Dennis Gaens, Arthur Sze

De Nederlandse dichter Dennis Gaens werd geboren in Susteren op 30 november 1982. Zie ook alle tags voor Dennis Gaens op dit blog.

 

Lamento voor de meisjes die mijn straat hebben verlaten

I
De meisjes die het meest van alles
op dieren leken, doen het nu met
kunstenaars en wonen op boten of
in zolderkamers, die ze ‘ateliers’ noemen.

De mooiste meisjes gingen, kwamen
terug en trouwden met Harry, Henk of
Leo, namen een labrador en kregen
om de haverklap kinderen die op voetbal
of ballet moesten.

Ze lieten alleen de plekken achter waar
we zaten en zoenden; de speeltuin,
het fietsenrek en de overkapping bij
de parkeerplaats. De telefooncellen
zijn al jaren geleden weggehaald.

 

Het is dit of doodgaan

We komen namen halen.
Niet dat we onze ouders haten – we zijn
hooguit verongelijkt over onze vaders.

Onze aanval volgt op bevel van helemaal
beneden. Als u nog elektriciteit heeft
hebben we uw stad nog niet aangedaan.

We zoeken iets om op in te steken en uit te barsten.

Als we niet zo verdomd verstrooid zouden zijn,
waren we er al geweest.

 

zo jong komen we niet meer bij elkaar

In haar laatste dagen thuis gooide Dani alles uit het raam; omdat ze het daar
zelf te koud begon te vinden, wilde ze binnen plek hebben om rondjes door
de kamer te kunnen draaien.

Luuk is ook deze zomer niet teruggekomen. We kunnen alleen maar
hopen dat hij het halfrond is overgestoken en ergens in de zon zit. Tot hij
terugkomt blijven we hem indachtig sjekkies roken.

Lotte had alleen al in de eerste twee weken drie mobieltjes in de Waal
gegooid, omdat ze vreemde telefoontjes verwachtte. Ze droeg meer
vermommingen dan outfits die seizoen. Ze kocht een kaartje voor de trein
van 8.05 uur.

Dave at alleen nog bij zijn ouders en sukkelde elke avond in slaap voor de tv,
die de hele nacht reclames bleef herhalen. Hij zei dat zijn fiets stuk was. Ik
vroeg hem waarop hij wachtte, hij zei: ‘een nieuw begin.’

 

Dennis Gaens (Susteren, 30 november 1982)

 

De Chinees-Amerikaanse dichter Arthur Sze werd geboren op 1 december 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Arthur Sze  op dit blog.

 

Netverlichting

Balancerend op een brug, met straatverlichting
aan beide oevers zet een man
een saxofoon aan zijn lippen, munten
in een omgekeerde pet en een carrousel

op een piazza begint te draaien:
waar zijn de poorten naar het paradijs?
Een vrouw buigt zich over een uitgestoken
papieren beker – leerarbeiders naaien

onder lampen: een riem, portemonnee, tas –
leer kastanjebruin geverfd, beige, zwart –
werknemers uit Seoul, Lagos, Singapore –
een fresco op een kerkmuur verbeeldt

de dood van een heilige: een monnik heft
beide handen in de lucht – in een vliegtuig,
vormt zich een stolsel in het been van een vrouw
en begint naar haar hart te reizen –

een reeks noten maakt rimpels op het water;
en, terwijl het stolsel zich vastzet, lossen op een markt
in de buurt van kabbelende golven mannen
sardientjes in een uitbarsting van Argentijns licht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Arthur Sze (New York, 1 december 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e november ook mijn blog van 30 november 2018 en eveneens mijn blog van 30 november 2016 en ook mijn blog van 30 november 2014 deel 2 en eveneens deel 3.

Advent (Patrick Kavanagh), Mario Petrucci

Bij de 1e zondag van de Advent

 

Quincy Market at Twilight door Laura Lee Zanghetti, 2012

 

Advent

We have tested and tasted too much, lover-
Through a chink too wide there comes in no wonder.
But here in the Advent-darkened room
Where the dry black bread and the sugarless tea
Of penance will charm back the luxury
Of a child’s soul, we’ll return to Doom
The knowledge we stole but could not use.

And the newness that was in every stale thing
When we looked at it as children: the spirit-shocking
Wonder in a black slanting Ulster hill
Or the prophetic astonishment in the tedious talking
Of an old fool will awake for us and bring
You and me to the yard gate to watch the whins
And the bog-holes, cart-tracks, old stables where Time begins.

O after Christmas we’ll have no need to go searching
For the difference that sets an old phrase burning-
We’ll hear it in the whispered argument of a churning
Or in the streets where the village boys are lurching.
And we’ll hear it among decent men too
Who barrow dung in gardens under trees,
Wherever life pours ordinary plenty.
Won’t we be rich, my love and I, and
God we shall not ask for reason’s payment,
The why of heart-breaking strangeness in dreeping hedges
Nor analyse God’s breath in common statement.
We have thrown into the dust-bin the clay-minted wages
Of pleasure, knowledge and the conscious hour-
And Christ comes with a January flower.

