Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Alphonse Boudard, John Kennedy Toole, Jules de Goncourt

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Harem

“Jakob en Mac zaten regelmatig met hun gastheren en -dames bij het kampvuur. De Samen speelden op hun mondharp en zongen liederen die voor Mac toen klonken als Zwitsers gejodel.* Op hun beurt vertolkten Jakob en hij (tweede stem) een doorleefd nummer van Tom Waits, dat Jakob opdroeg aan alle Samense vrouwen, Loikja in het bijzonder. Later in de tent zou ze hem passend bedanken voor zijn mooie lied. Wat de Saamse vrouwen van Mac vonden heeft de overlevering nooit gehaald, noch of hij viel voor de charmes van Saamse meisjes. Tijdens deze maand dacht mijn vader vaak aan zijn moe-der, iets wat hem verbaasde, want in de jaren ervoor had hij dat nauwelijks gedaan. In Stockholm raakte Neder-land steeds verder weg, zijn moeder leek verdwenen uit zijn gedachten. Aan het begin van hun reis had Jakob hem ’s avonds bij het vuur zomaar om een foto van zijn moeder gevraagd. Mijn vader lichte. Alsof hij die in zijn portemon-nee had zitten. Hierop had Jakob zijn portemonnee getrok-ken en Mac foto’s laten zien van zijn dierbaren, Cilla, zijn ouders, zijn broers. Mac moest bekennen dat hij geen foto’s van zijn familieleden bij zich had, noch hier in Lapland, noch in Stockholm. Misschien dat zijn moeder die dagen daarom steeds vaker in zijn gedachten kwam. Hij hoorde zichzelf dingen aan haar uitleggen, dingen over zijn leven, over hoe het ging en wat hij meemaakte. Niet dat hij serieus dacht dat zijn moeder ergens rondzweefde, maar hij vertelde haar in gedachte dingen die hij zou hebben verteld nog had geleefd. door de ogen van zijn gestorven moeder. Mac leerde dat volgens de Samen ieder mens zijn Padje-lanta zoekt, zijn eigen beloofde hoogvlakte. Hij dacht te be-grijpen wat ze hiermee bedoelden (en vertelde dit aan zijn moeder). Gespeend van luxe en stadse geneugten ontdekte hij de fotografie. Hoe je polaroids moest maken, belichting controleren, diafragma instellen, scherpte-diepte bepalen, maar veel meer nog: hoe je moest kijken. Jakob Sjëberg liet hem zien waarnaar hij zocht, wat zich in het licht verbor-gen hield, hoe je de wereld kon veranderen door simpelweg door je knieën te zakken, hoe je ook kon kijken door je ogen half dicht te doen. Een maand later reden Jakob en Mac terug naar Stock-holm, met op de achterbank vijftien luchtdicht verpakte dozen fotomateriaal. Mac had geen zin om weer bij Tenn-stopet aan te kloppen voor een slaapplaats, laat staan bij een fascistoïde jeugdherberg. Jakob stelde voor dat hij zijn afgetrapte rugzak bij hem thuis zou stallen, op voorwaarde dat Mac hem zou helpen in zijn donkere kamer. Mac zei ja, hoewel hij geen idee had wat een doka inhield. Zelfs vandaag de dag heeft Mac tegen beter weten nog steeds een functionerende donkere kamer in de Melkerij, ter herinnering aan een strijd die al lang geleden is verloren.”

 


Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Alle Indische tantes

“Tante Bel
Ik kreeg het bericht dat Tante Bel ter observatie opgenomen was in het ziekenhuis Leyenburg. Er ging een schok door mij heen, want ineens besefte ik dat Tante Bel er eentje was van een uitstervend ras. Het ras van de ‘Indische tantes’. Ik heb mij gelukkig mogen prijzen dat ik van zeer nabij hun leventje heb kunnen aanschouwen. Na de oorlog kwamen ze omstreeks hun vijftigste jaar naar Holland en ik heb ze nooit zien veranderen. Als oud-Atjehstrijders hokten ze bij elkaar, hadden het over vroeger, organiseerden makanans en slamatans (eetpartijen) en hielden elkaar op de been. Ze waren met een stuk of twaalf en er zijn er nu nog vijf over: Tante Toetie, Tante Meldde, Tante Dé, Tante Bé en Tante Bel. Toen ik Tante Bel opzocht in het ziekenhuis zat ze rechtop in bed, gehuld in een doorzichtig nylon nachtgewaad — net een piano die in plastic is verpakt. `Zo, bén je daar eindelijk…’ zei ze op verwijtende toon, ‘ik lig hier al twee dagen en die mevrouw naast mij doet niks anders dan snurken… Kijk voor mij even waar ze mijn fles sherry hebben gelegd…’ ‘Sherry…??’ vroeg ik, maar Tante Bel viel meteen in: ‘Ik kom hier met mijn koffertje met al mijn medicijn en mijn nieuwe nachtpon en de zuster maakt meteen mijn koffer open, nog vóór ik die sherry uit mijn nachtpon kon halen. Ze ség: mág niet… en ze neemt mee… In die kast daar, geloof ik, heeft ze gedaan… ajo dán, ga kijken’… In ‘die-kast-daar’ lag natuurlijk geen sherry en Tante Bel wilde razend het bed uit komen. ‘Wat is dat hier voor een instelling…’ zei ze, ‘mijn fles sherry van Albert Geijn wég… ik zal die dokter wel es wat vertellen.’ Op de een of andere manier kreeg ik haar weer terug in de kussens, maar aan haar gemopper kon ik geen einde maken. `Vanmorgen ook… komt de dokter met een paar ventjes er bij… kan niet eens gewoon groeten… seg meteen: doe uw mond open… al die tijd sta ik met open mond en al die ventjes kijken… Gisteren precies hetzelfde… allemaal kijken-kijken… ik seg: ik weet niet wat u wil, maar u mag nog maar één keer kijken ja en dán is het afgelopen…”

