Micha Hamel, Maria van Daalen, María Cecilia Barbetta, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

Meer over vaders dood…

Meer over vaders dood.
Ik vertelde het op mijn werk. De secretaresses mompelden,
slordig verwarde handen afvegend aan de kokerrok. Gebruikelijk
drentelen, pulken, wegkijken,
en dan ineens vieze koffie gaan halen.

Een ogenblik later plant ik mij neer en leg mijn handen op het
koele formica,
het bekertje middenin.
Twee Russen, korte beentjes, zwijgzame violisten van de eerste stoel
op wier kinderhand het riet was neergekomen bij elke onzuivere
noot,
– en nu dus met die worstenvingers viool kunnen spelen –

ze rezen voor me op als bomen, ze huilden
zulke dikke tranen achter plusbrillen.
Een dubbele omhelzing van hout, en langs hen heen
zag ik wegrijdend de slee over de taiga,
de bloemen, de troost, de geruisloze mens

 

In Paradisum

Ook anorexia-meisjes hebben hun nut
bijvoorbeeld voor de schoorvoetende
verliefdheid van knapen die het nog niet
op lichamelijkheid kunnen laten
aankomen en verlangen naar een on-
bezoedelde omarming met een echt levend
tijdschriftmeisje of ganzig ballerinaatje
uit het corps dat gedwee haar spiertjes
rolt en in wonderland de narcis danst.

Een vermeend meisje, een wolk, een kind onaangetast
door vaders boze tengels, maar vooral intact
gelaten door zichzelf, borstloze bewoonster van
virtueel Arcadië die ostentatief weigert
over haar lichaam te beschikken, als zeide zij
ik ben een stil doorschijnend diepzeevisje in jouw aquarium
breng je mij omhoog ben ik een koud prulletje in je hand
een kinderlijkje, een zakje orgaanvlees op het strand.

Lofwaardig is haar streven want hoezeer
is vergeestelijking niet bezongen
door de beeldhouwer die strijdt tegen steen
door de flagellant die het vlees pijnigt en veracht.

Modebeeld dank u voor de jonkies die glad
van hormoonstoornissen onverplicht door mijn luchtruim
kruisen als engelen op een fresco
met een zeepbel achter hun hoofd.

Proef de zuiverheid van deze ootmoedige liefde
waarin seks en geweld niet langs de decoder kunnen.

Zie in gedachten de geloken ogen van Maria,
de kinderbeentjes van het nichtje dat op schoot kruipt,
de eenvoudig afgewerkte randjes van een wit hema-slipje.

Breng dit samen in een beeld
Heb geen bijgedachten
Neem afstand
Mijmer over de kindertijd
Roep op de golvende ontroering van de eerste geziene spleet.

Het is een lief restje rosbief in de hoek van de koelkast
Het is een gebitsloos mondje op de witte tegels van het slachthuis

(Trouwens, ook Fellini had angst voor de kut)

Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)


De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

Uit: Carissimo Angelo

“Nunziata, 26 maart, A.D.
Niets heb ik meer gedaan, vanmorgen, sinds je bent weggegaan. Ik heb alleen maar in bed gelegen en gestaard naar het stukje lucht dat nog net zichtbaar is in het dakraam. Langzaam veranderde het van kleur: een grijze nevel, een gouden moment, een blauwe hemel. Zoals je ogen. Maar die zijn helemaal niet blauw, die zijn bruin, bijna zwart. Glanzend als je haren en net zo donker. Weet je dat die wel rood lijken, krullend rood. Gistermiddag. We lagen in een baan zonlicht die precies op het bed stond, je hoofd lag op mijn buik, ik voelde je tong langs de rand van dat beetje zwarte krulhaar dat ik heb en ik zei je naam even heel zachtjes en je keek met een ruk op – in die beweging kleurde je haar dieprood, het stond als een aureool uit om je hoofd en je ogen, in de schaduw, leken nog zwarter… ‘Saluto, Maria,’ zei je. Je mondhoeken, die altijd iets opgetrokken staan, tegelijk spottend en glimlachend, trokken nog iets hoger zonder dat je lippen uit elkaar gingen – terwijl ik toch duidelijkje tong had gevoeld. Voordat je hoofd weer in de kom van mijn heupbeenderen lag voelde ik je vinger, die ruimte maakte, die je voorzichtig ronddraaide over de lichte bolling na het begin van de opening. Als vanzelf gingen mijn knieën wijd uiteen en mijn hoofd trok kreunend achterover.
Ik lees; hij komt binnen. Ik schrijf; en het begint te waaien. In een brief aan hem noteer ik ook altijd wat voor weer het is, alsof ik het zelf gemaakt heb. Op mijn stemming heeft het geen invloed. Ik stel mij zijn ogen voor, wat voor weer het dáár is, achter die zwarte pupillen; ik stel mij zijn lange spitse vingers voor. Elke ervan begint als een vinger en loopt uit in een vingertop zo smal als een gedachte, als bidden met opgeheven handen. Zó uit een Giotto gestapt; ik mis de gouden achtergrond, telkens als ik hem zie.
In het blauw van de hemel zag ik het groen van de rivier. Herinner je je dat we over een smalle brug gingen, die aan weerskanten verdween in de wilgen en in zo hoog riet (dacht ik) dat het mij overschaduwde; maar jij zei dat het bamboe was. We stonden middenop stil en leunden over de brug; onder ons waren kleine forellen die zich steeds op dezelfde plaats hielden, tegen de stroom in, met een klap van hun kleine staarten.
De dag nadat je was weggegaan liep ik nog een keer dezelfde wandeling; aan het begin van de brug stond ik stil en staarde over de volle lengte naar de wuivende bamboe. Een vogeltje vliegt aan over de brug, het heeft iets in zijn bek dat felgekleurd is, ik kijk en voor mijn voeten valt een helderrode kers.”

