Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: Bavo and Lieveken

“Dat groote huis met zijne honderden vensters, dat men ziet van op de Watermolenbrug te Gent, is de katoenfabriek van mijnheer Raemdonck.
Alhoewel het daglicht reeds vermindere is er alles nog in de volle, drukke werkzaamheid; het logge gebouw davert op zijne grondvesten onder de zwoeging der mekanieken, die de stoomkracht in zijn binnenste doet leven.
Het is vooreerst de Duivel, dat machtig tuig, waarin het katoen wordt geklopt, geschud en gefolterd, totdat het alle onreinheid heeft verloren; dan de koorden, de rektuigen en de lantaarnen of draaiende potten, die altezamen de boomwol in vlokkig sneeuw veranderen, ze mengen, ze verdeelen en ze bereiden, om door de spintuigen tot haarfijne draden te worden herschapen; de scheer- en boommolens, en eindelijk de getouwen der wevers en de banken der spinners met hunne ontelbare spillen en bobijnen.
Alles boven en beneden beweegt, loopt of slingert met koortsige snelheid; het is eene oneindigheid van rollende assen, van wentelende wielen, van knarsende radertanden, van vluchtende riemen, van wandelende spinmolens, van draaiende spillen.
Uit elke beweging ontstaat een gerucht, dat zich met de duizenden andere geruchten vermengt tot een donderend gebruis, tot een zenuwtergend geraas, zoo aanhoudend en zoo vol, dat het de denkingskracht van den toevalligen bezoeker inzwelgt en hem duizelig maakt gelijk het geloei der losgebrokene winden op eene woedende zee.
Terwijl het ijzer en het vuur hier alles met hun leven en met hunne stem vervullen, dwaalt de mensch als een sprakeloos en spookachtig wezen tusschen de reusachtige tuigen, die zijn vernuft heeft geschapen.
Er zijn mannen, vrouwen, kinderen in menigte; zij letten op den gang der raderwerken, zij hechten de gebrokene draden aaneen, zij brengen katoen of bobijnen aan, en geven onophoudend voedsel aan het duizendledig, monster, dat de stof met onverzaadbaren honger schijnt te verslinden.
Ziet, hoe mannen en vrouwen schier aandachteloos tusschen de raderwerken heen- en wedergaan; hoe de kinderen onder de spinmolens doorkruipen! En nochtans, dat een riem, een tand, één van al die draaiende dingen hunnen kiel, hun kleed of slechts hunne mouw aangrijpe….. en het onverbiddelijk ijzer zal hunne leden afrukken of hun lichaam vermalen, en het niet loslaten, vóórdat het, ginder verre, als een onkennelijke klomp weder uitgeworpen worde. Ach, hoevele onvoorzichtige werklieden zijn dus verminkt of verslonden geworden door de barsche, zinnelooze kracht, die geen onderscheid kent tusschen katoen en menschenvleesch!”

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
Antwerpen in de Adventstijd

 

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog.

Uit: The Arrow of Gold

“Certain streets have an atmosphere of their own, a sort of universal fame and the particular affection of their citizens. One of such streets is the Cannebière, and the jest: “If Paris had a Cannebière it would be a little Marseilles” is the jocular expression of municipal pride. I, too, I have been under the spell. For me it has been a street leading into the unknown.
There was a part of it where one could see as many as five big cafés in a resplendent row. That evening I strolled into one of them. It was by no means full. It looked deserted, in fact, festal and overlighted, but cheerful. The wonderful street was distinctly cold (it was an evening of carnival), I was very idle, and I was feeling a little lonely. So I went in and sat down.
The carnival time was drawing to an end. Everybody, high and low, was anxious to have the last fling. Companies of masks with linked arms and whooping like red Indians swept the streets in crazy rushes while gusts of cold mistral swayed the gas lights as far as the eye could reach.
There was a touch of bedlam in all this.
Perhaps it was that which made me feel lonely, since I was neither masked, nor disguised, nor yelling, nor in any other way in harmony with the bedlam element of life. But I was not sad. I was merely in a state of sobriety. I had just returned from my second West Indies voyage. My eyes were still full of tropical splendour, my memory of my experiences, lawful and lawless, which had their charm and their thrill; for they had startled me a little and had amused me considerably. But they had left me untouched. Indeed they were other men’s adventures, not mine. Except for a little habit of responsibility which I had acquired they had not matured me. I was as young as before. Inconceivably young—still beautifully unthinking—infinitely receptive.”

 

 
Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Herman Heijermans op dit blog.