 


Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)
De schrijfster bij de “Indische tantes” op het Frederik Hendrikplein in Den Haag

 

De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Zie ook alle tags voor Jón Kalman Stefánsson op dit blog.

Uit: Zomerlicht, en dan komt de nacht (Vertaald door Marcel Otten)

“Nu hadden we haast geschreven dat het bijzondere van het dorp is dat het niet bijzonder is, maar dat is natuurlijk niet helemaal waar. Er zijn beslist andere plaatsen waar de meeste huizen niet ouder zijn dan negentig jaar, plaatsen die ook niet kunnen pochen op een of andere beroemde persoonlijkheid, iemand die heeft uitgeblonken in sport, politiek, de zakenwereld, literatuur of in de misdaad. We lijken echter op andere plaatsen iets vóór te hebben – er is hier namelijk geen kerk. En ook geen kerkhof. Desalniettemin zijn er herhaaldelijk pogingen ondernomen om verandering in deze uitzonderingstoestand te brengen en een kerk zou onmiskenbaar een stempel op de omgeving drukken; het zachte gelui van kerkklokken kan neerslachtige mensen doen opleven en klokken dragen boodschappen van de eeuwigheid met zich mee. Op kerkhoven groeien bomen, en in de bomen zitten vogels die zingen. Solrun, de directeur van de lagere school, heeft tweemaal geprobeerd handtekeningen te verzamelen om drie eisen kracht bij te zetten: een kerk, een kerkhof en een priester. Ze heeft niet meer dan dertien namen bij elkaar gekregen, hetgeen niet voldoende is voor een priester, laat staan voor een kerk en al helemaal niet voor een kerkhof. Wij sterven natuurlijk zoals ieder ander, velen hier bereiken echter een hoge leeftijd, verhoudingsgewijs zijn er nergens in het land meer mensen boven de tachtig, wat misschien als bijzonderheid nummer twee is aan te merken. Op z’n minst tien dorpsbewoners naderen de leeftijd van honderd jaar, de dood lijkt hen te zijn vergeten en we horen ze ’s avonds giechelen als ze minigolf spelen op het grasveld achter het bejaardentehuis. Niemand is erin geslaagd een verklaring te vinden voor die hoge gemiddelde leeftijd, maar of het nou ligt aan de voeding, de levensinstelling, de ligging van de bergen, we hebben ongetwijfeld de hoge leeftijd te danken aan de afstand naar het kerkhof en daarom aarzelen wij om Solruns petitie te ondertekenen, in ons achterhoofd ervan overtuigd dat degenen die het wel doen hun eigen doodvonnis tekenen, dat ze rechtstreeks de dood oproepen. Dat is natuurlijk regelrechte onzin, maar zelfs de grootste flauwekul kan overtuigend werken als de dood in het geding is.
Voor de rest valt er niets opmerkelijks over ons te vertellen.”

 

 
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)
Kerstsfeer in in Reykjavík

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Frank Martinus Arion overleed op 27 september jongstleden. Zie ook alle tags voor Frank Martinus Arion op dit blog.