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)


De Duitstalige schrijfster María Cecilia Barbetta werd geboren op 8 juli 1972 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor María Cecilia Barbetta op dit blog.

Uit: Nachtleuchten

„Nun steckte sie den Kopf durch den Türrahmen des elterlichen Gemachs und musste die Augen zusammenkneifen. Sie wurde von der hereinfallenden Sonne geblendet, die den Raum überfl utete und alles darin in eine beißende Helligkeit tauchte. Teresa blinzelte, dabei wechselten Hell und Dunkel so oft, bis ihre Augen sich an die Lichtfülle gewöhnten und nicht länger schmerzten. Die Mutter hatte den Rücken mit einem Kissen gestützt; um sie herum erstreckten sich geheimnisvolle Stoffl andschaften, schattige und goldene Bahnen liefen in abgelegene Gefi lde aus, dazwischen warfen sich Falten auf, es waren ihrer so viele wie bei einem kostbaren Umhang. Wie eine Erscheinung kam die Mutter der Tochter vor, wie die wohltätige weiße Madonna in der Grotte, wo die Quelle des Lichts nur sie sein kann, die strahlende Mutter, die einen über die Entfernung ruft und zu der man pilgert, weil sie Wärme und Trost spendet, weil man sich seiner Fehltritte schämt und um Verzeihung bitten möchte. Die Mutter lächelt gütig und winkt die Tochter zu sich heran. In solchen Augenblicken geschehen Wunder, denn durch dieses unmissverständliche Zeichen vergisst die Tochter die Beschwerden und Strapazen des Weges, die nächtlichen Stunden der Trennung, das Wachen an der Schwelle der Kindheit, das Bangen um die Mutter, die erdrückende Ungewissheit im Herzen und den Alb in den Träumen, den unerträglichen Durst mitten in der Nacht, das Aufstehen und sich Vorantasten im Halbdunkeln, das Aufhorchen in der Nähe des Badezimmers, das Aussetzen des Atems und das Lauschen an der Tür, die eiskalten Kacheln, die nackten Füße wie Mondsicheln und die aufkommende Reue, denn heute erinnerte Teresas Mutter mit ihrem off enen Gesicht und ihren zurückgesteckten schwarzen Haaren an die Santísima Virgen del Monte, an die Heilige Jungfrau auf dem Berge, oder auch an die wunderschöne Virgen del Cerro, Unsere liebe Frau am Hügel, vor der die Pilger gern hinknien, um die am Wegesrand gepfl ückten Blumen abzulegen und mit ihnen die ganze Müdigkeit und die Sorgen. Der Platz des Vaters war leer und sein Pyjama zusammengeknüllt. Die Tochter stieg auf das Ehebett, um auf Augenhöhe mit dem Gemälde der Heiligen Familie sich Sankt Christophorus anzuvertrauen, einen Fuß zwischen die langgestreckten Beine der Mutter zu setzen und mit dem nächsten Schritt die andere Seite zu erreichen. Während der Überquerung wanderten die Blicke der Mutter über das Nachthemd der Tochter.“

María Cecilia Barbetta (Buenos Aires, 8 juli 1972)


De Amerikaanse dichter Peter Orlovsky werd geboren in New York op 8 juli 1933. Zie ook alle tags voor Peter Orlovsky op dit blog.

