De Vlaamse dichter en schrijver Erik Spinoy werd geboren op 22 mei 1960 in Sint-Niklaas. Zie ook mijn blog van 22 mei 2006 en ook mijn mijn blog van 22 mei 2008. Als tocht, die om de vingers strijkt. Waar je met handen reikt wijkt het terug. Geen plek, waar ratten knagen of een poolvos zwerft, de grens bevoelt. Waar sodawater slenken vult in het verre Afrika. Des nachts leeft de savanne en al wat sluipt en sist (hyena’s, slangen, gras, de apebroodboom, een zwart vleesetend dier zonder gezicht) omgeeft de mens die weerloos overnacht. Wat is de ratio hier? Tegen een oud, roetzwart gewelf staan sterren stil te flikkeren. En in de hemel klimt een bleke gil, de schil geheten angst. Terwijl het sterfelijk vlees beweegt beweegt het einde zich. Lang hangt het stil, diep in de grot waar druipsteen druipt en het zoals een afgrond zwijgt. Draait het zich om, dan spreidt het harde, zwarte vlerken uit. De Britse schrijver Sir Arthur Ignatius Conan Doyle werd geboren in Edinburgh op 22 mei 1859. Zie ook mijn blog van 22 mei 2007 en ook mijn mijn blog van 22 mei 2008. Uit: The Hound of the Baskervilles “Mr. Sherlock Holmes, who was usually very late in the mornings, save upon those not infrequent occasions when he stayed up all night, was seated at the breakfast table. I stood upon the hearth-rug and picked up the stick which our visitor had left behind him the night before. It was a fine, thick piece of wood, bulbous-headed, of the sort which is known as a “Penang lawyer.” Just under the head was a broad silver band, nearly an inch across. “To James Mortimer, M.R.C.S., from his friends of the C.C.H.,” was engraved upon it, with the date “1884.” It was just such a stick as the old-fashioned family practitioner used to carry—dignified, solid, and reassuring. “Well, Watson, what do you make of it?” Holmes was sitting with his back to me, and I had given him no sign of my occupation. “How did you know what I was doing? I believe you have eyes in the back of your head.” “I have, at least, a well-polished, silver-plated coffee-pot in front of me,” said he. “But, tell me, Watson, what do you make of our visitor’s stick? Since we have been so unfortunate as to miss him and have no notion of his errand, this accidental souvenir becomes of importance. Let me hear you reconstruct the man by an examination of it.” “I think,” said I, following so far as I could the methods of my companion, “that Dr. Mortimer is a successful elderly medical man, well-esteemed, since those who know him give him this mark of their appreciation.” “Good!” said Holmes. “Excellent!” “I think also that the probability is in favour of his being a country practitioner who does a great deal of his visiting on foot.” “Why so?” “Because this stick, though originally a very handsome one, has been so knocked about that I can hardly imagine a town practitioner carrying it. The thick iron ferrule is worn down, so it is evident that he has done a great amount of walking with it.” “Perfectly sound!” said Holmes. “And then again, there is the ‘friends of the C.C.H.’ I should guess that to be the Something Hunt, the local hunt to whose members he has possibly given some surgical assistance, and which has made him a small presentation in return.” “Really, Watson, you excel yourself,” said Holmes, pushing back his chair and lighting a cigarette.” Portret door H.L. Gates De Argentijnse dichteres Alfonsina Storni werd geboren in Sala Capriasca, Zwitserland op 22 mei 1892. Zie ook mijn blog van 22 mei 2007 en ook mijn mijn blog van 22 mei 2008. You said the word that enamors My hearing. You already forgot. Good. Sleep peacefully. Your face should Be serene and beautiful at all hours. When the seductive mouth enchants It should be fresh, your speech pleasant; For your office as lover it’s not good That many tears come from your face. More glorious destinies reclaim you That were brought, between the black wells Of the dark circles beneath your eyes, the seer in pain. The bottom, summit of the beautiful victims! The foolish spade of some barbarous king Did more harm to the world and your statue. De Nederlandse schrijver en onderwijzer Anne de Vries werd geboren op 22 mei 1904. Zie ook mijn blog van 22 mei 2007. Uit: Bartje “Om vijf uur loopt de wekker af. Hij tiert en lawaait met een driftig stemmetje op de stoel voor de grote bedstee, vijf, zes tellen, en is weer stil. Dan heeft moeder hem zijn oor omgedraaid. En dan is de nacht voorbij. Dan is het dag. De grote bedstee kraakt, moeder staat op. Zij zet de wekker midden op de houten schoorsteenmantel, en gaat op de stoel zitten, om haar kousen aan te trekken. Zij zucht vaak terwijl zij dat doet en als zij er mee klaar is, zit zij nog een poos, gebogen, met beide handen gesteund in haar rug, suf en verdrietig in de nieuwe dag te staren. Dat is wel gek, dat zij ’s morgens altijd moe is. Bartje is ’s morgens nooit moe. ’s Avonds wel. Als moeder, nog in onderrok, met de fornuisringen rumoert, ligt hij al met de kin tussen twee knuistjes op de bedsteeplank de nieuwe dag tegen te lachen. Zijn witte kuifje staat grappig verdraaid omhoog boven zijn bruin gezichtje. Zijn ogen, nog wat wazig van de slaap, turen verlangend het kamertje in. De dag komt door de ramen. Tussen de gordijnen en de granumpies door. De zon kan tekenen, dâ’s mooi! Hij tekent een raam op de stenen vloer en ook een raam met granumpies en een rij balletjes van het gordijn op de bedsteedeur. En de zon kan stofjes laten dansen, dâ’s ook mooi! Daar kun je lang naar kijken. Bartje houdt veel van de zon. Al de anderen in nuis slapen nog, merkt hij. Hij en moeder zijn weer het eerst wakker. Riekie, het zusje, is naar hem toegerold. Zij ligt bijna dwars in bed, blootgewoeld, de duim in haar half-open mondje, haar zitvlakje stijf tegen Jan aangedrukt. Dikke Jan ligt als een blok, voorover, armen gespreid, alsof hij zó van de zolder neergesmakt is. En in ’t kribbetje, boven ’t voeteneind, slaapt Geertje, die nog geen anderhalf jaar is, en dus best in een kribbetje slapen kan. Maar van haar kun je niets zien dan een handje, dat slap neerhangt over de plank.“ De Nederlandse dichter Kees Winkler werd op 22 mei 1927 in Hoorn geboren. Zie ook mijn blog van 22 mei 2007. 1984 Sinds lang had ik in Orwells boek niet meer gelezen en ik zoek na het zien van de film verdwaasd naar mijn Julia, het laatst dat ik haar zag was in de hel Uit een door oorlog geteisterde cel probeer ik op te bellen, maar de hel is onbereikbaar en ik loop de wijk door van de proles in de hoop toch lid te kunnen blijven van de Kernpartij – Weer thuis bij Judy is de angst verdwenen het is anno ’84 en ik sta met beide benen in de werkelijkheid: weer is het vrede met verre oorlogshaarden in het heden Hongersnood in Afrika, minister onpersoon schreeuwen de krantekoppen maar ik woon vrij van tv en radio in ons hok en luister naar kwartetten van Bartók In ’85 moet ik weer naar Miniwet1 doch deze kerstvakantie lig ik lang te bed ga naar Hoog Soeren om te overleven terwijl in Afrika mijn broeders sneven De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Neumann werd geboren op 22 mei 1897 in Wenen. Daar studeerde hij ook medicijnen, scheikunde en germanistiek. Vevolgens werkte hij als zwemtrainer, opzichter en bankkoopman. Pas daarna besloot hij schrijver te worden, waarbij hij vooral door parodistisch werk naam maakte. Tijdens WO II ging hij in Brits ballingschap. Talrijke novellen en romans verschenen in de Engelse taal, maar ook zijn kroniek van het joodse volk An den Wassern von Babylon. Na WO II vestigde hij zich in het Zwitserse Locarno, later in München. Uit: Mit fremden Federn. Parodien „Ein Sohn, etwas frühreif, schreibt an Frau Grosshennig” Nach Erich Kästner Liebe Mutter! Das war natürlich sehr freundlich, daß du mir schriebst. Und ich bin dir durchaus nicht gram. Im Augenblick war es ja allerdings etwas peinlich, weil eben ein Mädchen bei mir lag, als der Briefbote kam. Sie heißt Hilda und ist gesund, da mußt du dich nicht erregen. Das tut dir nicht gut. Sie ist zärtlich, sie hat eine Tante und wohnt nebenan Nummer acht. Diese Mitteilungen mache ich dir hauptsächlich des Reimes wegen, und weil das mit dem Mädchen sich so reizend natürlich macht. Du fragst, was ich treibe. Ich treibe soziales Gewissen. Ich treibe auch Kinderseele. Wie, bitte? Danke, es geht. Dagegen gibt es welche, die wollten meinen Roman lieber missen, obwohl er so schön ist. Weil er nämlich fast nur aus zu Prosa gewalzten Kästnergedichten besteht. So gebe ich eben plauderdings dem Kurfürstendamme, was des Kurfürstendammes Die halten das dann für Asphalt. Aber gleich darunter flackert mit scheu leuchtender Flamme die Melancholie. Und ein wenig Moral. Und ein wenig Provinz. Ist das neu? Lies den Heine, wenn du den Heine liest. Uns Erwürger des Gefühls würgt ja doch nur das Gefühl. Na, schon gut! Halb ein Bürgerschreck und halb ein erschrockener Bürger dichte ich mich leicht frierend durch das Menschengewühlt.“ De Duitse dichter en politicus Johannes Robert Becher werd geboren in München op 22 mei 1891. In 1910 probeerde hij met zijn vriendin zelfmoord te plegen; alleen Becher overleefde, zwaar gewond. Vanaf 1911 studeerde hij medicijnen en filosofie in München en Jena, maar hij brak zijn studie af om schrijver te worden. In 1913 verschenen zijn eerste expresionistische werken. Vanwege zijn zelfmoordpoging werd hij afgekeurd voor de dienstplicht tijdens WO I. Becher werd in 1917 lid van de USPD en stapte in 1918 over naar de Spartakusbund, waaruit in januari 1919 de KPD ontstond. Teleurgesteld over het mislukken van de revolutie verliet Becher de KPD in 1920 en zocht hij toenadering tot de godsdienst. In 1923 werd Becher weer lid van de KPD en werd hij ook actief. In 1925 verscheen zijn anti-oorlogsroman Levisite oder Der einzig gerechte Krieg. In maart 1933 na de Rijksdagbrand vluchtte Becher naar het Tsjechoslowaakse Brno. In 1935 vestigde hij zich in de Sovjet-Unie en werd hij hoofdredacteur van het emigrantentijdschrift Internationale Literatur – Deutsche Blätter en lid van het centraal comité van de KPD. Al snel kwam Becher in Moskou in de problemen bij de Stalinistische zuiveringen. In 1936 mocht hij de Sovjet-Unie al niet meer verlaten en in 1941 werd hij naar Tasjkent gedeporteerd, waar hij zich meerdere malen van het leven probeerde te beroven. In 1943 was Becher mede-oprichter van het Nationalkomitee Freies Deutschland. Door zijn contacten in deze tijd met Georg Lukács keerde Becher zich af van het expressionisme; zijn werken van na die tijd stonden in het teken van het socialistisch realisme. Na WO II keerde Becher terug naar Duitsland en vestigde zich in de Sovjet-bezettingszone. Hij was betrokken bij de oprichting van het Aufbau Verlag en het literatuurtijdschrift Sinn und Form. Vanaf 1946 was Becher lid van het centraal comité van de SED. Na de oprichting van de DDR op 7 oktober 1949 werd Becher lid van de Volkskammer. Op verzoek van het centraal comité schreef hij de tekst van het lied Auferstanden aus Ruinen, “Opgestaan uit ruïnes”, op een melodie van Hanns Eisler, dat tot het volkslied van de DDR werd verkozen. Van 1954 tot 1958 was Becher minister van cultuur van de DDR. Ihr, die ihr in die Heimat wiederkehrt, Verbannte, ihr, die ihr den jahrelangen Endlosen Weg zu Ende seid gegangen Und habt nur eins, der Rückkehr Tag, begehrt – Und ihr, Verbannte auch, die ihr voll Bangen Habt ausgeharrt und habt euch still gewehrt, Von langem Warten müd und ausgezehrt, Inmitten eures eigenen Volks gefangen – Seid hier gewarnt und seht das Transparent: »Laßt, die ihr eingeht, alle Hoffnung fahren! Wenn der Verbannung Fluch ihr nicht erkennt, Treibt ihr wie vormals ein verlorenes Spiel. Bevor aus Deutschland wir vertrieben waren, Wir lebten schon seit Jahren im Exil.« Wenn einer Dichtung droht Zusammenbruch und sich die Bilder nicht mehr ordnen lassen, wenn immer wieder fehlschlägt der Versuch, sich selbst in eine feste Form zu fassen, wenn vor dem Übermaße des Geschauten der Blick sich ins Unendliche verliert, und wenn in Schreien und in Sterbenslauten die Welt sich wandelt und sich umgebiert – wenn Form nur ist: damit sie sich zersprenge und Ungestalt wird, wenn die Totenwacht die Dichtung hält am eigenen Totenbett – alsdann erscheint, in seiner schweren Strenge und wie das Sinnbild einer Ordnungsmacht, als Rettung vor dem Chaos – das Sonett. Beeld, gemaakt door Fritz Cremer in Berlin-Pankow, Bürgerpark De Franse schrijver Gérard de Nerval (pseudoniem van Gérard Labrunie) werd geboren in Parijs op 22 mei 1808. Zijn vader was legerarts bij Napoleon, zijn moeder stierf toen hij twee was. Daarna werd hij ondergebracht bij een oom en tante in La Valois, bij Ermenonville. Nerval was schrijver, toneelcriticus en reisjournalist. Reis naar het Oosten (1851) was een van zijn succesvolste werken. Daarnaast vertaalde hij Goethes Faust en poëzie van Heinrich Heine. Tijdens zijn leven heeft Nerval nooit iets gepubliceerd. Hij had nooit een vaste verblijfplaats, al heeft hij nog wel een tijdje in het huis van een oom en tante gewoond, toen hij dat erfde. Pas na zijn dood is zijn werk in boekvorm verschenen. Uit: Aurélia „Je n’ai pu percer sans frémir ces portes d’ivoire ou de corne qui nous séparent du monde invisible. Les premiers instants du sommeil sont l’image de la mort; un engourdissement nébuleux saisit notre pensée, et nous ne pouvons déterminer l’instant précis où le moi, sous une autre forme, continue l’oeuvre de l’existence. C’est un souterrain vague qui s’éclaire peu à peu, et où se dégagent de l’ombre et de la nuit les pâles figures gravement immobiles qui habitent le séjour des limbes. Puis le tableau se forme, une clarté nouvelle illumine et fait jouer ces apparitions bizarres; – le monde des Esprits s’ouvre pour nous. Swedenborg appelait ces visions Memorabilia; il les devait à la rêverie plus souvent qu’au sommeil; l’Âne d’or d’Apulée, la Divine Comédie du Dante, sont les modèles poétiques de ces études de l’âme humaine. Je vais essayer, à leur exemple, de transcrire les impressions d’une longue maladie qui s’est passée tout entière dans les mystères de mon esprit; – et je ne sais pourquoi je me sers de ce terme maladie, car jamais, quant à ce qui est de moi-même, je ne me suis senti mieux portant. Parfois, je croyais ma force et mon activité doublées; il me semblait tout savoir, tout comprendre; l’imagination m’apportait des délices infinies. En recouvrant ce que les hommes appellent la raison, faudra-t-il regretter de les avoir perdues ?…“ De Franse dichter en schrijver Catulle Mendès werd geboren op 22 mei 1841 in Bordeaux. Hij groeide op in Toulouse en ging in 1859 naar Parijs, waar hij al snel een beschermeling werd van Théophile Gautier. Zijn eerste bundel Philoméla verscheen in 1863. Hij sloot zich aan bij een kring van schrijvers rondom Charles Leconte de Lisle waartoe ook François Coppée, Léon Dierx, José-Maria de Heredia en Théodore de Banville behoorden. Ook vond hij aansluiting bij de Parnassiens. Gedenkwaardig is de manier waarop hij stierf. Mendès zat dronken in de nachttrein naar Parijs en was in slaap gevallen. Toen de trein bij Saint-Germain-en-Laye, vlakbij Parijs, door een tunnel reed, werd Mendès wakker en dacht hij dat hij was gearriveerd. Hij opende het portier en stapte uit. De volgende morgen werd hij dood op de spoorbaan gevonden. Ballade de l’âme de Paul Verlaine Bien qu’il ait l’âme sans rancune, Pierrot dit en serrant le poing : ” Mais, sacrebleu, je n’ai nul point De ressemblance avec la lune ! ” Ô faux sosie aérien ! Mon nez s’effile, elle est camuse ; Elle a l’air triste ! Je m’amuse De tout, un peu, beaucoup, de rien. ” On la dit pâle ! Allons donc ! jaune ! Moi seul suis blanc comme les miss. Elle est chaste autant qu’Artémis, Je le suis aussi, comme un faune. ” N’importe ! Dès qu’elle a penché Son front : ” Bonsoir, Pierrot céleste ! ” Dit l’un ; un autre dit : ” Ah ! peste ! ” Pierrot, ce soir, a l’oeil poché. “… Beklemmingen
Het gastmaal
Sleep Peacefully
ist, gut für Kunz oder Hinz.Exil
Das Sonett