Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen

“Wee degene die mij raakt!” riep hij met kracht. “De raven van Vlaanderen zullen mij niet eten; zij vreten liever Frans vlees!”
“Val aan, lafaards!” riep De Chatillon tegen zijn knapen. “Val aan dan! Zie die bloodaards!–Zijt gij bang van een mes? Mocht ik mijn handen aan die Laat vuil maken; maar ik ben edel. Grauw tegen grauw, het is uw taak. Loopt hem dan over ’t lijf.”
Enige der omstaande ridders poogden De Chatillon te bedaren, doch de meesten stemden in deze daad en hadden de Vlaming gaarne aan een strop gezien. Ongetwijfeld zouden de knapen, door hun meesters opgehitst, de jongeling overvallen en verwonnen hebben; maar nu naderde de ridder die enige stappen van daar in diepe gepeinzen had gewandeld. Zijn kleding en uitrusting ging die der andere ridders ver in pracht te boven; het schild dat op zijn borst gewrocht was, droeg drie gulden leliën op een blauw veld, onder een graaflijke kroon. Dit beduidde dat hij van koningsbloede was.
“Hou op!” riep hij met streng gelaat tegen de knapen, en zich tot De Chatillon kerende sprak hij: “Mijnheer!… Gij schijnt te vergeten, dat ik Vlaanderen van mijn broeder en koning Philippe te leen heb. Die Vlaming is mijn vazal.–Gij hebt geen recht op zijn leven, mits hij mij alleen toebehoort.”
“Zal ik mij dan door een boer bespotten laten?” vroeg De Chatillon met spijt. “Waarlijk Graaf, ik versta niet waarom gij altijd het geringe volk tegen de Edelen voorstaat. Zal die Vlaming zich beroemen dat hij een Franse ridder ongestraft gehoond heeft? En zegt gij het, Mijne heren, heeft hij de dood niet verdiend?”
“Mijnheer De Valois,” antwoordde De St.-Pol, “verleen mijn broeder de kleine vertroosting, die Vlaming te zien hangen. Wat geeft het leven van die koppige Laat aan uw prinselijke Hoogheid?”
“Hoort, Mijne heren!” riep Charles de Valois met toorn. “Mij is uw losse taal ten hoogste onaangenaam. Het leven van een onderdaan is mij van groot gewicht, en ik begeer dat men de jongeling ongehinderd late. Te paard, Mijne heren! Te veel tijds is dit verspild.”

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
De Slag der Gulden Sporen door Nicaise de Keyser, 1836

 

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog

Uit: Lord Jim

“He shivered a little, and I beheld him rise slowly as if a steady hand from above had been pulling him out of the chair by his hair. Up, slowly- to his full height, and when his knees had locked stiff the hand let him go, and he swayed a little on his feet. There was a suggestion of awful stillness in his face, in his movements, in his very voice when he said ‘They shouted’- and involuntarily I pricked up my ears for the ghost of that shout that would be heard directly through the false effect of silence. ‘There were eight hundred people in that ship,’ he said, impaling me to the back of my seat with an awful blank stare. ‘Eight hundred living people, and they were yelling after the one dead man to come down and be saved. “Jump, George! Jump! Oh, jump!” I stood by with my hand on the davit. I was very quiet. It had come over pitch dark. You could see neither sky nor sea. I heard the boat alongside go bump, bump, and not another sound down there for a while, but the ship under me was full of talking noises. Suddenly the skipper howled, “Mein Gott! The squall! The squall! Shove off!” With the first hiss of rain, and the first gust of wind, they screamed, “Jump, George! We’ll catch you! Jump!” The ship began a slow plunge; the rain swept over her like a broken sea; my cap flew off my head; my breath was driven back into my throat. I heard as if I had been on the top of a tower another wild screech, “Geo-o-o-orge! Oh, jump!” She was going down, down, head first under me….
“He raised his hand deliberately to his face, and made picking motions with his fingers as though he had been bothered with cobwebs, and afterwards he looked into the open palm for quite half a second before he blurted out-
“‘I had jumped…’ He checked himself, averted his gaze…. ‘It seems,’ he added.”

 

 
Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)
Scene uir de film met Peter O’Toole als Lord Jim, 1965

 

De Nederlandse schrijver Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Herman Heijermans op dit blog.