Uit: My Dear Boy: Gay Love Letters Through the Centuries

“PETER ORLOVSKY TO ALLEN GINSBERG

{New York]
April 22, 58
Dear Allen:
. . . Hi Allen – hay-ho doll – come on over and blow me you sexy ass of yours under the sheets that I feel all the time – right there between my hands – I miss the shoe shine you’d give my cock! – God – you know I’ve layd nobody since we last made it together – God for all I know my cock may be getting rusty like a dusty kings crown in dewy dungen – I’m sick of all this crying – the world is never going to end all this sadness – I’m going to marry good woman & grow my own love army . . .

[New York]
June 23, ’60
Dear Allen with dark Indian Death Eyes:
. . . I also thought, Yesterday, that you (in yr last letter said our Peyote High scared you when I laffed) feel I do harm to myself if we seperated & you get married (children) or I get mad at you & so I think now what ever we do (weather I turn into cockerroch cralling along 1st Ave coblestones & get Xed by truck) (both get married or just you) (as you fell in love with John Weiners or bring back new boy friend from Lima as you want to go away alone by yr self to india hill cave – or sit on my cock & talk it over & lay down & do it again, as you get married & I take care of yr baby while you blink in Jungle Storms or open the door & say “Now Peter you just cant stay around & do notheing all the time” – or be happey to each other at important times – maybe I am yr Child & you dont know it Allen – Alen I love you, Allen, Please Allen give me a sapey (sap) kiss – . . .
     Write me more if you want I sail yr heart
         Love from 33 st. P.O. Peter
             by by now”

Peter Orlovsky (8 juli 1933 – 30 mei 2010)

 

De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zie ook alle tags voor Walter Hasenclever op dit blog.

Uit: Der Bankier und der Dichter. Ein Gespräch über Dichtung

„Der Dichter: Ich gebe Ihnen ohne weiteres zu, daß das Ansehen der Lyrik im Publikum seit einiger Zeit gesunken ist. Ich mache dafür niemand anders als die Dichter selber verantwortlich! Weder die Raserei im Kosmischen, noch die Wut im Metaphysischen (lassen Sie mich schweigen von den Marktweibern in der Lyrik), hat uns reicher gemacht. Die Dichter, unsere Vorfahren, haben allzuviel besessen. Wir müssen wieder zu dem Mythos zurückkehren, wo der Dichter Gottes ärmstes, aber auch liebstes Kind ist.
Der Bankier: Entschuldigen Sie, wenn ich realer bin: wir erleben vor uns das Schauspiel der Aeroplane und Luftathleten. Vielleicht kann uns, während wir reden, eine Maschine von oben auf den Kopf fallen. Das wäre vor 10 Jahren noch nicht möglich gewesen. Weshalb sollte der Dichter nicht dieser Katastrophe zuvorkommen und das sagen, was schließlich für alle modern ist?
Der Dichter: Sie vergessen, daß dies bereits geschah! Die Lyrik, von der Sie sprechen, ist dagewesen. Wir kennen den Rhythmus der Maschinengewehre und können Verse bauen, mit denen man Tunnels sprengt. All das scheint mir nicht mehr aktuell; es ist wichtiger, gegen die Zeit zu sein, indem man ihr eine Distanz zu sich gewinnt, als für sie zu sein und ihre Bedürfnisse in Kunstfertigkeit zu erheben. Sie müssen bedenken, daß der Dichter immer das Zukünftige ist, das heißt jene Existenz, die im Grunde Raum- und Zeitlosigkeit bedeutet und nur durch ihre Erscheinung wirklich wird.
Der Bankier: Doch geben Sie zu, daß Sie die Welt brauchen, in der Sie leben und zum Dichten verurteilt sind! Sie sind abhängig in Ihrer Seele von der motorischen Sensation dieses Tages, ebenso wie von den finanziellen Operationen, mit denen ich über Ihrem Dasein wache.
Der Dichter: Pardon – Sie irren! Ich muß Ihnen mit Ihren eigenen Worten begegnen: Sie erkennen die Form eines Gedichtes an, aber Sie leugnen seine Bestimmung. Die gleichen Grenzen setze ich Ihrer Wirkung: ich brauche die Fülle des Tages und der Nacht, die Sie mir dauernd gestalten; ich gleite durch den Strom elektrischer Transparente und durch die Kabeldrähte der Ozeane – aber ich lehne die Bürgerlichkeit dieser Sphäre ab, sobald sie Kunst wird.“

Walter Hasenclever (8 juli 1890 – 21 juni 1940)
In 1916

 

De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Zie ook alle tags voor Richard Aldington op dit blog.

Le Maudit

Women’s tears are but water;
The tears of men are blood.

He sits alone in the firelight
And on either side drifts by
Sleep, like a torrent whirling,
Profound, wrinkled and dumb.

Circuitously, stealthily,
Dawn occupies the city;
As if the seasons knew of his grief
Spring has suddenly changed into snow

Disaster and sorrow
Have made him their pet;
He cannot escape their accursed embraces.
For all his dodgings
Memory will lacerate him.

