Advent (Guillaume van der Graft), Kristina Sandberg, Grace Andreacchi

 

 

Christkindlesmarkt auf der Fleischbrücke in Nürnberg door Wilhelm Ritter, 1891

 

Advent

Nog is het uur niet vervuld,
maar ik voel het reeds leven
in mij achter de zeven
sluiers van het geduld

en ik zal het dansen zien
uit mijn windsels geboren,
ik zal de liederen horen
licht en subliem.

En zie, de kinderen gaan
als vingers op de kleppen
van een fluit en zij reppen
zich steels naar de maan.

Die ademt snel in en uit,
wezen en schijngestalten
wisselen en daar valt een
ster in het oor van een bruid.

Dan is het uur vervuld
en ik zal het zien leven
om mij heen in de zeven
dagen van het geduld.

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)
Het Centraal Station van Rotterdam, de geboortestad van Guillaume van der Graft, in de Advent

 

De Zweedse schrijfster Kristina Sandberg werd geboren op 3 december 1971 in Sundsvall. Zie ook alle tags voor Kristina Sandberg op dit blog.

Uit: De komst van een kind (Vertaald door Wendy Prins)

“Maj neemt de laatste tafel af, spoelt de vaatdoek uit en ziet dat Ingrid haar schort uitklopt voor ze haar koffiekopje pakt en zegt tuurlijk ga je mee, Maj. Olof is knap en blij en glimlacht naar Maj, laat Ingrid niet merken hoe hij naar haar kijkt, met zijn bruine ogen, dik, donker haar en een lok die over zijn voorhoofd valt, onwillekeurig of bewust, dat weet ze niet, maar die ogen en Maj pakt de porseleinen kan met koffie. Blieft meneer nog een kopje koffie, vraagt ze, voor de grap, theatraal, heel graag, lieve juffrouw, antwoordt hij en hij houdt zijn kopje bij. Zweetvoeten, ze kan niet met hen meegaan met deze stinkende voeten die de hele dag in hakschoenen bekneld hebben gezeten. Nee, gaan jullie maar, zegt ze en zet de kan op de toonbank. Ah, doe niet zo saai, zucht Ingrid, nu met donker gestifte lippen wanneer heeft ze dat gedaan? toen Olof kwam waren ze nog bleek, als ze de lunchroom sluiten hebben ze beiden meestal een blos op hun wangen en ruikt hun haar naar vet en kardemom van de bakkerij in de ruimte ernaast heeft Ingrid nooit stinkvoeten? En dan zegt Ingrid dat Tomas aardig is en er goed uitziet en hij heeft een auto. We gaan alleen maar een eindje rijden, naar Gullvik of Skeppsmaln, het is zo n heerlijke avond, bovendien is het zaterdag. Een krap bemeten toilet, een kleine wastafel, maar met koud en warm water. Moeizaam brengt ze haar ene voet omhoog, om hem in te zepen, schoon te spoelen, af te drogen, ook tussen de tenen. Wat doe je daar, roept Ingrid, de andere voet, onder haar oksels, haar onderbroek, nee, ze kan niet in vieze zijden kousen en stinkend ondergoed meegaan. Lippenstift, rouge, haar wenkbrauwen worden veel te donker met die roetzwarte mascara, ze veegt het uit en ziet opeens bont en blauw rond haar ogen, maakt de handdoek nat, doet er zeep op, boent stevig langs haar wenkbrauwen. Zo is het in elk geval beter. Zonder kousen. Nee, dat is nog erger, dat gaat niet, ze moet de oude kousen maar aan en net doen of het Ingrid is die stinkt. Hij zou ook rijk zijn, Tomas, dat heeft Ingrid tussen neus en lippen door genoemd, en als ze de achterdeur op slot doen, zegt Olof dat niets zo verrukkelijk is als mooie meisjes in een zomerjurk, niet bloedserieus, maar toch. Zie je mij nu, Erik, dat ik een eigen kamer heb en vrienden en werk? Olof geeft ook haar een arm, met tikkende hakken lopen ze naar de Viktoriaesplanaden. De auto staat op de binnenplaats en Olof zegt dat het geen probleem zal zijn om hem over te halen, maar ze wil niet mee naar binnen, haar benen trillen zo, en dan zegt Ingrid dat ze mee moet, anders zegt Tomas misschien wel nee en wil hij in de stad blijven. Hij heeft vast wel wat in huis, zegt Olof en dan lopen ze de trap op, naar de derde verdieping, ze is buiten adem als ze bij de deur zijn. Olof belt aan, trekt haar naar zich toe, ze moet goed te zien zijn als Tomas opendoet, maar het blijft stil daarbinnen, Olof drukt nogmaals op de bel, harder, en langer nu.”

 

Kristina Sandberg (Sundsvall, 3 december 1971)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

Felix Culpa

Op je veertiende was je
de god die ik aanbad
Je was goudbrons
en zwart
mooi als Perseus
in je Siciliaanse huid

Je hebt me het hof gemaakt met zeebaars
en de blues van een gladde huid
en nam me mee uit vissen
om vijf uur
(Nooit daarvoor of daarna
was ik zo vroeg te zien)

Ik herinner me dat de boot schommelde
en het was koud
Ik herinner me de mist
Ik wilde dat je me kuste
bij wijze van experiment
(maar ik was pas twaalf en jij
deed het niet)

Vandaag, vissend op het internet
kwam ik je tegen
vreselijk dik maar nog steeds
vissend
met een helderrode roodbaars
dood aan je hengel

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2021 en ook mijn blog van 3 december 2018 en eveneens mijn blog van 3 december 2017 deel 3.

