Wout Waanders, Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Tsead Bruinja, Thé Lau, Eelke de Jong, Alie Smeding, Donald Davie, Dolce far niente

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 

Vierdaagse wandelaars door Ingrid Claessen, 2013


‘s nachts de was

achter het raampje van de wasmachine
zie ik een hoodie, trui, spijkerbroek,
roze rok, ondershirt, wandelsok,
een partyblouse en een uniform,
een overhemd met een vlek
van lippenstift.

alles draait,
wordt helder en zacht.

van technofeest tot loopafstand
en alles wat daar tussen zit,
alle stoffen van de stad
komen samen op een rotonde in de nacht
en niemand volgt een wasvoorschrift.

 

Wout Waanders (’s-Hertogenbosch, 1989)
Vierdaagse wandelaars op Roze Woensdag (de dag van Wijchen)


De Zwitserse schrijver Martin R. Dean werd geboren op 17 juli 1955 in Menziken Aargau. Zie ook alle tags voor Martin R. Dean op dit blog.

Uit: Warum wir zusammen sind

“Wie eine große Träne, die aus dem Winterhimmel gefallen war, lag die Kunsteisbahn vor ihr. Es war der letzte Tag des Jahres. Als Irma eintraf, zogen gerade noch einige Jugendliche ihre Runden, während die Eisreinigungsmaschine am Rand des Feldes bereits wartete. Nur noch wenige Stunden trennte sie vom nächsten Jahrtausend. Seit Wochen waren die Zeitungen voll von Weltuntergangsängsten, verbreitet von Sektenanhängern im Schwarzwald und neurotischen Durchschnittsbürgern, von all den Bangen, Verzagten, Aufgeregten und Paranoikern, die sich Erlösung erhofften.
Auch Geschäftemacher witterten ihre Stunde und boten Kreuze aus Plexiglas feil, Leuchtreklamen gegen die Angst vor der Apokalypse, und gerne wurde die Bibel zitiert: »Und da geschah ein großes Erdbeben, und die Sonne wurde finster wie ein schwarzer Sack, und der ganze Mond wurde wie Blut, und die Sterne des Himmels fielen auf die Erde.«
Die Spekulanten, Banker und Börsianer fürchteten sich dagegen vor dem weltweiten Ausfall der Computer. Auch Irmas Freundin Bea, die bei einem Lokalsender arbeitete, sagte einen Zusammenbruch der Kommunikationsnetze voraus, was Marc für unwahrscheinlich hielt. Die Nachbarn horteten Vorräte an stillem Wasser und Benzin, weil für den Tag danach ein Zusammenbruch der Wasser- und Treibstoffversorgung vorausgesagt wurde. Hochschwangere gingen die Treppen rauf und runter, um ein Millenniumskind zu gebären.
Irma war allein. Sie bereute es, Marc nicht in seinem Büro abgeholt zu haben, denn er war noch immer nicht da. Es war nicht das erste Mal, dass sie auf ihn wartete. Sie setzte sich auf die Bande der Eisbahn und schaute der ruhig kreisenden Maschine zu. Welche Entschuldigung er wohl diesmal hatte?
Sie ärgerte sich, aber sie wollte ihm keine Vorhaltungen machen, nicht hier und vor den Freunden, die bald eintreffen würden. Sie schnallte sich die Schlittschuhe um und glitt mit einem leichten Beinschwung aufs Eis. Wenn das Vorankommen doch immer so mühelos wäre! Aber hatte sie bis jetzt nicht die richtigen Entscheidungen getroffen? Den schüchternen Architekturstudenten Marc geheiratet, ein Kind bekommen, ihre Karriere als Romanistin an der Uni abgebrochen, um Übersetzerin zu werden. Und richtig war auch gewesen, dass sie sich die Idee zu dieser besonderen Silvesterfeier von Alice nicht hatte ausreden lassen.
In diesem Augenblick tauchte Matti, ihr achtjähriger Sohn, an der Hand seiner Großmutter am Rand des Eisfeldes auf und rief nach ihr.“

Martin R. Dean (Menziken, 17 juli 1955)


De Duitse dichter en schrijver Rainer Kirsch werd geboren op 17 juli 1934 in Döbeln. Zie ook alle tags voor Rainer Kirsch op dit blog

Uit: De redding van de Saragossazee (Vertaald door J.F. Vogelaar)

“Denk je dat ik van alles afzie, zei de hekst. Ze richtte zich op, het leek alsof ze met de rechterarm op een golf steunde. Als ik tegen de zon in moet kijken kan ik je ogen niet zien, zei de jongeman, maar in je woorden bespeur ik iets van teleurstelling. De heks zweeg. Affaires stel ik mij zo voor, zei de jongeman, ben je daarom vrijwillig heks geworden? Ieder kiest wat hij wordt, zei de heks, wist je dat niet? De zon stond nu gunstiger, de jongeman zag hoe de heks het haar als een zeil in de wind of als een roer in de golven hing.
Een sprookje zonder trompetten dat is toch niets, zei de rode walvis. We zullen lang moeten zwemmen, zei de ander. Hij blies een fontein de hoogte in en zweeg. Ook ik heb een tijdlang overwogen de weg over land te nemen, zei de rode walvis. Vergeet niet, zei de ander, dat ons oponthoud ons van pas zal komen. De Saragossazee is onveilig, zei de rode walvis, we kunnen ons in de diepgang vergissen. We mogen onszelf later niets te verwijten hebben, zei de groene walvis, kom laten we gaan zwemmen.
Ze waren goed vooruitgekomen, de jongeman zag vliegende vissen en ook leek het schip gevolgd te worden door dolfijnen. Hij zei: trompetten in de lucht, of een kasteel. De soldaten blazen de ophaalbrug op, de held echter, zeven speren in zijn schild, rent ermee dwars door de vijandelijke linies en komt bij de tent van de vijandelijke koning, vervaardigd van witte zijde, met de stompe kant van de speren scheurt hij de tent open, met de rechterhand trekt hij de koningsdochter van haar legerstede, zo werden vroeger slagen gewonnen. Wat zijn nou verhalen, zei de heks. Ik begrijp het, zei de jongeman, jij bent hier om mij te betoveren. Dat geklets over staartvinnen, zei de heks, op de hele weg ben ik nog geen drie zeemeerminnen tegengekomen. Om betoverd te kunnen worden moet je bang zijn of het zelf willen. Geen van beide is zelfs maar in de verste verte het geval, zei de jongeman. De heks strekte haar linker arm en haalde het schip in. Een zwerm vliegende vissen daalde neer, de zon verdween.”

Rainer Kirsch (17 juli 1934 – 14 september 2015)


De Nederlandse dichter Tsead Bruinja werd geboren in Rinsumageest op 17 juli 1974. Zie ook alle tags voor Tsead Bruinja op dit blog.

Al zijn honden heten fikkie

al zijn honden heten fikkie
behalve onze Astrid
alle ziekten waar ze aan
stierven Kanker

koeien die opgegeven waren
werden beter bij hem
al moest hij er de hele nacht
bij blijven

voor haar kon hij niets anders
doen dan de dokter betalen
en haar naam in
comateuze oren roepen

 

Graat

de brug zien
en hem wegdenken

aan de overkant
een wuivende vriend

zonder telefoon
zonder adres

weg als je je omdraait

buigen het water
zien en weg denken

dan vissen nummeren
en opbergen

niet de vriend vergeten
maar meenemen
en begraven

diep in het zand

je door een ander laten dragen

nieuwe vriend kiezen

bruggetje bedenken

 

Vier en een half volt legotreintje

vier en een half volt legotreintje
verdwijnt in de groene tunnel
van papier-maché

twee jongensbenen in de lange
blauwe broekspijpen
van een jeans

de moeder als man in uniform
de vader als vrouw thuis

wie speelt voor god
wie kiest het scharnier

hij trekt de stekker uit de houder
en legt zijn tong tegen de polen

vier en een half volt tong
trekt zich terug

in de mond van een tunnel
de tong als mond

praliné

Tsead Bruinja (Rinsumageest, 17 juli 1974)


De Nederlandse muzikant en schrijver Thé (Matheus Josephus) Lau werd eboren in Bergen op 17 juli 1952. Zie ook alle tags voor Thé Lau op dit blog.

