Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Alphonse Boudard, John Kennedy Toole, Jules de Goncourt

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Harem

“Jakob en Mac zaten regelmatig met hun gastheren en -dames bij het kampvuur. De Samen speelden op hun mondharp en zongen liederen die voor Mac toen klonken als Zwitsers gejodel.* Op hun beurt vertolkten Jakob en hij (tweede stem) een doorleefd nummer van Tom Waits, dat Jakob opdroeg aan alle Samense vrouwen, Loikja in het bijzonder. Later in de tent zou ze hem passend bedanken voor zijn mooie lied. Wat de Saamse vrouwen van Mac vonden heeft de overlevering nooit gehaald, noch of hij viel voor de charmes van Saamse meisjes. Tijdens deze maand dacht mijn vader vaak aan zijn moe-der, iets wat hem verbaasde, want in de jaren ervoor had hij dat nauwelijks gedaan. In Stockholm raakte Neder-land steeds verder weg, zijn moeder leek verdwenen uit zijn gedachten. Aan het begin van hun reis had Jakob hem ’s avonds bij het vuur zomaar om een foto van zijn moeder gevraagd. Mijn vader lichte. Alsof hij die in zijn portemon-nee had zitten. Hierop had Jakob zijn portemonnee getrok-ken en Mac foto’s laten zien van zijn dierbaren, Cilla, zijn ouders, zijn broers. Mac moest bekennen dat hij geen foto’s van zijn familieleden bij zich had, noch hier in Lapland, noch in Stockholm. Misschien dat zijn moeder die dagen daarom steeds vaker in zijn gedachten kwam. Hij hoorde zichzelf dingen aan haar uitleggen, dingen over zijn leven, over hoe het ging en wat hij meemaakte. Niet dat hij serieus dacht dat zijn moeder ergens rondzweefde, maar hij vertelde haar in gedachte dingen die hij zou hebben verteld nog had geleefd. door de ogen van zijn gestorven moeder. Mac leerde dat volgens de Samen ieder mens zijn Padje-lanta zoekt, zijn eigen beloofde hoogvlakte. Hij dacht te be-grijpen wat ze hiermee bedoelden (en vertelde dit aan zijn moeder). Gespeend van luxe en stadse geneugten ontdekte hij de fotografie. Hoe je polaroids moest maken, belichting controleren, diafragma instellen, scherpte-diepte bepalen, maar veel meer nog: hoe je moest kijken. Jakob Sjëberg liet hem zien waarnaar hij zocht, wat zich in het licht verbor-gen hield, hoe je de wereld kon veranderen door simpelweg door je knieën te zakken, hoe je ook kon kijken door je ogen half dicht te doen. Een maand later reden Jakob en Mac terug naar Stock-holm, met op de achterbank vijftien luchtdicht verpakte dozen fotomateriaal. Mac had geen zin om weer bij Tenn-stopet aan te kloppen voor een slaapplaats, laat staan bij een fascistoïde jeugdherberg. Jakob stelde voor dat hij zijn afgetrapte rugzak bij hem thuis zou stallen, op voorwaarde dat Mac hem zou helpen in zijn donkere kamer. Mac zei ja, hoewel hij geen idee had wat een doka inhield. Zelfs vandaag de dag heeft Mac tegen beter weten nog steeds een functionerende donkere kamer in de Melkerij, ter herinnering aan een strijd die al lang geleden is verloren.”