Grace Andreacchi

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

THE CRANE WIFE

featherlight
in a room outside
the wind
the wound clock runs
down

the debt is paid
what you thought was
death is only
love
the colour of winter

beauty sheds her skin
here on the floor
this ragged thing unnamed
was your wife
once

 

MERCY

A small girl in a blue headdress
is holding a lamb in her arms
What’s your name? I said
Mercy, she said

There was a time
when I would have believed this
another time
when I believed not a word of it

This child atop a mountain at twilight
when the glorious sky painting spreads
in full array upon a thousand hills
she was there

beside the ragged line of yellow pennants
the wind drew strands of hair across her face
in time to the saffron flags
waving at heaven

 

ON THE BEACH

On a dark blue shore
I held a child on my lap
tall elk emerged from the water
climbed the beach, walking
stately past us in procession
winter trees
moving in the wind
she clung to me in wonder
we dared not to breathe
they did us no harm
melting fires lost loves souls drowned
in sorrow they came but
not for us
and yet we saw them

 

Ik hoor bij de lafaards

Een reactie op terroristen van alle soorten en naties
We hebben genoeg van de obscene dood
Genoeg van verbrande babysteden in de as
Bladloze bomen putten vergiftigd met haat
We zijn geroepen om lief te hebben
Terrorisme zal geen enkele ziel redden
Terrorisme zal ons niet redden van terroristen
Terrorisme is gekomen om ons te vernietigen
Ons allemaal, Arabier en Jood
Amerikanen, Europeanen, iedereen
Terrorisme maakt het niet uit wie we zijn
Het doodt ons voor de lol
met bommen op de markt
met bommen die uit de lucht vallen
met bulldozers met landmijnen met haat
met domheid met de moed van dieren
zonder geweten
Als je vijand liefhebben laf is, dan
Hoor ik bij de lafaards
Als je geen vijand ziet dan een broeder in heiligheid
Die laf is dan hoor ik bij de lafaards
Als er ergens een remedie is tegen de domheid van de mens
Dan is het bij de lafaards
En ik, moeder van de wereld, sta erop
Stop met je dodelijke spel
De wereld is niet van jou
Maar van God.
De olijfgaarden zijn van Hem
De zoete blauwe lucht boven onze hoofden is van Hem
De zee en alles wat erin zit – van Hem

Hoe durf je dat te betwisten?
Het is van hem
En wij zijn van Hem
En ook onze kinderen zijn van Hem.
Niet van jou.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2021 en ook mijn blog van 3 december 2018 en eveneens mijn blog van 3 december 2017 deel 3.

Hendrik Conscience, Kristina Sandberg, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José, Franz Josef Degenhardt

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog.

Uit: De twee vrienden

“De eene kon wel negentig jaar oud zijn; hij ging diep gebogen en hem waggelde het hoofd over en weder, als ontbrak zijnen hals de macht om langer nog het gewicht zijner hersens te dragen. Diep waren zijne wangen uitgehold; zijn hoekig gebeente hief overal de huid op, en kin en neus raakten bijna elkander.
Ondanks het warme weder droeg hij eene kapoot van tamelijk zwaar laken met eenen kraag, die hem op borst en rug nederviel; hij leunde op eenen langen rotting, waarvan de zilveren appel verre boven zijne hand uitstak.
Het was erkennelijk, dat het graf dien man met ongeduld afwachtte; want bij zulken hoogen ouderdom en zulk uiterst verval van krachten scheen hij reeds een wandelend lijk.
Zijn gezel, ofschoon insgelijks met sneeuwwit haar en uitgemergeld gelaat, moest iets min oud zijn. Misschien was hij de zeventig jaar niet verre voorbij, want zijn blik was nog levendig; hij hield het hoofd recht, en zijne bewegingen getuigden van nog eenige overgeblevene kracht.
Deze droeg een blauwen frak, die tot onder de kin was gesloten. Aan een zijner linkerknoopsgaten blonk een kleurig lintje, dat men gemakkelijk als een eereteeken kon herkennen.
Beide deze grijsaards waren indrukwekkende, men mocht bijna zeggen majestatische beelden van den menschelijken ouderdom.
Dan, het was niet zoozeer hun uiterlijk opzicht, dat ons aller andacht hield geboeid en ons met eerbied en belangstelling deed toekijken, als wel de kinderlijke liefde, die de man met het eerelint zijnen ouderen gezel betuigde.
Misschien was hij zijn zoon? Dit gepeins konden wij echter moeilijk, bij den hoogen ouderdom van beiden, als gegrond aanvaarden. Hoe het zij, in dit geval zelfs hadde zijn gedrag ons nog met bewondering vervuld. Hij leidde de stappen van den uitgeleefden grijsaard met eene bijna koortsige bezorgdheid, steunde hem, verwijderde de steenen uit zijne baan, sprak hem moed in, lachte hem toe, droogde hem met eenen witten doek het zweet van het voorhoofd, ja verjaagde zelfs eene vlieg, die zich op zijne wang had nedergezet.
Was de stramme man zijn vader, dan zeker had de ouderdom de rollen verwisseld; want nu verzorgde, troostte en streelde hij zijnen ouden gezel als eene moeder, die waakt over haar ziek en kwijnend kind.
De twee grijsaards naderden de herberg, waar wij ons bevonden. De jongste leidde den ouderen naar eene tafel in de schaduw der linden en riep de waardin toe, dat zij een glas bier en een glas water met suiker zou brengen.”

 


Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Portret door Hendrik De Pondt , ca. 1870

 

De Zweedse schrijfster Kristina Sandberg werd geboren op 3 december 1971 in Sundsvall. Zie ook alle tags voor Kristina Sandberg op dit blog.