Uit: Juliette, een liefde in snapshots

“De weg naar het dorp was de fameuze Laan Zonder Einde, waar verscholen achter hoge hekken en hagen de rijken in statige huizen woonden, waarvan de achtertuin direct toegang gaf tot het Grote Bos, dat op zijn beurt doorliep tot in het duingebied. De weg zelf was vrij smal, en pijnbomen kromden zich er als een erehaag overheen. Op dit uur was er nauwelijks verkeer en Robbie, dromerig in de frisse ochtendlucht, minderde gas en reed stapvoets door naar de ingang van het Spaansche Woud, dat eigenlijk geen woud of bos was, maar een reusachtig park, sinds mensenheugenis het Versailles van de enclave. Het was een oase van groen, doorsneden met brede grachten, slootjes, zandlanen en modderige ruiterpaden. Terwijl hij langzaam doorreed leek het alsof het naakte lichaam van Elsa hem volgde. Het ene moment hield ze zich schuil in de struiken langs het pad, dan weer zat ze hoog boven hem gehurkt op een boomtak en even verder rees ze als een goudgelokte nimf op uit het zwarte water van een sloot. Straks, thuis, zou hij haar meteen gaan schetsen. Eerst haar fijne gezicht, dan haar weelderige lichaam Hij kon niet anders dan de film van afgelopen nacht keer op keer afspelen. Het beeld van de bewegingen, en het geluid. Hij zag voor zich hoe ze zich had uitgekleed, hem even een blik had gegund op haar lichaam, in bed was gestapt en het dek voor hem omhoog had gehouden. Hij herinnerde zich hoe ze haar armen om hem heen had geslagen en haar borsten tegen hem had aangedrukt. Door haar handen geleid was hij in haar binnengedrongen. Maar van de vrijpartij die volgde, waarin hij was ontmaagd, kon hij zich weinig herinneren. Het was als de branding: je kijkt een half uur lang in trance naar de golven maar je kunt je er naderhand niet een voor de geest halen.
Robbie passeerde het Ravenhof met zijn reusachtige roodbruine pannendak, en nog steeds vervuld van de ervaring van afgelopen nacht wierp hij een afwezige blik op het statige herenhuis, waaromheen het Spaansche Woud ooit was aangelegd. Zonlicht spikkelde het water van de gracht en vlekte op het pad. Terwijl hij de uitgang naderde begon het beeld van Elsa’s gezicht te vervagen en denkend aan de tekening die hij wilde maken gaf Robbie gas.”

Thé Lau (17 juli 1952 – 23 juni 2015)


De Nederlandse schrijver Eelke de Jong werd geboren in Apeldoorn op 17 juli 1935. Zie ook alle tags voor Eelke de Jong op dit blog.

Uit: Paris mon amour

“Deze vriendin woonde bij haar ouders en stond vrijwel niets toe, een kus, de armen om elkaar geslagen, te verwaarlozen gestreel, dat was in grote lijnen alles, om bijvoorbeeld een zoen, waarbij je elkaars tongen probeerde te omstrengelen, de ander in theorie zou kunnen laten stikken door hem in haar keelgat te duwen, moest gevochten worden. Ze had weinig vertrouwen. Dan begon ze vreselijk te hijgen, me weg te duwen, maar wist ik veel.
Op een avond trof ik ergens op het trottoir een Duits meisje, dat wel alles wilde toestaan en zo gezegd zo gedaan op een houten bankje in een plantsoen hier of daar haar vochtige kruisje opzij geduwd en gevingerd.
Een jaar later ontmoette ik in de zomer in Amsterdam een Française, die behoorlijk wat meegaander was als dat meisje uit Versailles. Lerares in Metz was ze, getrouwd maar alleen op reis, schreef gedichten, stuurde me later een met de hand geschreven bundeltje vol romantische klaagliederen, de velletjes met een draadje rode wol aan elkaar genaaid.
Mireille heette ze, dezelfde naam als m’n correspondentievriendin met wie ik niet meer correspondeerde sinds ze een onvriendelijke aanmaning gestuurd had om m’n schuld terug te betalen. Mireille uit Metz leende ik op mijn beurt geld om haar nog wat langer in Amsterdam te kunnen houden, kleine sommetjes, want ik had het niet breed. Ze was ontstellend mager, herinner ik me, wat maar al te pijnlijk was voor onze bekkens. ‘k Woonde toen in het huis van een vriend, die met z’n vrouw op reis was naar Parijs, paste tegelijk op de katten, die kort na elkaar twee nesten wierpen. Op laten ruimen door de dierenbescherming. Kort daarop verloor de ene kat, die nog dagen naar haar jongen bleef zoeken, al heur haar. Toen m’n vriend en z’n vrouw terugkwamen was ze kaal met uitzondering van wat franje onder de buik, en kwam om van de kou.
Een andere keer was ik met iemand, aan wie ik me graag had willen uitleveren, wat niet wederkerig was, in Parijs. We sliepen in twee bedden, een verloren weekend vol vergeefse toenaderingspogingen en te weinig geld om er nog iets leuks van te maken. Zelfs niet genoeg om het hotel te betalen, zodat we met achterlating van een deel van de bagage moesten vluchten.”

Eelke de Jong (17 juli 1935 – 1 augustus 1987)
Rijk de Gooijer, Peter van Straaten en Eelke de Jong in 1980


De Nederlandse schrijfster Alie Smeding werd geboren in Enkhuizen op 17 juli 1890. Zie ook alle tags voor Alie Smeding op dit blog.

Uit: Liefde

“Op handen en voeten schuifelt de kleine Lied Ulen over de zachte zanderige grond van de verwilderde boschtuin. Ze likt aan een groene eikel en probeert de gladde bast van een wilde kastanje af te pellen, maar dat lukt haar niet. Met veel moeite wurmt ze zich door een gat in dik prikkerig gebladerte heen en kijkt van dichtbij een wit dier in de oogen, en tuurt naar het hooge witte huisje, waar de duiven wonen. Er staan mannen op een veld en er loopen paar-den en er is een vrouw met een bandjesmuts. De mannen bij de paarden zeggen. ,.. .. ruzie … daor gunder hebt ze weer ruzie.” Lied Ulen brabbelt dat na. „L-lusle.” Het is een bekend woord’ Ze probeert het ook goed te zeggen: .,R-ru-ru-sie ” In-eens roept ze het zoo hard en duidelijk over het land heen of Vader het haar voorzegt: ..R-ruziet R-ruzie!” De mannen bij de paarden lachen. Maar de vrouw met de bandjesmuts lacht niet. „A-ah meen hef poesenelleken, kom mit.” Een paar han-den tillen haar door het gat in de bladeren. En Lied vergeet de vrouw met de bandjesmuts al gauw. Ze zuigt op een gal-appeltje, en speelt een beetje met de zaadballetjes van de wilde komkom-mer. Dan zit ze ook weer voor het huls, op de groote steen, bij het hek. Binnen-in het huis is de ruzie en de ruzie schreeuwt hard achter de open ramen. „Vade”, roept Lied klagelijk, „Moeder Ze zet de voeten vaster neer op de grond. „R-ruzie”, zegt ze, „r-ruzie!” En dan ineens is Vader er. Lied kijkt naar hem op en ze kent hem. Ze ziet toch alleen maar zijn jas met de ruitjes, het blinkende balletje aan zijn horlogeketting, zijn snorharen die als twee zachte veertjes boven zijn tanden hangen en het witachtige van zijn gezicht Uitnoodigend slaat ze met haar hand op de leege helft van de steen. „Vade.” Zij zegt: „Vade.” En Moeder zegt: „Man.- En zij zegt ook wel. „Vade-man ” Maar hij komt niet bij haar zitten Hij veegt met zijn zak-doek haar gezicht af „Dag hart.” Het maakt een boel geluid als hij het hek dicht doet. Dan loopt hij op het pad. „Dag hermelijntjer Ze drukt haar ge-zicht zoo ver mogelijk tusschen de hekspijlen door: „Dag Vade-mant” En in de bladeren ergens roept Vader: „Dag hermelijntje! Dag hermelijnr Ze staat ook voor het keukenraam Moeder wascht borden en kopjes af en alles wat Moeder af-wascht geeft een schreeuw. „Moeder, roept ze, „Moeder En ze kijkt naar haar op en ze kent haar. Ze ziet dan toch alleen maar de streepjes in haar schort, het glazen hondje onder haar kin, de blin-kende spelden in haar krullend haar en het zoet-achtige rood in haar wangen. „Moede! Wede! Weder’ En Moeder zegt hard achter de ruiten:
.,Stil.” Dat is of er een eetbord aan stukken valt. Lied stapt achteruit in een kuil en valt op de grond en huilt. Maar Moeder komt niet bij haar om over de zeere plek heen te strijken en haar op te tillen. De eetbordjes schreeuwen harder dan zij zelf.”

Alie Smeding (17 juli 1890 – 5 juli 1938)
Enkhuizen


De Engelse dichter en criticus Donald Alfred Davie werd geboren op 17 juli 1922 in Barnsley, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Donald Davie op dit blog.

The Nonconformist

X, whom society’s most mild command,
For instance evening dress, infuriates,
In art is seen confusingly to stand
For disciplined conformity, with Yeats.

Taxed to explain what this resentment is
He feels for small proprieties, it comes,
He likes to think, from old enormities
And keeps the faith with famous martyrdoms.

Yet it is likely, if indeed the crimes
His fathers suffered rankle in his blood,
That he find least excusable the times
When they acceded, not when they withstood.