 


Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Alle Indische tantes

“Tante Bel
Ik kreeg het bericht dat Tante Bel ter observatie opgenomen was in het ziekenhuis Leyenburg. Er ging een schok door mij heen, want ineens besefte ik dat Tante Bel er eentje was van een uitstervend ras. Het ras van de ‘Indische tantes’. Ik heb mij gelukkig mogen prijzen dat ik van zeer nabij hun leventje heb kunnen aanschouwen. Na de oorlog kwamen ze omstreeks hun vijftigste jaar naar Holland en ik heb ze nooit zien veranderen. Als oud-Atjehstrijders hokten ze bij elkaar, hadden het over vroeger, organiseerden makanans en slamatans (eetpartijen) en hielden elkaar op de been. Ze waren met een stuk of twaalf en er zijn er nu nog vijf over: Tante Toetie, Tante Meldde, Tante Dé, Tante Bé en Tante Bel. Toen ik Tante Bel opzocht in het ziekenhuis zat ze rechtop in bed, gehuld in een doorzichtig nylon nachtgewaad — net een piano die in plastic is verpakt. `Zo, bén je daar eindelijk…’ zei ze op verwijtende toon, ‘ik lig hier al twee dagen en die mevrouw naast mij doet niks anders dan snurken… Kijk voor mij even waar ze mijn fles sherry hebben gelegd…’ ‘Sherry…??’ vroeg ik, maar Tante Bel viel meteen in: ‘Ik kom hier met mijn koffertje met al mijn medicijn en mijn nieuwe nachtpon en de zuster maakt meteen mijn koffer open, nog vóór ik die sherry uit mijn nachtpon kon halen. Ze ség: mág niet… en ze neemt mee… In die kast daar, geloof ik, heeft ze gedaan… ajo dán, ga kijken’… In ‘die-kast-daar’ lag natuurlijk geen sherry en Tante Bel wilde razend het bed uit komen. ‘Wat is dat hier voor een instelling…’ zei ze, ‘mijn fles sherry van Albert Geijn wég… ik zal die dokter wel es wat vertellen.’ Op de een of andere manier kreeg ik haar weer terug in de kussens, maar aan haar gemopper kon ik geen einde maken. `Vanmorgen ook… komt de dokter met een paar ventjes er bij… kan niet eens gewoon groeten… seg meteen: doe uw mond open… al die tijd sta ik met open mond en al die ventjes kijken… Gisteren precies hetzelfde… allemaal kijken-kijken… ik seg: ik weet niet wat u wil, maar u mag nog maar één keer kijken ja en dán is het afgelopen…”

 


Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)
De schrijfster bij de “Indische tantes” op het Frederik Hendrikplein in Den Haag

 

De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Zie ook alle tags voor Jón Kalman Stefánsson op dit blog.

Uit: Zomerlicht, en dan komt de nacht (Vertaald door Marcel Otten)

“Nu hadden we haast geschreven dat het bijzondere van het dorp is dat het niet bijzonder is, maar dat is natuurlijk niet helemaal waar. Er zijn beslist andere plaatsen waar de meeste huizen niet ouder zijn dan negentig jaar, plaatsen die ook niet kunnen pochen op een of andere beroemde persoonlijkheid, iemand die heeft uitgeblonken in sport, politiek, de zakenwereld, literatuur of in de misdaad. We lijken echter op andere plaatsen iets vóór te hebben – er is hier namelijk geen kerk. En ook geen kerkhof. Desalniettemin zijn er herhaaldelijk pogingen ondernomen om verandering in deze uitzonderingstoestand te brengen en een kerk zou onmiskenbaar een stempel op de omgeving drukken; het zachte gelui van kerkklokken kan neerslachtige mensen doen opleven en klokken dragen boodschappen van de eeuwigheid met zich mee. Op kerkhoven groeien bomen, en in de bomen zitten vogels die zingen. Solrun, de directeur van de lagere school, heeft tweemaal geprobeerd handtekeningen te verzamelen om drie eisen kracht bij te zetten: een kerk, een kerkhof en een priester. Ze heeft niet meer dan dertien namen bij elkaar gekregen, hetgeen niet voldoende is voor een priester, laat staan voor een kerk en al helemaal niet voor een kerkhof. Wij sterven natuurlijk zoals ieder ander, velen hier bereiken echter een hoge leeftijd, verhoudingsgewijs zijn er nergens in het land meer mensen boven de tachtig, wat misschien als bijzonderheid nummer twee is aan te merken. Op z’n minst tien dorpsbewoners naderen de leeftijd van honderd jaar, de dood lijkt hen te zijn vergeten en we horen ze ’s avonds giechelen als ze minigolf spelen op het grasveld achter het bejaardentehuis. Niemand is erin geslaagd een verklaring te vinden voor die hoge gemiddelde leeftijd, maar of het nou ligt aan de voeding, de levensinstelling, de ligging van de bergen, we hebben ongetwijfeld de hoge leeftijd te danken aan de afstand naar het kerkhof en daarom aarzelen wij om Solruns petitie te ondertekenen, in ons achterhoofd ervan overtuigd dat degenen die het wel doen hun eigen doodvonnis tekenen, dat ze rechtstreeks de dood oproepen. Dat is natuurlijk regelrechte onzin, maar zelfs de grootste flauwekul kan overtuigend werken als de dood in het geding is.
Voor de rest valt er niets opmerkelijks over ons te vertellen.”