What good does it do to wander
Nights hours through city streets?
Only that in poor places
He can be with common men
And receive their unspoken
Instinctive sympathy.

What has life done for him?
He stands alone in the darkness
Like a sentry never relieved,
Looking over a barren space,
Awaiting the tardy finish.

Richard Aldington (8 juli 1892 – 27 juli 1962)
Cover


De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op dit blog.

Uit: Saint-Judas-de-la-Nuit

« La petite ville », aimait répéter Mgr Ducroire. Il est heureux que Benoît Picard, l’auteur de cette comédie pleine de charmante gaieté, ait échappé aux horreurs de l’an Quatre-vingt-treize, sinon cette ceuvrette n’aurait pas été écrite. Et c’est ainsi que la ville m’est apparue quand je la vis, la première fois, du haut de cette colline. Depuis… » Ce souvenir s’achevait à chaque fois en un soupir. Depuis, la petite ville avait perdu de son charme ; la colline n’était plus qu’une affreuse butte en proie aux avoines folles ; et le palais épiscopal, où Mgr Ducroire achevait sa sainte carrière, finissait la sienne en une ruine mangée par toutes les pluies et les vents de l’espace. Bien avant que le bon Benoît Picard eût décrit sa douce vision, la petite ville s’appelait La-Roche-sur-Orgette, en raison d’un pan de rocher et du nom de la rivière caressant ses remparts. Elle était devenue plus tard La-Ruche-sur-Orgette, à cause d’un fragment de blason ornant le coin d’une de ses portes, et où un archéologue local avait cru découvrir une ruche entourée d’un essaim de mouches à miel. C’était d’ailleurs sans importance ; Mgr Ducroire continuait à l’appeler « la-petite-ville » et, le plus souvent « ma-petite-ville », au mépris de quelques vilains noms qu’elle devait à ses habitants. L’abbé Capade, le secrétaire de Monseigneur, la nommait pour sa part « nichet du diable », sans qu’on pût savoir pourquoi. Un nichet est un oeuf factice que l’on met dans un nid pour que les poules y aillent pondre. Alors ?… Il y avait bien des choses auxquelles l’abbé Capade aurait pu fournir de rationnelles explications, mais il se taisait à ce sujet. Personne d’ailleurs ne lui en demandait.
Ce jour de fin mars, donc jour printanier, une pluie mêlée de petits grêlons battait les vitres, et un vent aux sautes capricieuses apportait de brusques vagues de froid. — C’est un vent mauvais, dit l’abbé Capade. Nos amis des Six-Tourelles le nomment « goule de mer » et ce n’est pas mal trouvé. — Ah ! les Six-Tourelles…, murmura Mgr Ducroire. Ils se tenaient dans la sombre mais chaude cuisine du palais, car on gelait dans les autres pièces du vaste bâtiment, et l’heure du dîner était proche. Frère Adelin, le cuisinier, activait le feu à grands coups de tisonnier et, de temps à autre, faisait basculer la porte du four d’où s’envolait une bonne odeur de rôti. — Ce n’est pas une odeur de carême, fit observer l’abbé Capade. — Profiteroles, grommela Adelin. — Et leurs béatilles ? demanda, non sans un peu d’anxiété, Mgr Ducroire. — Sarcelles, répondit le frère cuisinier. Un dernier présent des Six-Tourelles. — Chair maigre, approuva l’abbé Capade. Les profiteroles sont des petits pains sans mie, cuits au four gai et garnis de béatilles, qui sont de viandes fines richement épicées, ou de poisson aux jours maigres. — Un dernier présent des Six-Tourelles, soupira l’évêque. Frère Adelin a raison en ce disant. Son secrétaire haussa les épaules. — L’abbaye des Six-Tourelles, bien digne aux siècles derniers, s’en allait pierre par pierre. En grande partie sur vos instances,”

Jean Ray (8 juli 1887 – 17 september 1964)
Cover


De Franse dichter en schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook alle tags voor Jean de La Fontaine op dit blog.