How else explain this bloody-minded bent
To kick against the prickings of the norm;
When to conform is easy, to dissent;
And when it is most difficult, conform?

 

No Epitaph

No moss nor mottle stains
My parents’ unmarked grave;
My word on them remains
Stouter than stone, you told me.

“Martyred to words”, you have thought,
Should be your epitaph;
At other times you fought
My self-reproaches down.

Though bitterly once or twice
You have reproached me with how
Everything ended in words,
We both know better now:

You understand, I shall not
If I survive you care
To raise a headstone for
You I have carved on air.

Donald Davie (17 juli 1922 – 18 september 1995)


Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juli ook mijn blog van 17 juli 2018 en ook mijn blog van 17 juli 2017 en eveneens mijn blog van 17 juli 2016 deel 2.

Lewis Caroll, Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Eelke de Jong, Alie Smeding, Tsead Bruinja, Thé Lau, Lilian Loke

Dolce far niente


Rode boten in Argenteuil door Claude Monet, 1872

 

A Boat Beneath a Sunny Sky

A boat beneath a sunny sky,
Lingering onward dreamily
In an evening of July —

Children three that nestle near,
Eager eye and willing ear,
Pleased a simple tale to hear —

Long has paled that sunny sky:
Echoes fade and memories die:
Autumn frosts have slain July.

Still she haunts me, phantomwise,
Alice moving under skies
Never seen by waking eyes.

Children yet, the tale to hear,
Eager eye and willing ear,
Lovingly shall nestle near.

In a Wonderland they lie,
Dreaming as the days go by,
Dreaming as the summers die:

Ever drifting down the stream —
Lingering in the golden gleam —
Life, what is it but a dream?

 

 
Lewis Caroll (27 januari 1832 — 14 januari 1898)
De Ring ‘O’ Bells Pub in Daresbury, de geboorteplaats van Lewis Caroll

 

De Zwitserse schrijver Martin R. Dean werd geboren op 17 juli 1955 in Menziken Aargau. Zie ook alle tags voor Martin R. Dean op dit blog.

Uit:The Guyana Knot (Vertaald door Nadia Lawrence)

« Now I couldn’t leave my escapology exercises alone. Barely awake out of my deep sea sleep, I had to drag the heavy trunk out from under the bed. No day without practice. To brighten up my previous appearance in Gera, which is in what used to be East Germany, I tried again to get out of the Butcher’s Knot. This made people think of oven roasts and corned beef, so it got a lot of applause. It is also called the Jam Knot. I wriggled across the floor of my room, lashed a double loop around my legs, and tied up the top half of my body alternately with Bowline and Packer’s Knots. And for my arms, which have to be free so I can tie myself up, I have two artificial ones from shop window dummies that I tie to my torso. The pressure of the ropes immediately brought to mind a vivid memory of the hard floor of what were once the Russian barracks in Gera. Applied the Barrel Knot (relatively compact, doesn’t come undone and doesn’t cramp you) out of which tangle I freed myself in approximately a quarter of an hour. Too long for a Roman audience! I got pointlessly sweaty with the Swivel Hitch: the climate here doesn’t permit violent exertion. All the northern sorts of knots have to be dropped. Thought of the southern Trumpet Hitch, a Single-Strand Stopper, with which I tied myself to a chair leg so as not to escape too quickly.
It’s five o’clock in the afternoon. I stand at the bull’s eye and watch the play of the birds. In tight formation they climb over St. Peter’s, fly like bullets from the treetops and rise in flocks over the gardens. In the air the group forms the wildest, most exuberant shapes, runs away like a stream, falls and splashes and trickles on, forms soft waves pushed by the wind, is pulled away by a flying formation at the tip, a loose amoeba mass. Shortly after, it shapes itself into an arrow, shoots straight down towards a dome, a tower, and, just before hitting it, broadens into a wide sheet, an ever-turning mobile, a fluttering flag, which straightaway dissolves and disintegrates into hundreds of delicate spots, the grain pattern of the sky like black raindrops held lightly in the hand and dripping downwards, and then, over a little wood, a hidden garden, vanish from my sight.
But my world is not really the study, it’s the circus. Already, as a child, I played hooky from school on hot June mornings, to watch our national circus arrive at the village’s disused railway station. Scarcely had I seen the train of red and white carriages standing on the tracks in the siding, when the big doors opened and dark-skinned circus hands in light red livery pulled the animals into the open. Spitting lamas and sleepwalking zebras were dragged along the narrow ramp.”

 
Martin R. Dean (Menziken, 17 juli 1955)

 

De Duitse dichter en schrijver Rainer Kirsch werd geboren op 17 juli 1934 in Döbeln. Zie ook alle tags voor Rainer Kirsch op dit blog

Lied der Kinder
für Herburger

Hu, auf zu den Sternen!
Im Weltall ist es kalt.
Man sieht keine Fernen.
Es lebt kein Wald.

Man denkt, man steht still.
Dabei rast man in Eile.
Man wollte, was man will.
Das ist die Langeweile.

Auf einem Stern steigt man aus.
Die Erde ist weit weg.
Der Stern sieht grau aus.
Er ist aus Eisen und Dreck.

Der Weltmolch sagt: Ich fresse
Die Langeweile und die Geschwindigkeit.
Ich verdaue und presse
Heraus kommt die Zeit.

Zwischen hinten und vorn
Denkt man sich eine Mitte.
Was ist, ist schon verlorn.
Ach, hätte man das Dritte.

Durch die schmale, die Spalte
Rutscht man, kann sein, zurück.
Die Erde wäre die alte.
Das wäre Glück.

 

Uitstel

Opdat wij later kunnen spreken, zwijgen we.
We leren onze kinderen te zwijgen, zodat
Zij later kunnen spreken.
Onze kinderen leren hun kinderen zwijgen.
We zwijgen en leren alles
Dan sterven we.
Ook onze kinderen sterven. Dan
Sterven hun kinderen, Nadat
Zij onze achterkleinkinderen alles hebben geleerd
Ook het zwijgen zodat zij
Op een dag kunnen spreken.
Dit, zeggen we, is niet de tijd om te spreken.
Dat leren we onze kinderen
Zij hun kinderen
Zij die van hun.
Ooit, denken we, moet toch de tijd
komen.

Vertaald door Frans Roumen

 
Rainer Kirsch (17 juli 1934 – 14 september 2015)

 

De Nederlandse schrijver Eelke de Jong werd geboren in Apeldoorn op 17 juli 1935. Zie ook alle tags voor Eelke de Jong op dit blog.

Uit: Paris mon amour

“Nagedacht of ik gisteravond in het café niet te aanhalig geweest was. Dat bier maakt me praatziek, overschreeuwerig, opdringerig, slachtoffer van een verhitte vertrouwelijkheid. Wie weet.
Onderaan de dijk lagen bergjes geel zand, ’n stuk of 20 keurig gerangschikte, anderhalve meter hoge hopen, vorige week aangevoerd door een truck. Vanmorgen zaten er kraaien op de heuveltjes en een kraai bovenop een ijzeren paaltje.
Op de andere dijk zag ik een bejaard echtpaar naar boven klimmen. Vooraf dalfde een grote zwarte hond. De vrouw trok de man mee omhoog, hield zijn uitgestrekte hand tussen elleboog en zij geklemd, hij kroop meer.
Laat d.w.z. ’n uur of 1 ontbeten, t.w. een soepkom met yoghurt uit de ijskast en een paar eetlepels boekweitvlokken, tarwekiemen en bramenjam. Bodempje van beton in m’n maag, straks waarschijnlijk weer ’t zuur. En stukjes gelezen van Malsen in ‘Paris Saloon’, treurige Casanova in een wereldje van keutelende misfits. En eigen séjours in Parijs herinnerd. De eerste keer was ’t najaar ’54.
En niet veel meer gedaan dan alsmaar rondgeslenterd, alsmaar over de trottoirs van de boulevards en de Seinekades en de straatjes daartussen, alsmaar en alsmaar in regen en zonneschijn rondgelopen. En blaren verzorgd in een kamertje in de Rue Jacob, meer alkoof je eigenlijk, doolhof van smalle gangetjes en trapjes bij een waaklampje, voor de wc moest je je bukken.
’t Raampje van de wc keek uit op een binnenplaats. Op een avond zag ik aan de overkant een naakt meisje op een bed liggen in de lichtkring van een lamp, de dekens opengeslagen, de rest van de kamer in het donker, haar hoofd weggesneden door het raamkozijn. Aan haar bewegingen te zien lag ze een boek te lezen. En ik zat op de wc en spoot m’n zaad in de afvoerpijp.
Ik had een vriendin in Parijs, gevonden in het correspondentiehoekje van het christelijk-nationaal weekblad De Spiegel, waar ze thuis op geabonneerd waren, een 10 jaar ouder, tamelijk mollig kantoormeisje, dat forensde uit Versailles en me geld begon te lenen om m’n verblijf te kunnen rekken. Dacht er zelfs over om me in Parijs te vestigen, maar het beursje van de typiste raakte leeg en wie niet werkt zal niet eten, zo was het toen ook, en ik wist niet waarmee aan te vangen.”

