De Amerikaanse schrijver Leon Marcus Uris werd geboren in Baltimore op 3 augustus 1924. Als kind al schreef Uris graag verhalen; in 1950 kon hij een artikel over Amerikaans football kwijt aan het blad Esquire en vanaf toen was de geest uit de fles: Uris werd fulltime schrijver. In 1953 werd Battle Cry gepubliceerd, een verslag van zijn marine-ervaringen. Hij schreef zelf het script, waarvoor hij naar Hollywood verhuisde. Terloops produceerde hij ook een filmscript voor de western Gunfight at the O.K. Corral (1957). In 1955 kwam zijn boek Angry Hills uit, een spionageroman over een joodse brigade uit Palestina die met de Engelsen meevocht in Griekenland. Het boek werd in 1959 verfilmd met Robert Mitchum in de hoofdrol. In 1956 werd Uris oorlogscorrespondent tijdens de Arabisch-Israëlische oorlog. In 1958 schreef hij zijn bestseller Exodus. In 1960 werd de film uitgebracht, maar Uris was het niet eens met de inhoud en distantieerde zich ervan.
Uit: Redemption
“1895
If the earth were flat, New Zealand would have fallen off it a long time ago, it’s that far from Ireland.
Can ever a man be more stricken and disoriented than a penniless immigrant, out of steerage, upon arrival in a land so far removed?
The canvas cots in the passenger hold of the tramp steamer Nova Scotia were stacked so tight a man could not roll over or even sleep on his side. Heat from the adjoining boiler room often drove him on deck in any weather to keep from fainting. After he forced down the slop fed him in a zoolike manner, he’d head for the railing, often as not.
When the hills behind Lyttelton came into view ninety-two days after departure from Derry, Liam Larkin dropped to his knees and thanked the first thirty or forty saints who came to mind.
He wobbled down the gangplank, one of God’s forgotten miseries, where he presented himself, pale and trembling, to his sponsor, Squire Bert Hargrove. A lot of the lads landed skinny and shaken from the long voyage, but as Bert looked Liam over, he thought he’d bought himself a bad nag. At least Liam Larkin and Bert Hargrove shared enough of a basic language so they could understand one another . . . barely.
Certain he was in for three years of Caribbean-like slave labor, the anxiety ebbed from Liam into a state that resembled euphoria.
Liam shared a clean bunkhouse with a wooden floor and a heating stove with six other station hands. Three of them were paddies like himself, contracted for forty months’ labor to pay off their passage. In actual fact, Liam was replacing one who was about to strike out on his own. So, by God, maybe it wasn’t going to be total slavery.”
Leon Uris (3 augustus 1924 – 21 juni 2003)
De Pools-Oostenrijkse schrijver Radek Knapp werd geboren op 3 augustus 1964 in Warschau. Hij groeide op in Polen bij zijn grootouders tot hij in 1976 zijn moeder naar Wenen volgde. Daar studeerde hij aan de universiteit filosofie. Zijn doorbraak als schrijver kwam in 1994 met de verhalenbundel Franio. Hij kreeg er de Aspekte literatuurprijs voor. Ook zijn volgende romans „Ente à l’orange, „Herrn Kukas Empfehlungen“ en „Papiertiger“ waren succesvol.
Uit: Herrn Kukas Empfehlungen
„Von mir aus können Sie bleiben, Waldi. Nur zahlen müssen Sie gleich heute.“ Sie nahm einen Schluck Kaffee und wischte sich die Hände ab. „Na ja, ist ja wahr. Ich habe nichts gegen Ausländer. Im Gegenteil, ich find, die Wiener sollten richtig froh sein, daß die Ausländer zu uns kommen und uns die schwersten Hacken abnehmen. Klo putzen, Straßen kehren und Zeitungen verkaufen, das ist nichts für uns, weil wir ja so feine Leute sind. Und trotzdem haben wir die Ausländer nicht besonders gern. Es liegt daran, daß viele Schlawiner zu uns kommen und euch, den guten Ausländern, den Ruf verderben. Die arbeiten hier ein bißchen, päppeln drüben in Rumänien mit unseren Kinderbeihilfen ihre Geschroppen auf, damit die schnell groß werden und unseren Julius Meinl ausräumen können. Aber ich weiß, daß es auch brave wie euch gibt. Bolek ist Diplomingenieur und wird immer kräftiger, und der Lothar geht auf die Uni und spricht schon so gut Deutsch. Und wegen euch wähl ich die FPÖ. Damit nicht noch mehr Neger ins Land kommen und euch die Arbeit wegnehmen. Denn ohne Arbeit gibt es kein Geld, und ohne Geld habt ihr nichts zum Beißen, könnt ihr keine Miete zahlen und müßt am Ende auf der Kärntnerstraße Blockflöte spielen.“
Radek Knapp (Warschau, 3 augustus 1964)
De Britse dichter Rupert Chawner Brooke werd geboren in Rugby, Engeland, op 3 augustus 1887. Brooke begon met het schrijven van poëzie toen hij nog op school zat in Rugby. Zijn eerste bundel, Poems, werd gepubliceerd in 1911. Zijn dichterstalent werd bewonderd, maar ook zijn knappe uiterlijke verschijning. De dichter William Butler Yeats omschreef hem als ‘de knapste jongeman in Engeland’. De bundel 1914 and Other Poems verscheen in 1915. De oorlogssonnetten maakten diepe indruk. Na een reis door Europa was Brooke voor het uitbreken van de WO I teruggekeerd naar Engeland en had hij dienst genomen bij de marine. In 1915 vertrok hij op expeditie naar de Dardanellen, maar aan de militaire campagne zou hij niet deelnemen: hij overleed aan bloedvergiftiging door een geïnfecteerde muggenbeet en werd begraven op het eiland Skyros Zie ook mijn blog van 3 augustus 2006.
