Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Herbert Kranz, Roy Alton Blount Jr, Hugh McCrae, Juliette Adam

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2007.

Uit: Dronken van taal

 „Zich in bochten wringen noem ik het. Toen ik Kellendonk op een avond in 1986, in Theater De Balie, deze inmiddels bekende paradox hoorde uitspreken, vond ik het meteen een onding, ondanks de verrassende woordkeus, ondanks zijn meesterlijke beknoptheid. Om te beginnen lijkt ‘veinzen’ me verkeerd gekozen: het woord heeft immers een negatieve bijklank – veinzerij is een vorm van onoprechtheid. Dat bedoelde hij er niet mee. Hij zag ‘veinzen’ als ‘voorwenden’ (dat in Van Dale als derde en laatste betekenis gegeven wordt). Maar veinzen heeft nu eenmaal die negatieve bijklank. Werd hij hier het slachtoffer van zijn voorliefde voor dubbelzinnigheid? Of speelde zijn vertrouwdheid met het werk van Shakespeare hem parten en werd hij door diens ‘for the truest poetry is the most feigning’ op het verkeerde spoor gezet? Hoe het ook zij, deze paradox is een onding.

In al zijn bochtigheid geeft deze formulering van Kellendonk wel aan waar de schoen wringt: er is geen overgave mogelijk, geen onvoorwaardelijke beleving van het religieus verlangen. Dat is begrijpelijk, want voor hem bood alleen de katholieke leer een vorm voor dat verlangen, en van die leer had hij afstand genomen. Dus kon alleen een intellectuele constructie nog uitkomst bieden, een paradox die zowel de verlangde overgave als het voorbehoud inhield. Maar op een ironische manier geloven in een God die verzinsel is, dat is onzin.

Een religieus ritueel is, zo men wil, gebaseerd op een fictie: een aantal afspraken over vorm en betekenis, een stilzwijgende overeenkomst tussen mensen. Het is ‘maar’ een ritueel, een hulpmiddel. Gelóven in een ritueel is onzin. Van belang is alleen maar het deelnemen. Je doet mee of je doet niet mee, je beleeft er iets aan of niet. Zo is ook geloven in God onzin. Er is een ervaring van het goddelijke, van het mysterie, van het numineuze, het heilige – hoe men het ook maar noemen wil – of niet. Er is vervoering, er is extase, er is een onverklaarbare en alles overspoelende bezieling of niet. Met geloof heeft het niets te maken. Religie is ervaring – bevinding, om een term uit het piëtisme te gebruiken – en de rest is vormendienst. Zo is het door mystici, die men religieuze empiristen zou kunnen noemen, altijd gezien.

Wallace Stevens stelde de poëzie in de plaats van de religie, zoals veel modernistische schrijvers hebben gedaan: de esthetische ordening verving de goddelijke, de esthetische ervaring was het substituut voor de religieuze. Maar Kellendonk was een postmodernist: voor hem werkte deze oplossing niet meer, hij had hem doorzien, en hij keerde terug naar de idee van een Kerk, een gemeenschap van gelovigen, die een kathedraal van liefde bouwt.

‘Bouw uit die ribben en knoken van jullie, op deze matras, maar eens een kerk!’, zo klinkt het streng en belerend in Mystiek lichaam, en op honderden andere plaatsen in deze roman wordt gebruik gemaakt van de taal en de beelden van de katholieke leer, alles parodie, maar even zo goed aanwezig. Kellendonk was misschien vooral of zelfs uitsluitend gehecht aan de beeldspraak van de Kerk, die schepping van duizenden sublieme geesten, zonder twijfel het grootste kunstwerk van het oude Europa. Dat hij het, zelfs als hij plaatsnam in de achterste banken, nooit langer dan tien minuten uithield in een katholiek kerkgebouw, bewijst dat de menselijke werkelijkheid van een geloofsgemeenschap voor hem onverdraaglijk was – hij kon er zich niet mee verbinden. De Kerk, de Moederkerk die ‘gemeenschap sticht’ in saecula saeculorum – die Kerk was voor Kellendonk een idee, een literaire werkelijkheid, een bouwsel van denkbeelden. Het verklaart ook hoe hij op het idee van oprecht veinzen kon komen; immers, tot een literaire werkelijkheid, een werkelijkheid van taal, kun je je ironisch verhouden. Met denkbeelden kun je op een ironische manier omgaan. Maar niet met de overgave aan het magische, die het essentiële gegeven van alle religie is. Op die overgave volgt eventueel de ironie of humor om er afstand van te nemen. Maar eerst is er dat moment van ondubbelzinnigheid, van gaan, doen en zijn. Overgave lijkt zo zacht en willig. Maar het begin ervan is niet zelden hard en splijtend. Je gaat open of niet.“