 
Eelke de Jong (17 juli 1935 – 1 augustus 1987)

 

De Nederlandse schrijfster Alie Smeding werd geboren in Enkhuizen op 17 juli 1890. Zie ook alle tags voor Alie Smeding op dit blog.

Uit: De zondaar

“Het barsch-bevelende hoornsignaal van een vrachtauto, dreef Dirk naar de krap-afgepaste veiligheid van een trottoir, en bijna botste hij dan eerst nog tegen een achteloos-fietsende slagersjongen aan.
Hij kreeg er een knorrige glimlach bij. ‘Soeskop,’ misprees hij, ‘ja, wie loopt er nou midden op de straat, je ben niet in je dorp…’
Zijn wrevel vloeide meteen al weer weg. ‘Waar dacht hij ook weer aan daarnet?, wat was ’t…?’
Het glimpte nog als wat warms na in zijn hoofd. ‘Over de boerderij?, nee, of over Moeder…?’ De drukte om hem heen onderschepte het.
Toen zag hij ook de stad weer: rijen van grauwe lange buurten, schemerige stegen en vieze sloppen.
‘Jazzes,’ mokte hij, ‘wat toch ’n steenmop, hè?’ Een verlegen minachting vloog naar zijn jonge lichte oogen, maar ook een ijle angst. En ongedurig woelden zijn vingers rond in de dingen van zijn jaszakken: stompjes potlood, staafjes krijt, stuf…
‘Nou,’ zei hij bij zichzelf, ‘maar ik ken m’n werk best ân, geen-een zal zeggen dat ik m’n werk niet ân ken.’ Toch moest hij telkens slikken, en om zijn mond kwam een koud gevoel.
‘Wees maar niet ongerust,’ bemoedigde hij, ‘’t eenigste is, je moet nog wennen, als je hier eerst maar gewend ben, dan zal je ’s zien… je moet ook denken: alles is zoo anders, geen mensch die je nou nog bij je voornaam noemen zal, natuurlijk niet, nou was ’t altijd: Meneer Hartsen of Meester.’
Hij kreeg er een schrale glimlach van. ‘Menéer…’ Maar zijn schuw-waarnemende oogen dwaalden toch onrustig van de steile huizen-complexen, naar de menschen die hij elke ochtend opnieuw tegenkwam.
Vluchtig keken ze, onverschillig-terloops, en zonder een blik van herkenning. Enkel maar vreemden.”

 
Alie Smeding (17 juli 1890 – 5 juli 1938)

 

De Nederlandse dichter Tsead Bruinja werd geboren in Rinsumageest op 17 juli 1974. Zie ook alle tags voor Tsead Bruinja op dit blog.

ik zei ik zie de roos

ik zei ik zie de roos
als een wrak
in aanbouw

ze zwierde aan de kroonluchters
boven de romige hapjes

met een vorkje porde ik van alle kanten
in het gebakje

vat vol ongenoegen dat ik ben
inclusief slenterhart dat al twee dagen
zijn plek niet meer kent

en ik maar denken
ik liet haar gaan maar niet zonder
slag of stoot geen letter hortte uit mijn mond
ik snotterde alleen rook

toen ze zei dag ik hou van je
riep ik heel hard tegen het plastic ivoor
dag telefoon
dahaaaaag

 

De wagen van de deen

weet jij wie er vandaag onder de wagen
van de deen gaat liggen

onder de bedrijfswagen

wie er in de bedrijfswagen mag

de bootvluchteling

mag de bootvluchteling
in de bedrijfswagen

onder de wagen
is het beschutter

daar houden die mensen van

je zult het zien
met de wagen van die deen
gaat heintje van hiernaast
de pui rammen

van de bootvluchteling

had hij maar met zijn jatten
van de vrouw van de deen
af moeten blijven

maar met zijn nieuwe wagen

ja….joh

je moeder en een halfnaakte bosuil

 
Tsead Bruinja (Rinsumageest, 17 juli 1974)

 

De Nederlandse muzikant en schrijver Thé (Matheus Josephus) Lau werd eboren in Bergen op 17 juli 1952. Zie ook alle tags voor Thé Lau op dit blog.

Uit: Juliette, een liefde in snapshots

“Maar makkelijke score of niet, Robbie was voor het eerst met een vrouw naar bed geweest en teder betastte hij de plek waar Elsa had gelegen. Toen zijn vingertoppen in de plooien van het laken niets meer van haar voelden klom hij uit het bed, kleedde zich aan en liep naar de tafel bij het raam van het tuinhuisje. Ze had een bordje en een mok voor hem klaargezet. Op het bord lag een briefje:
‘Ik ben naar het paviljoen om schoon te maken. In de keuken is brood, en koffie en filters, als je wilt. Kijk maar. Kus. Elsa.’
Ze had een krullerig meisjeshandschrift, en onder haar naam had ze een hartje getekend. Het was aandoenlijk, en in strijd met haar nymfomane reputatie. Robbie tekende er een hartje naast en liep naar buiten.
Hij keek nieuwsgierig om zich heen. Wat vannacht in duisternis gehuld was geweest bleek een groot, met hoge bomen en krakkemikkige bouwsels bezaaid terrein. Drie schuren stonden her en der verspreid rond een grote boerderij met een aangevreten rieten dak. Van een ervan hingen de deuren in hun hengsels. In hun schaduw was een roestige tractor te zien, en eromheen slingerde gereedschap. Naast Elsa’s huisje stond een half ingestort kippenhok.
Het geheel maakte de indruk van een machine die krakend en piepend tot stilstand was gekomen.
Robbie stak het erf over en opende het hek. Hij keek naar zijn witte Puch, die ertegenaan stond, en dacht aan zijn vader. Wat zou hij van deze eerste verovering hebben gevonden? Het antwoord zou Robbie nooit krijgen. Zijn vader had vorig jaar een beroerte gekregen en was zittend aan de schildersezel overleden.
Robbie stapte op en startte de brommer.
Na een paar minuten kwam hij bij de splitsing van de weg naar het dorp, dat hij ‘de enclave’ noemde, en de Zeeweg. In de volksmond heette het punt ‘de Bourgondiër’, omdat er ten tijde van de Franse Revolutie door Franse, Britse en Russische troepen slag was geleverd. De Fransen hadden gewonnen.”

 
Thé Lau (17 juli 1952 – 23 juni 2015)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster Lilian Loke werd geboren in 1985 in München. Zie ook alle tags voor Lilian Loke op dit blog.

Uit: Gold in den Straßen

„Hat gerade die Scheidung hinter sich, das alte Haus an die Exfrau abgetreten, will jetzt was nach ganz eigenem Geschmack, – Groß, ehrwürdig, mit Seele! Vernunftehen und Vernunftimmobilien seien was für Arme, hat er geschäkert. Eigentlich ist Brink Falbers Kunde, aber die vier Häuser, die Falber bislang für ihn ausgesucht hat, waren Brink noch nicht einmalig, außergewöhnlich genug, die fand er regelrecht tot. Herr Falber hat noch nicht verstanden, was ich eigentlich suche!, lamentierte Brink vor einigen Wochen, stand mit Falber im Empfangsbereich des Maklerbüros, machte Meyer zum Publikum, als er zurückkam von einem Außentermin, fasste ihn sanft, aber bestimmt am Oberarm, hielt ihn auf. Meyer ist es mittlerweile gewohnt, von Leuten ungefragt angefasst zu werden, nimmt es hin wie ein unanständiges, aber schmeichelhaftes Kompliment, – Ihr Chef ist ein guter Mann, deklarierte Brink, Herr Falber wurde mir ja wärmstens empfohlen, aber ich bitte Sie, Herr …? Meyer stellte sich vor, Brink drückte ihm schmerzhaft die Hand, – Herr Meyer, tun Sie mir den Gefallen, helfen Sie Ihrem Chef, ich fürchte, Herr Falber hat kein Gespür für mich … Dann warf Brink einen Blick auf seine massive Armbanduhr, – So, ich muss! Herr Falber, wir sprechen – und Sie, junger Mann, Sie bringen mir ein bisschen Bewegung in die Sache, nicht? Falber nahm die Spitze gelassen, Meyer könne sich ruhig umhören, sagte er, als Brink aus der Tür war. Wenn Meyer für den Kerl tatsächlich was finde, mache er drei Kreuze. Drei Wochen später, auf einer von Frau Scherings Benefizgalas in der Alten Oper, stieß Meyer auf die Villa in Kronberg, allerdings war die alles andere als ein Wohnjuwel. Seinen Rat brauche sie, deklarierte seine Tischnachbarin, als er wie beiläufig fallenließ, er sei im Immobiliengeschäft. Sandra Götz, Chefeinkäuferin für Peek & Cloppenburg, überblond, überhungert, nicht mehr taufrisch, aber scheckheftgepflegt, wollte das Haus ihres Vaters verkaufen, – Gott hab ihn selig, aber das Haus ist ein Albtraum, klagte die Götz, einen absurd eklektizistischen Geschmack habe ihr Vater gehabt, Tudor-Style-Leuchter, altdeutsche Essgruppe, ein Gussofen aus dem späten 19ten, dunkle Holzvertäfelungen en masse und diese Tapisserien nach Louis Schlag-mich-tot, die ihr Vater gesammelt habe. Nicht zu sprechen von den Badezimmern, handgemalte Lindwürmer auf roten Kacheln, französische Spezialanfertigung.“

 
Lilian Loke (München, 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juli ook mijn blog van 17 juli 2017 en ook mijn blog van 17 juli 2016 deel 2.

Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Eelke de Jong, Alie Smeding, Paul Lomami Tshibamba, James Purdy, Roger Garaudy, Clara Viebig, Lilian Loke

De Zwitserse schrijver Martin R. Dean werd geboren op 17 juli 1955 in Menziken Aargau. Zie ook alle tags voor Martin R. Dean op dit blog en ook mijn blog van 17 juli 2010.

Uit:The Guyana Knot (Vertaald door Nadia Lawrence)

“First of all, I’ll lie down. You have to dream a city first, before you can take possession of it. Then I’ll take my clothes out of the suitcase and spread them around the room; I shove the heavy metal trunk with the work tools under the bed, to begin with. I won’t need it for my first appearance. Till then I’m a normal traveler.
The hotel room is a strange thing. The white walls radiate the blind concentration of a delivery room; towards evening they become crowded with colorful plays of light and shade, which gently heave and sway this way and that and simulate a deep ocean bed. One of the walls, the east wall, curves into the middle of the room with a wide, full angel’s swing. I felt as if I was in a submarine when I came in. There were the round windows too, molded in greyish cast iron, three bull’s eyes which lure you towards three different views.
In a certain evening light, the south window goes blind and reflects the Vittorio Emanuele monument. Behind that gleam the enormous incisors of the Colosseum. I think about the story of the hotel rooms I’ve stayed in while I’ve been on tour. In northern Germany, melancholy square double bedrooms with a rustic feel and a luxury that amazed me. Further north, purple or mustard patterned carpets, rooms which chilled or nauseated me, all of them overheated. Instead of enjoying a view of chimney pots or shrubby pedestrian precincts, I watched TV for hours at a time. Like someone chained to the bed, I shuddered at the sight of politicians, priests and sportsmen, waffling entertainers in gloomy brewery cellars.
Still further north, in Sweden, I was brought to a room completely lined in blood-red velvet. Outside it was pitch dark and cold, Stockholm in never-ending rain. I sat tight in that room; the blood-red walls flowed over my hands and feet, trickled over my body. I showered half a dozen times and switched on every available lamp. Rainwater clung to bull’s eye window panes as thick as my finger; the only window looked out onto a murky inner courtyard into which, I imagined, a small girl with red glowing eyes and a slit throat was throwing herself, over and over again. Stockholm, an ode full of blood; through my mind ran images of murder, incest, torture and refined methods of mutilation. After ten days I traveled on to Helsinki. There I was met by pure coffin wood, the euphoria of a hotel room lined with pale pinewood. Pinewood, wherever I looked: there wasn’t half an inch in this shack that wasn’t made of that wood. The bed and the walls, the rails and the shower, the breakfast dishes and the chairs and tables—everything was made of pinewood. Looking out of the window, I still saw nothing but pine trees, though in between was sand and a few heavy birches, and in the distance, where the wet black sky stuck, a dreary sea. Not the foamy, steel blue sea of the south, but a northern sea welded tightly into the horizon, heaving up and down, thick and filthy. Up here, life came to an end; obscene fact, everything lay limply on the ground and wallowed in its own oily daze.“

 
Martin R. Dean (Menziken, 17 juli 1955)

Lees verder “Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Eelke de Jong, Alie Smeding, Paul Lomami Tshibamba, James Purdy, Roger Garaudy, Clara Viebig, Lilian Loke”

Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Eelke de Jong, Alie Smeding, James Purdy, Roger Garaudy, Clara Viebig

De Zwitserse schrijver Martin R. Dean werd geboren op 17 juli 1955 in Menziken Aargau. Zie ook alle tags voor Martin R. Dean op dit blog en ook mijn blog van 17 juli 2010.

Uit: Verbeugung vor Spiegeln

„Im vorliegenden Buch unternehme ich Spaziergänge durch die Gärten des Fremden, die, wie wäre es anders zu erwarten, das Eigene zum Vorschein bringen. Meine »Heimat« brauchte lange, um mir zum Gewohnten zu werden. Sie trug mir eine lebenslange Arbeit auf, nämlich das »Festland« zu verlassen, um in der Ferne mich des Eigenen zu bemächtigen Das Meer, das sich zwischen meiner Vaterinsel und dem Mutterland erstreckt, war lange der einzige Grund, von dem aus ich meine Selbsterkundung betreiben konnte. Ich musste mir Festland erschreiben. Schreibend mich meines Selbst vergewissern, indem ich es aufs Spiel setzte und mich in fiktiven Rollen weiter entwarf. In meinen Büchern gibt es keine Figur, die nicht die Sehnsucht in sich trüge nach dem, der ich, mangels fester Identitätszuschreibungen, auch gern gewesen wäre. Das andere Leben ist für den, der im Dazwischen lebt, eine stetige Versuchung. Schreiben bedeutete für mich also von Anfang an Selbsterhaltung wie Selbstverlust.
(…)

Meine früheste Erinnerung ist die ans Meer. Mein Kinderbett stand unter der Schwarzweißfotografie einer gischtenden Brandung, Wasser, dunkel an den schroffen Felsen von Toco in Trinidad aufschäumend. Kaum lag ich in den Kissen, toste es um meine Ohren. Aber mein Bett stand nicht in den Tropen, sondern in einem kleinen Aargauer Dorf. Und über mir wütete die Karibische See, die so wenig idyllisch ist, wie meine Kindheit war.
Mit meiner Mutter und dem ersten, dem leiblichen Vater – später auch mit dem zweiten – überquerte ich in einem Alter, in dem Sprechen noch kaum möglich war, auf dem Schiff mehrmals den Ozean. Am 25. November 1955, so ist der Passagierliste des englischen Schiffes zu entnehmen, stach ich mit meiner Mutter und meinem Vater Ralph von Liverpool aus in See Richtung Trinidad. Ich war damals etwas über vier Monate alt, und das Meer muss eine verschlingende Urgewalt gewesen sein. Das Tosen mein Urgeräusch, mit dem ich, unter der Fotografie liegend, Abend für Abend einschlief. Das Meeresrauschen war unheimlich und gab mir ein Gefühl der Unbehaustheit. Ich gehörte weder dahin noch dorthin, ich war im Dazwischen zuhause, das mich Nacht für Nacht zu verschlingen drohte.“

 
Martin R. Dean (Menziken, 17 juli 1955)

Lees verder “Martin R. Dean, Rainer Kirsch, Eelke de Jong, Alie Smeding, James Purdy, Roger Garaudy, Clara Viebig”

Edwin Winkels, Eelke de Jong, Alie Smeding, James Purdy, Martin R. Dean, Roger Garaudy, Clara Viebig

Bij de Tour de France

 

  

Rini Wagtmans tijdens een afdaling in de Tour de France van 1959

 

 

 

Uit: Dieselmotoren die hijgen in je nek

 

“De camera trilt nogal, met elastiekjes vastgebonden op het stuur, bij zo’n 50 kilometer per uur. Het zijn maar een paar van de, ongeveer, 105 bochten van de Costas del Garraf, op mijn bijna dagelijkse tocht (nou ja, twee, drie keer per week) van huis naar het werk. Afdalingen zijn momenten van een beetje bijkomen van het klimmetje ervoor, maar ook van opperste concentratie op een weg die, dat wel, een stuk veiliger is geworden. Vangrails over de volle 15 kilometer (meestal van beton, in plaats van wat houten hekjes vroeger) en één lange doortrokken streep; inhalen is, in tegenstelling tot vroeger, de hele route lang verboden, ook op de korte rechte stukjes waar je vroeger een soort Russische roulette met de mogelijke plots opdoemende tegenliggers speelde. Trouwens, vanaf de fiets zie je pas goed hoe diep het aan de andere kant van de vangrail is…

De andere grote plaag is gebleven, de steengroeve’s die niet alleen een diep litteken in het landschap achterlaten, maar ook deze smalle weg laten vollopen met vrachtwagens vol stenen, cementmolens en vooral veel ongeduld. Voordeel is wel dat je op de fiets in de afdalingen iets sneller dan die mastodonten gaat, maar de grote dieselmotoren in je nek horen hijgen blijft een onplezierige ervaring.”

