Christoph Wieland, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Peter Winnen, Jos Vandeloo

De Duitse dichter en schrijver Christoph Martin Wieland werd geboren in Oberholzheim op 5 september 1733. Wieland werd streng piëtistisch opgevoed; hij leerde Latijn en ging in 1747 op internaat in Magdeburg. In 1749 verbleef hij een jaar in Erfurt, maar hij keerde in 1750 naar Zwaben terug, alwaar hij zich met zijn nicht, Sophie Gutermann, verloofde. Dit zou hem er voor het eerst toe hebben aangezet, gedichten te schrijven. Vervolgens studeerde hij nog twee jaar recht in Tübingen: tijdens die periode begon hij een grote productiviteit aan de dag te leggen. Hij schreef epen en oden, veelal in hexameters, duidelijk door de Messias van Klopstock beïnvloed. Deze gedichten wekten de interesse van Johann Jakob Bodmer: in 1752 nodigde Bodmer Wieland bij hem in Zürich uit. Rond 1760 kwam een drastische ommekeer in de opvattingen van Wieland, niet in het minst doordat hij geïnteresseerd raakte in de roman en de ‘lichte’ kunstvormen van het Rococo. Vanaf 1762 begon hij de stukken van Shakespeare naar het Duits te vertalen. In 1774 publiceerde hij, in afleveringen, de satire Die Abderiten, eine sehr wahrscheinliche Geschichte, die pas in 1780 voltooid was en in 1781 compleet gepubliceerd werd. Het is een ironische schildering van de antieke stadsstaat Abder, een provinciaal, kleinburgerlijk en geborneerd staatje, dat bevolkt wordt door dwaze, lichtgelovige mensen die hun eigen domheid niet inzien. De receptie van Wieland is sinds de Romantiek zeer slecht geweest. Pas na de WO II is zijn ironische gave gerehabiliteerd; men begrijpt hem nu als een belangrijk, pan-Europees exponent van een stroming waartoe ook Sterne behoorde en als de enige Duitse Rococo-auteur van betekenis.

Uit: Das Hexameron von Rosenhain

 

“Ein junger Mann, der, statt seines wahren Namens, einstweilen von Falkenberg heißen mag, wurde auf einer Reise nach W. durch einen Zufall in dem kleinen Marktflecken Erlebach aufgehalten. Glücklicherweise für ihn traf sich’s, daß der jährliche Markt, der eben an diesem Tage gehalten wurde, dem unbedeutenden Orte eine ziemliche Lebhaftigkeit gab, zumal die schöne Jahreszeit und das günstigste Wetter eine Menge Personen allerlei Standes und Gewerbes aus der ganzen Gegend herbeigezogen hatte. Falkenberg liebte diese Art von Volksfesten, wo ihm, unter allen Rollen, so dabei gespielt werden, die des bloßen Zuschauers die unterhaltendste deuchte. Er befand sich gerade in der heitern Unbefangenheit und Leerheit, worin man bereit ist, sich, wie Tristram Shandy, sogar mit einem Esel in ein Gespräch einzulassen oder den Bewegungen einer Schnecke zuzusehen. In dieser Stimmung war er eine gute Weile von einer Bude zur andern herumgeschlendert und hatte die Bemerkungen, wozu ihm das Glücksrad, der Marktschreier, der Marmottenjunge und die um sie her schwärmenden Volksgruppen Gelegenheit gaben, ziemlich bald erschöpft, als er in der Tür eines Kramladens eine junge Frauensperson gewahr wurde, deren Gestalt und Gesichtsbildung einen so auffallenden Abstich von den Gestalten und Gesichtern des sich hinzudrängenden Gesindels machte, daß er dem Verlangen nicht widerstehen konnte, sich näher mit ihr bekannt zu machen. Ihrem sehr einfachen Anzug nach, und weil er sie mit vieler Munterkeit beschäftigt sah, allerlei Waren, die ihr in Päckchen und Schachteln herabgelangt wurden, auf den Ladentisch auszulegen, glaubte er nicht zu irren, wenn er sie, trotz ihrer vornehmen Miene und der Grazie, die alle ihre Bewegungen begleitete, für die Eigentümerin des Kramladens ansah. Er näherte sich dem Tisch, und nachdem er sie, ohne Zutun seines Willens, mit mehr Ehrerbietung gegrüßt hatte, als eine Person ihres Standes von seinesgleichen erwarten konnte, wollte er die Bekanntschaft damit anfangen, daß er sich durch Einkauf einiger ihm sehr überflüssiger Artikel in Gunst bei ihr setzte, und erkundigte sich, im Ton eines Käufers, der nicht lange zu feilschen gesonnen ist, nach dem Preise.”