Uit:Afscheid van de koningin

“De koningin was er ook de laatste keer dat ik in Songo was. Met de prins. Een groep binnen- en buitenlandse journalisten, onder wie ik, sleepte vier dagen achter haar aan door het hele land: Haar eerste staatsbezoek aan deze west-afrikaanse republiek. Ze is tweemaal zo groot als Nederland, met 3 miljoen inwoners. Het aantal blanken, eerst zo’n 30.000, is sinds de onafhankelijkheid van deze voormalige franse kolonie, in 1960, meer dan verdubbeld; een tendens die men in talrijke vroegere kolonies kan waarnemen.
Dit rechthoekige land, met de korte kant aan de kust, gelegen tussen Sierra Leone en Guinea, heeft een opklimmend profiel. Aan de kust, de laagvlakte met mangrovebossen en moerassen, waar ook wat rijst verbouwd wordt. Dan volgt, een vijfhonderd kilometer het land in, het plateau, met talrijke bossen. Daarna begint de bergrug die doorloopt in Guinea, met de bergwouden.
De Fransen hebben een verdedigingsverdrag met Songo en daarom in Midden-Songo, nabij Jélé, een militaire basis. De voornaamste etnische groepen zijn de Mandingo en Bambara in het zuiden en westen; de Peul in het noorden en oosten, naast allerlei andere kleinere stammen die ook in de aangrenzende landen, Guinea in het noorden, Mali in het oosten en Sierra Leone in het zuidoosten, te vinden zijn.
De laatste dag van dat bezoek van hare majesteit herinner ik me heel goed. Toen werden verschillende verdragen tussen Nederland en Songo getekend, o.a. een voor de verzorging van een heel nieuw communicatie-systeem door Philips, en een voor de participatie van Nederland in de exploitatie van de bergwouden in het noorden, bij Naniké en Basula, samen met de franse maatschappijen die tot nog toe in deze sector het monopolie hadden. Een ware economische triomf!
’s Avonds gaf de president een afscheidsbal voor hare majesteit in zijn feeërieke, glazen paleis; gelegen – vanuit de zee gezien – op de rechteroever van de Baï, een zijarm van de Niger die, binnenkomend vanuit Guinea, dwars door een groot gedeelte van Songo stroomt, en dwars ook door de aan de Atlantische Oceaan gelegen hoofdstad, Tamina. De kleding was gala. De koningin droeg een wit, lang, inheems gewaad vol zorgvuldige en kostbare borduursels, die ze van een van de stammen in het binnenland gekregen had.
Die president, president Gaston Senyo Wawili, is nu dood. Twee dagen geleden is hij gewoon in een hotelkamer in Tamina opgeblazen. Daarom ben ik nu onderweg daarheen. Djalo Betò, die tot nog toe vice-president is geweest, is hem direct opgevolgd.”

 


Frank Martinus Arion (17 december 1936 – 27 september 2015)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en schilder Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas op 17 december 1933. Zie ook alle tags voor Paul Snoek op dit blog.

 

Sprookje

Toen ik klein was
met jong mooi haar
bouwde ik ergens
een kaartenhuis
in een dal
onder de wind

de muren waren ruiten
het dak was van klaver
en voor de deur
stond hartenvrouw

maar nooit
in mijn sprookje
vond Sneeuwwitje
een prins
die bleef.

 

Gedicht 856

een jong dichter is een tramper
zonder moederhaven
hij west in het oosten
hij noord in het zuiden

een jong dichter zoekt
zichzelf in de spiegel
hij noemt de poolster
het noordelijke zuiderkruis

een jong dichter is een lege
schildersezel die slechts
de pijnletters vond
van het tweede alfabet

 

 
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Hans Henny Jahn op dit blog.

Uit: Perrudja

“Da es nunmehr entschieden ist, daß ich die Geschichte des mehr schwachen als starken Menschen schreibe; und manche vielleicht willens sind, trotz der mehr ungewissen als gewissen Moral zu lesen, wird die Forderung gegen mich erstehen, den Feigling, wie man sagen wird, oder den Untüchtigen, mit dem Beginn seines Eintritts in das Leben zu schildern. Hinzuzufügen, wer seine Eltern, welchen Aussehens Menschen sie waren (weiß braun gelb oder schwarz), auch wohl, welche Eigenschaften an Leiblichem und Geistigem sie ihm vererben konnten. Und weiter, wie er, der doch ganz in der Gestalt eines Menschen geboren, vertraut mit ihren Gebräuchen wurde, gebunden an zehn millionen Übereinkünfte, als Nutznießer der abermals millionenhaften Abstraktionen, Erfindungen sich einfand, hineinwuchs in die Einrichtungen dieser menschlichen Welt. Wie er den ersten Schrei getan, das erste Mundspitzen gelernt, um den Saft aus den Brüsten der Mutter zu trinken, sich abgefunden mit der Funktion seines Leibes, seiner Sinne. Daß sein Fleisch, an glühendes Eisen gehalten, verbrennt. Gelernt, gesetzmäßige, aber geringgeachtete Verrichtungen auf gewisse Stunden und Örtlichkeiten zu beschränken. – An all das erinnert der Mensch, dieser Perrudja, sich nicht. Er ist um der einfachen, durch Erfahrung zu gewinnenden Erkenntnisse und Ordnungen willen nicht geprügelt worden (außer im Erfahren selbst). Er erinnert sich deshalb nicht. Er erinnert sich nicht an das Mundspitzen über den Brustwarzen der Mutter. Vielleicht gar ist sie an seiner Geburt gestorben; und er hat den Mund über dem Euter eines Tieres gespitzt. Er weiß seine Geburt nicht. Wer auch wüßte sie, wenn er sie nicht mit Bewußtsein dem Herzen der Eltern, träumend in ihrer Nähe, abgelauscht? Ob auch in späten Jahren Ungewißheit ihn hätte antreiben können, nachzuforschen, wie bald hätte sein Trieb nach Zuversichtlichem erlahmen müssen. Exakter war die Historie nicht: An einem entlegenen Ort der Welt, ohne die Kontrolle glaubwürdiger Dritter wurde seine Geburt notifiziert als ein Akt, der die Willkür eines Meineides nicht ausschloß. Bastard, Sproß einer glücklichen, jäh endenden Ehe, gehaßtes oder geliebtes Kind blutschänderischer Liebe, das geboren wurde wie alle anderen Kinder auch, wenn Armut nicht zur Peinigung und Strafe treibt, konnte er sein.“