 

Patrick Kavanagh (21 oktober 1904 – 30 november 1967)
De Round Tower in Inniskeen, de geboorteplaats van Patrick Kavanagh

 

De Engelse dichter en schrijver Mario Petrucci werd geboren op 29 november 1958 in Londen. Zie ook alle tags voor Mario Petrucci op dit blog.

 

BROOD
(Southwell Workhouse)

Wij zijn mannen half-
gebakken – zwaaiend met
loodzware mokers

boven onze hoofden
op elleboogstokken
van brood. Uur

na uur: mannen
van bloem. Gered door
een snufje zout.

Hier omdat
we ons broodje
zouden moeten gebruiken. Omdat

mannen van vuur ijzer
eten. Roest. Hele
landen. Maar wij

zweven door dagen
op korsten. Van dageraad
tot schemer elk vlot

hetzelfde. Zoals
wij. Elke snee zijn
we – op drift

op een bakje pap.
Ontbijt. Middagmaal.
Avondmaal. Eén brandstof.

En wanneer we eindelijk
opstijgen naar de hemel
dan denk ik

dat we gedwongen worden
om Zijn velden te maaien
goddelijk met tarwe –

bergen te verzetten
van heilige gist – en
terug te reiken naar beneden

om daar (een voor
één) elke grijze wolk van deeg
te kneden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mario Petrucci (Londen, 29 november 1958)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e november ook mijn blog van 29 november 2018 en eveneens mijn blog van 29 november 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Erwin Mortier, Nicole Brossard

De Vlaamse dichter en schrijver Erwin Mortier werd geboren in Nevele op 28 november 1965. Zie ook alle tags voor Erwin Mortier op dit blog.

Uit: Gestameld liedboek. Moedergetijden

“Voor de rest doen we zo goed als mogelijk ons best de trage dood die zich thuis aan het afspelen is niet als een beproeving te beschouwen – wat niet voor de hand ligt. Rationeel kan ik alleen maar hopen dat mijn moeder niet lang meer moet lijden, want het is zo zinloos. Ze heeft nog amper besef van tijd, plaats, de anderen. De flamboyante vrouw die altijd graag le-ven en plezier om zich heen had, is nu een kromgetrokken, broodmagere gestalte geworden, die over het tuinpad naar de auto toe schuifelt, met veel moeite het portier opent en dan gaat zitten, vermoedelijk omdat ze zich in dat kleine Peugeotje, dat blikken baarmoedertje, veilig voelt.
Mijn hart breekt als ik het zie.
Tegelijk vind ik de gedachte dat ze er in het geheel niet meer zou zijn verkillend, en ik maak me ook wat zorgen om mijn vader, die haar nu met veel geduld en toewijding omringt en zijn verdriet uitstelt – een valies dat almaar zwaarder wordt…
Soms treft me de ongevoeligheid, ongetwijfeld onbedoeld, der medemensen, bijvoorbeeld wanneer ik te horen krijg dat het erg is, zeker, maar dat zesenzestig nu toch ook niet meer zo jong is. Alsof er een leeftijd zou bestaan waarop je iemand wel het noodlot kunt toevertrouwen.
We schrijven gedichten, dat wil zeggen pogingen tot welluidende bezwaarschriften tegen de grillen van het lot en het noodlot, tegen de opmaak van het universum en onszelf. Maar achter het betreffende loket blijft het stil terwijl de rij wachtenden steeds langer wordt – en tegen het glas is een A-viertje geplakt, met daarop de melding: Onze diensten zijn nooit open.

*********************************************************

Een namiddag lang heb ik bij haar gebabysit. Ze was onrustig, en soms agressief. Ze wilde weglopen. Mijn vader was naar het voetbal van mijn neefjes gaan kijken. Ik heb de achterdeur moeten vergrendelen.
Na een tijdje werd ze rustiger, en dan hebben we, ik kan het geen andere naam geven, ‘huisje gespeeld’, maar dan zonder de lol die kinderen daaraan beleven. Ze kwam met een pantalon van pa uit de badkamer. Ze wilde eerst dat ik die aantrok, waarschijnlijk omdat ik dan op hem zou lijken. Dan moest ik de broek voor haar opplooien. Ze liep ermee naar de tafel. Ik moest het bundeltje gladstrijken voor haar. Dan wilde ze van haar schoenen in haar pantoffels stappen, en van haar pantoffels in haar schoenen, en weer in haar pantoffels. Dan even haar bed in – en ik op de overloop al jankend staan wachten tot ze weer zou opstaan (ze staat altijd op, altijd weer, na een minuut of vijf).
Pas na een uur of twee kalmeerde ze helemaal. Zat in de zetel beneden te rillen. Ik vroeg: Heb je kou?
Ze knikte.”