Uit: Leven tot elke prijs (Vertaald door Jasper Popma en Webdy Prins)

“Ze heeft geen rijbewijs, geen geld voor eten, treinkaartjes… heeft hij gezorgd dat ze in de buurt van haar oudere zus is – hij heeft hen toch niet helemaal meegenomen naar Stockholm om zich op zijn vijftigste verjaardag van het leven te beroven? Kalmeer nu! Zei ze dat hardop? Haarvingertoppen, de vochtige kou als ze haar handen in haar schoot vouwt Nu slapen ze waarschijnIijk. Allebei. In elk geval Lasse. Misschien dat Anita net doet alsof Anita die altijd al zo bang is dat hen iets overkomt! Lieve God, laat Tomas terugkomen. Tegelijkertijd – de politie zou waarschijnlijk moeten lachen als Maj vannacht zou bellen. Hoorns, misschien is-ie op je uitgekeken. Eigenlijk morgenpas, morgenochtend, kan ze hem als vermist opgeven. Dan moet ze contact opnemen met Ragna. Of het hotelpersoneel om hulp vragen. Zij kunnen ongetwijfeld het nummer van dokter Bjerre op-zoeken. Hij zal daar toch niet in hypnose zijn gebleven… Als Tomas voor een tram is gestapt.. zou men zijn identiteit dan niet aan de hand van zijn rijbewijs weten te achterhalen en contact opnemen met de familie in earnsledlcIndlc en haar op die manier hier vinden… in het hotel? Maj komt overeind – ze heeft het koud zo vlak bij het raam – knipt de bureaulamp uit. Davlug even haar mond spoelen met kraanwater, en een koude plens in haar gezicht. Ze trekt geen nachtjapon aan.
Maar het is wel beter om even te gaan liggen, naast Anita in bed te schuiven ook al is het krap. Ook haar schoenen aanhouden? Hoe laat -bijna half twee. Wat zal Ragna zeggen als Tomas’ verjaardagsfeest morgen niet doorgaat? Hij zit in de kroeg tedrinken. Hij ligt verdronken in het water van Stremmen. Hij…
Dan dommelt ze weg- ontwaakt – het snelle kedoenk van haar hart – daar is het gerammel weer. Een sleutel in de deur. Tomas – of de portier van het hotel… Het lichtknopje van het bedlampje -Ben je nog wakker? Tomas… Ze gaat met haar handen over haar gezicht, over haar haar. Gaat rechtop zitten, maar durft niet op te staan. Haar benen -Mij ziet ze haast verslappen – ik was zo bang, Tomos! Het licht van het wand-lampje bereikt hem net niet, de geluiden als hij zijn mantel aan het knaapje hangt, langzaam wordt zijn gestalte zichtbaar, hoe hij zich bukt om zijn schoenen uit te doen. De sigaret – nu mag ze roken. Een hele, genotvolle sigaret – rook uitblazen, kramp… ze hoort het geklater tegen het porselein van de wc, dan wordt er doorgespoeld… Ze is zo opgelucht dat hij terug is dat ze niet in staat is boos te wor-den. Hoewel er zoveel is waar ze verdrietig, verontwaardigd en ver-bolgen over zou kunnen zijn. Razend, furieus, woedend – nu is bij terug, de verjaardag in Skansen gaat door. Langzaam zakt de span-ning weg uit haar schouders, nek, kaken. Weer bloed naar haar han-den, voeten. Ze hoeft haar zuster en Edvin morgen niet te bellen om hun te vragen haar en de kinderen te helpen terug te komen in Omsktildsvik. En ze hoeft de portier van het hotel niet lastig te vallen, geen gedoe met geld – want ze weet niet eens of Tomas de kamer vooruit had betaald.” n loopt ze op de tast naar de badkamer. Ze plast in het donker. Wil haar gejaagde gezicht niet in de spiegel zien.

 

 
Kristina Sandberg (Sundsvall, 3 december 1971)

 

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog.

Uit: Lord Jim

“He was an inch, perhaps two, under six feet, powerfully built, and he advanced straight at you with a slight stoop of the shoulders, head forward, and a fixed from-under stare which made you think of a charging bull. His voice was deep, loud, and his manner displayed a kind of dogged self-assertion which had nothing aggressive in it. It seemed a necessity, and it was directed apparently as much at himself as at anybody else. He was spotlessly neat, apparelled in immaculate white from shoes to hat, and in the various Eastern ports where he got his living as ship-chandler’s water-clerk he was very popular.
A water-clerk need not pass an examination in anything under the sun, but he must have Ability in the abstract and demonstrate it practically. His work consists in racing under sail, steam, or oars against other water-clerks for any ship about to anchor, greeting her captain cheerily, forcing upon him a card–the business card of the ship-chandler–and on his first visit on shore piloting him firmly but without ostentation to a vast, cavern-like shop which is full of things that are eaten and drunk on board ship; where you can get everything to make her seaworthy and beautiful, from a set of chain-hooks for her cable to a book of gold-leaf for the carvings of her stern; and where her commander is received like a brother by a ship-chandler he has never seen before. There is a cool parlour, easy-chairs, bottles, cigars, writing implements, a copy of harbour regulations, and a warmth of welcome that melts the salt of a three months’ passage out of a seaman’s heart. The connection thus begun is kept up, as long as the ship remains in harbour, by the daily visits of the water-clerk. To the captain he is faithful like a friend and attentive like a son, with the patience of Job, the unselfish devotion of a woman, and the jollity of a boon companion. Later on the bill is sent in. It is a beautiful and humane occupation. Therefore good water-clerks are scarce. When a water-clerk who possesses Ability in the abstract has also the advantage of having been brought up to the sea, he is worth to his employer a lot of money and some humouring. Jim had always good wages and as much humouring as would have bought the fidelity of a fiend. Nevertheless, with black ingratitude he would throw up the job suddenly and depart. To his employers the reasons he gave were obviously inadequate. They said “Confounded fool!” as soon as his back was turned. This was their criticism on his exquisite sensibility.”

 

 
Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Herman Heijermans op dit blog.