 

wieland

Christoph Wieland (5 september 1733 – 20 januari 1813)

 

Zie voor onderstaande schrijvers mijn blog van 5 september 2006.

De Belgische schrijver Jos Vandeloo werd geboren op 5 september 1925 in Zonhoven, Belgisch-Limburg.

De Nederlandse schrijver Peter Winnen werd geboren op 5 september 1957 in Ysselsteyn.

 

Franz Carl Heimito von Doderer werd geboren op 5 september 1896 in Weidlingau, Oostenrijk.

De Nederlandse prozaschrijfster Margaretha Ferguson wered geboren op 5 september 1920 in Arnhem.

 

Vandeloo, Winnen, Doderer, Ferguson

De Belgische schrijver Jos Vandeloo werd geboren op 5 september 1925 in Zonhoven, Belgisch-Limburg. Vandeloo volgde middelbaar onderwijs in Hasselt en kreeg bovendien les bij de fraters in Zonhoven. Na de oorlog volgde hij een opleiding tot scheikundige en ging werken als steenkooldeskundige. In deze functie reisde hij tot 1953 door Europa om analyses uit te voeren.

Vandeloo werd adjunct-directeur en later directeur bij de Belgische vestiging van uitgeverij Manteau. Hij debuteerde in 1955 met de gedichtenbundel “Speelse parade”. Aan het einde van de jaren vijftig studeerde Vandeloo Nederlandse en Franse letterkunde en kunstgeschiedenis aan de Koninklijke Academie en aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen. In 1969 trad hij in dienst bij de Standaard Uitgeverij waar hij tot 1983 verschillende functies bekleedde.

 

Werk o.a:  “Woorden met doofstommen” (1957), “Het gevaar” (1960), “Dadels voor een vizier” (1965), “Waarom slaap je, liefje?” (1972), “De muggen” (1973), “De weg naar de Ardennen” (1988), “De beklimming van de Mont Ventoux” (1993) en “De vogelvrouw” (1993).

 

 

Fragmenent uit: Het gevaar

 “Vreemd, dat iemand hier lacht. Het is abnormaal. Er moest in grote letters op de muren staan: HIER LACHT MEN NIET. Of: STRENG VERBODEN TE LACHEN. De Overtreder Wordt Met Dwangarbeid Bestraft.”

“Een schok van herkenning ging door Benting. Een grote moedeloosheid overviel hem, een grondeloze teleurstelling maakte zich van hem meester. Het was nutteloos. Hij hoefde niet meer te vechten, hij hoefde niet langer te vluchten, alles was nu voorgoed gedaan, gespeeld, gesloten. Er stond een punt achter zijn leven. Ontsnappen was onmogelijk gebleken. Vluchten was zich begraven in een eindeloze illusie.”