 


Edwin Winkels (Utrecht, 1962)

Lees verder “Edwin Winkels, Eelke de Jong, Alie Smeding, James Purdy, Martin R. Dean, Roger Garaudy, Clara Viebig”

James Purdy, Martin R. Dean, Eelke de Jong, Roger Garaudy, Alie Smeding, Clara Viebig

De Amerikaanse schrijver James Purdy werd geboren in Fremont in de staat Ohio op 17 juli 1914. Zie ook mijn blog van 17 juli 2009 en ook mijn blog van 17 juli 2010.

 

Uit: Color of Darkness

Sometimes he thought about his wife, but a thing had begun of late, usually after the boy went to bed, a thing which should have been terrifying but which was not: he could not remember now what she had looked like. The specific thing he could not remember was the color of her eyes. It was one of the most obsessive things in his thought. It was also a thing he could not quite speak of with anybody. There were people in the town who would have remembered, of course, what color her eyes were, but gradually he began to forget the general structure of her face also. All he seemed to remember was her voice, her warm hearty comforting voice.
Then there was the boy, Baxter, of course. What did he know and what did he not know. Sometimes Baxter seemed to know everything. As he hung on the edge of the chair looking at his father, examining him closely (the boy never seemed to be able to get close enough to his father), the father felt that Baxter might know everything.
“Bax,” the father would say at such a moment, and stare into his own son’s eyes. The son looked exactly like the father. There was no trace in the boy’s face of anything of his mother.
“Soon you will be all grown up,” the father said one night, without ever knowing why he had said this, saying it without his having even thought about it.
“I don’t think so,” the boy replied.
“Why don’t you think so,” the father wondered, as surprised by the boy’s answer as he had been by his own question.
The boy thought over his own remark also.
“How long does it take?” the boy asked.
“Oh a long time yet,” the father said.

“Will I stay with you, Daddy,” the boy wondered.
The father nodded. “You can stay with me always,” the father said.
The boy said Oh and began running around the room. He fell over one of his engines and began to cry.
Mrs. Zilke came into the room and said something comforting to the boy.
The father got up and went over to pick up the son. Then sitting down, he put the boy in his lap, and flushed from the exertion, he said to Mrs. Zilke: “You know, I am old!”

 

James Purdy (17 juli 1914 – 13 maart 2009)

Lees verder “James Purdy, Martin R. Dean, Eelke de Jong, Roger Garaudy, Alie Smeding, Clara Viebig”

James Purdy, Martin R. Dean, Eelke de Jong, Michio Takeyama, Roger Garaudy, Alie Smeding, Clara Viebig, Mattie Stepanek, Rainer Kirsch, Jakob Christoph Heer, Bruno Jasieńsk, Shmuel Yosef Agnon, Christina Stead

De Amerikaanse schrijver James Purdy werd geboren in Fremont in de staat Ohio op 17 juli 1914. Zie ook mijn blog van 17 juli 2009.

Uit: Gertrude of Stony Island Avenue

“Daddy is very peevish and irritable. He thinks I may be writing something about Gertrude. I, who seldom had the patience to write a postcard to anyone, and of course more trouble writing a letter. All I do is jot down little notes–recollections of Gertrude. Daddy complained once I sat up late scribbling. “Come to bed, Carrie, like a good wife and helpmeet.”

Daddy is failing. Oh, is he ever. What will I do when he is gone? And the chilling thought came to me like someone whispering behind my armchair: You will write down everything you can remember, Carrie, about Gertrude, your daughter, Gertrude of Stony Island Avenue, Chicago.

We never got on, Gertrude and I. Yet I believe we loved one another. I often sit all day thinking of my own failings. Daddy knows this and it makes him even more irritable and bad-tempered. “You should take up your music again,” he scolds.

He and I both sang once in the church choir, that is where we met, in fact. And we also sang for a while in the chorus of the Chicago Opera, oh so many years ago I shiver to recall.

Daddy found some of my notes about Gertrude. To my surprise it did not make him too angry. But he would not say what he thought. Daddy’s lips now form one very thin bloodless line. The doctor mentioned his pale lips, and when the doctor mentions anything it means there’s something wrong. He never mentions anything good after his examination.

“Daddy will be leaving me,” I keep saying, and my voice chokes. (I do talk to myself more and more.)

And when Daddy goes, how strange, there will only be Gertrude to occupy my thoughts with.

She was not a beautiful girl. Her chin was too pointed. I even once thought of plastic surgery, for the rest of her face was quite lovely with beautiful large green eyes, and lovely Titian-colored hair. Her skin would have been more pleasing had she not been such an inveterate sun-bather. It was her body that attracted the men. And it was men that occupied most of her time when she was not painting her peculiar oil portraits, portraits which now hang in many of the world’s museums. I never liked them. I still do not. I am only responsive to the Old Masters, but as she once said to me, “That’s because you don’t even know how to look at them.”

I sometimes think she had so many fellows because it was her way of spiting me.

Daddy and I never discuss her penchant. It was the word Daddy once used for Gertrude’s many love affairs. And it was from one of her many boyfriends that I heard used the phrase one-night stands.“

 purdy

James Purdy (17 juli 1914 – 13 maart 2009)
Foto door Carl van Vechten, 1957

 

De Zwitserse schrijver Martin R. Dean werd geboren op 17 juli 1955 in Menziken  Aargau. Zie ook mijn blog van 17 juli 2009.

Uit: Meine Väter

Als ich in Basel auf das Flugzeug nach London wartete, las ich in der Zeitung von einem seltenen Verbrechen: Ein Junge hatte seinen Vater getötet. Nachdem er mit einer Eisenstange auf den Schlafenden eingedroschen und ihn dann mit einigen gezielten Messerstichen verwundet hatte, erstickte er ihn mit einem Kissen. Die Stiefmutter des Jungen kam hinzu und wurde Zeugin der Bluttat. Die ganze Wohnung, die Wände und auch das weisse Bettlaken, sagte sie aus, seien voller Blut gewesen, nachdem der Sohn endlich vom Vater gelassen habe. Der Sohn habe sofort ein Geständnis abgelegt.

In den meisten Fällen können Söhne ihre Väter nicht von Angesicht zu Angesicht angreifen. Kaum ein Mordversuch am Vater findet in der direkten Konfrontation statt. Da der Vater in der Nähe als

unbezwingbar erscheint, erfolgt der Angriff meist im Schlaf, von hinten, aus der Ferne oder mit Gift.

Welche Strafe steht auf Vatermord?

Ich habe meinen Vater erst jetzt, im Alter von vierzig Jahren, gefunden. Ich wusste fast nichts von ihm. Vierzig Jahre lang war ich der Meinung gewesen, er sei eine Art Märchenprinz mit einem silbernen Stöcklein.

Vor einer Woche versicherte mir der in London ansässige Hochkommissar von Trinidad & Tobago am Telefon, dass mein Vater noch lebe, ja, dass er sogar mit ihm bekannt sei. Sofort buchte ich einen Flug von Basel nach London Stanstead.

Ihr Vater Ray hat dreissig Jahre lang auf Ihren Anruf gewartet, hatte der Hochkommissar gesagt. Er

stammt aus einer der angesehensten Familien Trinidads. Die Randeens gehören fast zu den indischen Gründerfamilien. Aber Sie sind spät dran.

Sofort stellte ich mir einen einflussreichen alten Mann mit einem gegerbten Faltengesicht vor, der irgendwo in einem Seemannshaus an der Themse residiert und weltweit seine Geschäfte führt.“

dean

Martin R. Dean (Menziken, 17 juli 1955)

 

De Nederlandse schrijver Eelke de Jong werd geboren in Apeldoorn op 17 juli 1935. Zie ook mijn blog van 17 juli 2009.

Uit: Jan Arends I presume

Om kwart voor elf nam hij zijn eerste pils (hij was nu praktisch van de drank af). Uit zijn binnenzak haalde hij het verhaal, dat hij die nacht geschreven had, er zaten een paar tikfouten in, die hij met een balpen corrigeerde. Hij was niet ontevreden en nam nog een flesje bier, daarna las hij het verhaal nog een keer in zijn geheel door. Het Gareel* had hij het genoemd, het ging over een man, die geen tijd gegund werd om even op verhaal te komen, als hij een ander verzet koos, verslapte of steigerde, ging er een belletje, dat hem weer in een gelijkmatig tempo zette, de uitputting vrijwel constant nabij.

Onder de mensen, die de gareelslaaf aanspoorden, had hij de familie M. gevoegd, een jeugdherinnering. Toen hij het verhaal uit had liet hij zijn gedachten naar Warmond dwalen, waar hij de protégé van de M’s geweest was, hun kinderen vermaakt had, híj kwam uit de Haagse schildersbuurt, hún vader was bankier, later bleek iedereen ‘bien etonné de se trouver ensemble’, maar daar ging het niet om. Zijn bezoek was aanzienlijk over tijd en hij nam nog een pilsje.