 

Oek_de_Jong

Oek de Jong (Breda, oktober 1952)

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri Mc Leod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2006.

 

Uit: Hoe duur was de suiker?

De dag brak aan op plantage Hébron en terwijl de hemel aan de oostelijke zijde zich rood kleurde door de opkomende zon, gingen één voor één deurtjes open van de slavenhutten en kon men kleine vuurtjes zien onder de afdakjes daarnaast. Faya watra werd gemaakt. Heet water waarin een scheutje melasse werd geroerd. Hier en daar steeg een heerlijke damp uit een kookpot, omdat er in het water een anijsblad was gedaan of een paar beirumbladeren.

Bij alle hutjes kon men nu mannen, vrouwen en kinderen zien staan, soms pratend, sommige rondkijkend. Vervolgens liepen de meesten naar de zuidzijde van de plantage, waar er haaks op de rivier een kanaal was gegraven, dat diende voor de toe- en afvoer van water. Naast het botenhuis, waar de rivieroever ondiep was, gingen ze in het water om een bad te nemen; de groten meer ernstig, de kinderen soms vrolijk lachend en elkaar nat spetterend. Met een lendedoek om het natte lichaam geslagen gingen ze daarna terug naar de hutjes, meest in kleine groepjes, voorafgegaan en gevolgd door naakte grotere en kleine kinderen. Het was dan tijd om de faya watra te drinken en als ontbijt wat overgebleven restjes van het vorige avondmaal te eten.

In de hut waar de 15-jarige Amimba met haar moeder, broertjes en zusjes woonde, deed ma Leida in een grote kalebas een handvol gedroogde bitabladeren en schonk daar kokend water op. De bita was voor Amimba; zoals elke maand het geval was, had ze erge buikpijn.

Kermend had ze de hele nacht op haar matje gelegen, draaiende van de ene op de andere zijde, nu eens liggend, dan weer zittend. Nu sliep ze wat, gelukkig. Maar ook ma Leida zelf had de afgelopen nacht haast geen oog dicht gedaan. Na faya watra en ontbijt ging men in de richting van het magazijn, een enkele vrouw met een kind aan de borst, weer een andere had de baby al op de rug gebonden. Bij het magazijn waren de deuren nog gesloten, maar het duurde niet lang of daar kwam de blanke opzichter, masra Mekers, al met de sleutels. Aan ieder gezinshoofd werd nu het rantsoen voedsel voor het avondeten uitgedeeld, en men hoorde wat er moest gebeuren.

