Rainer Maria Rilke, Arthur Sze

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

Uit: Duineser Elegien

Die erste Elegie

Wer, wenn ich schriee, hörte mich denn aus der Engel
Ordnungen? und gesetzt selbst, es nähme
einer mich plötzlich ans Herz: ich verginge von seinem
stärkeren Dasein. Denn das Schöne ist nichts
als des Schrecklichen Anfang, den wir noch grade ertragen,
und wir bewundern es so, weil es gelassen verschmäht,
uns zu zerstören. Ein jeder Engel ist schrecklich.
      Und so verhalt ich mich denn und verschlucke den Lockruf
dunkelen Schluchzens. Ach, wen vermögen
wir denn zu brauchen? Engel nicht, Menschen nicht,
und die findigen Tiere merken es schon,
dass wir nicht sehr verlässlich zu Haus sind
in der gedeuteten Welt. Es bleibt uns vielleicht
irgend ein Baum an dem Abhang, dass wir ihn täglich
wiedersähen; es bleibt uns die Straße von gestern
und das verzogene Treusein einer Gewohnheit,
der es bei uns gefiel, und so blieb sie und ging nicht.
      O und die Nacht, die Nacht, wenn der Wind voller Weltraum
uns am Angesicht zehrt -, wem bliebe sie nicht, die ersehnte,
sanft enttäuschende, welche dem einzelnen Herzen
mühsam bevorsteht. Ist sie den Liebenden leichter?
Ach, sie verdecken sich nur mit einander ihr Los.
      Weißt du’s noch nicht? Wirf aus den Armen die Leere
zu den Räumen hinzu, die wir atmen; vielleicht da die Vögel
die erweiterte Luft fühlen mit innigerm Flug.

Ja, die Frühlinge brauchten dich wohl. Es muteten manche
Sterne dir zu, dass du sie spürtest. Es hob
sich eine Woge heran im Vergangenen, oder
da du vorüberkamst am geöffneten Fenster,
gab eine Geige sich hin. Das alles war Auftrag.
Aber bewältigtest du’s? Warst du nicht immer
noch von Erwartung zerstreut, als kündigte alles
eine Geliebte dir an? (Wo willst du sie bergen,
da doch die großen fremden Gedanken bei dir
aus und ein gehn und öfters bleiben bei Nacht.)
Sehnt es dich aber, so singe die Liebenden; lange
noch nicht unsterblich genug ist ihr berühmtes Gefühl.
Jene, du neidest sie fast, Verlassenen, die du
so viel liebender fandst als die Gestillten. Beginn
immer von neuem die nie zu erreichende Preisung;
denk: es erhält sich der Held, selbst der Untergang war ihm
nur ein Vorwand, zu sein: seine letzte Geburt.
Aber die Liebenden nimmt die erschöpfte Natur
in sich zurück, als wären nicht zweimal die Kräfte,
dieses zu leisten. Hast du der Gaspara Stampa
denn genügend gedacht, dass irgend ein Mädchen,
dem der Geliebte entging, am gesteigerten Beispiel
dieser Liebenden fühlt: dass ich würde wie sie?
Sollen nicht endlich uns diese ältesten Schmerzen
fruchtbarer werden? Ist es nicht Zeit, dass wir liebend
uns vom Geliebten befrein und es bebend bestehn:
wie der Pfeil die Sehne besteht, um gesammelt im Absprung
mehr zu sein als er selbst. Denn Bleiben ist nirgends.

Stimmen, Stimmen. Höre, mein Herz, wie sonst nur
Heilige hörten: dass sie der riesige Ruf
aufhob vom Boden; sie aber knieten,
Unmögliche, weiter und achtetens nicht:
So waren sie hörend. Nicht, dass du Gottes ertrügest
die Stimme, bei weitem. Aber das Wehende höre,
die ununterbrochene Nachricht, die aus Stille sich bildet.
Es rauscht jetzt von jenen jungen Toten zu dir.
Wo immer du eintratest, redete nicht in Kirchen
zu Rom und Neapel ruhig ihr Schicksal dich an?
Oder es trug eine Inschrift sich erhaben dir auf,
wie neulich die Tafel in Santa Maria Formosa.
Was sie mir wollen? leise soll ich des Unrechts
Anschein abtun, der ihrer Geister
reine Bewegung manchmal ein wenig behindert.