Uit: De twee duiven (Vertaald door Martinus Nijhoff)

Twee duiven hielden van elkander;
De één hield het in huis niet uit:
Dol als hij werd nam hij ’t besluit
Op reis te gaan – Toen sprak de ander:
Beseft ge wel wanneer ge heengaat
Dat gij uw kameraad alleen laat?
Eenzaamheid is het zwaarst verdriet;
Voor u niet, egoïst! O mocht slechts een verschiet
Van last op reis, moeite en gevaren
Uw overmoed wat doen bedaren.
En dan, als maar de dagen reeds wat zachter waren!
Waarom zo’n haast gemaakt? wacht toch de zomer af:
Daar straks nog kraste een Raaf van een ras vogelgraf.
Geen blad beweegt of ‘k zie de vreselijkste keerzij,
Een valk, een vangnet – Ach, zeg ik, als ’t reegnen gaat,
Heeft hij ’t naar wens, mijn kameraad,
Eten, een bed, en wat dies meer zij? –
Zo teedre taal verlamde schier
Het hart van den avonturier,
Toch kreeg de reislust in zijn ongedurig wezen
Ten slotte de overhand – Hij sprak: staak uw getreur.
Hoogstens een dag of drie en mijn hart is genezen:
Dan keer ik huiswaarts en verhaal in kleur en geur
Mijn vriend wat mij is overkomen.
Wat zal hij lachen! wie een reis heeft ondernomen
Kan veel vertellen thuis: ’t relaas dat ik ga doen,
Wat zal u ’t een genoegen geven!
Ik zeg: ‘k was daar en daar; en dat gebeurde toen;
Ge zult geloven mee te leven.
Zo sprak hij. Diep bedroefd zeiden ze elkaar adieu.
De reiziger snelt heen. Maar zie, een wolk verduistert
De vlakte en dwingt de Duif te schuilen voor een bui.

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)
De twee duiven, illustratie door Jean-Baptiste Oudry

 

De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius Mosen op dit blog.

Könnt´ ich verwehen…

Könnt´ ich verwehen,
zu Nebel vergehen,
zerfließen in Luft;
ich hielt´voll Erbarmen
die Welt in den Armen.
So mit dem Herzen
voll Liebe und Schmerzen
verglüh´ich allein
und sinke in Flammen
und Asche zusammen.

 

Sehnsucht

Wär´ich der Regen,
ich wollte mich leben
der Erde ans Herz;
wie sollte sie blühen
und jauchzen und glühen.

Wär´ich die Sonne,
ich sög´mich vor Wonne
ins dampfende Meer;
wie sollt´es da rauschen
und Küsse tauschen!

Julius Mosen (8 juli 1803 – 10 oktober 1867)
Borstbeeld in Plauen


Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juli ook mijn blog van 8 juli 2017 deel 2.

Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

 

Overwinningslied

terwijl het mannetje langzaam
stram wordt en de boterhammen

de kinderen omhoogtrekken
compenseert de ongewenste

panoramablik de verliezen die
wij leden in de sectoren gras

en bloem. Of wij het voormalige
opperwezen kunnen overklassen

door onszelf te upgraden naar een
regeneratief organisme is een vraag

die vandaag het zicht beneemt
op deze smartelijke kwinkslag:

jouw paardenstaart herinnert ons
blijvend aan het veulen dat je was

 

Levenslust

Word eens schaamteloos voor eigen bloeddorst
gewoon knarf een hap uit billen nemen

Zwengel eens iemands arm uit de kom
tel de haren die je in één (speel niet
vals, een ruk uit één stuk) keer
trwak uit kunt trekken, leef

je flink uit, spreek eerlijke
vuistentaal, maak nieuwsgierig
– open vizier – je eigen stoffen aan,

onderzoek wat je bewustzijn van je
leert wanneer je bewustzijn
ophoudt het bewustzijn
wakker te houden op
weg naar de ijzerwinkel

(zaagblad, kofferbak, zakken zeulen bermparkeren
modder schoenen plons kanaal blub)

 

 
Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

 

Zeg het eens, atoomnummer 12

De weg, de waarheid en het leven. Maar welk
leven: dat als een oordeel, zoals buiten
ons ontbrandt, eindejaars, in kleuren, kruit en
dampend licht magnesium, kortstondig? Melk-

wit is het fantoom, de weg bijna voor elk
vuur dat zichtbaar waar is, knalt langs de ruiten
om ons wakker te houden. We besluiten
het uur nu, de laatste seconde met kelk-

jes vol spattende drank. Gefeliciteerd!
Alles wordt nieuw! De toekomst! Het asfalt rood
van bloedend papier, de oprit vol rotjes,

brievenbus verzegeld, kerstboom met godjes,
wij argeloos kussend, de rug naar de dood-
gewoon tikkende tijd. Jongleren: geleerd.

 

De maker

In het zuiden breekt de geur los uit de citroen
wanneer zij een letter van de naam maakt,
wanneer zij haar vinger in het stof doopt en schrijft.

De eerste letter wordt in de armen gedragen,
de tweede letter is de poolster aan haar cirkelende kroon,
de derde en de vierde wisselen af als dag en nacht.

In de naam worden wij gloeiend licht.
Blauw branden onze handen en betasten
het nummer dat geschreven is in de huid.

Het heeft niet opgehouden met verbranden;
ook de levende lichamen in en gillend de oven in;
ook wat ik zeg heeft mij niet bewaard.