  Eerst de presentie. Waar was Kofi? O ja, die had een verstuikte enkel, en ging dus niet ’t veld in, maar moest werken in de timmerloods. Amimba buikpijn? Alweer! Geen onzin! Hier komen ofze werd met de zweep gehaald. Waarom had Afi haar baby niet bij zich? Die was ziek, de hele nacht koorts. Afi liet hem vandaag liever thuis bij de dresi mama, die zou hem een bad geven met korsu wiri. Tenu? Waar was Tenu. Hier komen! Basya, 5 zweepslagen voor de 13-jarige Tenu, die voor de kippen zorgde. Hij had eieren gestolen, er waren wel 6 te min gisteren, de lege doppen lagen nog naast het hok. Tenu maakte veel misbaar! Gelogen, hij had geen eieren gestolen. Wist masra dan niet dat er een grote sapakara op de loer lag en dat die de eieren stal? Als hij, Tenu eieren zou hebben gestolen zou hij heus niet zo stom zijn geweest om de lege doppen naast het hok achter te laten. Evengoed, 5 zweepslagen voor Tenu! Want het was toch zijn taak om voor de kippen te zorgen. Hoe had een sapakara de kans gezien om 6 eieren te stelen als Tenu daar was? Wel, omdat Tenu daar niet was geweest. Had hij gisteren niet de halve dag aan de kreek zitten hengelen? 5 zweepslagen! En vanavond mocht er geen enkel ei ontbreken en moest Tenu de dode sapakara laten zien! Ook 5 zweepslagen voor Kobi, die een jaar ouder was dan Tenu en hulpje was in de stal bij Felix die voor de paarden en muilezels en de koeien zorgde. Kobi had gisteren veel te weinig gras gesneden voor de beesten. Geen wonder! Had hij niet samen met Tenu aan de waterkant zitten hengelen! 5 zweepslagen en vanavond moest er een dubbele portie gras zijn gesneden. Dat was alles.

 

cynthia

Cynthia Mc Leod (Paramaribo, 4 oktober 1936)

 

De Duitse schrijver Herbert Kranz werd geboren op 4 oktober 1891 in Nordhausen. Hij volgde het gymnasium in Berlijn en studeerde daarna in Berlijn en Leipzig germanistiek, filosofie en geschiedenis. Aan het begin van WO I meldde hij zich aan als vrijwilliger, maar twee jaar later werd hij wegens ziekte ontslagen. Er volgde een wisselvallige loopbaan met redacteurschappen bij verschillende kranten, publicaties als schrijver, aanstellingen als regiseur en als docent Duits. In 1933 raakte hij in conflict met het nazi regime wegens zijn liberale opvattingen en verloor hij zijn werk. Na WO II vestigde hij zich als zelfstandig schrijver. Zijn bekendste werk is de romancyclus Ubique Terrarum die uit tien delen bestaat en de avonturen vertelt van tien mannen uit diverse landen.

 

Uit: Schuldlos unter Schuldigen

 

„Zur selben Stunde, in welc
her der Graf mit Neunauge und Plumpudding das Burgschloss betrat, wurden der Chef, GG und Figur im langen Zuge der Sträflinge von den Bewaffneten zum Lager

geführt, und wie die Schlossgäste, so beobachteten auch diese drei jeden Schritt ihres Weges. Denn ehe sie an Befreiung und Flucht denken konnten, mussten sie genau wissen, wie die Insel

beschaffen war. Was sie jetzt noch bei Tageslicht sahen, das mussten sie vielleicht einmal im Dunkel der Nacht durchhasten.

Der Zug umging die Höhe, auf der die Schlossburg lag, und schritt in der Richtung auf die mächtige Felswand zu, welche die Insel zum Land hin abschloss. Mit dem Scharfblick des erfahrenen Bergsteigers schätzte der Chef sie ab. Er hatte den isolierten, scharfkantigen Gneisobelisk des Matterhorns von der gefährlichen Nordseite aus bezwungen – aber er sah, an der glatten Steinwand da vor ihm kam niemand hinauf. Oder ging es doch mit Mauerhaken? Aber wie sollte man sie einschlagen, ohne dabei gesehen zu werden? Die Spitze des Zuges stockte. Alle mussten stehen bleiben.

Die Männer sahen sich um. Im Sattel zwischen den beiden Erhebungen war fruchtbares Land. Hier wuchsen Palmen, dichte Rhododendrenbüsche, und in üppigem Gras weideten einige gelbbraune, kurzhornige Zebus. Die Insel war schmal. Zu beiden Seiten konnten sie den weißen Gischt der Brandung sehen; mehr als drei Kilometer betrug die Inselbreite nicht.