 

Erwin Mortier (Nevele, 28 november 1965)

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

 

Steden met hun dwazen van god

deze keer tel ik de handen, de voeten,
de talen, de tunieken, de kiezelstenen
de hoofden, de baarden
de petten, sluiers, sjaals,
tel de duizeligheid niet mee
de wassingen de wonderen
de zweepslagen,
in de luidsprekers
tientallen uitgespuwde woorden, een vuur zo groot
dat je water op het voorhoofd nodig hebt, op de voeten,
ik tel de ogen, de vingers,
ik tel tot aan het stof
ik tel tot aan de kindertijd

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e november ook mijn blog van 28 november 2018 en eveneens mijn blog van 28 november 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Navid Kermani, Nicole Brossard

De Duits-Iraanse schrijver en islamist Navid Kermani werd geboren op 27 november 1967 in Siegen. Zie ook alle tags voor Navid Kermani op dit blog.

Uit: Ungläubiges Staunen. Über das Christentum

„Der katholische Freund schließt nicht aus, daß der Evangelist Lukas persönlich das Bild gemalt habe. Er hat Artikel darüber geschrieben, wie er es aufstöberte, von denen ich erst einen las. Im Labor ist das Holz noch nicht untersucht worden. Die Nonnen hätten Sorge, weil es bereits so morsch sei. Kunsthistoriker hätten das Bild allerdings für eindeutig antik befunden, erstes Jahrhundert sei wahrscheinlich. Die Jungfrau hat auch mich angeschaut, ohne Alter.
Der Freund brachte mich zu dem Kloster, das in einer gewöhnlichen Wohnstraße auf dem Monte Mario liegt, am anderen Ufer des Tibers neben dem Hilton, und ließ sich durch eine Sprechklappe in der bröckligen Seitenmauer den Schlüssel aushändigen, während ich im Auto wartete. Bevor er mich in die Kapelle führte, wo die Nonnen das Bild bereits für uns umgedreht hatten, pinkelte er noch ins Gebüsch neben dem Eisentor. Gewöhnlich schaut die Jungfrau in den Gebetsraum der Nonnen, die sich lebenslang eingesperrt haben, weder Besucher empfangen noch auf Reisen gehen oder auch nur spazieren oder einkaufen. Gott genügt.
Durch das vergitterte Fenster, in dem das Bild hängt, sahen wir einige von ihnen und hörten alle im fahlen Licht beten, bis übers Kinn verschleiert, weißes, gestärktes Gewand, schwarze Hauben. Fünf der dreizehn Schwestern sind über achtzig. Die in dem Ausschnitt der Gebetsbank saßen, den ich durch das Fenster sehen konnte, waren nicht jünger. Auf den kahlen Wänden ihrer Barockkirche zeichnen sich groß-flächig die Wasserflecken ab. Der Freund sagt, daß die Leitungen verrotten, die Telefone nicht funktionieren und an Reparatur nicht zu denken ist, bevor das Kloster seine Schulden begleicht. Die Bitte um Spenden ist der Teil ihres Gebets, dessen Erfüllung noch aussteht.
Nach einigen Minuten löschten die Nonnen das Licht, so daß wir nur noch ihre Stimmen hörten, ein Vers tief, ein Vers hoch, Singsang mit Pausen, ohne daß ich ein Wort verstand. Seinem Buch hat der Freund ein Zitat des zurückgetretenen Papstes vorangestellt, das nichts Neues sagt, doch immer wieder neu zu sagen ist: «Große Dinge werden durch die Wiederholung nicht langweilig. Nur das Belanglose braucht die Abwechslung und muß schnell durch anderes ersetzt werden. Das Große wird größer, indem wir es wiederholen, und wir selbst werden reicher dabei und werden still und werden frei.» In Rom wurde ich ohnehin neidisch aufs Christentum, neidisch selbst auf einen Papst, der auch solche Sätze sagt, und wenn ich den Gedanken der Inkarnation in nur einem Menschen nicht für grundverkehrt hielte und speziell die ¬katholische Vorstellungswelt mir nicht so heidnisch vorkäme, mich die Ordnung nicht abstieße, die alle und eben auch die menschlichen Verhältnisse hierarchisiert, die Demonstration von Macht in jeder katholischen Kirche, dazu die bis in den Blutrausch reichende Leidensvergötterung, womöglich hätte ich mich seinen Praktiken nach und nach angeschlossen, hätte die lateinische Messe besucht und wäre mit Pausen in den Singsang eingefallen, wenngleich anfangs mehr aus ästhetischen Gründen, vielleicht auch aus Faszination für die beispiellose Kontinuität einer Institution, die aus Gottes Angehörigen eine Gemeinschaft bildet. Nur ihr ist sie auf Dauer gelungen. Wer weiß, vielleicht wäre auch mir eines Tages das Wunder erschienen, das dieses prächtigste aller Himmelsgebäude hervorgebracht hat. So halte ich die Möglichkeit zwar weiterhin für falsch – aber erkenne, mehr noch: spüre, warum das Christentum eine Möglichkeit ist.“

 

Navid Kermani (Siegen, 27 november 1967)

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

 

Steden met een gezicht

zo velen ontvingen ideeën als een kloof
in mijn spieren
in de buurt zeggen we dat jij het bent, maar wij zijn het
met een gedachte aan bruggen, ghats
rivieren in tijden van vrede en marteling

een streling langs de oorlel
steden gemaakt om ons in verwarring te brengen
in de blauwe schoonheid van de droom

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e november ook mijn blog van 27 november 2018 en eveneens mijn blog van 27 november 2017.

