the foreground
of Breughel’s great picture “Canal Street.”


Paul Violi (20 juli 1944 – 2 april 2011)
Hier met zijn dochtertje in 1973

 

De Duitse schrijver Uwe Johnson werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen). Zie ook alle tags voor Uwe Johnson op dit blog.

Uit: Mutmaßungen über Jakob

»Ah –: galubuschka« sagte er. Er hatte alles im Kopf, tolles Gedächtnis, bat mich um Vortrag. Ich hielt ihm Vortrag.
Er hielt mir Vortrag. Verabredung. Eto ujasno. Verabredung. Zusammenfassung. Ich sagte noch: »Jesliana ostawajetssa galubka na kryschje …«, er verstand es nicht gleich, die haben dafür eine andere Fassung, dann lachte er. »Lutsche warabeja« sagte er. Er war sehr nett, gar nicht förmlich, immerhin war es ein Einzelgängerauftrag. Die Taube auf dem Dach. Den Abend verbrachte ich noch zu Hause, war aber ziemlich in Gedanken, manchmal auch unruhig. Schliesslich war die vorige Aktion gute Arbeit, dafür haben sie mich ja befördert, und Freistellung zur besonderen Verwendung ist letzten Endes noch eine Beförderung, musste es nun aber gleich die sein, wie konnte Cresspahl dann noch solche Lieder singen, ich kann auch wieder runterbefördert werden, dabei bleibt es nicht. Und der Ärger wegen des Kindes. Ich seh ja ein dass meine Tochter schlafen muss um zwanzig Uhr, sie ist zwei Jahre alt, ich seh das ein, aber ich hab sie doch auch nur ein bisschen angehoben zum Abschied, also gut. Um Mitternacht ging ich runter auf die Strasse. Hänschen las in seiner ewigen technischen Fernschule und gähnte dass ich es sehen sollte, beim Anlassen sagte er: »Der Urlaub hätte länger dauern dürfen«, und ich sagte »In Jerichow ist ein Badestrand«, das war aber so um den siebenten Oktober, da fühlte ich mich wieder wohl, das wollen wir doch mal sehen. Das war Anfang Oktober und Herbst und wir fuhren die ganze Nacht weg aus Berlin nach unten und der Himmel wurde immer grösser immer weisser, da stand der Kirchturm von Jerichow ziemlich bescheiden hinter dem Berg. Die Hundefänger von Jerichow haben die beiden Einfamilienhäuser in der Bahnhofstrasse, trübefinster, beinahe baufällig, die Garage dicht daneben, lediglich ein Schild haben sie noch nicht angebracht.“

 
Uwe Johnson (20 juli 1934 – 24 februari 1984)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Maurice Gilliams werd geboren in Antwerpen op 20 juli 1900. Zie ook alle tags voor Maurice Gilliams op dit blog.

Uit: Elias of het gevecht met de nachtegalen

“Wij vluchten bij mijne moeder in de eetzaal, omdat we weten dat ze Aloysius tegen tante Zénobie beschermen zal. wonderlijk stil is hij voor mijne moeder geworden, en wanneer haar trage hand over zijn haren streelt, springen er op eens lang ingehouden snikken in hem los.
Beschaamd, zijn voorhoofd tegen de muur gesteund, staat hij met zichzelf te vechten. Ondertusschen zijn wij aan tafel gegaan. Er hangt een afwachtende stilte over de familie. De dienstmeid gaat heen en weer met de dampende soepterrine. Als hij zich eindelijk omkeert is Aloysius als een doofstomme, verdwaasd en ongevoelig voor ons geworden. Zijn oogen staan hard en donker in zijn bleek gezicht, en zij schijnen niemand rond zich heen te herkennen.
Tijdens de zomervacantie wordt er ieder jaar op het familiebuiten een feest gehouden, en naar gewoonte zullen de kinderen een tooneelstukje opvoeren. Tante Theodora heeft er zich mede bemoeid, en alles werd voor een paar weken tot in de puntjes verzorgd. Er zijn de jongens van tante Emma: Casimir, Oscar en Leopold; en er zijn de kinderen van tante Zénobie: Albertus, Aloysius en Hermine. Met vragende oogen staan wij benieuwd rond tante Theodora geschaard; er is verwondering in ons hart, omdat ze met zulke geveinsde en profijtige vriendelijkheid over allerlei bijkomstige dingen spreekt.
Tante Zénobie heeft een zoontje dood: Pietje; Tante Emma, een dochtertje: Virginia. Daar zullen we dit jaar een aandoenlijk spel van vertoonen. Hermine speelt voor het kindje van tante Emma; maar omdat er onder de kinderen van tante Emma geen zulke kleine jongens meer zijn om Pietje uit te beelden, moet ik die gewichtige rol vervullen. Wij houden dagelijks repetitie in een buiten dienst gestelde remise en tante zegt ons plechtig voor wat wij aan elkaar vertellen moeten.
Wanneer we eindelijk mogen uitscheiden ben ik doodmoe, zoodat ik niet met Aloysius mee kan. De groote jongens gaan met hun boeken languit in het gras liggen; ze spelen vogelpik onder een oude eik of kegelen in de schaduw van het waschhuis. Ik word door Hermine in huis gelokt en wij gaan heerlijk in het salon onder de tafel uitrusten.
Hermine is erg zenuwachtig, mager, van doorschijnende bleekte en ze kan plotseling zulke malle invallen hebben. Zij heeft ook gevoelerige buien; dan kan ze niet dicht genoeg bij me zijn en gedurig aan trapt ze mij op de voeten of ze tikt me nijdig op de vingers, dat ze er van gloeien en pijn doen. Zij leert me met vuur spelen. Tersluiks heeft ze een doosje lucifers weggenomen; drie tot tien solferstekken tegelijk ontbranden, die ze dan onvoorzichtig over mij heen in de richting van de koolemmer gooit.”