Hij zat in een vertrek in de buurt van de portiersloge, dat door een groepje jongere patiënten als woonkamer gebruikt werd, een paar rotan meubels, ramen die uitkeken op het gazon en daarachter de vrouwenafdeling, de keuken, de wintertuin, de afdeling voor schizofrenen, een tafeltje met een koffiezetapparaat, dat stond te pruttelen, stapels verknipte oude nummers van De Lach, Spanje-folders van een reisbureau, een met zwart crêpepapier bespannen kist als bar, collages van naaktfoto’s aan de muur, reclames van automobielen, lampions en serpentines aan het plafond.“

de jong

Eelke de Jong (17 juli 1935 – 1 augustus 1987)

 

De Japanse schrijver Michio Takeyama werd geboren op 17 juli 1903 in Osaka. Vanwege het beroep van zijn vader, die medewerker bij een bank was, wisselde hij in zijn jeugd vaak van woonplaats. Hij studeerde Duitse literatuur aan de keizerlijke universiteit van Japan en maakte een studiereis van drie jaar door Europa. Na zijn terugkeer werkte hij a;s hoogleraar voor Duitse lieratuur en als vertaler. Hij vertaalde o.a. werk van Goethe, Nietzsche en Albert Schweizer, maar ook het boek „Heidi“ van Johanna Spyri. Na WO II verscheen zijn bekendste werk, de roman Biruma no Tategoto.

Uit: Harp of Burma (Vertaald door H.Hibbert)

“However, the tide of war had begun to turn against us and at last it was obvious to everyone that

our situation was hopeless. We were reduced to fleeing from mountain to mountain through

unknown territory, trying somehow to get over the eastern border range into Siam (Thailand)….One

by one our trucks had broken down, so that we finally had to pull our equipment in oxcarts, or

carry it on our backs. We lived by foraging everywhere we went. It was a wretched time for us, and

one of great danger….We tramped on and on, over mountains, through valleys and forests. We were

like the fugitives in the tales of old, frightened even by the sound of the wind. British forces would

parachute down into the villages along our route to block our advance. One village would send

word to another about us, and hide their food. Sometimes when we put up in a village for a much needed rest we would find that the natives had informed the enemy and that we were under attack.”

takeyama 

Michio Takeyama (17 juli 1903 – 15 juni 1984)

 

De Franse schrijver, filosoof en politicus Roger Garaudy werd geboren in Marseille  op 17 juli 1913. Zie ook mijn blog van 17 juli 2007 en ook mijn blog van 17 juli 2008 en ook mijn blog van 17 juli 2009.

Uit: Mon tour du siècle solitaire

„C’est un lieu commun de dire qu’il s’est produit plus de changements en ce siècle qu’en cinq mille ans de notre histoire écrite. Que penser d’un homme qui, ayant eu la chance d’être contemporain de cette prodigieuse mutation, serait resté assis à la même place en la regardant passer ? „

(…)

“La véritable Histoire est une histoire d’âme. Celle des franchissements de seuils nouveaux dans la création de formes nouvelles de la libération de l’homme. Elle est l’histoire des sagesses, des religions et des arts qui ont rendu visible leur marche invisible. Notre avenir a besoin de prophètes et de poètes, non de Césars et de Napoléons.
Les profondes révolutions font appels à une société ouverte, universelle, où l’homme n’est humain qu’habité par le tout. … Nous sommes responsables de ce que chacun de nos gestes contient d’éternité.“

garaudy

Roger Garaudy (Marseille, 17 juli 1913)

 

De Nederlandse schrijfster Alie Smeding werd geboren in Enkhuizen op 17 juli 1890. Haar jeugd in Enkhuizen leverde Alie Smeding een groot deel van haar inspiratie voor haar boeken. Ze schreef onder andere over het stadsleven en vissersleven van het Noord-Hollandse stadje. Ook de gereformeerde sfeer die daar aan het begin van deze eeuw heerste was daarbij van invloed. Ze trouwde op 18 oktober 1928 met dominee Van Wijhe. De boeken van Smeding bevatten vaak taboes, wat tot diverse rellen leidde. Dit zorgde er uiteindelijk voor dat ze van Enkhuizen naar Rotterdam verhuisde. In 1990, Smedings honderdste geboortejaar, was er in Enkhuizen een optocht ter nagedachtenis aan haar. Het geplande beeld en de naar haar vernoemde straat zijn er nooit gekomen. Wel is in Rotterdam een straat te vinden met haar naam.

Uit: Menschen uit een stil stadje

“’t Staat in haar halfvergane ommuring, kloeke veste van voor eeuwen, kloovig nu ingepuind, wrakkig waar losjes de eene steen stut de andere, als ’n oude vergeten bouwdoos kleintjes gestolpt onder de hooge welving van de lucht. De bijeengeblokte huisjes, ’t vale kerkje met ’t door oud hekwerk vierkant ingesloten pleintje en de drie balrond gegroeide linden daarvoor, ’t stompe torentje met z’n bleekroode wijzerplaat en dofvergulde cijfers, waarachter ’t uurwerk, oud, sterk en gaaf, accuraat den tijd aangeeft, alles of ’t daar zoo vóór eeuwen door ’n reus opgezet is, de verweerde topgeveltjes beklemmend dicht opeengedrongen en ’n ietsje voor-overgedommeld als oude luiden, die dan toch moe van ’t staan zijn geworden, kras in hun gaafheid nog die verweerde roestbruine puien van baksteentjes, met hier en daar ’n pluk muurpeper als oud goud in de voegen of ’n stevig ingewortelde klimopstronk, zoo maar luchtig in sierlijke draperieën af hangend over ’n deurtje of langs de raamvierkantjes, die kleine ruitjes in lood hebben en groezelige spionnetjes aan de van veel rookerigheid vuil geworden kozijntjes, luifels huiven daarover heen, zwarte platjes met dunne lijntjes wit afgebiesd, zoo op ’t oog veel vergroote domineesteenen…

En boven de breede deurtjes, die kloek in de stevige stut van hun zware posten staan, pronken tegels met spreuk oud-Hollandsch of ook wel Latijn, soms ook met symbolen van handel en welvaart gesierd, droeve souvenirs uit den bloeitijd van ’t kleine stedeke, weemoedig-mooi alles en in ’t grauw-strakke licht van ’n herfstige namiddag als oude houtsneeprenten uit ’n vooreeuwsch-langvergeten boek, zóó zonder leefgerucht droome-stil de buurtjes-risten, ’t hardsteenen stadhuisje met ’t torentje-op-vallen, ’t huis van de gildemeesters met de ronde raamoogen en ’t galge-veldje met de drie roode steenzuilen, waarvan de roep gaat dat ’t ‘r spookt…”

smeding

Alie Smeding (17 juli 1890 – 5 juli 1938)

 

De Duitse schrijfster Clara Viebig werd geboren op 17 juli 1860 in Trier. Zie ook mijn blog van 17 juli 2007 en ook mijn blog van 17 juli 2008.en ook mijn blog van 17 juli 2009.

Uit: Das Kriegsandenken

„Auf der Höhe gen Schmidtheim zu ist’s selbst im Sommer öde. Nicht Schatten, nicht Bäumerauschen; die Wälder sind zurückgeblieben in geschützteren Strichen, übers kahle Plateau mit seinen hungrigen Ginsterbüschen und dem verbrannten Heidekraut streicht frei der herbe Eifelwind. Jetzt ist er zum Schwert geworden, zum scharfen Schwert, das die Brust verwundet und das Gesicht zerschneidet. Es ist November. Und es schneit.
Schräg fallen die Flocken, vom Nordost getrieben; aber sie fallen dicht und unablässig und schichten die weiße Last immer höher und höher, die auf der erstarrten Erde liegt. Kein Weg, kein Meilenstein, alles ist verweht. Nur dürftige Ebereschenbäumchen ragen wie Besen aus der verschneiten Öde und zeichnen mühselig die Linie der Chaussee.
Auf der Höhe von Schmidtheim krächzen die Raben. Ein ganzer Schwarm der schwarzen Vögel treibt daher. Auf einer einsamen Kiefer fallen sie ein, schlagen mit den Flügeln, dass der Schnee von den Zweigen stiebt, und reißen gierig die Schnäbel auf. Sie erwarten Fraß.
Langsam, langsam naht ein Zug. Hinter der nächsten Schneewehe taucht er gespenstisch auf, umhüllt von Flockenschleiern; sein Ende ist nicht abzusehen, das verliert sich im weiten Meer endlosen Schnees, im gleichgrauen Dämmer des sinkenden Novembertages.
Kein Ruf, kein Wort; stumm naht der Zug. Aber die Raben krächzen triumphierend laut, frech äugeln sie die Menschen an: das sind Todgeweihte!
Niemand scheucht die Vögel.“

viebig

Clara Viebig (17 juli 1860 – 31 juli 1952)

 

 De Amerikaanse dichter, schrijver en vredesactivist Mattie Joseph Thaddeus Stepanek werd geboren in Washington D.C. op 17 juli 1990. Zie ook mijn blog van 17 juli 2008 en ook mijn blog van 17 juli 2009.