Uit: Eva Bonheur

“MOP.
(komt uit de winkeldeur, vouwt gejaagd een krant toe, aarzelt, wil Jasper, die met een pijp in den mond bij het bureau-ministre zit te lezen, wat zeggen, durft niet, gaat door de keukendeur af. Johannes klopt aan de winkeldeur, opent haar, klopt nog eens aan de binnenzij, zet een goudvisschenkom op de tafel achter Jasper’s rug, kucht om de aandacht te trekken, keert naar het magazijn terug. Uit het tuintje klinkt Miep’s zingende stem, dan buigt zij zich over het kozijn).
MIEP.
Dunnetjes!
(legt eieren op het bureau-ministre).
Drie eieren van negen kippen en één haan… Hè?… Hè?…. Wat, vader?
(ziende dat Jasper niet luistert, lacht ze en verdwijnt. Jasper, die iets leest dat hem bijzonder vermaakt, schiet in ’n stille lachbui. Boven klopt Johannes aan de middendeur, legt een krant op de ronde tafel, klopt nog eens aan de rechter slaapkamerdeur, af. Eef opent de slaapkamerdeur, loopt in ‘r onderlijfje en met papiljotten in de haren naar de middendeur, kijkt de trap af, ziet niemand, ontdekt de krant).
EEF.
(zoekend)
…. Me bril! Waar is me bril? Nou dan!…. Op me nachtkassie….
(hooger van stem)
Op me nachtkassie!….
(af in slaapkamer).
MOP.
(komt opnieuw uit de keukendeur, zet theeservies op de linkertafel, kijkt nerveus naar Jasper’s rug, laat twee bordjes vallen zonder dat hij het oplet. Ze raapt de scherven op en verwijt)
…. Jasper! Man, leg nou in godsnaam je boek neer!….
(hij hoort niets)
Jasperlief, ’t is over zeven….”
JASPER.
(zonder op te kijken)
…. Merkwaardig…. Haast niet te gelooven…. Wat zei je?…. Zei je wat?
MOP.
(zuchtend)
…. Ik?…. Geen woord!
JASPER.
’n Prachtkerel…. Ideejen om te zoenen….
(leest verder).”

 

 
Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)
Scene uit een productie voor televisie, 1989

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

Felix Culpa

At fourteen you were
the god I worshipped
You were golden bronze
and black
beautiful as Perseus
in your Sicilian skin

You courted me with sea bass
and smooth-skinned blues
and took me fishing
at five a.m.
(Never before or since
have I been seen that early)

I remember the boat rocked
and it was cold
I remember the fog
I wanted you to kiss me
by way of an experiment
(but I was only twelve and you
didn’t)

Today, out fishing on the net
I caught you
seriously fat but still
fishing
a bright red rockfish
dead on your rod

 

In the Golden Chamber of Saint Ursula

Bones spiral outward
drenched in gold
small and thin, chicken or child

Golden chrysalis of pain
a stillness unbroken
by waves of thunder

That last night of Mary’s month
the sky dripped fire
and eleven thousand

Stars burned in the wayward streets
men phosphorescent
turned to little lumps of clay

In our hour of need, O Princess
did you spread wide
your ermine cloak?

 

 
Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954) 

 

De Italiaanse schrijver Ugo Riccarelli werd geboren op 3 december 1954 in Turijn. Zie ook alle tags voor Ugo Riccarelli op dit blog.

Uit: Der Zauberer (Vertaald door Karin Krieger)

“Vom Bahnhof unterhalb der Berge, begleitet vom Rollen der Räder und gewiegt von karawanenlangen Geschichten, glitten die jungen Männer aus dem kleinen Dorf am Fuß der Alpen hinab in ein Italien, das sie nur vom Hörensagen kannten, und verwirrt vom Glitzern einer Mondsichel über dem Tyrrhenischen Meer, glaubten sie, die das Meer noch nie gesehen hatten, in einem mit Worten durchsetzten Halbschlaf, bereits die silberne Küste Tunesiens vor Augen zu haben oder auf einem Schiff zu sein, das vor Tripolis, dem schönen Ort der Liebe, vor Anker lag, und noch im Sterben, von einem Granatsplitter durchbohrt oder von einer Maschinengewehrsalve zerfetzt, sollten sie als letzten
Bissen den salzigen Geschmack einer heimischen Wasserfläche genießen, die sie in jener Nacht für ein fernes, exotisches Paradies gehalten hatten.
Rittlings auf einer Bank sitzend, als würde er eine Kutsche lenken, ergriff mein Vater die Zügel der Ängste dieser Jungen, und obwohl er keine Ahnung hatte, wie er vorgehen sollte, obwohl er nicht einmal wusste, wo überhaupt beginnen, leitete er sie die ganze Nacht und den folgenden Tag auf einem Weg, der sie fast alle ins Verderben führen sollte, bettete ihre Sorgen auf bunte Bilder, glättete Gerüche, versetzte den herben Geschmack ihres Rotweins mit dem Nektar, den sie zweifellos kosten würden, legte sie neben Frauen und verglich Löwen mit Maultieren, Affen mit Pferden, Kamele und Menschen untereinander, Menschen und Brüder.
Dies war im Grunde der erste große Zauber, den mein Vater ihnen schenken konnte, und er begleitete diesen Zug, bis der Hafen von Neapel sich in einer Schönheit vor ihnen auftat, die allen unverschämt vorkam, und der Anblick des Vesuvkegels, der sie als einziges an eine soeben erst verlassene Vertrautheit erinnerte, die Gemüter all derer erregte, die sich nie hätten träumen lassen, dass ein Berg sich von der stetigen, beängstigenden Bewegung des vor ihm liegenden Wassers aus geradewegs zum Himmel erheben kann, aus einer weiten Fläche voller Boote, Kähne, Schiffe, Menschen und Dinge, in einem Durcheinander von Licht und Blau, das von allen das Meer genannt wurde.“

 

 
Ugo Riccarelli (Turijn, 3 december 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn vorige blog van vandaag.

Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 3 december 2008 en ook mijn blog van 3 december 2007 en mijn blog van 3 december 2006.