D. Hooijer wint Libris Literatuurprijs

 

De Nederlandse schrijfster D. Hooijer heeft de Libris literatuurprijs 2008 gekregen voor haar verhalenbundel “Sleur is een roofdier.”  Hooijer (eig. Kitty Ruys) werd geboren op 10 juni 1939 in Hilversum. Zij debuteerde in 2001 met de verhalenbundel ‘Kruik en kling’. Ook schrijft ze poëzie en ze tekent, zowel bij haar eigen werk als bij dat van anderen, zoals bij het verhaal ‘Opa Perenboom van Kreek Daey Ouwens’. In het najaar van 2004 verscheen haar tweede verhalenbundel:‘Zuidwester meningen’. Haar uitgeverij van Oorschot prijst het titelverhaal van de winnende bundel als volgt aan: “Altijd gedacht dat sleur synoniem is met saaiheid en stilstand? Een vergissing – sleur is een roofdier! Het ligt op de loer, bespringt je onverhoeds en scheurt de grootste liefde kapot met zijn scherpe tanden. In het titelverhaal van deze bundel van D. Hooijer is alles zoals het bij Hooijer altijd is: anders dan je zou denken. Anders dan gewoon. Hoofdpersoon Rolf trouwt er met Gwenn, hecht zich aan haar zoontje en ontdekt vervolgens dat Gwenn intieme brieven van haar ex ontvangt en met hem naar bed gaat om hem zogenaamd te leren hoe dat ook alweer moet. Bij Hooijer explodeert dan niet meteen het huwelijk, nee, eerst gaan de mannen samen eten, dan wordt er een lijst gemaakt met hoe de ex zich seksueel kan verbeteren en pas dán – springt de sleur alsnog uit zijn schuilhoek.”

 

 

Uit: ZUIDWESTER MENINGEN

 

“Ik win een negertje van wit aardewerk en daarna hetzelfde poppetje maar nu zwart. Zwarter zelfs dan ik.
‘Had ik nou geen hoofdprijs, alles raak,’ vraag ik aan het meisje.
‘Daar ga ik niet over, alles gaat electronisch.’
Voor de volgende drie keer raak geeft ze me een eekhoorntje van plastic met opgespoten pluche. Tien euro heb ik nog. Ik verdenk de meid van pesterij en dat maakt me link. Ik vraag haar dringend om de wolfachtige beer niet weg te geven. Die! Ik wijs op de vijfde in de rij. Ze knikt meer uit de hoogte dan geruststellend. Ik ga pinnen.
Weer goed stampend lopen naar de automaat. Opschieten. De flinke pas weer, daarna ga ik draven. Verdomd ik voel dat er iets zwaars uit mijn hoofd weg is.
Eerst wil ik mijn rekening leeghalen maar ik bedenk me dat ik nog twee weken door moet en geen pils en aardappelen in huis heb. Ik pin tweehonderd euro en draaf terug naar de schiettent met het mooie meisje. Van alle mooie meisjes is zij de lelijkste en van alle lelijke zou zij weer de mooiste zijn. Ze is dus doorsnee. Ze heeft wel heel mooie paarse natte lippen; nou ja alsof ze dood is, dat wel. Maar ze leeft en ze noemt me schat en kijkt me koud aan. Jammer dat ze me het beest niet geeft.