December Prayer

No matter who you are,
Say a prayer this season.
No matter what your faith,
Say a prayer this season.
No matter how you celebrate,
Say a prayer this season.
There are so many ways
To celebrate faiths,
There are so many faiths
To celebrate life.
No matter who,
No matter what
No matter how…
You pray.
Let’s say a prayer
This season,
Together, for peace.

stepanek

Mattie Stepanek (17 juli 1990 – 22 juni 2004)

 

De Duitse dichter en schrijver Rainer Kirsch werd geboren op 17 juli 1934 in Döbeln. Zie ook mijn blog van 17 juli 2007 en ook mijn blog van 17 juli 2009.

Ende der Geschichte

Daß Einer um sich blickt, gilt als vom Übel.
Noch übler zählt, wenn er genauer fragt
Oder von einer Dauer Dauer sagt,
Sie währe nicht: Silbern umreifte Kübel
Voll Unflat neigen sich, ihn zu bekippen,
Auf dass er, was wie Öl kriecht, fügsam ehre,
Und zwar mit Lust, als ob es Krebsrahm wäre;
Der Mensch hat Nase, sie am Dreck zu üben.
Wie Lemminge stehn rings die Kreativen,
Und wie sie schon ein mildes Lächeln toll macht,
Wenn sie sich ruckelnd aus den Büschen hieven,
Damit wir uns zur Neuen Mitte recken,
es reicht ja nicht, dass uns der Zeitgeist voll macht –
Wir sollen ihm auch noch den Ausgang lecken.

kirsch 

Rainer Kirsch (Döbeln, 17 juli 1934)

 

De Zwitserse schrijver Jakob Christoph Heer werd geboren op 17 juli 1859 in Winterthur-Töss. Nach Abschluss des Gymnasiums in Winterthur erwarb Heer 1879 am Seminar Küsnacht das Lehrerdiplom. Seit 1882 arbeitete er als Lehrer in Dürnten. 1892 übernahm er die Stelle eines Feuilletonredaktors der Neuen Zürcher Zeitung. Im Jahr darauf heiratete er Emma Karoline Gossweiler und wurde später (1899-1902) Mitarbeiter der Stuttgarter Redaktion der Zeitschrift Die Gartenlaube. Ab 1902 widmete er sich ganz dem Beruf eines freien Schriftstellers. Heer verband die Stilmittel des Heimatromans mit Kritik an der modernen Technik und am Fremdenverkehr. J. C. Heers bekannteste Romane wurden je zweimal verfilmt, “Der König der Bernina” 1929 (als “Eternal Love”) und 1957, “An heiligen Wassern” 1932 und 1960.

Uit: An heiligen Wassern

„Dörfer und Flecken, selbst eine kleine Stadt, deren Wahrzeichen zwei altersgraue Ruinen auf kahlem Felsen sind, erheben sich mit südlichen Silhouetten am Strom, der seine grauen Wellen aus dem Hochgebirge wälzt.

Im Thalwind erzittern die schlanken Ruten der Silberweiden und die Blätter der Pappeln, welche die Wasser säumen, über die Hütten neigen sich der Kastanien- und der Feigenbaum, die Rebe klettert über das Gestein, das Land ist licht und üppig, als wär’s der Traum eines italienischen Malers.

Von Stelle zu Stelle aber schaut durch grüne Waldeinschnitte ein fernes, in sonniger Schönheit aufleuchtendes Schneehaupt in die Stromlandschaft und erinnert den Wanderer, daß er just da im Hochgebirge geht, wo es seine Zinken und Zacken am höchsten erhebt.

Emsige Wildwasser, die aus dunklen Schluchten hervorbrechen, reden von stillen Seitenthälern, die hinter träumenden Lärchenwäldern versteckt bis an die ewigen Gletscher reichen.

Fast unvermittelt berühren sich in dieser Gegend Nord und Süd.

Vom alten Flecken Hospel, auf den ein graues Schloß niederschaut, führt eine schmale, doch fahrbare Straße in eines dieser Seitenthäler, in das vier Stunden lange Glotterthal, aus dessen Hintergrund die Krone, eines der erhabensten Bergbilder des Landes, mit dem Licht ihrer Firnen bis zum Strome herniedergrüßt.“

 heer

Jakob Christoph Heer (17 juli 1859 – 20. August 1925)

 

De Poolse futuristische schrijver Bruno Jasieński (eig. Wiktor Zysman) werd geboren op 17 juli 1901 in Klimontov. Zie ook mijn blog van 17 juli 2007 en ook mijn blog van 17 juli 2009.

Uit: I Burn Paris (Palę Paryż)

„And day after day the vacillating script of steps would come to a hateful full-stop at one point on the shopfloor and the strained silence would be broken by the reverberations of a lifeless, impassive voice: “Gather your tools!”

Then, like a gust from a fan, a few hundred chests heaved a sigh of relief: “So it’s not me! Not me!” And, second by second, link by link, the hurried, well-trained fingers grasped, fastened and wound the eight-hour iron chain.

Pierre had heard that the first in line were those suspected of political activism. He had no reason to fear. He kept well clear of agitators. He didn’t take part in meetings. During the last strike he had been among those who ignored the action and carried on working. The tub-thumping workers had glowered at him. Before meeting with the foremen he always tried to squeeze out a friendly smile.

And despite all this, whenever the foreman began his silent, sinister strolls around the shopfloor, Pierre’s fingers fumbled under pressure, tools flew from his hands, he did not dare pick them up for fear of drawing attention to himself, and beads of sweat formed a cold compress on his overheated brow.

So, when the ominous steps suddenly stopped in front of his machine this morning, when he read the verdict on the foreman’s lips, Pierre unexpectedly felt a kind of relief: well at least it’s over now.“

bruno

Bruno Jasieński (17 juli 1901 – 17 september 1938)

Getekend door Stanisław Witkiewicz, 1921

 

De Hebreeuwse schrijver Shmuel Yosef Agnon (eig. Shmuel Yosef Czaczkes) werd geboren in Buczacs, Galicië (nu in Oekraïne) op 17 juli 1888. Zie ook mijn blog van 17 juli 2007 en ook mijn blog van 17 juli 2008

Uit: A Whole Loaf (Vertaald door I.M. Lask)

 „After an hour, or maybe a little less, a waiter arrived and bowed and asked, “What would you like, sir?” What would I like and what wouldn’t I like! I showed him the bill of fare and told him to fetch me just anything. And in order that he should not think me the kind of boor who eats anything without selecting it, I added to him gravely, “But I want a whole loaf.” The waiter nodded his head and said, “I shall fetch it for you at once. I shall fetch it for you at once.”

I sat waiting until he came back with it. He returned carrying a serving dish with all kinds of good things. I jumped from my place and wanted to take something. He went and placed the food in front of somebody else, quietly arranged thing separately in front of him, and chatted and laughed with him, nothing on his list all kinds of drinks which the fellow was ordering for his repast. Meanwhile he turned his face toward me and said, “You want a whole loaf, don’t you, sir? I am bringing it at once.”

Before long he came back with an even bigger tray than the first one. I understood that it was meant for me and told myself, that’s the meaning of the saying: “The longer the wait, the greater the reward.” As I prepared to take something, the waiter said to me, “Excuse, me sir, I’m bringing you yours at once.” And he arranged the food in front of a different guest most carefully, just as he had done before.

I kept myself under control and did not grab anything from others. And since I did not grab anything from others I told myself, Just as I don’t grab from others, so others won’t grab my share. Nobody touches what’s prepared for somebody else. Let’s wait awhile and we’ll get what’s coming to us, just like all the other guest who came before me; for it’s first come, first served.“

agnon

Shmuel Yosef Agnon (17 juli 1888 – 17 februari 1970)

 

De Australische schrijfster Christina Stead werd geboren in Rockdale, New South Wales op 17 juli 1902. Zie ook mijn blog van 17 juli 2007.

Uit: The Man Who Loved Children

„And down the table, [there were] three large pitchers, one transparent, one blue, and one pink, containing a rose-colored liquor with fruit floating in it. This mysterious drink intrigued the children beyond expression. They kept swallowing and looking at the glassware. Before the children were only lemonade glasses, but before the adults were wineglasses. The children suspected that even on this occasion the sherbet of paradise was to be drunk under their dry lips by the loudmouthed, money-pocketed monsters who had them in thrall. Why didn’t these giants ravish the table, send the food flying besides, gobble, guff, grab, and gourmandize? To be bestial giants with the power of sherbet and also to exhibit such mean-spirited stinginess towards their own appetites was a conundrum the children could never solve.“

stead

Christina Stead (17 juli 1902 – 31 maart 1983)