 

 

De directeur van het grand hotel

De directeur van het grand hotel
café-restaurant heet hoffmann
hij heeft een rekening
bij de bekende amro-bank
althans volgens zijn briefpapier
er zijn 80 bedden en 1 lift
kamers met bad douche en telefoon
misschien verstaat u me niet?
moderne zimmer mit privatbad
cosy lounge
spécialités culinaires
geräumiger parkplatz
situatied opposite the railway station
chambres modernes/musique
restaurant à la carte
of à la diepvries
zalen beschikbaar voor 20
tot 200 personen
van normale omvang
voor vergaderingen recepties
partijen en concilies
ook voor huwelijksfeesten
alleen moet men dan later
niet komen klagen bij hoffmann.

Uit: Copernicus of de bloemen van het geluk’ (1967)

 

 


Jos Vandeloo
(Zonhoven, 5 september 1925)

 

 

Wielrenners die tijdens de Tour de France dikke boeken lezen hadden altijd al bij mij een streepje voor. Wanneer ze dan ook nog – zij het na hun wielerloopbaan – blijken te kunnen schrijven zoals Peter Winnen, en over meer dan sport alleen, genieten ze mijn eeuwige sympathie. En daarom geef ik hem hier de plek van Marcel Möring die op dezelfde dag als Peter werd geboren. Maar Marcel heeft dan ook weer zelf een eigen fraaie website.

 

Peter Winnen werd geboren op 5 september 1957 in Ysselsteyn. In 1981 debuteerde hij in de Ronde van Frankrijk en baarde opzien met een ritoverwinning naar Alpe d’Huez, een vijfde plaats in het eindklassement en de eerste plaats in het jongerenklassement. Het jaar daarna verbeterde hij zichzelf nog iets met een vierde plaats in de eindrangschikking en opnieuw ritwinst.

Zijn beste prestatie leverde Winnen waarschijnlijk in 1983 toen hij, na aanvankelijk tegenvallend rijden in de Pyreneeën, sterk terugkwam in de Alpen met opnieuw winst op Alpe d’Huez. Zelfs de eindoverwinning kwam binnen zijn bereik. Hij werd uiteindelijk 3e. Na zijn actieve wielerloopbaan ging Winnen naar de kunstacademie en publiceerde hij enkele boeken over de wielerwereld, waaronder Van Santander naar Santander. Daarnaast schrijft Winnen regelmatig columns voor kranten en tijdschriften, waaronder NRC Handelsblad. In december 2005 ging een muziektheaterproductie van zijn hand in première, getiteld Fiets. De voorstelling gaat over de verhouding tussen wielersport, media en commercie.

 

Uit: Van Santander naar Santander:Santander, 7 augustus 1978

 

Beste Hans,

 

Vanmorgen rond 10.00 uur te Santander gearriveerd. Wij zijn op weg naar huis. Het is mooi geweest. Het moet ook wel, want het geld is op. Over een paar uur nemen we de trein naar de Spaans-Franse grens. Daar vandaan hopen we op aansluiting naar Bordeaux. Nena ligt uitgeteld tegen haar rugzak in het zand. Ik ben zojuist de Atlantique ingelopen, verlichting zoekend voor een kater. Ik liet me willoos drijven op de golven, maar een slok zeewater die plots binnenspoelde bedierf de genezing. Over een paar dagen heb je haar weer terug, je Nena. Ik heb goed voor haar gezorgd en ben erg voorzichtig met haar geweest, zoals je me hebt opgedragen. Ik ben een man van mijn woord, dat weet je. Maar waar waren we gebleven? De binnenlanden van Portugal, St. Pedro d’Alva, de tuin van de dorpsdokter, of wat ervoor doorging. Een tuin die naadloos overliep in wildernis. Daar hebben we ons niet in gewaagd, op advies van onze gastheer, vanwege gifslangen en ander ongedierte. Fijne man, de dokter. Hij had ons zomaar op zijn grond toegelaten, om te kamperen. Een uitgebreid verslag vanuit dit oord is naar je onderweg. Lucia, de vrouw van de arts joeg ons gisteren nog wel de stuipen op het lijf We zaten meteen recht overeind toen haar hysterisch gekrijs door de ochtend schalde: ‘Le père est mort, Ie père est mort!’ Ik ritste panisch de tent open en holde in onderbroek op het huis af. Lucia stond op het balkon, gebogen rug, handen kruislings voor haar borst geslagen. Te père est mort,’ kermde ze nogmaals. Te pápe!’ Goddank, haar corpulente echtgenoot had heelhuids de schrans- en slemppartij van de avond ervoor doorstaan. Wij waren genood voor een diner met de familie. De hele middag hadden opgewonden geluiden weerklonken uit de keuken.