Moet ik me eerst waarmaken? Hoe moet dat, hoe waar ben ik, laat ik dat eens bedenken. Aardig ben ik, en niet lui maar niet helemaal aardig en niet helemaal lui. Zeg maar gerust dat ik ook doorsnee ben.
Omdat ik deze keer een recht geweer krijg terwijl ik net aan het kromme gewend was, moet ik weer inschieten. Daarna schiet ik een kwartier lang de sterren uit de hemel. Laat ik het beter zeggen. Ik schiet twee gele beren die me niet blij maken, ik schiet drie van die eekhoorntjes en een prachtig konijn alleen moet ik hem niet. De mensen blijven staan kijken want ik zet alle dieren aan mijn voeten. Elke keer vraag ik eerst om de wolf.
‘Geef die jongen toch die herdershond,’ roept een man.
‘Nee, waarom. Het gaat electronisch.
‘Gelul je hoeft alleen maar af te haken.’
Er komen meer mensen bij. Ik schiet en schiet, mijn bloed kookt. Al moet ik terug voor de rest van mijn uitkering, al moet ik een lening afsluiten, ik zal me door de pluchetroep heenschieten om de wolf te krijgen. Hij kijkt steeds verstandiger, hij kijkt of hij dit verwacht heeft, dit bloedig gevecht voor hij los mag. Mijn handen beginnen te trillen.
‘Ik moet even ontspannen. Hem niet weggeven hé?’
Ik geef het geweer terug.”

 

 

 

 

Hooijer
D. Hooijer (Hilversum, 10 juni 1939)

 

Zie ook voor de schrijvers van vandaag, 6 mei 2008, mijn vorige posting.

 

 

Willem Kloos, Ariel Dorfman, Harry Martinson, Christian Morgenstern, Erich Fried, Yasushi Inoue, Ferdinand Sauter, Gaston Leroux


De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Zie ook mijn blog van 6 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2006.

 

Verzen      

 

I

 

Ik denk altoos aan u, als aan die droomen,

Waarin, een ganschen, langen zaalgen nacht,

Een nooit gezien gelaat ons tegenlacht,

Zóó onuitspreek’lijk lief, dat bij het doomen

 

Des bleeken uchtends, nog de tranen stroomen

Uit halfgelokene oogen, tot we ons zacht

En zwijgend heffen met de stille klacht,

Dat schoone droomen niet weerommekomen…

 

Want álles ligt in eeuw’gen slaap bevangen,

In de’ eeuw’gen nacht, waarop geen morgen daagt –

 

En héel dit leven is een wond’re, bange,

Ontzétbre dróom, dien eens de nacht weêr vaagt –

 

Maar in dien droom een droom, vol licht en zangen,

Mijn droom, zoo zoet begroet, zoo zacht beklaagd…

 

 

 

 

VI.

 

Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht

De witte bloesems in de scheemring – ziet,

Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht,

Een enkele, al te late vogel vliedt.

 

En ver, daar ginds, die zacht-gekleurde lucht

Als perlemoer, waar ied’re tint vervliet

In teêrheid.., Rust – o, wonder-vreemd genucht!

Want alles is bij dag zóó innig niet.

 

Alle geluid, dat nog van ver
re sprak,

Verstierf – de wind, de wolken, alles gaat

Al zacht en zachter – alles wordt zoo stil…

 

En ik weet niet, hoe thans dit hart, zoo zwak,

Dat al zóó moê is, altijd luider slaat,

Altijd maar luider, en niet rusten wil.

 

 

 

XXXV.

 

De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining,

De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weerspiegeld ziet;

De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,

Zij is een levend Schoon en kent zich-zelve niet.

 

Zij wischt zich-zelven af in eeuwige verreining,

En wendt zich altijd òm en keert weer waar zij vliedt,

Zij drukt zich-zelven uit in duizenderlei lijning

En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

 

O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,

Dan zou ik eerst gehéél en gróót gelukkig zijn;

 

Dan had ik eerst geen lust naar menschlijke belustheid

Op menschelijke vreugd en menschelijke pijn;

 

Dan wás mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid,

Zou, wijl Zij grooter is dan Gij, nóg grooter zijn.

 

 

 

 

 

Kloos
Willem Kloos  (6 mei 1859 – 31 maart 1938)

 

 

 

 

 

 

De Argentijnse toneelschrijver, essayist, dichter, novellist, cartoonist Ariel Dorfman werd op 6 mei 1942 in Buenos Aires geboren. Zie ook mijn blog van 6 mei 2007.