Luisa Valenzuela, Mohamed Al-Harthy

De Argentijnse schrijfster Luisa Valenzuela werd geboren op 26 november 1938 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Valenzuela op dit blog.

Uit: Dark Desires And The Others (Vertaald door Susan E. Clark)

“October 2, 1978
On the Eve of the Trip
You’ll think that I died, and something like that is indeed happening or has happened. You can’t tell anymore what’s alive and what’s dead, or rather, who’s going around these worlds, seemingly dying. Remembering is like being left hanging from something that you don’t have anymore — if you ever really had it — one reason to be more or less agglutinate, magnetic. Valid.
Remembering here and now, in my house in Buenos Aires, as if I were at the top of a mountain, and even further, as if I were lying at the bottom of the sea, which is where these things tend to happen. Sometimes yes and sometimes no. Sometimes the memories flow when it gets dark; they appear and they fade, they amaze us at the turn of a page and perhaps we should hurry to retain them. Perhaps we should offer more to memory, that form of madness.
I found a piece of paper. I found a writing pad — and I write and I write and I write. I’ll write until the ink runs out and there’s nothing left of what I care about to jot down.
Here there is order, calm. I don’t want to leave this house anymore. I don’t want to be distracted. I prefer to keep seeing objects that I’m fond of, encouraging the winds of inspiration, getting up early and sometimes running through the park to buy something to eat or more ink. Refill the cartridges. Cartridges of ink to write a bit, fire more shots, all made of words. And now — now that the phone isn’t working — how I long to stay here shut in between these caressing walls! I feel so good facing myself, facing mountains that look like water, but which are really wool, mountains woven stitch by stitch, only suggested. A small tapestry that will accompany me on my trip, though I no longer want to travel.
I’ll go all the same.
The house is beautiful, I like each and every thing, and the cats are playing in the middle of the room and tralala tralala. I keep on in my singsong and can’t get away from it. And again my doubts: “To go out or not to go out? To bathe or not to bathe?”
How I need the little securities of life, or should I say, how I’d like to have the larger ones! I would like not to have to take the plane or the boat, not to climb once more into that enormous floating belly, to float in that endless amniotic fluid, the ocean — and go sailing peacefully toward other latitudes, writing my novels. I have to learn how to write during this trip, an errant writer so to speak — a roving writer.”

 

Luisa Valenzuela (Buenos Aires, 26 november 1938)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Omaanse dichter Mohamed Al-Harthy werd geboren in al-Mudhayrib, Oman, in 1962. Zie ook alle tags voor Mohamed Al-Harthy op dit blog.

 

HET FLUITSIGNAAL VAN DE ENGEL

Wie ben jij in de spiegel van de zin? Begin of einde
weerkaatst op het blad van de vloed . . .
en wat als jij de spiegel was – wordt de bekleding van het vers dan gekeerd?
breekt dan de hel los?. . .
of zal het fluitsignaal van de engel uitstel geven tot de avondster zich spiegelt
in het water van de woordenzee voordat de vloed terugkeert als een zin
die in de lengte wordt gelezen (niet in de breedte) om het spel van spiegels te verlengen . . .
Maar wie ben jij in de spiegelingen op het oppervlak na het einde van de vloed?
Begin of einde – wie ben jij? Als de woordenkrokodil de kaken opent
om een ster te verslinden dan straalt de ster zoals sterren stralen . . .
enkele momenten of een eeuwigheid – maar je zult haar spiegeling niet zien
als de vloed zich in de zee van een nieuwe zin stort

 

Vertaald door Kees Nijland & Assad Jaber

 

Mohamed Al-Harthy (al-Mudhayrib, 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e november ook mijn blog van 26 november 2018 en eveneens mijn blog van 26 november 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Connie Palmen, Christian Filips

De Nederlandse schrijfster Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook alle tags voor Connie Palmen op dit blog.

Uit: Jij zegt het

“Alles wat ik gemeend had zelf te denken was al voor mij gedacht. Pas toen ik de harde les in nederigheid had verwerkt, liet ik het meesterschap van Graves toe, werd het lezen van zijn werk de leidraad voor de volgende fase in mijn leven, een waarin ik me niet langer wentelde in de romantiek van de uniciteit, maar waarin ik mijn leven zou wijden aan het allerhoogste: het dienen van de poëzie, en het streven naar de heilige eenwording met al wat leeft. Ik was eenentwintig en doolde rusteloos rond met een van de belangrijkste lessen van Graves: dat een dichter zich pas bewust wordt van zijn poëtische zelf als hij stapelverliefd wordt op een vrouw in wie de witte godin huist, de vrouw in wie schepping en vernietiging zijn verenigd en die in zijn leven verheffing en verschrikking zal brengen. Graves’ odi atque amo begeleidde me op deze zoektocht als een spannende formule, omdat ik nog nooit een liefde had beleefd die ook de haat in mij zou wekken. Vijf jaar later was ik de dichter die ik wilde zijn, danste stapelverliefd, bekroond en al, met mijn wispelturige muze door de kamer, er diep van overtuigd dat zij het was, de witte godin met de duizend namen. Getrouwd, samengepakt in een klein appartement, omsloten door een ijzige Engelse winter, moest ik ontdekken dat een van haar namen Hera was. Over de uren die ik buiten haar zicht doorbracht spon ze de wildste fantasieën, stelde zich geheime affaires met vrouwen voor, of was bang dat ik dagdroomde over vriendinnen die ik ooit had of op een dag zou hebben. Terwijl ik voor een klas stoere, onwelriekende jongens The Waste Land declameerde — iets wat overigens het verbijsterende effect had dat ze me herhaaldelijk vroegen het gedicht nog een keer voor te dragen — daalde op haar schouder de paniekvogel neer die haar influisterde dat ik — op het moment dat zij in de bibliotheek noest de examens over de kunst van de tragedie voorbereidde — de minnares beklom met wie ik in een goedkope hotelkamer een ontmoeting had gearrangeerd. Huilend biechtte ze ’s avonds haar angsten op, schilderde de taferelen die ze voor zich zag, hoe ik woest en hartstochtelijk een andere vrouw beminde, de muziek van mijn dierlijk gekreun in vreemde oren klonk, mijn bedwelmende lichaamsgeur door een rivale werd opgesnoven, vroeg me honderduit over de vriendinnen met wie ik het had gedaan, en hoe ik het deed, en wat ik hun bij het liefdesspel toefluisterde, en of ik hen ook streelde, kuste, likte, beet zoals haar, maar als ik de vergissing beging nogal eerlijk te antwoorden of er ongemerkt enige vertedering sloop in het uitspreken van de naam van een vroegere geliefde — Shirley — gilde ze het uit en bedekte haar oren. Ze zei dat ze het verschrikkelijk vond, die jaloezie, maar ze wist zeker dat iedere vrouw die mij zag onmiddellijk weeë knieën kreeg van lust en verlangen en nog maar aan één ding dacht: seks, door mij verkracht worden. Zij zwoegde op de eindexamens en kwam elke avond doodmoe thuis, haar rechterhand — het schrijven ontwend — pijnlijk verkrampt. In de weiden plukte ik kruiden en brouwde er een aftreksel van waarmee ik ’s avonds haar hand en schouders masseerde. Om haar te helpen bij het onthouden van de belangrijkste vertegenwoordigers van de verschillende periodes in de Engelse literatuurgeschiedenis, tekende ik op een groot vel een rij pilaren waaraan bordjes hingen met de namen en jaartallen, een bekende truc van de retorici om het geheugen visueel te ondersteunen.”

 

Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)

 

De Duitse dichter, schrijver, acteur en regisseur Christian Filips werd geboren op 22 november 1981 in Osthofen. Zie ook alle tags voor Christian Filips op dit blog.

 

Zoals water kookt

wacht ik op de liefste.

De liefste kookt in mij,
zoals water kookt.

Onvoorwaardelijk de liefste
pruttelt – ik

zet thee.

En zie – zelf een luchtbel –
luchtbellen vrijen.

Eerst ben ik vier, dan kwart over
vier, dan zeven. Eerst borrel,

dan kook ik.
Dan stoom
.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christian Filips (Osthofen, 22 november 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e november ook mijn blog van 25 november 2018 deel 2 en eveneens deel 2.

Jules Deelder, Paul Celan

De Nederlandse dichter en schrijver Jules Deelder werd geboren op 24 november 1944 te Rotterdam, in de wijk Overschie. Zie ook alle tags voor Jules Deelder op dit blog.

 

Aan een radiotoestel in een Londense pub

aan de radio
made in één/twee en dertig
het toestel waardoor dylan thomas
voor het eerst van de wereld hoorde
een wereld vol bederf en angst
waardoor de magere muziek van krisis
knarste uit tijden toen – weet je nog
wel oudje – mensen met een hbs diploma
op de trem stonden hun ogen vol
versleten schoenen
rijdend door steden weerklinkend met
onheilspellende marsmuziek
toen de eerste branden reeds werden
gesignaleerd en gesust door grijze
prelaten vorstinnen en staatslieden
met nobele stem – slaapt zacht volk
van Doodskoppenland! wij waken! –
en weer konden velen met een gerust
hart sterven
het toestel dat later in ekstra
bulletins ging spreken van bloed en
duizenden doden en spoedig ramp op
ramp versloeg en na de katastrofe
de idealistiese toespraken die
leegbloedden in de Echokamers van
de Koude Oorlog en weer later kwamen
de countdowns
aan de radio
die nu eindelijk zwijgt
overbodig en treurig en stil in het
Licht van de reusachtige jukeboks
met Nieuwe Geluiden
hangt een slordig kartonnen kaartje
the police will be called without
warning at the slightest sign of
marihuana or pills –

 

Geschreven in het teken des kruizes 7 juni 1966

op het balkon Vrede en Rust
de schrijfmachine staat op de zitting
van een ouderwetse zeer hoge stoel
bovenop 1 der stijlen van de rugleuning
– mooi bruin hout
hier en daar een krasje, een verfspatje –
zittie
met plakband
en rijst plus minus
een halve meter
boven de balkonrand uit

ik zit er vlak voor en als ik er van onder
tegenop kijk schiet hij de hemel in
zichtbaar voor iedereen
realisties rood geverfd
honderden meters boven de werkende stad
Jezus Christus aan een zwart kitschkruis
Jezus Christus met z’n – nu gebroken –
Magies Oog
Jezus Christus met z’n vastgespijkerde
gipsen vingers het Firmament inwijzend

als een baken
als een baken

en in de schaduw van Onze Lieve Heer
zit ik en tik dit

 

Jules Deelder (24 november 1944 – 19 december 2019)

 

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.  Hier volgt de vertaling van een vroeg gedicht uit 1947.

 

Finale

De herfst heb ik in Gods hart gesponnen
een traan heb ik naast zijn oog geweend…
Zoals je mond was, zondig, is de nacht begonnen.
Naast je hoofd is, duister, de wereld versteend.

Beginnen ze nu met de kruiken te komen?
Zoals loof dat verstrooid werd, is verspild de wijn …
Mis je de trek van vogels over de bomen?
Laat de steen de wolk, mij de kraanvogel zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e november ook mijn blog van 24 november 2018 deel 1 en ook deel 2.

Paul Celan

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.

 

Schwarze Flocken

Schnee ist gefallen, lichtlos. Ein Mond
ist es schon oder zwei, dass der Herbst unter mönchischer Kutte
Botschaft brachte auch mir, ein Blatt aus ukrainischen Halden:

»Denk, dass es wintert auch hier, zum tausendstenmal nun
im Land, wo der breiteste Strom fließt:
Jakobs himmlisches Blut, benedeiet von Äxten …
O Eis von unirdischer Röte – es watet ihr Hetman mit allem
Tross in die finsternden Sonnen … Kind, ach ein Tuch,
mich zu hüllen darein, wenn es blinket von Helmen,
wenn die Scholle, die rosige, birst, wenn schneeig stäubt das Gebein
deines Vaters, unter den Hufen zerknirscht
das Lied von der Zeder …
Ein Tuch, ein Tüchlein nur schmal, dass ich wahre
nun, da zu weinen du lernst, mir zur Seite
die Enge der Welt, die nie grünt, mein Kind, deinem Kinde!«

Blutete, Mutter, der Herbst mir hinweg, brannte der Schnee mich:
sucht ich mein Herz, dass es weine, fand ich den Hauch, ach des Sommers,
war er wie du.
Kam mir die Träne. Webt ich das Tüchlein.

 

Ich kann dich noch sehen

Ich kann Dich noch sehn: ein Echo,
ertastbar mit Fühl-
wörtern, am Abschieds-
grat.

Dein Gesicht scheut leise,
wenn es auf einmal
lampenhaft hell wird
in mir, an der Stelle,
wo man am schmerzlichsten Nie sagt.

 

Corona

Uit de hand vreet de herfst me zijn blad: we zijn vrienden.
We pellen de tijd uit de noten en leren hem lopen:
de tijd keert terug in de dop.

In de spiegel is zondag,
in de droom wordt geslapen,
de mond praat oprecht.

Mijn oog daalt af naar het geslacht der geliefde:
we kijken elkaar aan,
we zeggen iets duisters,
we beminnen elkaar als papaver en geheugen,
we slapen als wijn in de schelpen,
als de zee in de bloedstraal der maan.

We omarmen elkaar voor het raam staand, van de straat af zien ze
ons toe:
het is tijd dat men weet!
Het is tijd dat de steen zo goed is te bloeien,
dat voor onrust een hart klopt.
Het is tijd dat het tijd wordt.

Het is tijd.

 

Laat en diep::

Boosaardig als een gouden toespraak begint deze nacht.
Wij eten de appels van de stommen.
Wij doen een werk dat men graag aan zijn ster overlaat;
wij staan in de herfst van onze lindes als peinzend vlaggenrood,

als brandende gasten uit het zuiden.
Wij zweren bij Christus de Nieuwe om het stof met het stof te trouwen,
de vogels met de zwervende schoen,
ons hart met een trap in het water.
Wij zweren voor de wereld de heilige eed van het zand,
wij zweren graag,
wij zweren luid vanaf de daken van de droomloze slaap
en zwaaien met het witte haar van de tijd …

Zij roepen: Jullie lasteren!

Wij weten dat al lang.
Wij weten dat al lang, maar wat zou het?
Jullie malen in de molens van de dood de witte bloem van de belofte,
Jullie zetten het onze broeders en zusters voor –
Wij zwaaien met het witte haar van de tijd.

Jullie vermanen ons: jullie lasteren!
Wij weten het wel,
moge ons de blaam treffen.
Moge ons de blaam treffen van de waarschuwende signalen van ons allen,
Moge komen de gorgelende zee,
de gepantserde windvlaag van de omkeer,
de middernachtelijke dag,
moge komen wat nooit is geweest!
Moge komen een mens uit het graf.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)
Portret door Andrea Ventura, 2020

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e november ook mijn blog van 23 november 2018 en eveneens mijn blog van 23 november 2014 deel 2.

Dirk van Weelden, Christian Filips

De Nederlandse schrijver Dirk van Weelden werd geboren in Zeist op 22 november 1957. Zie ook alle tags voor Dirk van Weelden op dit blog.

Uit: Rond de kerktoren

‘Ik weet niet wat jij ziet, maar ik zie onrendabel geworden landbouwgrond. Decoratieve boerderijdieren. Kunstmatig drooggemalen rivierdelta-moeras. Dat door eeuwenlange bemaling alsmaar verder is weggezakt en ingeklonken. Verder zie ik nuttige wateropslagbekkens, slim gecombineerd met een kunstmatig gediversifieerd poldergebied dat smaakvol is ontworpen voor het recreatief fietsen, kanoën en plantjes en vogels kijken. Het is slim rond watertjes, een eendenkooi en de Vinexwijken gedrapeerd. De weg hindert de watertjes, kikkers en fietsers niet en zelfs de herrie en zichthinder in de omringende dorpen is geminimaliseerd. Er zijn enclaves waar de vogeltjes rust hebben. Het is een hi-tech grootstedelijk park. Geen natuur. Voor natuur moet je naar Noorwegen, Peter, niet naar Pijnacker.’
Peters gezicht werd wat donkerder van opwinding. Hij schreef. Zijn mond verstrakte.
‘En de kerktoren… Heeft die een neoreligieuze betekenis? Een oproep misschien om weer christelijk te worden tegen de oprukkende islam?’

‘Grappig dat je meteen laat weten wat je me graag hoort zeggen. Nee, het beeld is ontleend aan een volgens mij heel herkenbare Hollandse ruimtelijke ervaring. Je schaatst op een heldere winterdag over een plas. Zon. Zwart ijs. Geel ritselend riet. Overal in de verte zie je de kerktorens van de dorpen. Je koerst op die torenspitsen zoekend naar warme chocolademelk, pannenkoeken, een beerenburgje, een bord hachee. De glasplaten verwijzen naar ijs. Ook al werken ze visueel als water. Zoals mijn werk in het land ligt is het een synthese van al die beelden en ervaringen, van de geschiedenis die daarin is opgeslagen. Een heel Hollands soort schoonheid. Het ziet er toch schitterend uit? Voel je niks als je ernaar kijkt?’
Peter haalde zijn schouders op. Hij noteerde de uitspraken van Timon.
Timon kon het niet laten. Hij zei tegen de verslaggever: ‘Dan moet jij zeggen: bij de nazi’s zag alles er ook schitterend uit. Leni Riefenstahl, prachtig! En dan citeer je Armando, schoonheid is niet pluis.’ Hij grijnsde even naar Angela, die niet-begrijpend teruglachte.
Peter van Leunen bedankte voor het vraaggesprek en meed Timons blik. Snel handje. Daarna beende hij wijdbeens achter zijn buik aan naar de tafel met champagne. Timon wist dat de man van de Haagse Courant hem een arrogante klootzak vond. Een mooipratende kontkruiperige kunstenaar, die meelulde met de regenten en een enorme bult belastinggeld in zijn zak stak. En nog een praalhans en rokkenjager bovendien. Maar zou dat ook in de krant komen te staan?”

 

Dirk van Weelden (Zeist, 22 november 1957)

 

De Duitse dichter, schrijver, acteur en regisseur Christian Filips werd geboren op 22 november 1981 in Osthofen. Zie ook alle tags voor Christian Filips op dit blog.

 

Exultate, jubilate!

Weg libido! Weg, boeken! Lichaam, weg!
Jullie willen me toch allemaal slechts te grazen nemen.
Weg liefdesperikelen. Laat niemand toe.
En als je me met kranen belaagt:
Kun je beter naar Kamtsjatka of Leipzig gaan,
Bouw kolonies in de omgeving noem ze
Naar mij (dus: Filips-Congo. Of: Christograd),
Bouw dierentuinen, gedenktekens, nachtclubs,
Schrijf huiswerk over mijn gedichten,
Vertaal me in het Hongaars, verzorg me, smeek maar –
Dit alles laat me koud. Ik, met mijn grandeur,
Heb een snel hart, ga om negen uur naar bed.
Verdwaal niet in mijn denken, speculeer
ook niet langer meer op jullie telefoontjes
– Of iemand juist bereid is om met mij te delen
Zijn beetje leven, werk, aangeboren driften –
Ik ga gewoon slapen. Zeg hardop:
Legendes blijven groeien. Tot ze waar zijn.
De duivel pronkte met zijn geloof en siste.
Werd substantie. En gaf zichzelf over: aan de geest.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christian Filips (Osthofen, 22 november 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e november ook mijn blog van 22 november 2018 en eveneens mijn blog van 22 november 2015 deel 2.

Margriet de Moor, Scott Cairns

De Nederlandse schrijfster Margriet de Moor werd als Margaretha Maria Antonetta Neefjes op 21 november 1941 in Noordwijk geboren. Zie ook alle tags voor Margriet de Moor op dit blog.

Uit: Als een hond zijn blinde baas

“Wat? Niet geëngageerd?! De schrijver communiceert niet met de lezer. In een tijd waarin de schrijver meer dan ooit voor publiek verschijnt, mag dit een vreemde bewering zijn, maar over literaire avondjes en televisie heb ik het niet. Dat zijn podiumkunsten, podiumkunsten van niks als je het mij vraagt, maar een bepaald soort lezers wil de schrijver in levenden lijve zien. Waarom is me een raadsel. De vlotteriken, de stuntels, de lakeien, de lievelingen die uit de massa een dik pak adoratie weten los te maken: hun stem en hun temperament vallen toch onmogelijk gelijk te stellen met de stem en het temperament van hun boek> Men zegt wel dat elk kunstwerk een zelfportret van de maker is. Romans en gedichten lijken hierin vaak heel concreet. Hoeveel gedichten beginnen niet met het woord ‘Ik, hoeveel romans hebben niet een ik-figuur als hoofdpersoon en hoe vaak blijken bij naspeuring diens belevenissen nier te herleiden tot die van de schrijver? En als het verhaal verzonnen is, of opgepikt uit de krant, dan kun je toch heel goed stellen dat de schrijver in dat geval rondzwierf in een tot leven gewekte autobiografie, een mogelijkheid van zijn persoon die zonder dat hij het wist wel degelijk in hem smeulde? Toch, alleen al het feit dat je als lezer van dat boek evengoed In een leven meent te treden dat je nog nier had geleefd, maar dat zeer zeker wel bij je hoort, bewijst al dat de vingerafdruk van de roman niet uitsluitend de vingerafdruk van de schrijver Is. Er is niets dat het misverstand over de band tussen kunstenaar en publiek zo provocerend duidelijk maakt als het zelfportret bij uitstek, het schilderij waar de schilder zelf voor heeft geposeerd. Ik denk dat iedereen die het Rijksmuseum bezoekt, de schok wel kent. Je hebt je noch bij de Nachtwacht noch bij de vlezige blote Bathseba een voyeur gevoeld, dan kom je bijen van de zelfportretten en huivert: je onderschept de blik van de kunstenaar die zich volstrekt alleen waant, die met inzet van alles wat hij is de wereld heeft teruggebracht tot één strategisch doel: het eigen gezicht. Met ogen die heel wat dieper kijken dan Narcissus indertijd. Een waakzame uitdrukking, neusplooien, lippen, licht krullend haar onder een fluwelen baret… Rembrandt, op een ochtend in 1640, was niet in het minst in de wereld geïnteresseerd, laat staan in ons, maar in verf, licht, een stevig penseel van marterhaar of misschien toch maar dat dunnere kwastje, van nerts. lk denk nooit aan de lezer. Niet voor, niet tijdens en niet na voltooiing van het we& Of het boek bij de lezer zal overkomen, gaat mc volstrekt niet aan. Ik heb er mijn handen aan vol om mijn personages en alles wat ze moet overkomen onder te brengen In het gesloten circuit waar ze thuishoren, het verhaal in kwestie.”

 

Margriet de Moor (Noordwijk, 21 november 1941)
Portret door Heppe de Moor, ca. 1980

 

De Amerikaanse dichter, librettist en essayist Scott Cairns werd geboren op 19 november 1954 in Tacoma, Washington. Zie ook alle tags voor Scott Cairns op dit blog.

Uit: Idiot Psalms

  1. Isaak’s boetespsalm, onbegeleid.

Nogmaals, en ja nogmaals, O Onophoudelijke Gedoger
….van onze sombere herhalingen, O Voor Eeuwig Voorgegane
….Afgedane (sans conclusion), O Onuitputtelijke,
….Ik vind mijn gezicht tegen de vloer, en toch ontsnapt
….mijn pleidooi weer aan onreine lippen en uit een hart,
….aangekoekt en samengetrokken door zijn eigen vervuilde resten.
U bent voor altijd en eeuwig gezegend, en ik streef ernaar
….op een dag om mijn boeien af te werpen en dingen te veranderen,
….om ten minste één laat seizoen zondeloos door te komen,
….om nog een keer voor u te buigen zonder berouw.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Scott Cairns (Tacoma, 19 november 1954) Portret door Bruce Herman, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e november ook mijn blog van 21 november 2018 en ook mijn blog van 21 november 2015 deel 2.