Uit: Diamantstad

“Joodje, dat hem zag staan met het valies in de hand, riep van de stoep van Casino, wenkend met schoenborstel. Ja, hij had nog wel tijd. Blinde tante Reggie wachtte ‘m eerst tegen middag – hij voelde zich vuil-stoffig van de lange reis in den trein. Zijn valies zette hij neer en joodje plots vlug van bewegen, gemeenzaam van toon daar hij jóod voor zich had, stroopte de broekspijp, schuierde snel. Eleazar keek neer op den rug, bol-gebogen, rug vervormd naar de graat nooit recht van standing geweest. Grauwe, witte haren, stug als borstel-gepluim, vlerkten onder de pet, die had een los-tarnde klep. Op de stoep van morsige steenen, lei joodje als in knieling voor hem, verachtlijk van knechtschheid, spuug sputrend op borstel – joodje gebogen, grauw-klittig van haar, slavig van lichaam, voeten uitpuilend den flardenbroek.
‘….Wàrrem, mehèir….’
Het was bijna een schaamte dat hij den ander zoo lièt, wreed-gedienstig gebukt, eersten jood dien hij sprak. Maar ’t bedenken was zòtheid, prikkel van overgevoelen nu hij weer stond in de huiving der ouwe vormen, in ’t bruine, doffe getint der jodenkwartieren. En hij dacht er niet verder over, want zijn innigste aandacht dreef naar de Casino-ramen, twee, drie, vier vensters, met groepjes bezige joden. Achter dichtst-bijzijnd was stilte van kijken, hokking van lijven, buiging van koppen, oogen in lijning naar stukje papier dat op tafel lag, randen verwipt. Er waren er zes. Voorste, Pool van uitzien, hoofd groot en bleek met roodharen baardslieren, hield loep in de langvingrige hand, die dicht bij het stukje papier rustte. Zijn oogen kleinden in kippige kijking, wat de roode wenkbrauwen stoppelde saâm. Op het ros-kroezig haar, schuin gezakt, ovaalde een zwarte fantasiehoed, vreemd bij het bleekroode hoofd, ongewoon hoed te dragen. Bruin-zijden das, hoog-in-wrong om den hals, rimpelde aan langs het dunnende kroes van den nek. Het gelaat was melk-flets en vleezig, toch met hardere puiling van jukken.”

 

 
Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)
Delftsevaart, Rotterdam, rond 1890

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

The Lady And The Tyger – I

I know a fine Lady
Who swallowed a Tyger
It roared and it ripped
and it rumbled inside her.
 
She swallowed  a Tyger
I don’t know why
If she swallows another
I guess she’ll die

*

The Lady And The Tyger – II

The Lady and the Tyger
Went a-walking in the wood.
Said the Lady to the Tyger –
You’d better be good!
 
The Tyger gave the Lady
A delicate smile of love,
The Lady gave the Tyger
A little white glove.
 
He put it in his pocket,
He never said a word.
(I had the whole story
from a little white bird.)
 
The Lady gave the Tyger
A little white rose,
The Tyger gave the Lady
A bite upon the nose.
 
The Tyger ate the Lady
with a runcible spoon.
(I had the whole story
from the Man in the Moon.)

 

 
Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954) 

 

De Italiaanse schrijver Ugo Riccarelli werd geboren op 3 december 1954 in Turijn. Zie ook alle tags voor Ugo Riccarelli op dit blog en ook mijn blog van 3 december 2010.

Uit: Der vollkommene Schmerz (Vertaald door Karin Krieger)