 

Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

Franz Carl Heimito von Doderer werd geboren op 5 september 1896 in Weidlingau, Oostenrijk..Doderer was de jongste van de zes kinderen van architect Wilhelm Carl von Doderer, die in 1877 in de adelstand was verheven als Ridder von Doderer. Zijn vreemde naam, Heimito, is een opzettelijke verbastering van het Spaanse Jaimito, ‘kleine Jaime’. In 1938 publiceerde hij zijn eerste grote roman, Ein Mord, den jeder begeht. Hij wilde zich graag tot het katholicisme bekeren (de familie von Doderer behoorde tot de protestantse minderheid), en las de werken van Thomas van Aquino. Vanaf 1938 woonde hij weer in Wenen en woonde samen met Albert Paris Gütersloh. Hij bekeerde zich in 1940.

Tijdens WO II werkte Doderer voor de Luftwaffe in Frankrijk, maar kreeg met zenuwpijnen te kampen en werd ach
tereenvolgens naar Frankfurt an der Oder, Wiesbaden en Schongau overgeplaatst. Uiteindelijk belandde hij in 1945 in Oslo, waar hij verder werkte aan zijn grote romanprojecten waaraan hij reeds jaren bezig was (hij heeft de oorlog grotendeels schrijvend doorgebracht). Zijn beroemdste roman, Die Strudlhofstiege, verscheen in 1951, alhoewel het werk reeds in 1948 was voltooid: Doderer was nooit uit de NSDAP getreden en na de oorlog op een zwarte lijst van nazi’s terechtgekomen, en pas in 1947 werd hij, na een boete te hebben betaald, officieel ‘witgewassen’.

 

Uit: Die Strudlhofstiege

 

Als Mary K.s Gatte noch lebte, Oskar hieß er, und sie selbst noch auf zwei sehr schönen Beinen ging (das rechte hatihr, unweit ihrer Wohnung, am 21. September 1925 die

Straßenbahn über dem Knie abgefahren), tauchte ein gewisserDoktor Negria auf, ein junger rumänischer Arzt, der hierzu Wien an der berühmten Fakultät sich fortbildete und im Allgemeinen Krankenhaus seine Jahre machte. Solche Rumänenund Bulgaren hat es zu Wien immer gegeben, meist imUmkreise der Universität oder der Musik-Akademie. Man warsie gewohnt: ihre Art zu sprechen, die immer mehr mit dem Österreichischen sich durchsetzte, ihre dicken Haarwirbelüber der Stirn, ihre Gewohnheit, stets in den besten VillenviertelnSofia waren wohlhabend oder hatten wohlhabende Väter. Sie blieben durchaus Fremde (denen aus der Heimat andauernd ungeheure Pakete mit ihren nationalen Leckerbissen zugingen), nicht so konsolidiert fremd wie die Norddeutschen zwar, sondern mehr eine sozusagen hiesige Einrichtung, dennoch eben ,Balkaneser‘, weil auch bei ihnen sich das Spezifische ihres Sprechtones nie ganz verlor. Damen in Wien, welche ein oder zwei Zimmer ihrer Wohnung oder ihrer Villa zu vermieten gedachten, suchten sich dazu einen ,bulgarischen oder rumänischen Studenten‘ und wurden dann von diesen untereinander weiterempfohlen. Denn in den zahlreichen Cafés um die Universität oder um die Kliniken herum bestand ein connationaler Zusammenhang.