 

 
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)
Kerstsfeer in in Reykjavík

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Frank Martinus Arion overleed op 27 september jongstleden. Zie ook alle tags voor Frank Martinus Arion op dit blog.

Uit:Afscheid van de koningin

“De koningin was er ook de laatste keer dat ik in Songo was. Met de prins. Een groep binnen- en buitenlandse journalisten, onder wie ik, sleepte vier dagen achter haar aan door het hele land: Haar eerste staatsbezoek aan deze west-afrikaanse republiek. Ze is tweemaal zo groot als Nederland, met 3 miljoen inwoners. Het aantal blanken, eerst zo’n 30.000, is sinds de onafhankelijkheid van deze voormalige franse kolonie, in 1960, meer dan verdubbeld; een tendens die men in talrijke vroegere kolonies kan waarnemen.
Dit rechthoekige land, met de korte kant aan de kust, gelegen tussen Sierra Leone en Guinea, heeft een opklimmend profiel. Aan de kust, de laagvlakte met mangrovebossen en moerassen, waar ook wat rijst verbouwd wordt. Dan volgt, een vijfhonderd kilometer het land in, het plateau, met talrijke bossen. Daarna begint de bergrug die doorloopt in Guinea, met de bergwouden.
De Fransen hebben een verdedigingsverdrag met Songo en daarom in Midden-Songo, nabij Jélé, een militaire basis. De voornaamste etnische groepen zijn de Mandingo en Bambara in het zuiden en westen; de Peul in het noorden en oosten, naast allerlei andere kleinere stammen die ook in de aangrenzende landen, Guinea in het noorden, Mali in het oosten en Sierra Leone in het zuidoosten, te vinden zijn.
De laatste dag van dat bezoek van hare majesteit herinner ik me heel goed. Toen werden verschillende verdragen tussen Nederland en Songo getekend, o.a. een voor de verzorging van een heel nieuw communicatie-systeem door Philips, en een voor de participatie van Nederland in de exploitatie van de bergwouden in het noorden, bij Naniké en Basula, samen met de franse maatschappijen die tot nog toe in deze sector het monopolie hadden. Een ware economische triomf!
’s Avonds gaf de president een afscheidsbal voor hare majesteit in zijn feeërieke, glazen paleis; gelegen – vanuit de zee gezien – op de rechteroever van de Baï, een zijarm van de Niger die, binnenkomend vanuit Guinea, dwars door een groot gedeelte van Songo stroomt, en dwars ook door de aan de Atlantische Oceaan gelegen hoofdstad, Tamina. De kleding was gala. De koningin droeg een wit, lang, inheems gewaad vol zorgvuldige en kostbare borduursels, die ze van een van de stammen in het binnenland gekregen had.
Die president, president Gaston Senyo Wawili, is nu dood. Twee dagen geleden is hij gewoon in een hotelkamer in Tamina opgeblazen. Daarom ben ik nu onderweg daarheen. Djalo Betò, die tot nog toe vice-president is geweest, is hem direct opgevolgd.”