 

Uit: Blake’s Therapy

 

I want you to take a good look at him. I want you to take a good lazy look at Graham Blake. True, you’ll get tired of looking at him during this coming month of therapy. Some of you may get tired of having him look at you. But now’s the chance, now that there’s no pressure and you haven’t met our new patient yet, go ahead, spend some time with him at your leisure, plunge into him. Before he walks through that door and turns his considerable charms on you and you begin to entertain doubts as to whether he really requires this painful treatment I have prescribed for him.

You can see the answer by yourselves: Blake is a sick man, a man broken, delirious, needing our help more than he can divine. Just watch him pack his bags for this trip to our

Clinic. Can you recognize the symptoms? The way the fingers shake-only the index finger firm-as he smooths the shirts, discards the blue-and-white striped tie his lover’s given him for Christmas, stares at that tie for several seconds as if it were about to snake up and sting him. Remark how he retrieves it with a hand that cannot stop trembling, folds it uncertainly, can’t fit it into the bag so it won’t crumple. Look at how he waves away the valet-that’s Hector, who’s trying to be of assistance-angrily shoos him out the door, sinks onto the bed, our Graham takes his head in his hands as if it were about to roll off a cliff, those hands rubbing downward to the eyes, massaging eyes that have not slept in so many days that he’s lost count. But we haven’t. Lost count, I mean. We know it’s been ninety-five days that he hasn’t managed more than one or two hours a night, some nights nothing at all. Staying up till dawn, even knockout pills only working for a few minutes and then he’s up again, desperate drunken eyes wide open, sitting rigid for hours in the dark just like he’s sitting now, those slender pianist fingers of his scraping and stroking his temples, the headache that will not go away. Ninety-five days exactly since that headache kicked in, the everlasting midnights, his crisis, his rage at himself and everything. His doubts, his endless self-doubts.”

 

 

 

dorfman460
Ariel Dorfman
(Buenos Aires, 6 mei 1942)

 

 

 

 

De Zweedse dichter en schrijver Harry Martinson werd geboren op 6 mei 1904 in Jämshög in het zuidoosten van Zweden. Zie ook mijn blog van 6 mei 2007.

 

The inner light

 

In the inmost of the smallest of all spaces
runs a mute and constant play of color, inaccessible to eyes.
It is the light shut in that once in the moment of creation
was born inward and abode there, going on,
once it had broken up into the smallest of spectra
in keeping with prismatic law
at frequencies that by the sighted would be called colors
if they encountered eyes able to see.
It moved in periods
unimaginably small for time and space
but still with time and space enough for the least of the small.
In fact it found it had ample room and time.
It moved in cycles of nanoseconds and microspaces
from white light and the colors of the spectrum and back to white light.
A kind of breathing for light.

&nb
sp;

The photons breathed and pulsated with one another,
alternating signs and levels.
So the light kept going in spectral balance
from dense light to split
and back to dense light and split,
in spectral cycles infinitely repeated.

 

It was like a play of fans,
in keeping with the same law that holds for rainbows,
but with spread and folded fans
alternating with one another
in keeping with the law of light inscribed in them.
It was the light when it dances enclosed
when it is not traveling abroad and seen.
It belongs to the nature of light
that it can be shut in
and still not die out in its movement
that it preserves itself thus in the darkness
as thought, intent and aptitude,
that it remembers its changes
and performs its dance, its interplay.
With this art the light keeps together
the innumerable swarms of matter
and sings with light’s spectral wings
the endless song in honor of the fullness of the world.

 

 

 

Vertaald door Stephen Klass

 

 

 

 

Along the paths of echo

 

Along the paths of echo backwards.
There the words lie in the chest of their old meanings.
But, sad, so foreign. What is it they are saying, those lips.
They speak of different connections and conditions.
As you listen to them speaking
they form a thing that is also changed by them
spell in a language even farther removed
in still another of the chests
inside the mount of the seven chests
thousands and thousands of years before Babylon.