 

Heimito von Doderer (5 september 1896 – 23 december 1966)

 

Margaretha Ferguson-Wigerink, Nederlands prozaschrijfster, werd geboren op 5 september 1920 in Arnhem. Ferguson bracht een groot deel van haar jeugd door in Nederlands Indië en was van 1942 tot 1945 geïnterneerd in verschillende Japanse concentratiekampen. Na de bevrijding kwam ze naar Nederland. In 1948 keerde ze weer terug naar Indonesië, maar in 1950 vestigde ze zich definitief in Nederland. In 1959 debuteerde ze als prozaschrijfster met de verhalenbundel Anna en haar vader. Veel van haar werk speelt in Nederlands Indië en behandelt koloniale kwesties, zoals de opstand tegen elke vorm van onderdrukking. Tegen die achtergrond speelt ook haar roman Elias in Batavia en Jakarta (1977). Over haar ervaringen in de Japanse kampen tijdens de oorlog schreef ze Mammie ik ga dood. Aantekeningen uit de Japanse tijd op Java 1942-1945 (1976). Van haar reizen naar het Verre Oosten deed Ferguson verslag in Nu wonen daar andere mensen … terug op Java (1974), Een Haagse dame in China (1975) en China gewoon: een verslag (1981). In Brief aan niemand (1985) gaf ze dagboekfragmenten uit de jaren 1948-1984.

Uit: Chaos (1983)

 

Dat is een sjieke buurt waar u terechtkomt mevrouw,” merkte de man achter Katharina op terwijl de autobus met ex-geïnterneerden uit de Japanse kampen behoedzaam de Prins Hendriklaan inzwenkte. “Familie?”
“Nee… ik had opgegeven dat ik in Utrecht of Bilthoven wilde wonen om lngrid op de school van Kees Boeke te kunnen doen… en ik wil hier psychologie gaan studeren, bij de evacuatie uit Singapore kreeg ik dit adres, van een familie Verlaer. Kijk, we zijn er!”
Katharina werkte zich haastig overeind, zette lngrid neer op het gangpad, pakte haar spullen bij elkaar, de chauffeur hielp haar met de koffer. Ze keek nog even de rijen langs. De bustocht vanuit de Rotterdamse haven was onbegrijpelijk snel verlopen. Zo voelde je meteen hoe klein Holland was. Haar lotgenoten, allen afkomstig van het troepentransportschip waarmee ze vanuit Batavia en Singapore naar Nederland waren vervoerd, zaten op hun plaats in gelaten afwachting.
Velen gingen, net als zij naar onbekende opvangadressen. Op hun grauwe gezichten was tijdens de rit steeds weer verbazing te lezen geweest. “Kijk zie je dat. . . die keurige huizen allemaal:”en ze hebben bloemen in de tuinen. . . wat is het netjes op de weg, nergens vuilnishopen of andere rotzooi… er is hier niks gebeurd!”. . .
Nounou,” mompelden de anderen, “en de joden dan. . .”
Een deur was opengegaan, zo’n echte Hollandse zware huisdeur.
Vanaf de stoep, zo’n echte Hollandse stoep met een blauw randje waar ze als kind hinkelvlakken op had uitgezet met een van het schoolbord gejat krijtje – geel van buiten, wit van binnen, idioot om je op dit moment zoiets te herinneren – keerde Katharina zich om naar de wegschuivende bus. De laatste bekenden! Maar lngrid holde het geplaveide tuinpaadje al op, recht in de armen van een rijzige stralende witharige vorstin die neerhurkte en lngrid omhoogtilde. “En jij komt nou bij ons wonen. . . dàt is leuk! Welkom, welkom, mevrouw,” ze zette lngrid neer en gaf Katharina twee handen tegelijk. “Komt u binnen. . . geef die koffer maar hier!”

 

Margaretha Ferguson (5 september 1920 –  8 mei 1992)