C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 9 september 2010 en eveneens alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

’t Huis Tijdverblijf

Honden van buxus die de stoep bewaken.
Het is geen kunst. Want niemand wordt er bang
van. Wat zou moeten. ’t Duurt immers niet lang
– hoe lang hangt van mijn zorg af – of zij raken

vanuit de wortel uit hun vorm: kunstzaken
waarvan de groei, geleid door draad en tang,
gedacht is tot gedaante. Ik ontvang
tussen hen door. Gasten. Die zij vermaken.

En zij zijn twee: natuur en onnatuur.
of drie: plant, dier en geest. Zij weten
niet wat zij doen. Zij zien mij niet als derde.

Dat moet ik doen. Mijn hand. En hoe zij werden
bewaar ik. ik moet zijn wat zij vergeten.
Toch herder. Wat het ook bang maakt op den duur.

 

Landschap met dode muis

Zo’n dood gebeurt – neem onvergetelijke
zonsondergangen in het dunste blauw
van winter, voor een ogenblik aanschouw
hun roden, violetten, die bezwijken

als uit geboomte duisternis, een uil
zichtbaar onhoorbaar neerglijdt en zich spreiden
vleugels tot vrees waaraan een prooi zal lijden:
noem onverzettelijk mooi klauw en kuil.

Een dood geschiedt, geschiedenis wil sterven;
geeft dat ons zijn afzienbaar is een zin? –
onvoorzien derven van de lust te leven,

zonder besef van schoonheid, weet van scherven,
zonder geluk gerust: een dier gaat in
vertrouwen heen, het sterft, hier ergens, even.

 

Bladval

De boom heeft uitgestrooid waarmee hij groende
toen ’t jaar aan een verwachting ging voldoen
en voorjaar werd, verzadigder dan toen
men, jong, zonder verleden, zelf nog doende

gedachten te ontvouwen, zo’n seizoen
in zich als iets oneindigs opens voelde
en, onbewust nog, wist wat het bedoelde
te zijn: meer dan alleen ontluikend groen.

Bladval, sermoen van herfst. En in verzet
tegen het sneller draaien van de jaren
wier kringloop al in aanvang was voltooid,

harkt men gehaast, van hoger doel berooid,
tuinpaden schoon – want tussen al die blaren
ziet men zijn hand, de rest ervan, ’t skelet.

 
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Lees verder “C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez, Cesare Pavese”

Wim Huijser

 

De Nederlandse publicist, schrijver en biograaf Wim Huijser werd geboren op 9 september 1960 in Ridderkerk. Hij volgde een HBO opleiding in Rotterdam en werkte vervolgens als docent aan de Scholengemeenschap Rijnmond, Katwijk, waarna hij projectmanager werd bij VNU Tijdschriftengroep. Er volgden diverse functies in het bladenvak. In 1995 publiceerde hij over dat vak: ‘Bladenmakers en makers van bladen’. Sinds 2003 is hij actief als de biograaf van de Dordtse schrijver, dichter, vertaler, essayist C. Buddingh’ (1918-1985). Naast publicaties over Buddingh’ stelde hij in 2003 voor De Bezige Bij de bundel “Alle gorgelrijmen” samen. In 2010 bezorgde hij Buddingh’s verzamelde gedichten onder de titel “Buddingh’ Gebundeld” voor uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Voor het Dordrechts Museum stelde hij in 2012 de tentoonstelling “Kastjes Kijken” samen, over het beeldend werk van Buddingh’. Daarvan verscheen ook het gelijknamige boek.

Uit: Dichter bij Dordt. Biografie van C. Buddingh’

“Voor iedereen die aanwezig is wordt Poëzie in Carré een legendarische avond. Bijna tweeduizend poëzieliefhebbers komen maandag 28 februari 1966 op het dichtersfeest af. Men is totaal niet gewend aan dichters die een podium beklimmen. Als het doek opengaat, zitten daar vijfentwintig dichters aan een rijkgevulde tafel, met Adriaan Roland Holst als oudste dichter van het gezelschap in het midden. Na de jonge dichter K. Schippers is hij als tweede aan de beurt. Begroet met een roff elend donderend applaus draagt hij zijn gedicht voor: ‘Eens zullen allen/ die tussen ons kwamen / zijn weggevallen…’ Het vers oogst een storm van bijval en een staande ovatie, die door de dichters aan de tafel wordt overgenomen. De ‘Prins der dichters’ mag dan hees zijn, hij is beslist nog niet ouderwets. Na hem volgen onder anderen Hans Verhagen, Louis Th. Lehmann en Jules Deelder. Elk van hen krijgt precies zeven minuten toegewezen. Als tiende in de rij treedt de Dordtse dichter C. Buddingh’ aan. Ietwat schuchter zet hij zijn eerste vers in. Ofschoon zijn stem aanvankelijk nog iel en voorzichtig klinkt, zullen zijn woorden nog lang nagalmen in de Nederlandse poëzie. Na slechts enkele regels heeft de 48-jarige Buddingh’ de zaal in zijn ban. Dan begint hij aan zijn gedicht ‘Pluk de dag’:

vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het 4 oz net formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich-spread

Het publiek barst los in gelach en applaus. De ietwat verlegen dichter lacht nerveus en maant met vlakke hand het publiek tot stilte; hij is nog niet klaar.”

 

 
Wim Huijser (Ridderkerk, 9 september 1960)