Uit: Ghetto

“EERSTE BEDRIJF
(De bedompte uitdragerswinkel van Sachet. Het is avond. Er brandt een kleine olielamp).
Eerste Tooneel. SACHEL. ROSE. EEN JOOD.
EEN JOOD. Goeienavond (knoopt een pak los). Warm. Om ‘r bij neer te vallen. Is Esther ‘r niet?
SACHEL. Esther is uit.
EEN JOOD. Hoe wou CI dan helpen?
SACHEL. Geef ’t maar hier. Ik zie beter met mijn han-den as jullie met je oogen! (het goed betastend). Niks. Geen cent waard. Heelemaal niks. Prullen.
EEN JOOD. Geen cent waard? En Esther heit ‘r me de vorige keer twee gulden op gegeven!
SACHEL. Twee gulden? Twee gulden! Daar had ik bij motten wezen! As ‘k tien stuiver geef is ’t mooi. Allemaal versleten goed….
EEN JOOD. As je kinderen ‘r maar nooit gebrek an zullen hebben! Noem je die jas versleten? Noem je die broek versleten? Ken merken dat u ‘r geen kijk op heit.
SACHEL. Ik vergis me niet. M’n vingers zién. Die zién voor zes. De knoopsgaten zijn heelemaal uit-gerafeld en wat heb ‘k an ’n broek met afgetrapte randen?
EEN JOOD. Noem u dat uitgerafeld? Noem u dat afgetrapt? Was uw zuster maar hier! Wat doe ‘k met die redeneering!
SACHEL. Rose — kom hier. Bekijk die jas is bij de lamp. Heb ‘k recht as ‘k zeg dat-ie versleten is? ROSE (de jas bekijkend). Mooi is-ie niet. Maar zoo erg versleten, zoo héel erg…
SACHEL (nijdig). Wat niet versleten! Ben jij blind? Houen jullie me voor de gek! Had ik me ódigen, dan had ik jou niet noodig, jou niet, niemand niet! Is ’t niet ongelukkig genoeg dat ‘k blind ben? An me vijanden ben ik overgeleverd. Nou staan ze me-kaar an te kijken of ‘k ’t zoo zie! Dievetuig! Maar bestelen laat ik me niet! Nog niet voor ’n cent! Geef hier die jas! (betastend). De knoopsgaten zijn kapot…. Hier is ’n plek waar de wol ‘r af is… En de voering…. de voering…. kijk die ge-scheurde voering!…. En zoo’n stomme os ziet niks, wil niet zien!…. Geven we je daarvoor te vreten dat je mijn in me zak liegt!
ROSE. Ik lieg niet….
SACHEL. Jij liegt! Jullie liegt allemaal!“

 


Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)
Poster voor een voorstelling in Dordrecht, 2011

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

Uit: A Night On The Town

“I said. `What kind of pills do you want?’ `The kind that put you to sleep, the kind that let you die,’ I said. `Don’t be stupid. I’m not going to help you die,’ he said. `Why not? What is it your business? Why can’t I die if I want to?’ `You can do what you like. I’m not going to help you,’ he said. It seems nobody is going to help me. They all say the same thing. Then out into the night and a personal tour of the dark side. He took me to Communist Headquarters and kissed me on the mouth saying, `You are so beautiful, you are incredibly beautiful. You know that, don’t you?’ Yes, I know. There’s not a whole lot I can do about it though. He showed me where they used to torture people, the empty cells still clanging with pain and fear, bells tolling in the omniscient night. No more wall,’ he said. ‘One day it was just…all over.’ He seemed almost sorry. On the empty street a small girl approached, carrying a balloon, an older, bearded man held her tightly by the hand. She stopped for a moment to stare at us. What’s she doing up so late? ‘The lady has gloves like Mickey Mouse,’ she said to the man. I had not thought of the resemblance before, but it’s perfectly true, Mickey Mouse wears white gloves at all times. If I added a pair of mouse-ears the resemblance would be even more striking. The Doctor took me in his arms and began kissing me, pressing his long, hard body up against me as if he were trying to merge his flesh with mine, his face a little stubbly, and the stubble scratched my cheeks while he kissed me deeper and deeper, so deep I thought — I am falling, falling off a cliff and I’ll never hit the ground. With his hands he caressed me, my back, my arms, my hair, while my hands wandered over him, the back of his head, grasping his thick, spiky albino hair, feeling the tense muscles at the nape of his neck, the strong flat surface of his back, his hard little ass while he kissed me and kissed me Later he pointed a camera between my legs and took a photograph. Tor your collection?’ I said, and this made him very angry. `You don’t understand – there’s no collection – I need this, need to have it with me all the time.’
Somehow we ended up about three o’clock in the morning at the FriedrichstraBe Bahnhof. Nobody around but the rats, a couple of policemen in drab green, and the two of us. The rats swarmed over the empty tracks, tearing bits of discarded food packets with their sharp little teeth. The Doctor pointed to a giant Coca-Cola sign that hung directly above the railway tunnel. ‘In the old days a guard used to sit right there, with a machine gun,’ he said. ‘They’d shoot anybody who tried to get on a train —bang! no questions asked.’

 


Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

De Italiaanse schrijver Ugo Riccarelli werd geboren op 3 december 1954 in Turijn. Zie ook alle tags voor Ugo Riccarelli op dit blog.

Uit: Die Residenz des Doktor Rattazzi (Vertaald door Annette Kopetzki)

„Lange betrachtete der alte Mann die Frau, die vor ihm saß. Ihre Gesichter waren nicht mehr als zwei Meter voneinander entfernt, ein kleiner Zwischenraum aus leerer Luft, wie es schien. Hätte jemand von außen in dieses Zimmer gespäht, er hätte tatsächlich nur eine Frau und einen alten Mann gesehen, die auf zwei bequemen Sesseln einander gegenübersaßen.
Die Frau lächelte, um das Schweigen zu brechen, das peinlich zu werden begann.
Der Alte fixierte einen Punkt an der Wand. Seine auf den Armlehnen des Sessels ruhenden Unterarme zitterten leicht.
Mit dem Verklingen der letzten Worte, die eben durch das Zimmer gegangen waren, schien zwischen ihnen die Zeit stehengeblieben zu sein. Die einzigen Worte, die seit der Begrüßung gesprochen worden waren. Über dem Echo dieser Stille erhob sich der Alte, schleppte langsam hinkend seine Beine und seine Jahre zum Fenster und stützte sich auf das Fensterbrett. Vor dem Haus belebte ein Wochenmarkt die Piazza. Wie auf einer Theaterbühne schienen die Menschen sich nach festgelegten Abläufen zu bewegen. Sie begegneten einander, blieben stehen, wechselten ein paar Worte oder betasteten die Ware, und ein insektengleiches Summen ging von ihnen aus.
Aus den Bäumen, die diesen alten freien Platz zwischen den Häusern umgaben, flog plötzlich, als würde er einem Befehl gehorchen, ein Starenschwarm auf, der sich sehr schnell bewegte und wie ein einziger Körper fortwährend die Richtung wechselte.
Die Blicke des Alten folgten diesen akrobatischen Figuren, sie folgten ihnen so, wie man die Reihe der Wörter auf einer Buchseite verfolgt. Dieser bewegliche Klumpen dunkler Punkte öffnete für ihn ein Buch, in das er vor vielen Jahren etwas geschrieben hatte, was er nicht vergessen konnte und jetzt einer unbekannten Journalistin erzählen sollte.
Im Geist des Alten verließ die schwarze Wolke der Stare die Piazza, durchquerte die Zeit und vollführte ihre Voluten nun im Hof der Irrenanstalt, über und in Foscos Kopf. Immer wenn dieses hektische schwarze Gebilde am Himmel der Verrückten erschienen war, hatte die Raserei der Vögel auf Fosco übergegriffen, als gehörte er selbst zu dem dunklen Schwarm.“