Freilich ist es seltsam, die Erde nicht mehr zu bewohnen,
kaum erlernte Gebräuche nicht mehr zu üben,
Rosen, und andern eigens versprechenden Dingen
nicht die Bedeutung menschlicher Zukunft zu geben;
das, was man war in unendlich ängstlichen Händen,
nicht mehr zu sein, und selbst den eigenen Namen
wegzulassen wie ein zerbrochenes Spielzeug.
Seltsam, die Wünsche nicht weiterzuwünschen. Seltsam,
alles, was sich bezog, so lose im Raume
flattern zu sehen. Und das Totsein ist mühsam
und voller Nachholn, dass man allmählich ein wenig
Ewigkeit spürt. – Aber Lebendige machen
alle den Fehler, dass sie zu stark unterscheiden.
Engel (sagt man) wüssten oft nicht, ob sie unter
Lebenden gehn oder Toten. Die ewige Strömung
reißt durch beide Bereiche alle Alter
immer mit sich und übertönt sie in beiden.

Schließlich brauchen sie uns nicht mehr, die Früheentrückten,
man entwöhnt sich des Irdischen sanft, wie man den Brüsten
milde der Mutter entwächst. Aber wir, die so große
Geheimnisse brauchen, denen aus Trauer so oft
seliger Fortschritt entspringt -: könnten wir sein ohne sie?
Ist die Sage umsonst, dass einst in der Klage um Linos
wagende erste Musik dürre Erstarrung durchdrang;
dass erst im erschrockenen Raum, dem ein beinah göttlicher Jüngling
plötzlich für immer enttrat, das Leere in jene
Schwingung geriet, die uns jetzt hinreißt und tröstet und hilft.

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Portret door Leonid Pasternak, 1928

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze op dit blog.

 

Slapers

Een kolibrie met een zwarte kin landt
op een metalen draad en rust gedurende vijf seconden;
vijf seconden lang laat een pianist zijn hoofd zakken
en zijn handen rusten op de sleutels;

een man baadt waar irrigatiewater
een poel vormt voordat het in de rivier uitmondt;
een monteur draait een plug los en motorolie
loopt weg in een emmer; gedurende vijf seconden,

ruik ik pepermunt door een open raam,
herinner me waar een wild blad van je huid afgleed,
hier komt aanraking voor het zien; dat ik je vasthield,
herinner ik me, aan de overkant van een kanaal, het geluid van mannen

die inktvissen op ijs leggen bij het eerste licht;
voor het eerste licht, fysiek contact,
onze kloppende harten , geklets van vrouwelijke regen
op het dak; terwijl de kolibrie

uit het zicht snort, grijpen de tandwieltjes van een klok
in elkaar met verschillende snelheden; we horen
een reeks ostinato-noten en zijn niet gebonden
aan het gewicht van ons lichaam op aarde.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Arthur Sze (New York, 1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e december ook mijn blog van 4 december 2018 en eveneens mijn blog van 4 december 2017 en ook mijn blog van 4 december 2016 deel 3.

Kristina Sandberg, Arthur Sze

De Zweedse schrijfster Kristina Sandberg werd geboren op 3 december 1971 in Sundsvall. Zie ook alle tags voor Kristina Sandberg op dit blog.