 

 
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)
Op de cover van een literair tijdschrift

 

De Franse schrijver Alphonse Boudard werd geboren op 17 december 1925 in Parijs. Zie ook alle tags voor Alphonse Boudard op dit blog.

Uit: Manouche se met à table

“C’est Bat, Jean-Baptiste Biaggi, l’avocat qui est à l’origine de ce livre. On se connaît, avec Bat, depuis la nuit de l’Occupation… l’époque de l’O.C.M., des commandos de France. On a guerroyé ensemble contre les Teutons flingueurs. Il était mon capitaine. Ensuite, devant quelques tribunaux, pas du tout d’exception, il est devenu mon bavard comme on dit en argot de prison. n m’a défendu avec son immense talent et surtout avec son coeur, qu’il a gros comme ça… un vrai soleil ! Sans lui, du gnouf, je m’en serais farci double ou triple ration. Avec mes éponges bectées aux termites, je ne m’en serais peut-être jamais sorti. — Tu devrais écrire un nouveau livre sur Manouche… il m’a dit un jour. J’avais lu le bouquin de Peyrefitte, bien sûr… ça me paraissait glandilleux de me lancer sur ses traces, au cher maître des Ambassades et des Clés de Saint-Pierre. Le sujet, si j’ose me permettre, était dépucelé. Certes, Roger Peyrefitte avait fait surtout du Roger Peyrefitte… une brillante chronique de son style enveloppant, enveloppé… Saint-Simon de nos dernières Républiques ! Il l’avait léchée sa Manouche, c’était tout de même du joli turf littéraire. Je reconnais, je suis l’amateur vraiment dépourvu de préjugés. D’après Biaggi, quelque chose manquait cependant… d’indéfinissable en un sens… un certain ton… la voix de Manouche… sa façon particulière de jacter, d’envoyer le vanne à la cantonade. Ça, Peyrefitte, malgré tout son talent, ne l’avait pas rendu. Ce n’est pas dans ses cordes. Il y a des choses qui s’apprennent dans les hautes écoles, rue Saint-Guillaume, les mondanités de la Canière, dans les boudoirs du Vatican… et d’autres qu’on n’attrape qu’au coin des rues, dans les culs de basse fosse… les cars de police, les cocktails savate et châtaignes quai des Orfèvres… j’en passe et des plus cloaqueuses. Manouche, ce qui a fait Manouche, c’est surtout Carbone, François-/ le-Notaire, Didi-le-Portoricain… les rades de malfrats… Ce qui l’a marquée d’une façon indélébile, c’est son passage dans le milieu. Elle n’a vraiment aimé d’amour que des voyous. Manouche, c’est avant tout un personnage de la grande truanderie… comme autrefois Casque d’Or… une princesse au royaume d’Argot. Elle a beau nous raconter qu’elle est une enfant des écoles chrétiennes… elle pousse un peu, la grosse chérie, elle veut nous faire prendre le Berreta de Spirito pour une surprise en chocolat. Philippe Bouvard, les anciennes élèves de Notre-Dame-de-Sion, il les invite pas si souvent à ses télévises. Tout de même, je manquais très franchement d’enthousiasme pour aller au casse-pipe devant les mitrailleuses de la critique. Après m’sieur Peyrefitte, j’allais raconter quoi sur Manouche ? Sa biographie était déjà faite. »

 


Alphonse Boudard (17 december 1925 – 14 januari 2000)

 

De Amerikaanse schrijver John Kennedy Toole werd geboren op 17 december 1937 in New Orleans. Zie ook alle tags voor John Kennedy Toole op dit blog.