The Dead
These hearts were woven of human joys and cares,
Washed marvellously with sorrow, swift to mirth.
The years had given them kindness. Dawn was theirs,
And sunset, and the colours of the earth.
These had seen movement, and heard music; known
Slumber and waking; loved; gone proudly friended;
Felt the quick stir of wonder; sat alone;
Touched flowers and furs and cheeks. All this is ended.
There are waters blown by changing winds to laughter
And lit by the rich skies, all day. And after,
Frost, with a gesture, stays the waves that dance
And wandering loveliness. He leaves a white
Unbroken glory, a gathered radiance,
A width, a shining peace, under the night.
The Treasure
When colour goes home into the eyes,
And lights that shine are shut again,
With dancing girls and sweet bird’s cries
Behind the gateways of the brain;
And that no-place which gave them birth, shall close
The rainbow and the rose:—
Still may Time hold some golden space
Where I’ll unpack that scented store
Of song and flower and sky and face,
And count, and touch, and turn them o’er,
Musing upon them: as a mother, who
Has watched her children all the rich day through,
Sits, quiet-handed, in the fading light,
When children sleep, ere night.
Rupert Brooke (3 augustus 1887 – 23 april 1915)
De Zwitserse schrijver Christoph Geiser werd geboren op 3 augustus 1949 in Basel. Hij studeerde sociologie aan de universiteiten van Breisgau en Basel. Hij brak zijn studie af en moest ook nog enkele maanden gevangenisstraf uitzitten wegens dienstweigering. Daarna werkte hij als journalist en als medeoprichter van het tijdschrift Drehpunkt. Sinds 1982 leeft hij als zelfstandig schrijver in Bern. Geisers gedichten en proz stonden aanvankelijk onder invloed van Brecht en Kafka en handelden over verstoorde familieverhoudingen. Sinds het midden van de jaren tachtig en sinds zijn eigen coming out als homosexueel kwam het zwaartepunt van zijn thematiek meer te liggen op het bespreekbaar maken van sexuele obsessies.
Uit: Über Wasser
“Nein – ich erblickte die Statue der Freiheitsgöttin nicht wie in einem plötzlich stärker gewordenen Sonnenlicht, und um ihre Gestalt wehten nicht die freien Lüfte: sondern schmierige, bräunliche Nebel, und die wehten nicht; schwebten nicht einmal; hingen bestenfalls und verschleierten die Gestalt, und nichts ragte empor und schon gar nicht wie neuerdings. Eine verwahrloste Person in einem schäbigen Mantel; ein Gespenst im dreckigen Dunst, bodenlos, dessen Umrisse sich im Fernglas erst allmählich abzeichneten, ein Schemen – ein Un-Kenntliches: kennte man’s nicht – und dahinter: finstere Klötze, klobige Schatten, in luftigem Schmutz. Wie auf einer alten, ja uralten, schier gänzlich verblichenen Daguerreotypie, oder wie von Anselm Kiefer.
Ohne Fernglas nur Smog, von Regenschlieren verschmiert.
Um sechs Uhr früh hatte mich der Kapitän übers Bordtelephon auf die Brücke gerufen: Haben Sie nicht verschlafen? Es gibt frischen Kaffee.
Seit fünf war ich auf den Beinen. Die Lichter hatten mich geweckt, plötzlich Lichter am Himmel, weiße und rote, und eins nach dem andern, die Lichter lan
dender Flugzeuge: als wollten die alle, alle Flugzeuge der Welt, und schon in aller Frühe, hier landen. Ja, wo denn? Wo kommen die her, so urplötzlich? Warum landen … ausgerechnet … hier?! Lichter einer Landzunge im Bullauge, steuerbord. Ein Schiff! beleuchtet wie ’n schwimmender Christbaum … ist ja typisch! It’s the law, mutmaßlich … und noch eins. So ist es wohl Zeit. Höchste Zeit, an Deck zu gehen – denn ein Bullauge bietet der Natur gemäß nur beschränkt Ausblick.