 

 

 

 

Vertaald door Stephen Klass en Carolyn Skantz

 

 

 

 

Martinson-opt
Harry Martinson (6 mei 1904 – 11 februari 1978)

 

 

 

 

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Christian Morgenstern werd geboren in München op 6 mei 1871. Zie ook mijn blog van 6 mei 2007.

 

 

Bundeslied der Galgenbrüder

 

O schauerliche Lebenswirrn,
wir hängen hier am roten Zwirn!
Die Unke unkt, die Spinne spinnt,
und schiefe Scheitel kämmt der Wind.

 

O Greule, Greule, wüste Greule!
Du bist verflucht! so sagt die Eule.
Der Sterne Licht am Mond zerbricht.
Doch dich zerbrach’s noch immer nicht.

 

O Greule, Greule, wüste Greule!
Hört ihr den Ruf der Silbergäule?
Es schreit der Kauz: pardauz! pardauz!
da
taut’s, da graut’s, da braut’s, da blaut’s!

 

 

 

 

Der Zwölf-Elf

Der Zwölf-Elf hebt die linke Hand:
Da schlägt es Mitternacht im Land.

Es lauscht der Teich mit offnem Mund
Ganz leise heult der Schluchtenhund.

Die Dommel reckt sich auf im Rohr
Der Moosfrosch lugt aus seinem Moor.

Der Schneck horcht auf in seinem Haus
Desglelchen die Kartoffelmaus.

Das Irrlicht selbst macht Halt und Rast
auf einem windgebrochnen Ast-

Sophie, die Maid, hat ein Gesicht:
Das Mondschaf geht zum Hochgericht.

Die Galgenbrüder wehn im Wind.
Im fernen Dorfe schreit ein Kind.

Zwei Maulwürf küssen sich zur Stund
als Neuvermählte auf den Mund.

Hingegen tief im finstern Wald
ein Nachtmahr seine Fäuste ballt:

Dieweil ein später Wanderstrumpf
sich nicht verlief in Teich und Sumpf.

Der Rabe Ralf ruft schaurig: »Kra!
Das End ist da! Das End ist da!«

Der Zwölf-Elf senkt die linke Hand:
Und wieder schläft das ganze Land.

 

 

 

 
morgenstern
Christian Morgenstern (6 mei 1871 – 31 maart 1914)

 

 

 

 

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ook mijn blog van 6 mei 2007.

 

Nachtgedicht

 

Dich bedecken
nicht mit Küssen
nur einfach
mit deiner Decke
(die dir
von der Schulter
geglitten ist)
daß du
im Schlaf nicht frierst

Später
wenn du
erwacht bist
das Fenster zumachen
und dich umarmen
und dich bedecken
mit Küssen
und dich
entdecken

 

 

 
Sind wir alt

 

In Katzenjahren gerechnet
ist sie nicht viel älter als ich
Sie bewegt sich vorsichtig:
Vom Fensterbrett springt sie
zuerst auf den Stuhl hinunter
und dann zögernd zu Boden

 

Sie geht langsam zu ihrem Napf:
Jede Bewegung ein Schmerz

 

Ich beginne aufzustehen
um ihr Futter zu geben
Ich zucke zusammen
und muß stillstehend
einatmen
ausatmen

 

Richtig:
Jede Bewegung ein Schmerz

 

 

 

 

Ungewiß

 

Aus dem Leben
bin ich
in die Gedichte gegangen

 

Aus den Gedichten
bin ich
ins Leben gegangen

 

Welcher Weg
wird am Ende
besser gewesen sein?

 

 

 

 

Fried
Erich Fried (6 mei 1921 – 22 november 1988)

 

 

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 6 mei 2007.

 

De Japanse schrijver Yasushi Inoue werd geboren op 6 mei 1907 in Asahikawa.

 

De Oostenrijkse dichter Ferdinand Sauter werd geboren op 6 mei 1804 in Wenen.

 
De Franse schrijver Gaston Leroux werd geboren op 6 mei 1868 in Parijs.