 


Ugo Riccarelli (Turijn, 3 december 1954)
Cover

 

De Sloveense dichter en schrijver France Prešeren werd geboren op 3 december 1800 in Vrba. Zie ook alle tags voor France Prešeren  op dit blog.

 

A Wreath of Sonnets (7/14)    

Above them savage peaks the mountains raise,
Like those which once were charmed by the refrain
Of Orpheus, when his lyre stirred hill and plain,
And Haemus’ crags and the wild folk of Thrace.

Ah, would, to cure the dearth of these our days,
An Orpheus dowered with song of native strain
Were sent to us that all Slovenes might gain
Fresh fire to set their frozen hearts ablaze.

His words might kindle thoughts that would remind
Us of lost pride of race; discord would cease;
Our people in one nation then combined

Would see that feuds no longer did increase.
His strains would bring the rule of joy and peace,
Where tempests roar and nature is unkind.

 

A Wreath of Sonnetd (8/14)    

Where tempests roar and nature is unkind:
Such was our land since Samo’s rule had passed
With Samo’s spirit – now an icy blast
Sweeps o’er his grave reft from the nation’s mind.

Our fathers’ bickerings let Pepin bind
His yoke upon us, then came thick and fast
Bloodstained revolts and wars, the Turk at last –
With woes our history is deeply lined.

Our age of glory needs must disappear
When deeds of valour ceased in our past state
And triumphs that our songs could celebrate.

The flowers on our Parnassus shyly rear
Their heads – the flowers that have been spared by fate:
They were all fed on many a plaint and tear.

 

Vertaald door V. de Sola Pinto

 

 
France Prešeren (3 december 1800 – 8 februari 1849)
Borstbeeld in Ljubljana

 

De Filipijnse schrijver F. Sionil José werd geboren op 3 december 1924 in Rosales, Pangasinan. Zie ook alle tags voor F. Sionil José op dit blog.

Uit: Tong

“I believe you,” she said. “Well then, first see to it that the main switch is off. Then look for the line that was burned. Sometimes rats gnaw the line. If you touch it and it is live . . .”
“I will not forget that,” he said.
“Clean the wires, then tape them individually. See to it that they do not meet. That they do not touch.”
“No touch, no fireworks,” he said. “Thanks for the lesson.”
In three months, Conrado Lopez learned a bit more about electricity and a lot about Alice Tan. She was studying in one of the Recto universities in the morning and in the afternoons, immediately after school, she came to the shop where she had lunch, usually cooked by her aunt. At eight in the evening, she walked to Avenida for her ride to Ongpin and the apartment she shared with her brothers. She seldom went out even on the Sundays when the shop was closed. She looked at televisions or play Ping-Pong in one of the Chinese clubs in Binondo.
Conrado Lopez took to having a late merienda at the shabby Chinese reataurant across the street. The restaurant was never full – there was always an empty table dirty with noodle drippings and dried blobs of beef, the loud of jeepney drivers who frequented the place, and the juke box oozing Rico Puno and Nora Aunor songs. It was a good place to watch Alice Tan as she went anout her chores.
Many a night, too, he would return to the restaurant for a cup of bad coffee and wait for her to leave and walk the short stretch to her jeepney stop, sometimes with him just a few steps behind.
In three months, too, Conrado could have opened a small shop for electrical supplies. He was buying yet another light bulb when Alice finally accosted him.
“I will not sell it to you,” she said simply.
He was taken aback
“I don’t know what you are trying to do but I know that you are not buying the goods to use. You don’t need all those bulbs. I have been counting them. A light bulb lasts more than six months. You have bought more than a dozen in a month.”
“I like changing them, you know different watts.”
“Mr. Lopez, tell me the truth.”
“I also like collecting lengths of electric wires, sockets, rubber tapes. Have you heard of Thomas Alva Edison? Maybe, I am an inventor . . .”
“You are a liar,” Alice Tan said, her eyues crinkling in a smile.”

 

 
F. Sionil José (Rosales, 3 december 1924)

 

De Duitse dichter, folkzanger en jurist Franz Josef Degenhardt werd geboren op 3 december 1931 in Schwelm. Zie ook alle tags voor Franz Josef Degenhardt op dit blog.

 

Zug der Schwäne

Über meiner Heimat Frühling
seh ich Schwäne nordwärts fliegen.
Ach mein Herz möcht sich auf grauen
Eismeerwogen wiegen.

Schwan, im Singsang deiner Lieder
grüß die grünen Birkenhaine.
Alle Rosen gäb ich gerne
gegen Nordlands Steine.

Grüß mir Schweden, weißer Vogel,
setz an meiner Statt die Füße
auf den kalten Stein der Ostsee.
Sag ihr meine Grüße.

Grüß das Eismeer, grüß das Nordkap,
ruf den Schären zu, den Fjorden,
wie ein Schwan sei meiner Seele
auf dem Weg nach Norden.