Uit: De komst van een kind (Vertaald door Wendy Prins)

“Maj neemt de laatste tafel af, spoelt de vaatdoek uit en ziet dat Ingrid haar schort uitklopt voor ze haar koffiekopje pakt en zegt tuurlijk ga je mee, Maj. Olof is knap en blij en glimlacht naar Maj, laat Ingrid niet merken hoe hij naar haar kijkt. met zijn bruine ogen. dik, donker haar en een lok die over zijn voorhoofd valt, onwillekeurig of bewust. dat weet ze niet, maar die ogen – en Maj pakt de porseleinen kan met koffie. Blieft meneer nog een kopje koffie, vraagt ze, voor de grap, theatraal, heel graag, lieve juffrouw, antwoordt hij en hij houdt zijn kopje bij. Zweetvoeten, ze kan niet met hen meegaan met deze stinkende voeten die de hele dag in hakschoenen bekneld hebben gezeten. Nee, gaan Jullie maat zegt ze en zet de kan op de toonbank. Ah, doe niet zo saai, zucht Ingrid. nu met donker gestifte lippen wanneer heeft ze dat gedaan? – toen Okt kwam waren ze nog bleek, als ze de lunchroom sluiten hebben ze beiden meestal een bloos op hun wangen en ruikt hun haar naar vet en kardemom van de bakkerij in de ruimte ernaast – heeft Ingrid nooit stinkvoeten? En dan zegt Ingrid dat Tomas aardig is en er goed uitziet en hij heeft een auto. We gaan alleen maar een eindje rijden, naar Gullvik of Skeppsmaln, het is zo’n heerlijke avond, bovendien is het zaterdag.
Een krap bemeten toilet, een kleine wastafel. maar met koud en warm water. Moeizaam brengt ze haar ene voet omhoog, om hem in te zepen, schoon te spoelen, af te drogen, ook tussen de tenen. Wat doe je daar, roept Ingrid, de andere voet, onder haar oksels, haar onderbroek, nee, ze kan niet in vieze zijden kousen en stinkend ondergoed meegaan. Lippenstift, rouge, haar wenkbrauwen worden veel te donker met die met-zwarte mascara, ze veegt het uit en ziet opeens bont en blauw rond haar ogen, maakt de handdoek nat, doet er zeep op, boent stevig langs haar wenkbrauwen. Zo is het in elk geval beter. Zonder kousen. Nee, dat ts nog erger, dat gaat niet, ze moet de oude kousen maar aan en net doen of het Ingrid is die stinkt Hij zou ook rijk zijn. Tomas, dat heeft Ingrid tussen neus en lippen door genoemd, en als ze de achterdeur op slot doen, zegt Olof dat niets zo verrukkelijk is als mooie meisjes in een zomerjurk, niet bloedserieus, maar toch. Zie je mij nu, Erik, dal ik een eigen kamer heb en vrienden en werk? Olof geeft ook haar een arm, met tikkende hakken lopen ze naar de Viktoriaesplanaden. De auto staat op de binnenplaats en Olof zegt dat het geen probleem zal zijn om hem over te halen, maar ze wil niet mee naar binnen, haar benen trillen zo. en dan zegt Ingrid dat ze mee moet. anders zegt Tomas misschien wel nee en wil hl) in de stad blijven. Hij heeft vast wel wat in huts, zegt Olof en dan lopen ze de trap op, naar de derde verdieping, ze is bulten adem als ze bij de deur zijn. Olof belt aan, trekt haar naar zich toe, ze moet goed te zien zijn als Tomas opendoet. maar het blijft stil daarbinnen, Olof drukt nogmaals op de bel, harder, en langer nu. Lag je te slapen, vraagt Olof en Tomas haalt een hand door zijn lichtgrijze haar, ze blijft stokstijf staan, ze hadden niet gezegd dat hij oud is, zeker al dertig. veertig? Kom binnen, zegt hij, de geur van rook en Iets anders, iets onbestemd.”

 

Kristina Sandberg (Sundsvall, 3 december 1971)

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze op dit blog.

 

De kans

De blauwzwarte bergen zijn geëtst
met ijs. Ik rijd naar het zuiden in vervagend licht.
De lichten van mijn auto gingen voor me
uit, en verdwijnen voor mijn ogen.
En als ik de dertig nader, zijn de afstanden
korter dan ik denk? De geest
reist met de snelheid van het licht. Maar voor
hoeveel mensen zijn de passies
ijzerhout, ijzerhout dat verhardt en verhardt?
Neem de ex-muzikant, verzekeringsagent,
die zichzelf een polis over zijn eigen leven verkoopt;
of de goochelaar die zichzelf heeft opgesloten
in een kist en in zee geworpen,
om dan te ontdekken dat hij gevangen zit in zijn eigen ketenen.
Ik wil een passie die groeit en groeit.
Voelen, denken, handelen en gedefinieerd worden
door jouw acties, gedachten, gevoelens.
Zoals in de botten van een hand op een röntgenfoto,
wil ik dat het heldere witte licht werkt
tegen de vage wazige randen van de duisternis:
zelfs als de duisternis voorafgaat en ons
volgt hebben we de kans om korte tijd te schitteren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Arthur Sze (New York, 1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2018 en eveneens mijn blog van 3 december 2017 deel 3.

Frédéric Leroy, Arthur Sze

De Vlaamse dichter Frédéric Leroy werd geboren op 2 december 1974 in Blankenberge. Zie ook alle tags voor Frédéric Leroy op dit blog.

Voor Hellas – Oxi!

Nee! Opdat dit land geen lege doos zou zijn
maar een opstandig, rammelend kerkhof,
een plek om wijn te morsen, broederlijk
armen over schouders te slaan, demonen
uit de voorvaderlijke grond te stampen.

Nee! Omdat dit leven in de moederschoot,
deze bottende schandpaal, geen snelweg
naar de dood is, maar een feestkalender,
omdat we tussen de maaltijden bereid zijn
de kroonschatten van dit bestaan te dragen.

Nee! Omdat waarde schuilt in het woord
van het orakel en in de adem van de zee
die meeuwen en molenwieken vaart geeft,
nooit in de tijdelijke wetten van tirannen
of in het dragen van gestreken uniformen.

Nee! Opdat dit Hellas geen staat zou zijn
van onderdrukten, enkel van de goden
een overwogen handdruk in het blauwe
afwassop van Europa, een halsketting
van aaneengeregen eilandgedachten.

Nee! Omdat grenzen denkbeeldig zijn,
we allen drieste Bulgaren zijn in de harten
van Australiërs, argonauten en nomaden
langs de paden van het wildvee, met hoop
in de harten, op zoek naar oorsprong.

Nee! Opdat je altijd één van ons zou zijn,
iedereen je naam zou dragen: Vrijheid.

 

Zomeravond

Elk begin is heilig zwanger
van een zwellend universum
ook wanneer je langzaam
je witte bloes losknoopt
doorheen de stilte
als het droge knetteren
van een insectenvleugel
en het bleke zonlicht
zachtjes vallen laat
op je bange schouders
,

ik echter ben gevangen
in de diepte van je navel.

Als gulzige zilvervisjes
flitsend in donker water
glijden je vlugge vingers
doorheen je stugge haren,
je haren die je losgooit
eensklaps maar verwacht
als een zware regenbui
op een zwoele zomeravond.

 

Heiden

De zon scheen vaker. Aan de dingen kleefden
nog de namen, uitnodigend, uitwisselbaar
als losse plaatjes, zodat ik rozenstruiken
krokodillen ging noemen, mezelf krijger.

Wreedheid was een deugd, rauw geweld
iets voor helden (dat wat heerste onder
de zomerzon, triomfeerde, regenwormen
in stukken hakte). Ik lachte vaker toen.

In een wereld van gras en pluizen was ik
heidens blond, wist van god noch gebod
maar hield van het witgekalkte kapelletje
verderop – plukte plechtig kruisspinnen.

Ik schiep een pantheon van gedrochten,
krioelend in glazen confituurpotten.