Uit: Een samenzwering van idioten (Vertaald door Paul Syrier)

“Toen hij weer opkeek zag hij dat de zon onder aan Canal Street boven de Mississippi onderging. De klok van Holmes wees bijna vijf uur. Hij stond al enkele zorgvuldig verwoorde beschuldigingen bij te vijlen om zijn moeder tot berouw, of in ieder geval in verwarring, te brengen. Hij diende haar regelmatig haar plaats te wijzen.
Ze had hem in de oude Plymouth naar de stad gebracht, en terwijl zij bij de dokter over haar artritis praatte had Ignatius bij Werlein enige bladmuziek voor zijn trompet en een nieuwe snaar voor zijn luit gekocht. Daarna was hij naar de Penny Arcade aan Royal Street afgedwaald om te zien of er nieuwe speelautomaten waren bijgekomen. Hij was teleurgesteld geweest toen hij ontdekte dat het mechanische miniatuurhonkbalspel verdwenen was. Misschien werd het alleen maar gerepareerd. De laatste keer dat hij ermee had gespeeld had de slagman het niet gedaan en had de directie hem, na een woordenwisseling, zijn dubbeltje teruggegeven, ook al waren de mensen van de Penny Arcade laaghartig genoeg geweest om te suggereren dat Ignatius het honkbalspel zelf kapot had gemaakt door er een schop tegen te geven.
Terwijl hij zich concentreerde op het lot van het miniatuurhonkbalspel maakte Ignatius zijn wezen los van de fysieke werkelijkheid van Canal Street en de mensen om hem heen en merkte zodoende niet de twee ogen op die hem hongerig vanachter een van de pilaren van D.H. Holmes bekeken, twee treurige ogen die blonken van hoop en verlangen.
Was het mogelijk het apparaat in New Orleans te repareren?
Waarschijnlijk wel. Maar het was ook denkbaar dat het naar een oord als Milwaukee of Chicago of een andere stad moest worden gestuurd, wier naam Ignatius met efficiënte reparatiewerkplaatsen en permanent rokende fabrieken associeerde. Ignatius hoopte dat het honkbalspel tijdens het vervoer zorgvuldig behandeld zou worden, dat geen van de kleine spelers schilfers verf zou verliezen of verminkt zou raken door toedoen van bruut spoorwegpersoneel dat vastbesloten was de spoorwegen tot het einde der tijden te ruïneren met schadeclaims van expediteurs, spoorwegpersoneel dat vervolgens in staking zou gaan en de ondergang van de Illinois Central zou bewerken.”

 

 
John Kennedy Toole (17 december 1937 – 26 maart 1969)

 

De Franse schrijver Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jules de Goncourt op dit blog.

Uit: Germinie Lacerteux (Door Jules en Edouard de Goncourt)

« Quelque temps après, son frère était arrêté et enfermé à l’hôtel Talaru avec les autres fermiers généraux. Sa mère, prise de terreur, avait vendu follement, pour le prix des glaces, l’hôtel du Petit-Charolais où il logeait : payée en assignats, elle était morte de désespoir devant la baisse croissante du papier. Heureusement, M. de Varandeuil obtenait des acquéreurs, qui ne trouvaient pas à louer, la permission d’habiter les chambres servant autrefois aux gens d’écurie. Il se réfugiait là, sur les derrières de l’hôtel, dépouillait son nom, affichait à la porte, selon qu’il était ordonné, son nom patronymique de Roulot, sous lequel il enterrait le de Varandeuil et l’ancien courtisan du comte d’Artois. Il y vécut solitaire, effacé, enfoui, cachant sa tête, ne sortant pas, rasé dans son trou, sans domestique, servi par sa fille et lui laissant tout faire. La Terreur se passa pour eux dans l’attente, le tressaillement, l’émotion suspendue de la mort. Tous les soirs, la petite allait écouter par une lucarne grillée les condamnations du jour, la Liste des gagnants à la loterie de sainte Guillotine. À chaque coup frappé à la porte, elle allait ouvrir, en croyant qu’on venait prendre son père pour le mener sur la place de la Révolution, où son oncle avait été déjà mené. Vint le moment où l’argent, l’argent si rare, ne donna plus le pain : il fallut l’enlever presque de force à la porte des boulangers ; il fallut le conquérir par des heures passées dans le froid et le vif des nuits, dans la presse et l’écrasement des foules, faire queue dès trois heures du matin. Le père ne se souciait pas de se risquer dans cet amas de peuple. Il avait peur d’être reconnu, de se compromettre avec une de ces foucades qui auraient échappé n’importe où à la fougue de son caractère. Puis il reculait devant l’ennui et la dureté de la corvée. Le petit garçon était encore trop petit, on l’eût écrasé : ce fut à la fille que revint la charge de gagner chaque jour le pain des trois bouches. Elle le gagna. Son petit corps maigre perdu dans un grand gilet de tricot à son père, un bonnet de coton enfoncé jusqu’aux yeux, les membres serrés pour retenir un reste de chaleur, elle attendait en grelottant, les yeux meurtris de froid, au milieu des bousculades et des poussées, jusqu’au moment où la boulangère de la rue des Francs-Bourgeois lui mettait dans les mains un pain que ses petits doigts, raides d’onglée, avaient peine à saisir. »