Maurice Gilliams (20 juli 1900 – 18 oktober 1982)
Cover

 

De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Zie ook alle tags voor Francesco Petrarca op dit blog.

Uit: Die Besteigung des Mont Ventoux (Vertaald door Kurt Steinmann)

„Am festgesetzten Tage gingen wir fort von Haus und kamen gegen Abend nach Malaucène, – das ist ein Ort am Fuße des Berges, nach Norden gewandt.
Wir verweilten dort einen Tag und bestiegen heute endlich, jeder mit einem Bedienten, den Berg, nicht ohne viel Beschwerde. Er ist nämlich eine jäh abstürzende, fast unersteigliche Felsmasse. Indessen gut hat der Dichter gesagt: Verwegnes Mühen alles zwingt. Ein langer Tag, schmeichelnde Luft, Lebensfeuer der Gemüter, Kraft und Gewandtheit der Leiber und was es sonst dergleichen geben mag, stand uns beim Wandern zur Seite; einzig widerstand uns die Natur des Ortes. Einen uralten Hirten trafen wir an den Hängen des Berges, der sich mit viel Worten bemühte, uns von der Besteigung abzubringen. Dieser sagte, er habe vor 50 Jahren in ebensolchem Ansturme jugendlichen Feuers den höchsten Gipfel erstiegen, indessen nichts von da heimgebracht als Reue und Mühe und von Felskanten und spitzen Dorngestrüpp zerrissenen Leib und Rock, und es sei weder vor noch nach jener Zeit je bei ihnen davon gehört worden, daß irgendwer Ähnliches gewagt habe. Da jener dies uns zuschrie, wuchs uns am Verbote das Verlangen – denn jugendliche Herzen schenken ja Warnern nur ungern Glauben. Infolgedessen ging der Greis, als er sah, daß er sich vergebens Mühe, etwas mit vorwärts und wies uns zwischen den Felsen einen steilen Pfad mit dem Finger, wobei er vielerlei zu erinnern wußte und viel hinter uns her seufzte, als wir schon davongegangen waren. Wir lassen bei ihm alles zurück, was irgend an Kleidungsstücken oder sonstiger Ausrüstung hinderlich sein könnte, schicken uns einzig und allein zur Besteigung an und klettern munter los. Aber, wie es meist geschieht, folgt dem ungeheuren Unterfangen geschwind die Ermattung. So erging es mir zu meiner Entrüstung mindestens dreimal innerhalb weniger Stunden, und mein Bruder lachte darob nicht wenig. So hatte ich mich denn, oft enttäuscht, in einem Tal niedergelassen. Dort schwang ich mich auf Gedankenflügeln vom Körperlichen zum Unkörperlichen hinüber und wies mich selbst etwas mit den folgenden Worten zurecht: Was du heute so oft bei Besteigung dieses Berges erfahren hast müssen, wisse, genau das tritt an dich und an viele heran, die da Zutritt suchen zum seligen Leben. Aber es wird deswegen nicht leicht von den Menschen richtig gewogen, weil die Bewegungen des Körpers zutage liegen, die der Seele jedoch unsichtbar sind und verborgen.“

 
Francesco Petrarca (20 juli 1304 – 19 juli 1374)
Standbeeld in Venetië

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2017 en ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.

Frouke Arns, Ernest Hemingway, Belcampo, Boris Dittrich , Hans Fallada, David Boerljoek

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 

 
Wandelaars tijdens de Vierdaagse van Nijmegen

 

Roem en blaren

dit vallen in de voetstappen van hen
die voor je gingen gaat je goed af;
zwaaiend doe je voort, aangespoord door
duizend klanken langs de weg

als lava stroom je door de straten,
geeft je glimlach aan elk gezicht,
in iedere taal een nieuwe vriend

in de vroegte op de Wedren moedigt
de laatste lichting uit de kroeg je aan
twee werelden die elkaar hier raken –
ieder draagt zijn eigen kruis

in de maat van het legioen ga ook jij
de eindstreep halen; op de Via Gladiola
wachten zwaardlelies jouw komst

en de stad, zij heeft de tijd, deinend staat zij
aan haar kade middenin het feestgedruis
straks ga je naar huis, zijn haar straten vreemd
sereen, geeft je eeuwige roem en blaren mee.

 

 
Frouke Arns (Handorf, 1964)
Handorf. Frouke Arnswas in 2015 en 2016 stadsdichter van Nijmegen.

Lees verder “Frouke Arns, Ernest Hemingway, Belcampo, Boris Dittrich , Hans Fallada, David Boerljoek”

Dolce far niente, Dennis Gaens, Ernest Hemingway, Belcampo, Boris Dittrich , Hans Fallada, Hart Crane

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 

 
Wandelaars richting Nijmegen via de Oosterhoutse dijk door Annemieke Martinus-Claus, 2008

 

Met afstand heeft het niets te maken

Het is kijken hoe zwaar je je lichaam kunt laten worden,
hoeveel pijn ademen kan veroorzaken. Het is je ogen op
de volgende bocht, rubber ruiken en teer trappen. Het is
weg van wat dan ook.

Het is lopen en laten gaan.

 

 
Dennis Gaens (Susteren, 1982)
Nijmegen tijdens de Vierdaagse. Dennis Gaens was in 2011 en 2012 stadsdichter van Nijmegen.

Lees verder “Dolce far niente, Dennis Gaens, Ernest Hemingway, Belcampo, Boris Dittrich , Hans Fallada, Hart Crane”