Achtern die Lichter der Lotsen-Station – dafür brauchen die hier ein schwimmendes Haus?! – und ein kleines Schnellboot, das eilig zu der schier wohnlich leuchtenden pilot station zurückfuhr. Der Lotse also schon an Bord. Und – es regnete! und in Strömen.“
Christoph Geiser (Basel, 3 augustus 1949)
De Nederlandse schrijver Leonhard Huizinga werd geboren op 3 augustus 1906 in Groningen. Leonhard was de zoon van de cultuurhistoricus Johan Huizinga. Hij studeerde rechten en maakte enkele reizen door Azië en Afrika. Vervolgens vestigde hij zich op Java als planter, maar keerde al spoedig terug naar Nederland. Daar werd hij journalist bij De Telegraaf. Huizinga dankt zijn grote populariteit bij een breed publiek vooral aan zijn boek Adriaan en Olivier (1939), een ironisch-humoristische schelmenroman. Het succes van dit boek bracht hem ertoe een reeks vervolgen te schrijven. Geen van deze vervolgdelen hebben echter het succes van Adriaan en Olivier kunnen evenaren.
Uit: Adriaan en Olivier
‘Olivier,’ zei Adriaan, ‘ik zal je zeggen, wat ik op het oogenblik droom. Ik moet het gauw doen, want zoo dadelijk zal ik met een vreeselijke kater wakker worden in mijn opklapbed op ons dakkamertje om te ontdekken, dat Oom Wout nog leeft. Olivier, ik droom iets vreeselijk komieks. Ik droom, dat Oom Wout gestorven is en ons al zijn centen heeft nagelaten, inclusief een buiten, dat de zonderlinge naam ‘Korenvliet’ draagt. Nu droom ik verder, dat er allemaal heel gekke dingen op dat buiten gebeuren. Er is een zekere tante Miesje met niets aan en een schat in haar binnenste, of liever gezegd een kaart waarop die schat staat. Verder droom ik van een zeer zonderlinge burgemeester, die een bezoek heeft gebracht op ons achtergrasveld om de boel te onteigenen en van een rare dikke douairière, die er vandoor is gegaan met een glas sherry in haar hand, en nu op dit oogenblik droom ik, dat die kaart van die schat uit het binnenste van die tante Miesje verdwenen is. Wat een gekke droom, hè!’
‘Wacht even, Adriaan,’ zei ik, ‘dat is misschien iets voor het prosodisch schema van mijn nieuwe psychologische roman. Wij beleven hier n.l. een heel merkwaardig physiologisch verschijnsel. Je moet weten, dat ik precies hetzelfde droom.’
Adriaan met Olivier, natuurlijk (1977). Geen portret beschikbaar.
De Amerikaanse schrijver Steven Millhauser werd geboren op 3 augustus 1943 in New York. Hij studeerde o.a aan de Brown University in Rhode Island, maar brak zijn studie af om zich aan het schrijven te wijden. Van 1988 tot 2003 was hij parttime docent aan Skidmore College in Saratoga Springs. Naast zijn docentschap ging hij verder met schrijven. In 1997 ontving hij de Pulitzer prijs voor zijn roman „”Martin Dressler”. Regisseur Neil Burger maakte in 2006 de intrigerende film ‘The Illusionist’, gebaseerd op een kort verhaal van Steven Millhauser.
Uit: Enchanted Night
“A hot summer night in southern Connecticut, tide going out and the moon still rising. Laura Engstrom, fourteen years old, sits up in bed and throws the covers off. Her forehead is damp, her hair feels wet. Through the screens of the two half-open windows she can hear a rasp of crickets and a dim rush of traffic on the distant thruway. Five past twelve. Do you know where your children are? The room is so hot that the heat is a hand gripping her throat. Got to move, got to do something. Moonlight is streaming in past the edges of the closed and slightly raised venetian blinds. She can’t breathe in this room, in this house. Oh man, do something. Do it. The crickets are growing louder. A smell of cut grass mixes with a salt tang of low tide from the beach four blocks away. She imagines herself out there, on the night beach, low waves breaking, crunch of sand, the lifeguard chairs tall and white and clean under the moon, but the thought disturbs her–she feels exposed, a girl in moonlight, out in the open, spied on. She doesn’t want anyone to look at her. No one is allowed to think about her body. But she can’t stay in her room, oh no. If she doesn’t do something right away, this second, she’ll scream. The inside of her skin itches. Her bones itch. So how do you scratch your bones? Laura steps onto the braided throw rug beside her bed and pulls on her jeans. They are so tight that she has to suck in her flat stomach to get the hole over the copper button. She pulls off her nightgown and puts on a white T-shirt–no bra–and a denim jacket with a lump in one pocket: half a roll of Life Savers. She has to get out of there, she has to breathe. If you don’t breathe, you’re dead. The room is killing her. She won’t go far.”
Steven Millhauser (New York, 3 augustus 1943)