Maar de naam die wij zijn spreekt zich door in de tijd.
De letters van de naam zijn van as, blaas ons weg,
wij zijn het stof in de mond van de messias.

Zij veegt het bijeen, leem, en zij vormt ons.
Want haar voetafdruk verzamelt vocht,
in de afdruk van haar hiel borrelt water op.

Zo is mijn lichaam nat van haar aanraking
en alles bestaat in de naam
zelfstandig, lichaam zonder lidwoord.

 

 
Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

 

De Amerikaanse dichter Peter Orlovsky werd geboren in New York op 8 juli 1933. Zie ook alle tags voor Peter Orlovsky op dit blog.

Uit:My Dear Boy: Gay Love Letters Through the Centuries

“PETER ORLOVSKY TO ALLEN GINSBERG
[On board ship
returning to New York]
Jan 22, 58
Dear Allen:
On the ship, close to home, at night, full turky stomache sadness on my face but finally read through the brothers K[aramazov] & see the same madness in my famiely. Have been very quite, sick half the time from the bellybutton waves but eating marvously & to boot havent smoked much at all & to boot have this nice typewritter to type to yo . . . . I know I goofed with Bill being so silent as if crying inside my throught, yes I gess I am meek, like you say. But at the end of eternity theres nothing to be imbarresed about. . . . Love Bill like I love you, be a chair for him to sit on and for him to talk proudly from – Bill seems more like a brother now then a farther with stern eyes in Tangiers. Bill got roses in his teeth. I took a one hour shower yesterday & used to much water that the hall was soken wet twenty people nocked on my door in fright but I kept singing along till cleaned & wash all dirty clothes. Have had two wet dreams so far, did not masterbate once & feel good about that for I must stop that habit for its insulting to my cock. . . . On the frist day out I saw land in the sky & thought it was real. It was only till I left you & Bill to get on train did I feel lonely sadness pains and crying in my throught but now I feel better. tho when I left you I felt our friendship was like sunset dust floating & seperating away – young young young saw flying fish with red boots on. . . . Someone wants the typewritter so must move on off. I feel very good & confident things will work out well. . . . „

 


Peter Orlovsky (8 juli 1933 – 30 mei 2010)
Hier met Allan Ginsberg (links)

 

De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zie ook alle tags voor Walter Hasenclever op dit blog.

Uit:Der Bankier und der Dichter. Ein Gespräch über Dichtung

„Der Bankier und der Dichter treffen sich auf dem Flugplatz
bei einem Meeting.
Der Bankier: Es freut mich außerordentlich, Sie zu sehen. Seit wann sind Sie wieder in unserer Stadt?
Der Dichter: Seit vorgestern Abend. Ich war einige Wochen am Gardasee.
Der Bankier: War es nicht sehr heiß dort?
Der Dichter: Die Hitze war erträglich; man lag die Nächte still; am Tage badeten wir im See. Manchmal kamen Gewitter.
Der Bankier: Sie haben, wie ich höre, ein Buch veröffentlicht?
Der Dichter: Seit einiger Zeit. Jawohl.
Der Bankier: Ich erinnere mich, von Ihnen etwas in der Zeitung gelesen zu haben. Ich interessiere mich dafür. Haben Sie Gedichte veröffentlicht?
Der Dichter: Wenn Sie wollen – auch Gedichte. Ich selber neige der Ansicht zu, daß es eine Dichtung ist.
Der Bankier: Besteht eine Differenz dazwischen?
Der Dichter: Es ist leicht, in einem Zeitalter, wie dem unsrigen, Gedichte zu schreiben. Notwendig ist allenfalls die Brücke zum Publikum: Das hieße eine Dichtung der Gesellschaft. Sie werden bemerken, daß es heute kaum noch einen Poeten gibt, der nicht gute Gedichte schreiben könnte. Die Begabung ist in unserem Stande ebenso verbreitet, wie in dem Ihrigen. Doch werden Sie mir zugeben, daß ein Unterschied besteht zwischen dem, was man tun müßte, und dem, was man tun könnte.
Der Bankier: Verstehe ich recht, so sagten Sie Gesellschaftsdichtung? Mir scheint – verzeihen Sie – als läge darin eine Arroganz. Etwas, was gedichtet ist, gibt doch nur den Zustand des Einzelnen, kaum den der Gesellschaft. Ich würde mir die Verallgemeinerung eines Gedichtes verbitten, dessen Typus ich erkenne, von dem ich aber den Schluß auf mich unbedingt ablehne.“

 


Walter Hasenclever (8 juli 1890 – 21 juni 1940)
Aken, de dom

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juli ook mijn blog van 8 juli 2017 deel 2.