 

 
Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Lieve

“Liv had de toneelacademie in Maastricht gedaan, Bison de toneelschool in Amsterdam. Hoewel iedereen in het wereldje het ontkende was er wel degelijk een doorleefde animositeit tussen beide kampen. Er waren in het land natuurlijk nog meer opleidingen van niveau, maar uiteindelijk ging het altijd om de vraag: Amsterdam of Maastricht, de ‘Cambridge en Oxford van het Nederlandse toneel’ zoals een criticus ooit schamperde.
Bij de eerste casting voor de film Lieve had Liv als tegenspeler een gedreven jongeman die vlak daarvoor in Maastricht was afgestudeerd. Hoe ze ook haar best deed: ze vergat steeds zijn naam. De jongen speelde volgens dezelfde methode die Liv was bijgebracht en mede daarom klikte het zeer. Samen deden ze voor haar gevoel een geweldige auditie. Prompt werd Liv uitgenodigd voor de tweede castingronde; haar ambitieuze tegenspeler kreeg te horen dat men van zijn interpretatie had genoten, maar ‘dat hij op beeld te pregnant overkwam’. In gewone taal betekende dit dat hij te lelijk was voor de rol. Toen Liv later het hele script had gelezen was ze blij dat Bison was gecast.
Bij Livs tweede casting was de regisseur zelf aanwezig. Noah Boudrin was de jonge ster van de Nederlandse cinema. Hij had al drie speelfilms op zijn naam, bijna een miljoen bezoekers, vijf Kalveren, vier Nederlandse Lichten, drie internationale prijzen en een nominatie voor een Gouden Beer. In Amerika had hij een paar commercials gedraaid en iedereen wist dat een avontuur in Hollywood een kwestie van tijd was. Noah was bij zijn vierde project toe aan wat hij in interviews had aangekondigd als ‘eindelijk mijn persoonlijke verhaal’. Hij wilde in Lieve het tragische verkeersongeluk van zijn vriendin verwerken, een Vlaamse actrice die een al even grote belofte was geweest als hij.
Lieve Vanlieve had de hoofdrol gespeeld in Sub, Noahs spraakmakende debuut, een rauwe maar vrolijke schets van de onmogelijke liefde tussen een prostituee en een politicus anno de jaren nu. De subsidieloze film kostte volgens de producent ‘geen drol’ en hoewel de film nog ouderwets in zwart-wit was geschoten op een restvoorraad echt celluloid kwamen er meer dan vierhonderdvijftigduizend mensen naar de bioscoop, wat mede te danken was aan Lieves ongeremde persoonlijke overgave.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford”

