In het najaar van 1924 werd mede door Jan Engelmans inspiratie in Utrecht het tijdschrift De Gemeenschap opgericht, dat een algehele katholieke reconstructie probeerde te bewerkstelligen en waarin niet de religieuze intentie van de dichter, maar de artistieke realisatie van het kunstwerk ging gelden. Later werkte Engelman mee aan De Vrije Bladen, Helikon, Roeping en Forum. In 1934 keert hij op verzoek van Anton van Duinkerken en na vertrek van Kuyle nog een keer in de Gemeenschapsredactie terug. Nadat Van Duinkerken, tot hoogleraar te Nijmegen benoemd, De Tijd had verlaten, nam Engelman diens zaterdagse literaire rubriek over; vooral in de jaren 1953 tot 1957 heeft hij in dat kader uitvoerige letterkundige artikelen gepubliceerd, zoals hij voor 1940 in De Nieuwe Eeuw placht te doen. De oorlog beroofde Engelman van zijn beste vriend, Hendrik Marsman, die als schepeling van de getorpedeerde Berenice, van Bordeaux op weg naar Engeland in de nacht van 20 Op 21 juni 1940 verdronk. Hoewel Engelman in jaren vijftig en in het begin van de jaren zestig onverminderd werkzaam bleef, wist hij, zonder dat hij zich daaromtrent iets voorspiegelde, dat zijn visies, zijn spreektrant, zijn thema’s gedateerd schenen, dat hij gedoodverfd werd als een avant-gardist uit de twintiger jaren. De cantilene Vera Janacopoulos is zijn bekendste gedicht geworden.
Gebed in het duister
Heer, behoed haar in de wereld
die ik lang mijn eigen noem.
In haar ogen staat bepereld
met uw eigen dauw de bloem
van een onverwelkbaar minnen
uit de grond der ziel geteeld.
En geen stervling zal bezinnen
op het eeuwig Aanvangsbeeld
lijk uw knecht, die hare leden
in het schemerlicht onthult,
die zich, stamelend gebeden,
aan háár wil alleen vervult.
Lang voor ’t eerste dagegloren,
lang na Venus’ gouden schijn
kniel ik, uwe stem te horen
uit die weelde, uit die pijn,
uit die tuin, bedekt, bedwereld
met een bloesem van Voorheen.
Heer, behoed haar in de wereld,
doe uw mantel om ons heen!
Jan Engelman (Utrecht 7 juni 1900—Amsterdam 20 maart 1972)