Thijs Zonneveld, Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever

 

Bij de Tour de France

 

 
De Franse wielrenner Thomas Voeckler pakt een flesje water in de Tour van 2016

 

Uit: De Ereronde van de Eland

“De vluchter oogt onrustig. Hij kijkt om, minder dan voorheen, maar met evenveel wanhoop in zijn ogen. Achter zich ziet hij slechts een weg met platanen aan weerszijden. De schaduwen van de bomen worden korter. De zon klimt. Het is lunchtijd. Toeschouwers langs de kant van de weg halen stokbroden uit rugzakken en openen de koelboxen.
Dit is zomer in Frankrijk. Zon, eindeloze rijen platanen, baguettes met smeltende La vache qui rit en de Tour. De Tour is meer dan een wielerwedstrijd. De Tour, dat is chaos, hectiek en publiek. Dat is drie weken feest in ieder dorp dat wordt aangedaan. Dat is de burgemeester in zijn beste pak, de vrouw van de slager in haar mooiste bloemetjesjurk en gratis pastis in het café op de hoek. En hordes toeristen uiteraard. De Tour is van Frankrijk, maar ook een beetje van de rest van de wereld. Behalve de Franse driekleur wapperen er Duitse vlaggen, Vlaamse Leeuwen, Friese pompeblêdden, Noorse rood-blauwe kruizen, Amerikaanse stars and stripes en Kazakstaanse zonnen. Drie weken lang heeft de wereld twee wielen.
De vluchter steekt zijn hand op naar de wedstrijdjury en wijst naar zijn bidon. Een motor met drinkbussen op de bagagedrager komt naast hem rijden. De koploper vist een bidon uit het rekje. Hij schudt de drinkbus even voordat hij hem aan zijn mond zet. Neemt een slok en trekt een vies gezicht. Spuugt en gooit de bidon in de berm. Een paar kinderen en een volwassen man duiken erbovenop.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever”

Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

Iedereen

weet dat lelijke mensen ook gevoelens
hebben zoals er ook in de allerknapste
vrouwen mensen zitten zeg ik op een
verjaardag om te kijken of ik iemand
uit de rimboe zijner gedachten los kan
lokken om een robbertje uitmiddelpuntig
te speculeren over dit type wetmatigheden
in ons persistent onbenullige universum.

Ik lieg niet als ik zeg dat er een zestal seconden
voorbijgaat voordat er iemand reageert: ze ademt
in 7,8 en of ik even warme melk kan gaan kloppen.

Naast mijn voltijds baan als burgerman heb ik
tegenwoordig een leven als mens probeer ik dan
op joviale toon tegen een kalend voorhoofd dat
ik vagelijk herken van de haastige minuten
tijdens het zonen halen en brengen. Hij zegt

ik ken u niet maar u mij denk ik wel want ik
werk bij de televisie. Ik zeg ik zou nooit rijk
en beroemd willen zijn maar wel alleen maar
rijk. Weet je dat er op de zeebodem een kabel
ligt die de continenten met elkaar verbindt?
Dan doorkruist een snater ons gesprek: Arend?
Arend Kaaks? Van het journaal? Wat ontzettend –

Vlug waad ik door het gekrioel van kleuters
naar de tafel met taarten en kom langszij bij
een weelderig opgedofte moeder die vraagt hoe
ik het bolwerk als kunstenaar terwijl de geefwet
in belastingtechnisch opzicht nog niet behoorlijk
is afgedicht. Nog geen acht minuten later stokt
mijn pleidooi voor schooluniformen als een
luizenmoeder zegt sinds ik de gymspullen
op de hand was blijven alle kleuren goed.

Ik haal adem en zeg trek vooral geen broeken uit van
rugbehaarde heren die grager in verstandshuwelijken
blijven zitten. Schilder uw slaapkamer in geborgen kleurstelling,
keer het hoofdeinde richting raam en zet de voordeur open, dan
komt het goed. Normaliter drukken wij hier onze Havana’s uit
in de aardbeien met slagroom, rijen tegen de serveersters op
en kotsen brullend van ambivalentie in de champagnekoelers
om onze lediggang te vieren. Buiten staat de stoet limousines
te wachten op de komst van de allesverpletterende gram
des Heren maar tot die tijd draaien de chauffeurs hun
schoenpunten kaal in het grind van onze oprit. En

kun je tegen die bloemkool in mijn kop zeggen dat wij
allebei zo snel mogelijk afgehaald moeten worden?

 
Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)

Lees verder “Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine”

Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

Nullen en enen

Ik kan poëzie waarderen.
Wanneer ik een gedicht gelezen heb
zet ik beneden aan de pagina
ernstig
een nul of een één.

Bij twijfel cijfer ik per strofe.
Hun gemiddelde wordt afgerond en
eveneens onderaan genoteerd.

Als ik de bundel
uit heb, tel ik alle enen
op en deel de uitkomst
door het aantal gedichten.

 

Restaurant

De visstand zegt geen zeeduivel
dus kies ik biefstuk van de struis.

Een lieveheersbeestje banjert naar
het uiteinde van een oranje rietje.

Een muisje schiet onder de klapdeuren
door naar de wittig dampende keuken.

Popelend liggen mes en vork naast
een ivoorkleurig vierkanten bord.

Bromvlieg legt een onnavolgbaar
parcours af langs lampen en tafels.

‘Gebraden dodo, meneer?’ vraagt de
ober bevreemd. De kreeften in het

aquarium halen opgelucht adem.
Mijn drankje doet een ananas na.

 
Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)

Lees verder “Micha Hamel, Maria van Daalen, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine”

Peter Orlovsky

De Amerikaanse dichter Peter Orlovsky werd geboren in New York op 8 juli 1933. Orlovsky was de zoon van een Russische immigrant. Nadat hij de middelbare school afbrak, was hij werkzaam als verpleger. Via de kunstschilder Robert LaVigne, waarvoor hij model was, leerde hij in 1954 Allen Ginsberg kennen. Dit was de start van een langdurige liefdesrelatie, die zou duren tot het overlijden van Ginsberg in 1997. Door Ginsberg werd Orlovsky geïntroduceerd onder de leden van de Beat Generation. Hij was bevriend met onder andere Jack Kerouac, William S. Burroughs en Gregory Corso. Onder de naam George komt Orlovsky voor in Kerouac’s roman The Dharma Bums en onder de naam Simon Darlovksy in de boeken Book of Dreams en Desolation Angels. Onder invloed van Ginsberg begon Orlovsky rond 1957 met het schrijven van gedichten. Het stel woonde destijds in Parijs. Hij reisde later naar en door Europa, Afrika en India en woonde in de jaren 60 in de New Yorkse kunstenaarswijk Lower East Side. In de jaren 70 betrok hij een boerderij in de staat New York. Vanaf 1974 was hij als docent poëzie verbonden aan de Jack Kerouac School of Disembodied Poetics in Boulder (Colorado). Orlovsky was verder actief in de antikernenergiebeweging en ondersteunde acties voor seksuele vrijheid, acceptatie van homoseksualiteit en legalisering van marihuana. Orlovsky was te zien in de films Couch (1965) van Andy Warhol en Me and My Brother (1969) en One Hour (C’est Vrai) (1992) van Robert Frank. Hij overleed in mei 2010 aan longkanker.

Second Poem

Morning again, nothing has to be done,
                    maybe buy a piano or make fudge.
At least clean the room up for sure like my farther I’ve done flick
                  the ashes & butts over the bed side on the floor.
But frist of all wipe my glasses and drink the water
                   to clean the smelly mouth.
A nock on the door, a cat walks in, behind her the Zoo’s baby
    elephant demanding fresh pancakes-I cant stand these
    hallucinations aney more.
Time for another cigerette and then let the curtains rise, then I
    knowtice the dirt makes a road to the garbage pan
No ice box so a dried up grapefruit.
Is there any one saintly thing I can do to my room, paint it pink
      maybe or instal an elevator from the bed to the floor,
      maybe take a bath on the bed?
Whats the use of liveing if I cant make paradise in my own
    room-land?
For this drop of time upon my eyes
like the endurance of a red star on a cigerate
makes me feel life splits faster than sissors.
I know if I could shave myself the bugs around my face would
     disappear forever.
The holes in my shues are only temporary, I understand that.
My rug is dirty but whose that isent?
There comes a time in life when everybody must take a piss in
    the sink -here let me paint the window black for a minute.
Thro a plate & brake it out of naughtiness-or maybe just
    innocently accidentally drop it wile walking around the
    tabol.
Before the mirror I look like a sahara desert gost,
     or on the bed I resemble a crying mummey hollaring for air,
     or on the tabol I feel like Napoleon.
But now for the main task of the day – wash my underwear –
     two months abused – what would the ants say about that?
How can I wash my clothes – why I’d, I’d, I’d be a woman if I did
     that.
No, I’d rather polish my sneakers than that and as for the floor
     its more creative to paint it then clean it up.
As for the dishes I can do that for I am thinking of getting a job in
     a lunchenette.
My life and my room are like two huge bugs following me
     around the globe.
Thank god I have an innocent eye for nature.
I was born to remember a song about love – on a hill a butterfly
     makes a cup that I drink from, walking over a bridge of
     flowers.

 
Peter Orlovsky (8 juli 1933 – 30 mei 2010)