Jetzt ging es weiter. Sie hörten wüstes Hundegebell. Dann sahen sie, warum sie hatten warten müssen: vor ihnen wurde eine Zugbrücke langsam heruntergelassen. Sie mussten zwischen

zwei Wachhäusern durch, die so eng nebeneinander standen, dass sie nur im Gänsemarsch vorbeikamen. Dann kamen sie auf die Zugbrücke. Sie ging über einen Graben, der an die zehn

Meter breit und gut das Doppelte tief war. In ihm tobte ein starkes Rudel mittelgroßer, rötlicher Doggen, die wie von einem Pinselklatsch von der Schnauze bis zu den Augen schwarz waren.

GG warf nur einen Blick auf sie, dann wusste er Bescheid.

„Kuba-Doggen“, sagte er halblaut zum Chef. „Sie wurden früher auf entlaufene Sklaven gehetzt. Sie reißen wilde Ochsen nieder.“

Rasend vor Wut bellten die Bestien vom Grund des Grabens zu ihnen hinauf. Die Brücke hallte von den Schritten der Gehenden, und das Geräusch brachte die Tiere offenbar außer sich.

„Nicht schlecht ausgedacht“, sagte der Chef.

Als die letzten des Zuges die Brücke passiert hatten, ging der Laufsteg wieder hoch. Sein Angelpunkt lag, von ihnen aus gesehen, jenseits des Grabens, so dass das Lager nun völlig abgeschieden war. Eine hohe Mauer umschloss es. Der Eingang lag zwischen zwei ebenerdigen Steinhäusern. Sie waren mit Schießscharten versehen und standen auch einander so nahe, dass sie wieder nur im Gänsemarsch zu passieren waren. Eiserne Harmonikagitter schlossen den Zugang auf beiden Seiten ab, und jetzt rasselten und schnappten sie zu. Der Transport war da angelangt, wo die Gefangenen Jahre, manche von ihnen ihr ganzes Leben zubringen sollten.”

 

Kranz

Herbert Kranz (4 oktober 1991 – 30 augustus 1973)

 

 

 

De Amerikaanse schrijver, journalist, musicus en acteur  Roy Alton Blount Jr. werd geboren op 4 oktober 1941 in Indianapolis, Indiana. Hij maakte o.a. een documentaire over de rivier de Mississippi, treedt frequent op in nieuws/comedies/quiz shows en schrijft (veelal humoristische) boeken.

 

Uit: Alphabet Juice

 

“Have you ever tried to spell any of the various sounds that pigs make? It isn’t easy. It’s damn well worth trying, but eventually you have to settle on something close. (Chickens being more articulate, you’ll find their noises to be pretty similar the world round. Baby chicks go peep peep in English, pío pío in Spanish, piyo piyo in Japanese.)

And I’m not sure Pinker is playing fair with that chrjo. It’s not Russian letters. How am I supposed to know how Russian people or pigs pronounce it? Fortunately, by Googling “Russian pigs go,” I have obtained the input of an online chatperson (at ask.metafilter.com) named “MrAnonymous,” who sounds like he knows what he is talking about:

In Russian, pigs go hroo, hroo. Note that these are rolled r’s and the h is more of a hk sound, like when you try to build a loogie. (Don’t try and pronounce the K, just flem up the H.)

That, although it should be “try to pronounce” and phlegm, is not bad.Over the years and around the world, generation building upon generation, people have put much mimetic effort into the spelling of pig utterance.

For that matter, grunt works for me, and I resent any insinuation that I have been programmed by random convention. Dictionaries in their grudging way call grunt “probably imitative.” The word is a distinct refinement, or counterrefinement, of the Old English grunettan, and although the parallel Greek gry, in comparison, looks less than fully swinish, you can see the resemblance. The French for “to grunt” is grogner. You know what the French for the growl of a car is? Vroum!