 

Winterlied

Es ist ein Schnee gefallen und fiel noch aus der Zeit.
Man wirft uns mit den Ballen, manch Weg ist uns verschneit.
Die Kälte und das Schweigen ringsum ist viel zu alt,
macht Mutigen und Feigen das Herz, die Hände kalt.
Ich lege meine Hände auf deinen warmen Bauch
und träume von dem Ende und von dem Anfang auch.
Ich hör die Wölfe heulen, und mir ist nicht sehr warm.
Komm, salbe mir die Beulen und nimm mich in den Arm.
Und sing die alte Weise, daß bald der Frühling naht
und unterm Schnee und Eise schon grünt die neue Saat.
Dann wollen wir uns wälzen nach einem heißen Bad
im Schnee, und der wird schmelzen, weil er zu schmelzen hat
im Lied von Degenhardt.

 

 
Franz Josef Degenhardt (3 december 1931 – 14 november 2011)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2017 deel 2.

Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: Bavo and Lieveken

“Dat groote huis met zijne honderden vensters, dat men ziet van op de Watermolenbrug te Gent, is de katoenfabriek van mijnheer Raemdonck.
Alhoewel het daglicht reeds vermindere is er alles nog in de volle, drukke werkzaamheid; het logge gebouw davert op zijne grondvesten onder de zwoeging der mekanieken, die de stoomkracht in zijn binnenste doet leven.
Het is vooreerst de Duivel, dat machtig tuig, waarin het katoen wordt geklopt, geschud en gefolterd, totdat het alle onreinheid heeft verloren; dan de koorden, de rektuigen en de lantaarnen of draaiende potten, die altezamen de boomwol in vlokkig sneeuw veranderen, ze mengen, ze verdeelen en ze bereiden, om door de spintuigen tot haarfijne draden te worden herschapen; de scheer- en boommolens, en eindelijk de getouwen der wevers en de banken der spinners met hunne ontelbare spillen en bobijnen.
Alles boven en beneden beweegt, loopt of slingert met koortsige snelheid; het is eene oneindigheid van rollende assen, van wentelende wielen, van knarsende radertanden, van vluchtende riemen, van wandelende spinmolens, van draaiende spillen.
Uit elke beweging ontstaat een gerucht, dat zich met de duizenden andere geruchten vermengt tot een donderend gebruis, tot een zenuwtergend geraas, zoo aanhoudend en zoo vol, dat het de denkingskracht van den toevalligen bezoeker inzwelgt en hem duizelig maakt gelijk het geloei der losgebrokene winden op eene woedende zee.
Terwijl het ijzer en het vuur hier alles met hun leven en met hunne stem vervullen, dwaalt de mensch als een sprakeloos en spookachtig wezen tusschen de reusachtige tuigen, die zijn vernuft heeft geschapen.
Er zijn mannen, vrouwen, kinderen in menigte; zij letten op den gang der raderwerken, zij hechten de gebrokene draden aaneen, zij brengen katoen of bobijnen aan, en geven onophoudend voedsel aan het duizendledig, monster, dat de stof met onverzaadbaren honger schijnt te verslinden.
Ziet, hoe mannen en vrouwen schier aandachteloos tusschen de raderwerken heen- en wedergaan; hoe de kinderen onder de spinmolens doorkruipen! En nochtans, dat een riem, een tand, één van al die draaiende dingen hunnen kiel, hun kleed of slechts hunne mouw aangrijpe….. en het onverbiddelijk ijzer zal hunne leden afrukken of hun lichaam vermalen, en het niet loslaten, vóórdat het, ginder verre, als een onkennelijke klomp weder uitgeworpen worde. Ach, hoevele onvoorzichtige werklieden zijn dus verminkt of verslonden geworden door de barsche, zinnelooze kracht, die geen onderscheid kent tusschen katoen en menschenvleesch!”

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Antwerpen in de Adventstijd

Lees verder “Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli”

Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen

“Komaan, De Chatillon,” morde De St.-Pol tegen zijn broeder, “stijg op het ros van uw schildknaap en laat ons gaan, want Mijnheer De Valois is een ongelovige volksgezinde.”
Intussen hadden de schildknapen hun wapens in de schede gestoken, en waren zij nu bezig met de paarden hunner meesters vooruit te brengen.
“Zijt gij klaar, Mijne heren?” vroeg De Valois. “Nu dan, spoedig voort, bid ik u; want anders komen wij de jacht te spade. Gij vazal, ga ter zijde; waarschuw ons wanneer wij moeten draaien.–Hoe ver zijn wij nog van Wijnendale?”
De jongeling nam zijn kap heuselijk van het hoofd, boog zich voor zijn redder en antwoordde: “Nog een korte mijl, mijn Heerschap.”
“Bij mijn ziel!” sprak De St.-Pol. “Ik geloof dat dit een wolf in een schapenvel is.”
“Dit heb ik reeds overlang gedacht,” antwoordde de Kanselier Pierre Flotte, “want hij beziet ons als een wolf en luistert als een haas.”
“Ha! Ha! Nu weet ik wie het is,” riep De Chatillon. “Hebt gij nooit horen spreken van een wever met name Pieter Deconinck die te Brugge woont?”
“Mijne heren, gij bedriegt u voorwaar,” bemerkte Raoul de Nesle, “ik heb de beruchte wever te Brugge zelf gesproken, en alhoewel hij deze in schalksheid te boven gaat, heeft hij slechts een oog en onze leidsman heeft er twee allergrootste. Ongetwijfeld bemint hij de oude Graaf van
Vlaanderen, en beschouwt onze komst als overwinnaars met een kwaad oog; dit is de zaak. Vergeeft hem de trouw die hij zijn ongelukkige Vorst bewaart.”
“Het is lang genoeg hierover gesproken, Mijne heren,” viel De Chatillon in.
“Laat ons van voorwerp veranderen. Ter goeder ure! Weet gij wat onze genadige Koning Philippe met dit land van Vlaanderen doen zal? Want op mijn woord, indien onze Vorst zijn schatkisten zo dicht hield als De Valois zijn mond gesloten houdt, zou het arm leven aan het Hof zijn.”
“Dit zegt gij wel,” antwoordde Pierre Flotte, “maar hij zwijgt niet met iedereen. Vertraagt de gang uwer paarden een weinig, Mijne heren, en ik zal u dingen zeggen die gij niet weet.”