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Lieve

“Uitgerekend op de eerste draaidag van Lieve moesten ze de scène spelen waar ze beiden het meest tegen opzagen. Overigens zonder dat ze dat van elkaar wisten. Zelfs zonder dat ze elkaar persoonlijk kenden. Ze woonden al twee jaar in dezelfde stad, waar ze dezelfde winkels, koffiehuizen, feesten en premières bezochten. Achteraf gezien was het vreemd dat ze elkaar nooit tegen het lijf waren gelopen in de nachtkroegen waar ze met hun collega’s na afloop van voorstellingen en opnames samenschoolden. Dat ze elkaar niet kenden voelde later als een hoger ingrijpen. Het moest zo zijn, hun ontmoeting. Althans, dat vond hij.
Uiteraard had zij Bison gezien in Vertedering, de Nederlandse Oscarinzending waarin hij de hoofdrol speelde van een filosofische postkamermedewerker die tijdens zijn lunchpauze een doos met kittens had gevonden. Het was zijn grote doorbraak, en natuurlijk spraken ook zijn uiterlijk en bijzondere voornaam bij het grote publiek tot de verbeelding. Zijn ouders — jong in de jaren tachtig — hadden de naam Bison voor hem gekozen omdat hij was verwekt op doortocht over de prairies van Amerika. ‘Bison blijft plakken’, kopte Vice bij de juichrecensie van zijn debuutrol. Sindsdien werd hij door meisjes- en vrouwenbladen genoemd in lijstjes met cuties en begeerlijke vrijgezellen. Een foto van Bison van Beerschot gezeten in zijn sierlijke zwarte Triumph cabrio uit 1967 — een sportwagentje dat hij zichzelf had toegestaan na het succes van Vertedering — was dat jaar de meestbekeken foto van een Nederlandse acteur, aldus een onderzoeksbureau dat dit soort zaken bijhield (of verzon).
Op zijn beurt kende hij Liv Minnema eigenlijk niet, behalve haar gezicht en naam. Ze was het model van een opvallende mascarareclame en hij wist dat ze was vernoemd naar Liv Ullmann. ‘De Nederlandse Liv’ werd ze in de Volkskrant betiteld. Toen ze de naam bedacht had haar moeder uiteraard niet kunnen vermoeden dat haar dochter daadwerkelijk uiterlijke overeenkomsten met Ingmar Bergmans lievelingsactrice zou delen. De uiteenlopende rollen die Liv bij Het Zuidwestelijk had gespeeld, waren door kenners lovend besproken. Bison had geen van haar voorstellingen gezien. Met enige afgunst had hij gelezen dat Liv werd getipt voor de tweejaarlijkse Jonge Toneelturk, een ereprijs die hij niet had gekregen toen zijn naam een paar jaar geleden rondging.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek”

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Dahag, lieve vrienden!

“Tussen die Amsterdamse geniaaltjes zat ik er maar een beetje zwijgend bij. Ik luisterde naar hun felle debatten, ik glimlachte onzichtbaar om hun aandoenlijk principiële meningen, ik grinnikte onhoorbaar om de stroom literaire monstruositeiten, terwijl ik ondertussen dacht: Waar is bij mij dat Ware Vuur gebleven? Ik stel me deze vraag wel vaker, meestal als ik in een stadsbus zit tussen de trouwe belastingbetalers op weg naar mijn ‘schrijfateliertje’ in de binnenstad, of als ik mij door een regenbui en een windhoos naar het ziekenhuis wring om mijn gezondheid te verpesten met een wurgende dienst van zeven aaneengesloten nachten. Hallo Dostojevsky, hoor ik een stem dan zeggen, waar zijn wij nu helemaal mee bezig?
Tom Lanoye schrijft in zijn gedicht ‘Het vuurpeleton’ uit de bundel Hanestaart (wanneer schrijft een van jullie aankomende wetenschappers dáár eens een afstudeerscriptie over?): ‘Waarom heb ik mijzelf tot schrijven geprogrammeerd, terwijl ik weet dat het me afleert om te leven? Ik kan mij niet meer geven […] of ik zit mezelf over mijn eigen schouder te observeren, op zoek naar een groot literair verband.’
Zoals ik al zei ben ik tijdens de ascetische stemming waarin ik mijzelf de afgelopen maanden gebracht heb tot de conclusie gekomen dat ik alle vreselijke moedwillige ontberingen (dat slopende nachtritme, die minimale verdiensten, die voortdurende beschimpingen, dat voortdurende opgehemel waarmee ik me geen raad weet, die liefdesbrieven, dat ‘afgeleerde leven’) natuurlijk niet onderga om gratis voor Vooys en andere ‘Ware Vuur’-loze blaadjes te schrijven ten koste van eventuele prachtige romans. Met andere woorden: dit is mijn laatste column, want ik ga weer aan het werk.
‘Wij moeten 100.000 boeken schrijven, met z’n allen, en om ter dunst.’ schrijft Lanoye in ‘Het vuurpeleton’, waarna hij besluit met: ‘Ik wou dat ik kon geloven in kunst.’ Ik wou dat ik dat ook kon. Doei, lieve mensen.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt”

Palmzondag (Paul Snoek)

Bij Palmzondag

 

 
Benjamin Robert Haydon, Christ’s Entry into Jerusalem, tussen 1814 en 1820

 

Palmzondag

Witstille duiven
in een vroombemoste straat
verkondigen de vrede
in een psalmendialoog.

Kinderen op hun schommelpaarden
wuiven wierook naar de dag
en druivenranken
die niet groeien wilden vroeger
tonen witte alleluia’s aan elkaar.

Maar glazen mensen
in een palmen mens verborgen
houden ingepalmd
hun glazen maandagadem in.