 


Frank Martinus Arion (17 december 1936 – 27 september 2015)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en schilder Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas op 17 december 1933. Zie ook alle tags voor Paul Snoek op dit blog.

 

Sprookje

Toen ik klein was
met jong mooi haar
bouwde ik ergens
een kaartenhuis
in een dal
onder de wind

de muren waren ruiten
het dak was van klaver
en voor de deur
stond hartenvrouw

maar nooit
in mijn sprookje
vond Sneeuwwitje
een prins
die bleef.

 

Gedicht 856

een jong dichter is een tramper
zonder moederhaven
hij west in het oosten
hij noord in het zuiden

een jong dichter zoekt
zichzelf in de spiegel
hij noemt de poolster
het noordelijke zuiderkruis

een jong dichter is een lege
schildersezel die slechts
de pijnletters vond
van het tweede alfabet

 

 
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Hans Henny Jahn op dit blog.

Uit: Perrudja

“Da es nunmehr entschieden ist, daß ich die Geschichte des mehr schwachen als starken Menschen schreibe; und manche vielleicht willens sind, trotz der mehr ungewissen als gewissen Moral zu lesen, wird die Forderung gegen mich erstehen, den Feigling, wie man sagen wird, oder den Untüchtigen, mit dem Beginn seines Eintritts in das Leben zu schildern. Hinzuzufügen, wer seine Eltern, welchen Aussehens Menschen sie waren (weiß braun gelb oder schwarz), auch wohl, welche Eigenschaften an Leiblichem und Geistigem sie ihm vererben konnten. Und weiter, wie er, der doch ganz in der Gestalt eines Menschen geboren, vertraut mit ihren Gebräuchen wurde, gebunden an zehn millionen Übereinkünfte, als Nutznießer der abermals millionenhaften Abstraktionen, Erfindungen sich einfand, hineinwuchs in die Einrichtungen dieser menschlichen Welt. Wie er den ersten Schrei getan, das erste Mundspitzen gelernt, um den Saft aus den Brüsten der Mutter zu trinken, sich abgefunden mit der Funktion seines Leibes, seiner Sinne. Daß sein Fleisch, an glühendes Eisen gehalten, verbrennt. Gelernt, gesetzmäßige, aber geringgeachtete Verrichtungen auf gewisse Stunden und Örtlichkeiten zu beschränken. – An all das erinnert der Mensch, dieser Perrudja, sich nicht. Er ist um der einfachen, durch Erfahrung zu gewinnenden Erkenntnisse und Ordnungen willen nicht geprügelt worden (außer im Erfahren selbst). Er erinnert sich deshalb nicht. Er erinnert sich nicht an das Mundspitzen über den Brustwarzen der Mutter. Vielleicht gar ist sie an seiner Geburt gestorben; und er hat den Mund über dem Euter eines Tieres gespitzt. Er weiß seine Geburt nicht. Wer auch wüßte sie, wenn er sie nicht mit Bewußtsein dem Herzen der Eltern, träumend in ihrer Nähe, abgelauscht? Ob auch in späten Jahren Ungewißheit ihn hätte antreiben können, nachzuforschen, wie bald hätte sein Trieb nach Zuversichtlichem erlahmen müssen. Exakter war die Historie nicht: An einem entlegenen Ort der Welt, ohne die Kontrolle glaubwürdiger Dritter wurde seine Geburt notifiziert als ein Akt, der die Willkür eines Meineides nicht ausschloß. Bastard, Sproß einer glücklichen, jäh endenden Ehe, gehaßtes oder geliebtes Kind blutschänderischer Liebe, das geboren wurde wie alle anderen Kinder auch, wenn Armut nicht zur Peinigung und Strafe treibt, konnte er sein.“

 

 
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)
Op de cover van een literair tijdschrift

 

De Franse schrijver Alphonse Boudard werd geboren op 17 december 1925 in Parijs. Zie ook alle tags voor Alphonse Boudard op dit blog.