 

Frédéric Leroy (Blankenberge, 2 december 1974)

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze op dit blog.

 

Een wereldbol uitpakken

Ik staar naar de Stille Oceaan en verwacht niet
ooit de hoofden op Paaseiland te zien,

hoewel ik vermoed dat het zonlicht kabbelt
over de gele grassen die naar de kust afhellen
;

gisteren at een ree gras in de boomgaard:
het spitste zijn oren en stopte met eten

toen het voelde dat we toekeken
vanuit een glazen corridor – in zijn slaap, zweet

een veteraan en maakt een landmijn onschadelijk.
Op de wereldbol markeer ik de Slag om

de Koraalzee – daar zeurt nu niemand over.
Een gedicht kan nooit te donker zijn,

ik knik en, turend naar Kenai, hoor
ik ijs dat langs een inham breekt;

gisteren draafde een coyote dwars door ’t licht
van mijn koplampen en draaide zijn hoofd om

maar hield zijn pas niet in; dat is hoe
ik op deze planeet wil leven:

levend voor een konijn bij een glazen deur-
en bloeiend waar geen bloem is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Arthur Sze (New York,1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e december ook mijn blog van 2 december 2018.

Pierre Kemp, Ernst Toller

De Nederlandse dichter en schilder Pierre Kemp werd geboren in Maastricht op 1 december 1886. Zie ook alle tags voor Pierre Kemp op dit blog.

 

Hemelvaart der Liefde

Ik stal uw ziel uit uwe donkre oogen
In nacht van storm en regen, als ik joeg
Gestrengeld in een rukwind voort en loech
Luid om ’t gebruis der boomen wildbewogen.

Wij joegen voort, totdat uw ziel mij vroeg:
‘Waar wij nu wel tesamen henentogen?’
Ik zweeg en zag u aan met mededongen –
Wonder en liefde en dat was u genoeg.

Wij joegen voort, opcirkelende in
De zuilen lucht, die – als een vliegend woud
Van boomen-storm – langs rotsen en ravijn

Donderden voort…. tot waar het rustbegin
Versmolt in ’t zinkend woeden, ’t zinkend goud
Der sterren…. tot…. waar enkel zielen zijn.

 

Herfst

Ik hoor de wind in de publieke bomen
en zie het grote rode licht van de maan
ontgoocheld en on-vooringenomen
achter de laagste takken opwaarts gaan.
Er wil in mij iets teder musiceren
over het schoon vergaan. Wat ik niet wil.
De dingen moeten liever maar verteren,
zo worden ze immers stil.

 

Voorwinter

De zielen hebben de lange jassen aan
in héél de stad,
al is er één onder een lantaarn doorgegaan
die nog geen had.
Er zal wel geen collecte zijn
voor die ziel zonder ’t lange kleed,
want een ziel hoeft niet gekleed te zijn
om haar lief en leed.

 

Pierre Kemp (1 december 1886 – 21 juli 1967)

 

De Duitse dichter en schrijver Ernst Toller werd geboren op 1 december 1893 in Samotschin (tegenwoordig Szamocin). Zie ook alle tags voor Ernst Toller op dit blog.

 

De strijder

Moeder, moeder, waarom ben jij het niet?

Kan ik niet die vrouw
Die mij met haar bloed
In donkere nachten de hartslag leende
Met een vroom hart moeder noemen.
Dan wil ik lange afstanden afleggen
Oh, dat ik, het zoeken nooit moe.
Bij stekelige ligusterhagen dromend.
Jou, moeder, vinden mocht.
Ben ik geen moeder voor mezelf?
Jij, vrouw, schonk kreunend
Ooit het leven mij.
Ik stierf sinds die dag zo menigmaal
Ik stierf
Baarde mezelf
Stierf
Baarde mezelf

Ik werd mezelf tot moeder.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ernst Toller (1 december 1893 – 22 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e december ook mijn blog van 1 december 2018 deel 2 en eveneens deel 3.