 

 
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)
Sint-Niklaas, Grote Markt met Sint Nicolaaskerk,
Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas

 

Zie voor de schrijvers van de 29e maart ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Paul Snoek

De Vlaamse dichter, schrijver en schilder Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas op 17 december 1933 – als Edmond André Coralie Schietekat Tielt. Snoek was een van de bekendste dichters en prozaschrijvers van België. Paul Snoek was de oudste zoon van Omer William Schietekat en Paula Sylvia Snoeck. In 1961 trouwde hij met Maria Magdalena Vereecke (Mylène) en samen hadden ze drie kinderen: een tweeling, Jan en Paul in 1963, en Sophie in 1966. Hij was een middelmatige leerling in de nonnenschool Berkenboom en later in het St. Jozefsinstituut van zijn geboortestad. Reeds van jongs af ging zijn interesse uit naar de natuur, maar ook naar het schilderen. Zijn vader had gedurende de WO II ook schilderijen gemaakt om deze te ruilen bij de boeren voor voedsel. Schietekat studeerde aan het Sint-Lievenscollege te Antwerpen en later aan het Sint-Jozef-Klein-Seminarie te Sint-Niklaas. De priester-dichter Anton Van Wilderode was aldaar zijn leraar Nederlands en introduceerde hem in de poëziekunst. Hij publiceerde toen als scholier enkele sonnetten in de literaire tijdschriften ‘Nieuwe Stemmen’, ‘De Tafelronde’ en in de ‘Dietsche Warande en Belfort’. Snoek studeerde rechten aan de Universiteit Gent, maar zijn literaire interesses waren zo opslorpend dat er van studeren zelf minder in huis kwam. Hij schreef veel en probeerde zijn gedichten te publiceren. Na een conflict met De Tafelronde besloot hij het pseudoniem Paul Snoek aan te nemen. Zijn eerste gedichtenbundel “Archipel” verscheen in 1954. Hij stopte zijn studies in 1956. Snoek was in 1955 een van de medeoprichters van het avant-gardistisch tijdschrift Gard Sivik dat hij reeds in 1957 verliet. Hij gaf in 1957 een tentoonstelling van zijn schilderijen in de Brusselse kunstgalerij ‘Taptoe’. In hetzelfde jaar werd hij opgeroepen voor zijn legerdienst. Na zijn legerdienst besloot hij om een voltijdse kunstenaar te worden. Al snel stopte hij daar echter mee. Hij ging in zijn vaders textielbedrijf werken en bezocht vele landen als vertegenwoordiger. In 1963 startte hij zijn eigen importbedrijfje op van Japanse zijde. In 1965 werd hij vertegenwoordiger in het bedrijf “Atlas”. Vanaf 1972 begon hij weer volop te schilderen. Er volgden verschillende succesvolle exposities en de verkoop van zijn schilderijen liep zodanig goed dat hij parttime ging werken bij Atlas. In 1975 werd hij fulltime kunstschilder, maar de verkoop van zijn schilderijen viel nu tegen, waardoor hij in financiële moeilijkheden kwam. Nadien probeerde hij de ene job na de andere: public relations, een antiekzaak, een bureau voor copywriting en een meubelzaak. De scheiding met zijn vrouw werd uitgesproken in 1976 en hij hertrouwde in 1977. In zijn laatste jaren leed hij aan manisch-depressieve buien en sprak hij tegen zijn vrienden regelmatig over de dood. Hij stierf in een auto-ongeluk in Egem en werd begraven in Varsenare.

Gedicht voor het mensdom

Men wordt geboren en krijgt daardoor een naam
Men doet wat in het leven: spelen eerst met liefde
en bespelen later tot men oud wordt, schuw en eenzaam.

Dan met dikke longen vol stenen, men stikt op de peluw
of ergens in een werelddeel ver van de moedertaal
Men verdwijnt achter de kiezen van de kannibalen.

Vrienden, mag ik het vertellen? Luistert,
wij zullen niet meer sneuvelen als helden.
Wij zullen doodgaan bij gebrek aan vrijheid.

Want zie, hoe vette spinnen slapen in het hart
van rechters en profeten. Zij zuigen bloed en
beroven ons van onze goede vingers en vleugels.

Er komt een tijd dat er geen tijd meer komt.
Vrienden, mocht ik het vertellen? Wordt niet boos,
want wie gedichten schrijft is stapelgek.
De dichters leven onder water van de liefde.
Ze gokken op de zuurstof van de eeuwigheid

 

Een zwemmer is een ruiter

Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.

 

Als ik geen rood meer heb

Als ik geen rood meer heb
maak ik de bomen groen, de struiken,
het hele landschap wat ik schilder.
Dus ook het onkruid en het gras,

waarin je languit ligt te wachten roerloos
maar toch diep ontroerd, wanneer je later
het doek mag zien waar ik je rooie jurk
vervangen heb door zachte naaktheid,
waarvoor ik net als voor je glimlach
vooralsnog niet de kleur vond die je past.

Als ik geen rood meer heb,
heb ik nog altijd je lippen.

 
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)