„Irgendwann wurden ihm die Tage zwischen Arbeit und Studium, ergänzt nur durch die Spaziergänge, mit denen er die sonntäglichen Pausen füllte, zu einsam und lang, und er gestand sich ein, daß er sie gern mit dem Zubrot von Worten versüßt hätte, die für ihn und nur für ihn bestimmt waren. Anders als seine zwei Mitbewohner war er weder ein großer Kneipengänger noch einer, der auf der Piazza das Tanzbein schwang. Zudem verbot ihm seine Stellung als Lehrer, durch die Gegend zu ziehen und jemanden in ein Gespräch zu verwickeln, das mehr war als ein höflicher Wortwechsel im Vorübergehen. Eine Möglichkeit bot sich allerdings. Da war die Witwe Bartoli, zum Greifen nahe, jederzeit freundlich und an ihm interessiert. Diskrete Fragen, kleine tägliche Aufmerksamkeiten, denen er zunächst mit Anstand ausgewichen war, die ihn jedoch behutsam umschmeichelt und mit der Zeit sogar aufgeheitert hatten.
Wenn er morgens aufwachte, eilte er schnurstracks zum Frühstück hinunter, um in den Genuß der Herzlichkeit zu kommen, die die Witwe für ihn bereithielt, und um zumindest eine Viertelstunde lang die glückliche, frühlingshafte Stimmung auszukosten, die von ihren Bewegungen und ihren Worten ausging, während sie die Tischgäste bediente. Nicht der Rede wert zu sein schien ein eigens für ihn zubereitetes Biskuit, ein leichtes Klopfen auf seine Schulter, um irgendein Stäubchen zu entfernen, ein Rockrascheln gegen den Stuhl, und doch fühlte sich der Maestro, gestärkt von jeder noch so kleinen Geste, danach mutig genug, um zur Arbeit zu gehen und sich der Welt zu stellen.”

 

 
Ugo Riccarelli (Turijn, 3 december 1954)
Turijn in de adventstijd

 

De Sloveense dichter en schrijver France Prešeren werd geboren op 3 december 1800 in Vrba. Zie ook alle tags voor France Prešeren  op dit blog en ook mijn blog van 3 december 2010.

 

O, Vrba

O, Vrba, happy village, my old home –
My father’s cottage stands there to this day.
The lure of learning beckoned me away.
Its serpent wiles enticing me to roam,

Else had I never known that heart’s joy,
Sweet promise, could become a poisoned draught,
Not known myself of self-belief bereft,
Tossed in internal tempests like a toy.

A dowry riches never could surpass,
A faithful heart, a hand that’s made for work,
Would have come with a chosen country lass

Serenely onward would have sailed my bark,
My house from fire, my corn from hailstorm loss
Safeguarded by my neighbour near, Sain Mark.

 

Vertaald door  Alasdair Mackinno

 

Baptism on the Savica (Fragment)

Valjhun, the son of Kajtimar, extended
The Christian faith by long and bloody fight
ing;
Avreli, Droh, no more with him contended;

They’ve come to grief, their lives and others’ plighting,
And Carniolan, Carantanian valleys
Are surely filled with lakes of blood affrighting.

No brave commander still his army tallies,
They’ve fallen all in mould’ring valediction;
Excepting Crtomir, whose band yet rallies.

The youngest, he defends the old conviction,
His fathers’ faith in ´iva, gods and spirits,
Beyond the clouds their lofty jurisdiction.

With each one who this false belief inherits
To Bistric’ vale as fugitive he’s straying,
To Bohinj’s refuge and its towering turrets,

A ruin high upon the mountain graying,
The last redoubt in Crtomir’s possession,
Today the Heathens’ Fort for our surveying.

 

 
France Prešeren (3 december 1800 – 8 februari 1849)
Standbeeld in Kranj

 

De Filipijnse schrijver F. Sionil José werd geboren op 3 december 1924 in Rosales, Pangasinan. Zie ook alle tags voor F. Sionil José op dit blog.

Uit: Dusk

““But God, I don’t doubt You. I can see You in the morning, in the dew on the grass. Should I worship You in silence, without the obeisance and obedience to Your ministers? Should I stop singing and, within me, let my deeds speak of my belief and gratitude in Your greatness?
The men who taught us of Your presence, who opened the doors of Your temple that I may see the light – they are white like You. Are You then the god of white people, and if we who are brown worship You, do we receive Your blessings as white men do?
I pray that You be not white, that You be without color and that You be in all men because goodness cannot be encased only in white.
I should worship then not a white god but someone brown like me. Pride tells me only one thing – that we are more than equal with those who rule us. Pride tells me that this land is mine, that they should leave me to my destiny, and if they will not leave, pride tells me that I should push them away and should they refuse this, I should vanquish them, kill them. I have known long ago that their blood is the same as mine. No stranger can come battering down my door and say he brings me light. This I have within me.”

(…)

“Don Jacinto did not reply; perhaps he understood that there was no measure for love of country except in sacrifice, and why ask the poor for more sacrifices? It was the comfortable, the rich like himself–although Istak did not put it this way–who should express it with their wealth. The poor had only their lives to give.”

 

 
F. Sionil José (Rosales, 3 december 1924)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2011 deel 1 en eveneens deel 2.