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Het Groeningemonument in Kortrijk, opgericht naar aanleiding van de 600ste verjaardag van de Guldensporenslag in 1902.

Lees verder “Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli”

Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen

“Wee degene die mij raakt!” riep hij met kracht. “De raven van Vlaanderen zullen mij niet eten; zij vreten liever Frans vlees!”
“Val aan, lafaards!” riep De Chatillon tegen zijn knapen. “Val aan dan! Zie die bloodaards!–Zijt gij bang van een mes? Mocht ik mijn handen aan die Laat vuil maken; maar ik ben edel. Grauw tegen grauw, het is uw taak. Loopt hem dan over ’t lijf.”
Enige der omstaande ridders poogden De Chatillon te bedaren, doch de meesten stemden in deze daad en hadden de Vlaming gaarne aan een strop gezien. Ongetwijfeld zouden de knapen, door hun meesters opgehitst, de jongeling overvallen en verwonnen hebben; maar nu naderde de ridder die enige stappen van daar in diepe gepeinzen had gewandeld. Zijn kleding en uitrusting ging die der andere ridders ver in pracht te boven; het schild dat op zijn borst gewrocht was, droeg drie gulden leliën op een blauw veld, onder een graaflijke kroon. Dit beduidde dat hij van koningsbloede was.
“Hou op!” riep hij met streng gelaat tegen de knapen, en zich tot De Chatillon kerende sprak hij: “Mijnheer!… Gij schijnt te vergeten, dat ik Vlaanderen van mijn broeder en koning Philippe te leen heb. Die Vlaming is mijn vazal.–Gij hebt geen recht op zijn leven, mits hij mij alleen toebehoort.”
“Zal ik mij dan door een boer bespotten laten?” vroeg De Chatillon met spijt. “Waarlijk Graaf, ik versta niet waarom gij altijd het geringe volk tegen de Edelen voorstaat. Zal die Vlaming zich beroemen dat hij een Franse ridder ongestraft gehoond heeft? En zegt gij het, Mijne heren, heeft hij de dood niet verdiend?”
“Mijnheer De Valois,” antwoordde De St.-Pol, “verleen mijn broeder de kleine vertroosting, die Vlaming te zien hangen. Wat geeft het leven van die koppige Laat aan uw prinselijke Hoogheid?”
“Hoort, Mijne heren!” riep Charles de Valois met toorn. “Mij is uw losse taal ten hoogste onaangenaam. Het leven van een onderdaan is mij van groot gewicht, en ik begeer dat men de jongeling ongehinderd late. Te paard, Mijne heren! Te veel tijds is dit verspild.”

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
De Slag der Gulden Sporen door Nicaise de Keyser, 1836

Lees verder “Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José”

Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: Wat eene moeder lijden kan

“Het was uitermate koud in de laatste dagen der maand Januari 1841. De straten der stad Antwerpen hadden haar winterkleed aangenomen en glinsterden van zuivere witheid; de sneeuw viel echter niet bij zachte vlokken, noch verheugde het oog met hare duizend dooreenspelende pluimkens; integendeel, zij viel kletterend en als hagel tegen de vensterglazen der geslotene huizen, – en de bittere noorderwind joeg de meeste burgers, die zich op hunnen dorpel vertoonden, terug naar de gloeiënde kachel.
Niettegenstaande de bitsigheid der koude, en alhoewel het slechts negen ure in den morgen was, zag men, mits den Vrijdag, vele personen voorbijgaan. De jonge lieden poogden zich door loopen te verwarmen, de goede burgers bliezen grimmend in de vingeren en de werklieden sloegen zich met geweld de armen om het lichaam.
Op dit oogenblik ging er eene vrouw vrij langzaam door de Winkelstraat, welker inwoners zij wel moest kennen, daar zij uit en in de arme huizen ging, en deze telkens met eene uitdrukking van genoegen verliet. Een satijnen mantel, die gewis met watten gevuld was, bedekte hare fijne leden, een fluweelen hoed drukte haar zwierig hoofd en hare wangen, die een weinig door de zure lucht verpurperd waren; eene boa omslingerde haren hals, en hare handen verborgen zich in eene fraaie moffel. Deze juffer, die genoegzaam rijk scheen, bevond zich op den dorpel van een huis, in hetwelk zij gereed stond om binnen te treden, toen zij eensklaps in de verte eene andere juffer harer kennis zag aankomen; zij bleef bij de deur der arme woning staan, totdat hare vriendin haar nabij was; dan ging zij haar met eenen gullen lach te gemoet, en sprak haar aldus aan:
‘Eenen goeden dag, Adela. Hoe gaat het?’
‘Tamelijk wel, en met u?’
‘God zij dank, ik ben gezond en zoo verheugd dat ik het u niet zeggen kan.’

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Borstbeeld in Sint-Niklaas

Lees verder “Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José”

Joseph Conrad, Herman Heijermans, Hendrik Conscience, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog

Uit: The Secret Agent

“It clattered; and at that signal, through the dusty glass door behind the painted deal counter, Mr. Verloc would issue hastily from the parlour at the back. His eyes were naturally heavy; he had an air of having wallowed, fully dressed, all day on an unmade bed. Another man would have felt such an appearance a distinct disadvantage. In a commercial transaction of the retail order much depends on the seller’s engaging and amiable aspect. But Mr. Verloc knew his business, and remained undisturbed by any sort of æsthetic doubt about his appearance. With a firm, steady-eyed impudence, which seemed to hold back the threat of some abominable menace, he would proceed to sell over the counter some object looking obviously and scandalously not worth the money which passed in the transaction: a small cardboard box with apparently nothing inside, for instance, or one of those carefully closed yellow flimsy envelopes, or a soiled volume in paper covers with a promising title. Now and then it happened that one of the faded, yellow dancing girls would get sold to an amateur, as though she had been alive and young.
Sometimes it was Mrs. Verloc who would appear at the call of the cracked bell. Winnie Verloc was a young woman with a full bust, in a tight bodice, and with broad hips. Her hair was very tidy. Steady-eyed like her husband, she preserved an air of unfathomable indifference behind the rampart of the counter. Then the customer of comparatively tender years would get suddenly disconcerted at having to deal with a woman, and with rage in his heart would proffer a request for a bottle of marking ink, retail value sixpence (price in Verloc’s shop one-and-sixpence), which, once outside, he would drop stealthily into the gutter.“