Uit: Manouche se met à table

“C’est Bat, Jean-Baptiste Biaggi, l’avocat qui est à l’origine de ce livre. On se connaît, avec Bat, depuis la nuit de l’Occupation… l’époque de l’O.C.M., des commandos de France. On a guerroyé ensemble contre les Teutons flingueurs. Il était mon capitaine. Ensuite, devant quelques tribunaux, pas du tout d’exception, il est devenu mon bavard comme on dit en argot de prison. n m’a défendu avec son immense talent et surtout avec son coeur, qu’il a gros comme ça… un vrai soleil ! Sans lui, du gnouf, je m’en serais farci double ou triple ration. Avec mes éponges bectées aux termites, je ne m’en serais peut-être jamais sorti. — Tu devrais écrire un nouveau livre sur Manouche… il m’a dit un jour. J’avais lu le bouquin de Peyrefitte, bien sûr… ça me paraissait glandilleux de me lancer sur ses traces, au cher maître des Ambassades et des Clés de Saint-Pierre. Le sujet, si j’ose me permettre, était dépucelé. Certes, Roger Peyrefitte avait fait surtout du Roger Peyrefitte… une brillante chronique de son style enveloppant, enveloppé… Saint-Simon de nos dernières Républiques ! Il l’avait léchée sa Manouche, c’était tout de même du joli turf littéraire. Je reconnais, je suis l’amateur vraiment dépourvu de préjugés. D’après Biaggi, quelque chose manquait cependant… d’indéfinissable en un sens… un certain ton… la voix de Manouche… sa façon particulière de jacter, d’envoyer le vanne à la cantonade. Ça, Peyrefitte, malgré tout son talent, ne l’avait pas rendu. Ce n’est pas dans ses cordes. Il y a des choses qui s’apprennent dans les hautes écoles, rue Saint-Guillaume, les mondanités de la Canière, dans les boudoirs du Vatican… et d’autres qu’on n’attrape qu’au coin des rues, dans les culs de basse fosse… les cars de police, les cocktails savate et châtaignes quai des Orfèvres… j’en passe et des plus cloaqueuses. Manouche, ce qui a fait Manouche, c’est surtout Carbone, François-/ le-Notaire, Didi-le-Portoricain… les rades de malfrats… Ce qui l’a marquée d’une façon indélébile, c’est son passage dans le milieu. Elle n’a vraiment aimé d’amour que des voyous. Manouche, c’est avant tout un personnage de la grande truanderie… comme autrefois Casque d’Or… une princesse au royaume d’Argot. Elle a beau nous raconter qu’elle est une enfant des écoles chrétiennes… elle pousse un peu, la grosse chérie, elle veut nous faire prendre le Berreta de Spirito pour une surprise en chocolat. Philippe Bouvard, les anciennes élèves de Notre-Dame-de-Sion, il les invite pas si souvent à ses télévises. Tout de même, je manquais très franchement d’enthousiasme pour aller au casse-pipe devant les mitrailleuses de la critique. Après m’sieur Peyrefitte, j’allais raconter quoi sur Manouche ? Sa biographie était déjà faite. »

 


Alphonse Boudard (17 december 1925 – 14 januari 2000)

 

De Amerikaanse schrijver John Kennedy Toole werd geboren op 17 december 1937 in New Orleans. Zie ook alle tags voor John Kennedy Toole op dit blog.

Uit: Een samenzwering van idioten (Vertaald door Paul Syrier)

“Toen hij weer opkeek zag hij dat de zon onder aan Canal Street boven de Mississippi onderging. De klok van Holmes wees bijna vijf uur. Hij stond al enkele zorgvuldig verwoorde beschuldigingen bij te vijlen om zijn moeder tot berouw, of in ieder geval in verwarring, te brengen. Hij diende haar regelmatig haar plaats te wijzen.
Ze had hem in de oude Plymouth naar de stad gebracht, en terwijl zij bij de dokter over haar artritis praatte had Ignatius bij Werlein enige bladmuziek voor zijn trompet en een nieuwe snaar voor zijn luit gekocht. Daarna was hij naar de Penny Arcade aan Royal Street afgedwaald om te zien of er nieuwe speelautomaten waren bijgekomen. Hij was teleurgesteld geweest toen hij ontdekte dat het mechanische miniatuurhonkbalspel verdwenen was. Misschien werd het alleen maar gerepareerd. De laatste keer dat hij ermee had gespeeld had de slagman het niet gedaan en had de directie hem, na een woordenwisseling, zijn dubbeltje teruggegeven, ook al waren de mensen van de Penny Arcade laaghartig genoeg geweest om te suggereren dat Ignatius het honkbalspel zelf kapot had gemaakt door er een schop tegen te geven.
Terwijl hij zich concentreerde op het lot van het miniatuurhonkbalspel maakte Ignatius zijn wezen los van de fysieke werkelijkheid van Canal Street en de mensen om hem heen en merkte zodoende niet de twee ogen op die hem hongerig vanachter een van de pilaren van D.H. Holmes bekeken, twee treurige ogen die blonken van hoop en verlangen.
Was het mogelijk het apparaat in New Orleans te repareren?
Waarschijnlijk wel. Maar het was ook denkbaar dat het naar een oord als Milwaukee of Chicago of een andere stad moest worden gestuurd, wier naam Ignatius met efficiënte reparatiewerkplaatsen en permanent rokende fabrieken associeerde. Ignatius hoopte dat het honkbalspel tijdens het vervoer zorgvuldig behandeld zou worden, dat geen van de kleine spelers schilfers verf zou verliezen of verminkt zou raken door toedoen van bruut spoorwegpersoneel dat vastbesloten was de spoorwegen tot het einde der tijden te ruïneren met schadeclaims van expediteurs, spoorwegpersoneel dat vervolgens in staking zou gaan en de ondergang van de Illinois Central zou bewerken.”

 

 
John Kennedy Toole (17 december 1937 – 26 maart 1969)

 

De Franse schrijver Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jules de Goncourt op dit blog.

Uit: Germinie Lacerteux (Door Jules en Edouard de Goncourt)

« Quelque temps après, son frère était arrêté et enfermé à l’hôtel Talaru avec les autres fermiers généraux. Sa mère, prise de terreur, avait vendu follement, pour le prix des glaces, l’hôtel du Petit-Charolais où il logeait : payée en assignats, elle était morte de désespoir devant la baisse croissante du papier. Heureusement, M. de Varandeuil obtenait des acquéreurs, qui ne trouvaient pas à louer, la permission d’habiter les chambres servant autrefois aux gens d’écurie. Il se réfugiait là, sur les derrières de l’hôtel, dépouillait son nom, affichait à la porte, selon qu’il était ordonné, son nom patronymique de Roulot, sous lequel il enterrait le de Varandeuil et l’ancien courtisan du comte d’Artois. Il y vécut solitaire, effacé, enfoui, cachant sa tête, ne sortant pas, rasé dans son trou, sans domestique, servi par sa fille et lui laissant tout faire. La Terreur se passa pour eux dans l’attente, le tressaillement, l’émotion suspendue de la mort. Tous les soirs, la petite allait écouter par une lucarne grillée les condamnations du jour, la Liste des gagnants à la loterie de sainte Guillotine. À chaque coup frappé à la porte, elle allait ouvrir, en croyant qu’on venait prendre son père pour le mener sur la place de la Révolution, où son oncle avait été déjà mené. Vint le moment où l’argent, l’argent si rare, ne donna plus le pain : il fallut l’enlever presque de force à la porte des boulangers ; il fallut le conquérir par des heures passées dans le froid et le vif des nuits, dans la presse et l’écrasement des foules, faire queue dès trois heures du matin. Le père ne se souciait pas de se risquer dans cet amas de peuple. Il avait peur d’être reconnu, de se compromettre avec une de ces foucades qui auraient échappé n’importe où à la fougue de son caractère. Puis il reculait devant l’ennui et la dureté de la corvée. Le petit garçon était encore trop petit, on l’eût écrasé : ce fut à la fille que revint la charge de gagner chaque jour le pain des trois bouches. Elle le gagna. Son petit corps maigre perdu dans un grand gilet de tricot à son père, un bonnet de coton enfoncé jusqu’aux yeux, les membres serrés pour retenir un reste de chaleur, elle attendait en grelottant, les yeux meurtris de froid, au milieu des bousculades et des poussées, jusqu’au moment où la boulangère de la rue des Francs-Bourgeois lui mettait dans les mains un pain que ses petits doigts, raides d’onglée, avaient peine à saisir. »

 

 
Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Hendrik Carette

De Vlaamse dichter en schrijver Hendrik Carette werd geboren in Brugge op 17 december 1946. Carette is de jongste zoon van Antoine Carette en Magda Vrielynck. Hij heeft drie oudere broers, waarvan Antoon Carette, televisieproducer en schrijver de bekendste is. Antoine Carette sr. was ambtenaar en vanaf 1958 cineast en documentairemaker. Magda Vrielynck was een klassieke declamatrice en actrice. Hendrik Carette volgde de lagere school bij de Broeders van Liefde in Assebroek en de lager-middelbare school in het Sint-Lodewijkscollege (Latijns-Griekse humaniora). Hij vervolgde in het O.L.Vrouwecollege (Assebroek) zonder echter het einddiploma te behalen. Hij volgde daarop een jaar voordrachtkunst (met succes) aan het Koninklijk Conservatorium in Gent bij de regisseur en voordrachtkunstenaar Ast Fonteyne. Na enkele jaren zwerven door Frankrijk begin jaren zestig, kwam hij terug naar Brugge en publiceerde een eerste dichtbundel. Hij oefende diverse beroepen uit (barman, kelner, douanedeclarant, waterklerk, vertegenwoordiger, verkoper, kastelein, gerant). In 1983 werd hij kabinetsmedewerker bij minister Hugo Schiltz, als assistent van woordvoerder Henri-Floris Jespers. In 1993 werd hij kabinetsmedewerker van dr. Francis Duriau, burgemeester van Schaarbeek. Na 2000 werd hij ambtenaar bij de lokale politie (Brussel, zone Noord), tot hij in 2010 gepensioneerd werd. In 2013 werd Carette door het havenbestuur van Zeebrugge en de Vereniging Zeehaven Brugge aangesteld als havendichter. Hij kreeg de opdracht in 2014 driemaandelijks een gedicht te leveren, gewijd aan zee en haven. Zie ook alle tags voor Hendrik Carette op dit blog.

 

O, opnieuw daar te zijn

O, opnieuw daar te zijn
waar ik ooit
in de nevelen, in de nevel
van het jonge jongensjarenland.

O op dat strand, aan dat randland
tussen de onzichtbaar aanrollende golven
en het onzichtbare land, daar ieveranst
tussen Breskens en Cadzand.

En dan dat monotone. Dat zo monotone zich
bovenwinds herhalende van die misthoorn
in de nevelen, in de nevel
van mijn verloren en verboden jongensland.

 

Satraap van de zee

Na zijn zoveelste attaque van ataraxie
hoorde hij algauw de kreet van een pauw
gevolgd door het gillen van jonge kastraten.
Hij werd dan de leeuw van Varsenare.
Prins van Poperinge tot Poperinge. Koning
ook van Koekelare, de stad Oostende en
omstreken.

               Hij, de zachte bewaker van het
bijna heiligmakende water, werd dan een
wrede satraap van de zee.
De minnaar van verzilverde vrouwen en
verzilverde vestzakhorloges werd het bedbeest.
En de grote kale dichter veranderde zich
door middel van vele verderfelijke fluisteringen
in een voorzanger van zijn Perzische moskee.

 

 
Hendrik Carette (Brugge, 17 december 1946)