That car is running on alphabet juice. So, less obviously, are spice and tang and strength (do you think that word fits its meaning no better than would, say, delicacy?) and, excuse me, sphincter, which shares a root, incidentally, with the Sphinx.

Marshall McLuhan, whom we celebrate for coming up with such memes as “the global village” and “the medium is the message,” played fast and loose with the roots of words, according to his biographer, Philip Marchand: he “pored over etymologies in the OED as if they were mystic runes,” and irritated colleagues at Cambridge by making up fanciful derivations to support his theories. I prefer a firmer grip on etymology—”the wheel-ruts of modern English,” as etymonline.com puts it.”

 

Blount

Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis,  4 oktober 1941)

 

 

De Australische dichter en schrijver Hugh Raymond McCrae werd geboren op 4 oktober 1876 in Melbourne. Oorspronkelijk wilde hijarchitect worden, maar uiteindelijk begon hij met schrijven en acteren. McCrae was onder andere bevriend met de beeldhouwer en kunstenaar Norman Lindsey en de dichters Kenneth Slessor, John Neilson en Christopher Brennan.

 

Australian Spring

 

The bleak faced Winter, with his braggart winds
(Coiled to his scrawny throat in tattered black),
Posts down the highway of his late domain,
His spurs like leeches in his bleeding hack.

He rides to reach the huge embattled hills
Where all the brooding summer he may lie
Engulfed in Kosciusko’s silent snow,
His shadow waving o’er the lofty sky.

And jolly Spring, with love and laughter gay
Full fountaining, lets loose her tide of bees
Upon the waking ember-flame of bloom
New kindled in the honey-scented trees.

The old, old man forsakes the chimney-hole,
Where erst he warmed his bones and lazy blood,
And, clasping Molly to his wheezing breast,
Triumphant floats, cock-whoop, upon the flood.

 

 

Song of the Rain

 

Night,
and the yellow pleasure of candle-light….
old brown books and the kind, fine face of the clock
fogged in the veils of the fire – it’s cuddling tock.

The cat,
greening her eyes on the flame-litten mat;
wickedly, wakeful she yawns at the rain
bending the roses over the pane,
and a bird in my heart begins to sing
over and over the same sweet thing–

Safe in the house with my boyhood’s love
and our children asleep in the attic above.

 

McCrae

Hugh McCrae (4 oktober – 1876 – 17 februari 1958)

 

De Franse schrijfster, polemiste en feministe Juliette Adam werd geboren op 4 oktober 1836 in Verberie. In 1858 publiceerde zij haar Idees antiproudhoniennes sur l’amour, la femme et le marriage,  waarin zij Daniel Stern (Marie d’Agoult) en haar vriendin George Sand verdedigde. In de jaren 1870 opende zij in Parijs een salon die o.a. door republikeinse en liberale politici en schrijvers werd bezocht, die zich verzetten tegen de conservatieve reactie van de Derde Republiek. Hetzelfde doel diende ook het tijdschrift Nouvelle Revue dat zij in 1879 oprichtte, de eerste acht jaar ook zelf uitgaf en waaraan zij tot 1899 ook mede leiding gaf. Zij publiceerde o.a. werk van Paul Bourget, Pierre Loti en Guy de Maupassant. In 1896 publiceerde zij Octave Mirbeaus roman Le Calvaire. Zij schreef ook artikelen over buitenlandse politiek, waarin zij vaak en zonder ophouden Bismarck aanviel en een revanche eiste voor de nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871.

 

Uit: THE SCHEMES OF THE KAISER

 

„William II appeals to the higher ranks of officers, who are tradition personified, to put an end to tradition.  It is really wonderful what a genius he has for exciting cupidity in one class and resistance in the other.  And he has done the same thing with the working class as with the army.

 

What a strange riddle his character presents–this quietist, this worshipper of an angry and a jealous God, with a mania for achieving the happiness of his people in the twinkling of an eye!  A strange figure, this Emperor of country squires, who despises the bourgeois and who threatens to despoil the aristocracy of the very privileges which have been the safeguard of the Hohenzollerns’ throne for centuries.

 

These peculiarities are due to an occult influence which weighs on the mind of William II, an influence which, while it points the way to action, blinds him to its consequences.  The dead hand is upon him!

 

Frederick III, that liberal, bourgeois monarch, compels his reactionary, Old-Prussian-school son, to do those things which he would have done himself, had he not been victimised by Bismarck and his pupil.

 

I wonder whether the ever-mystical William II sometimes reflects on the ways by which God leads men into His appointed ways?  Such thoughts might do more to enlighten him than his way of gazing at the heavens in the belief that all the stars are his.“

 

juliette_adam

Juliette Adam (4 oktober 1836 – 23 augustus 1936)

Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, George Cosbuc, Jurek Becker

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zijn jeugd bracht hij onder meer door in Dokkum en Goes, verhuizingen die hem het gehele land deden doorkruisen en een gevoel van vervreemding achterlieten. Hij studeerde kunstgeschiedenis in Amsterdam. Hij debuteerde in 1976 met De hemelvaart van Massimo, een verzameling korte verhalen waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg. Destijds zat hij al in de redactie van De Revisor, een stroming waar hij lang deel van uitmaakte. In 1979 volgde zijn doorbraak met Opwaaiende zomerjurken, een roman die overwegend positief ontvangen werd en ook met de F. Bordewijkprijs beloond werd. Daarna volgden er zes jaren waarin De Jong geen boeken publiceerde, tot 1985 waarin Cirkel in het Gras uitkwam. Dit boek was in vergelijking met de Bildungsroman Opwaaiende zomerjurken van een heel ander slag, veeleer een Ideeënroman, dit boek werd desalniettemin ook goed ontvangen.

Daarna bleef het weer geruime tijd stil rond De Jong tot 1993, toen hij een bundel novellen publiceerde. Zijn productie bleef niet hoog, en het duurde ook tot 2002 totdat er weer een roman van zijn hand verscheen, namelijk Hokwerda’s kind, een boek dat hem weer terug in de belangstelling bracht.

 

Uit: Hokwerda’s kind

 

Toen had ze zich de vijgenboom herinnerd die ze in Spanje had gezien. Hij was in een holte van een rotswand gegroeid, half boven een ravijn. Een koude en ongunstige plek. Daar stond hij toch of liever, hing hij. Zijn wortels waren in de rots gedrongen. Ze had niet kunnen ontdekken waar ze een spleet gevonden hadden, zelfs niet toen ze haar vingertoppen er langs had laten glijden. Ergens moest hij toch een opening gevonden hebben. Marcus had er een foto van gemaakt: zij in die rotsholte bij de wortels van de vijgenboom, met haar vingertoppen op zoek naar de opening in de steen. Er waren meer bomen die indruk op haar hadden gemaakt, maar deze was haar het meest bijgebleven. Ze had zijn bladeren geteld, niet meer dan zestien waren het er, toch leefde hij.’

 

oek-dejong

Oek de Jong (Breda, oktober 1952)

 

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 4 oktober 2006.

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri Mc Leod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier.

 

De Roemeense schrijver, dichter en vertaler George Cosbuc werd geboren op 20 september 1866 in Hordou, Bistriþa-Nãsãud.

 

De Duitse schrijver, draaiboekauteur en DDR-dissident Jurek Becker werd geboren op 30 september 1937 in  £ódŸ, Polen.

 

 

Cynthia Mc Leod, George Cosbuc, Jurek Becker

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri Mc Leod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zij is een dochter van Johan Ferrier, de eerste president van Suriname.Zij volgde de middelbare school in Suriname, en vertrok daarna naar Nederland om te worden opgeleid tot lerares kinderverzorging en -opvoeding. Vervolgens keerde ze terug naar Suriname. Mc Leod haalde daar de akte MO Nederlands, en gaf van 1969 tot 1978 Nederlands aan een middelbare school in Paramaribo. Inmiddels was zij getrouwd met Donald Mc Leod. In 1987 verscheen haar debuut Hoe duur is de suiker bij uitgeverij Vaco in Paramaribo. De eerste druk was binnen enkele maanden uitverkocht. Deze historische roman over de suikercultuur in de 18e eeuw, werd later opnieuw uitgegeven door de Nederlandse uitgeverij Conserve. Mc Leod schreef verder een studie over Elisabeth Samson, de eerste niet in slavernij geboren vrije negerin en succesvol zakenvrouw, die zij later bewerkte tot een roman, en enkele historische romans over Suriname in de 19e eeuw.

Enkele fragmenten uit Elisabeth Samson, gevangene van kleur:

 “Elisabeth”, klonk een stem achter haar. Elisabeth draaide zich om. In de deuropening naar de gang stond haar vijf jaar oudere zus Nanette. “Nanette”, zei Elisabeth, “ben je al lang hier? Ik stond bij het raam en ik heb je niet zien aankomen.”. “Ik eeh, wel, eeh, ik heb door de negerpoort gelopen.”, antwoordde Nanette nogal aarzelend. “Door de negerpoort, viel Elisabeth meteen uit, “alweer door de negerpoort. Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je dat niet meer moet doen. Waarom blijven jullie je toch als slaven gedragen!”

Net in de week toen Creutz’ leven aan een zijden draadje hing kwam een van Maria’s slaven de misi roepen. Ze moest meteen naar haar zus want die lag op sterven. Elisabeth wist niet wat ze moest doen. Ze wilde Creutz niet alleen laten, maar sisa Maria was veel meer dan een zus, was eigenlijk d’r moeder. Nestor reed haar naar de Waterkant waar ze nog juist op tijd kwam want een half uur later stierf Maria.

 

McLeod

Cynthia Mc Leod (Paramaribo, 4 oktober 1936)

 

(Twee nagekomen berichten)

George Cosbuc werd geboren op 20 september 1866 in Hordou, Bistriþa-Nãsãud, in Roemenië.  Hij was dichter, vertaler, leraar en journalist. Hij is nog steeds bekend om zijn beschrijvingen van en lofzangen op het landelijke leven. Zijn vader, Sebastian Cosbuc, een Grieksorthodoxe  priester die in hoog aanzien stond bij zijn parochie, stamde uit een geslacht van priesters af dat veertien generaties terug ging. In 1884, toen George Cosbuc al een gewaardeerde leraar was, publiceerde hij zijn eerste gedichten in de almanak van het literaire genootschap. Al snel verscheen het werk dat als zijn eerste meesterwerk te boek zou komen te staan, Nunta Zamfirei (Zamfira’s bruiloft), en dat enthousiast ontvangen werd in de Roemeense literaire kringen. In 1893 volgde Balade ºi idile (Baladen en Pastoralen), een werk dat zijn roem nog verstevigde. Na meer dan tien jaar van geweldige successen als schrijver sloeg het noodlot toe in zijn persoonlijke leven, toen zijn zoon Alexander in 1915 de dood vond in een auto-ongeluk. Voor Coºbuc was het een klap die hij niet meer te boven kwam. Hij legde al zijn werk neer

The shadow

Your burnt offspring’s smoke will wind
Peacefully towards the skies
Only if you bear in mind
That when you go to the sun,
Your dark shadow is behind.

Silent slave whom the grim lord
Summons by a silent gesture,
He takes heed, humble and awed,
Of the slightest beckoning,
And keeps everything well scored.

He’s your bondman when your flight
Is directed to the sun;
He hurts not, he’s out of sight;
Holy rays surround your forehead,
And you do advance in light.

But your shadow councils ill
When you leave the sun behind;
He will cloud your face until
Your keen eyes become purblind —
He is nothing but ill-will!

Shadow, sun, shrine, smoke, and glow!
Useless is my tale, unless
You have understood it. So —
You may choose! You are just starting;
I have long been on the go.

 

 

The poet

A soul in the soul of my people am I
And sing of its sorrows and joys,
For mine are your wounds and I cry
Whenever you do, drinking dry
That chalice of poison that’s meant for Fate’s toys.
Whatever your pathway, toge
ther we’ll ail,
We’ll bear the same cross and we’ll feel the same nail;
Your banner and creed will be mine;
The shrine of my hopes I shan’t fail
To set by the side your shrine.

A heart of my people’s great heart;
I sing of its love and its hate;
The part that you play is the fire’s; my part
Is that of the wind; you’re mate
In all that’s decided by Fate.
You’re the source and the aim of whatever I sing
And if at times say a thing
That’s not in your Scriptures, you can,
Most holy celestial King,
Lock up with a lightning the mouth of a man.

Some people hold dear and supreme
What’s vain in the other men’s eye;
But he who can scan both the earth and the sky
And set up a bridge ’tween the low and the high,
Will always distinguish “to be” from “to seem”.
My heart is all yours and your heart is in me
Whatever your place on the chart
Of forth-coming ages, whatever they decree,
For you, mine own people, of your soul I will be
For ever and ever a part.

 

cosbuc

George Cosbuc (20 sepember 1866 – 9 mei 1918)

 

De Duitse schrijver, draaiboekauteur en DDR-dissident Jurek Becker werd geboren op 30 september 1937 in  £ódŸ, Polen. Zijn geboortedatum werd willekeurig gekozen omdat zijn vader hen in het ghetto ouder had gemaakt om hem te behoeden voor deportatie. Later kon hij zich de juiste datum niet meer herinneren. Waarschijnlijk was Becker jonger dan overal wordt aangegeven. In 1960 begon hij in Babelsberg aan een opleiding voor het schrijven van filmscenario’s en schreef hij verschillende teksten voor het cabaret. In 1962 kreeg hij een vaste aanstelling als draaiboekauteur bij de DEFA en schreef hij enkele televisiespelen en draaiboeken. Toen Jakob der Lügner in 1968 werd afgewezen schreef hij het om tot een roman die verscheen in 1969 en die in 1974 toch nog werd verfilmd. In 1971 kreeg hij de Heinrich-Mann-Preis en de Charles-Veillon-Preis. In 1977 trad hij uit protest tegen de uitburgering van Reiner Kunze uit de Schriftstellerverband en vertrok hij met toestemming van de DDR-autoriteiten naar het westen, omdat zijn boeken in de DDR niet meer werden uitgegeven en zijn filmprojekten werden afgewezen.

Uit: Jakob der Lügner

“Ich möchte gerne … ein paar Worte über meine Information verlieren, bevor der eine oder andere Verdacht sich meldet. Mein wichtigster Gewährsmann ist Jakob, das meiste von dem, was ich von ihm gehört habe, findet sich hier irgendwo wieder, dafür kann ich mich verbürgen. Aber ich sage das meiste, nicht alles, und das liegt diesmal nicht an meinem schlechten Gedächtnis. Immerhin erzähle ich die Geschichte, nicht er, Jakob ist tot, und außerdem erzähle ich nicht seine Geschichte, sondern eine Geschichte. (…)

Einiges weiß ich noch von Mischa, aber dann gibt es ein großes Loch, für das einfach keine Zeugen aufzutreiben sind. Ich sage mir, so und so muß es ungefähr gewesen sein, oder ich sage mir, es wäre am besten, wenn es so und so gewesen wäre, und dann erzähle ich und tue so, als ob es dazugehört. … Die Wahrscheinlichkeit ist für mich nicht ausschlaggebend.”

Werk o.a.:  Irreführung der Behörden (1973), Der Boxer, 1976, Aller Welt Freund, 1982, Bronsteins Kinder, 1986, Amanda herzlos, 1992.

 

becker

Jurek Becker (30 september 1937 – 14 maart 1997)