 



Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)
Bob Hoskins en Christian Bale in de film The Secret Agent, 1996

Lees verder “Joseph Conrad, Herman Heijermans, Hendrik Conscience, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren”

200 Jaar Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog. Dat is vandaag precies 200 jaar geleden.

Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen

“Na de stoet alzo enige tijd was voortgereden, struikelde het paard van een der ridders tegen de stronk van een afgehakte boom en bukte onvoorziens tot bij de grond. Hierdoor viel de ridder met de borst op de nek van zijn draver en geraakte bijkans uit de zadel. “Bij de Maagd!” riep hij in de Franse spraak. “Zo helpe mij God! Mijn paard slaapt onder mij.”
“Mijnheer De Chatillon,” antwoordde zijn gezel, lachende, “dat er een van u beiden sliep–dit geloof ik voorzeker.”
“De tong moet u branden, spotter!” viel De Chatillon uit. “Ik sliep niet. Twee uren vestig ik mijn ogen op die betoverende torens, die zich hoe langer hoe meer verwijderen. Maar men zou zich eer aan de galg zien, dan een goed woord uit uw mond te krijgen.”
Terwijl de twee ridders, zich dus schertsend toespraken, lachten de anderen lustig om het ongeval en de ganse stoet ontwaakte opeens uit de stille sluimering.
De Chatillon, die nu zijn paard weder op de been gebracht had, ziende dat men niet ophield met lachen, werd door zulke innige gramschap vervoerd, dat hij het beest ijselijk met de scherpe spoor in de buik stampte. Hierdoor steigerde het verwoed in de hoogte, en vloog eindelijk als een javelijn tussen de bomen heen. Geen honderd treden van daar liep het tegen de stam van een zware eik, en stortte deerlijk gewond ter aarde.
Gelukkig was het voor De Chatillon dat hij bij de schok ter zijde uit de zadel gevallen of gesprongen was. Niettegenstaande moest hij zich genoeg in de lenden bezeerd hebben, want hij bleef een ogenblik als gevoelloos liggen.
“Bedaar toch, ik bid u,” hernam De St.-Pol, “Ho! Gij zijt gewond, mijn broeder, er komt bloed uit uw maliehemd.”
De Chatillon trok de mouw van zijn rechterarm wat omhoog, en bemerkte dat een tak hem de huid opengekrabd had.
“Daar, zie!” sprak hij half getroost. “Het is niets–een schram. Maar bij de Hemel! Ik geloof dat die Vlaming ons met inzicht in deze behekste wegen brengt. Dit wil ik weten,–en zo weinig krijge ik genade om mijn zonden, indien ik hem niet aan de vervloekte eik doe ophangen.”

 

Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Gedenkpenning

Lees verder “200 Jaar Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi”

Joseph Conrad, Hendrik Conscience, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog.

 

Uit: Gabrielle oder Die Rückkehr (Vertaald door S. Zeitz)

“Sie haben mich betrogen – jetzt halten Sie ihn zum Narren … Es ist scheußlich! Warum?”
“Ich habe mich selbst betrogen!” rief sie.
“Ach! Unsinn!” sagte er ungeduldig.
“Ich bin bereit zu gehen, wenn Sie es wünschen”, fuhr sie hastig fort. “Es stand Ihnen zu – informiert zu werden – alles zu wissen. Nein! Ich konnte es nicht!” wimmerte sie und rang verstohlen die Hände.
“Ich bin froh, dass Sie Reue empfanden, bevor es zu spät war”, sagte er mit tonloser Stimme und betrachtete seine Stiefel. “Ich bin froh … der Anflug eines besseren Gefühls”, murmelte er, wie zu sich selbst. Nach einem Moment brütenden Schweigens hob er den Kopf. “Ich bin froh zu sehen, dass Ihnen eine Spur von Anstand geblieben ist”, fügte er ein wenig lauter hinzu. Während er sie anblickte, schien er zu zögern, als versuchte er, die möglichen Folgen dessen abzuschätzen, was er sagen wollte, und schließlich platzte er heraus:
“Immerhin habe ich Sie geliebt …”
“Das habe ich nicht gewusst”, flüsterte sie.
“Gute Gott!” schrie er. “Was glauben Sie, weshalb ich Sie geheiratet habe?”
Sein fehlendes Feingefühl, seine Stumpfheit entfachten ihre Wut.
“Ach – weshalb?” zischte sie durch die Zähne.
Er schien von Grauen überwältigt und hing an ihren Lippen wie in Angst.
“Ich habe mir alles mögliche vorgestellt”, erklärte sie langsam und hielt inne. Mit angehaltenem Atem beobachtete er sie. Schließlich fuhr sie fort, bedächtig, als würde sie laut denken: “Ich habe versucht, es zu verstehen. Ich habe es ehrlich versucht … Weshalb? … Das Übliche, nehme ich an … Um ihren Willen zu bekommen.”
Hastig schritt er von ihr fort, und als er zurückkam, nah an sie heran, war sein Gesicht gerötet.
“Es schein auch Ihr Wille gewesen zu sein – damals”, zischte er mit sengendem Zorn. “Ich musste nicht fragen, ob Sie mich liebten.”
“Heute weiß ich, dass ich dazu gar nicht fähig war”, sagte sie ruhig. “Wäre ich es gewesen, Sie hätten mich vielleicht nicht geheiratet.”
“Es ist wohl klar, dass ich es nicht getan hätte, wenn ich Sie damals gekannt hätte – wie ich Sie heute kenne.”

 

Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)

Lees verder “Joseph Conrad, Hendrik Conscience, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli”