Dennis Gaens, Christophe Vekeman, James Worthy, Y.M. Dangre, Reinier de Rooie, David Nicholls, Yasmine Allas, Jan G. Elburg, Jesús Carrasco

De Nederlandse dichter Dennis Gaens werd geboren in Susteren op 30 november 1982. Zie ook alle tags voor Dennis Gaens op dit blog.

 

Deze regels

Ik had niet verwacht jou hier aan te treffen, maar: gezellig, wees welkom.
Drinken staat in de koelkast, bier ligt in de groentela. Daar is de doos met foto’s.
Je bandjes heb ik ook nog ergens, maar het ontbreekt hier aan een manier om ze
af te spelen.

Zaten we vroeger niet dichter op elkaar? In auto’s van ouders onderweg naar iets
anders? Ik herinner me dat we veel hebben gepraat. Over later, over nu.

Er was die keer dat we Sebastiaan in de greppel langs het park hebben gegooid.
Er lagen stenen in. Sebastiaan had vel los hangen in zijn gezicht. Het zag er
niet uit. We dronken veel.

Is dat park er nog?

Hoe dan ook. De dingen lopen.
Je wil niet vechten, maar je moet.

Je moet of je verdwijnt. 

 

Let them eat cake

Ouders praten met andere ouders; aan hun handen kinderen
die de tijd meten in plakkerigheid en ongeduldig hun vingers
uitstrekken naar de volgende attractie.

Mijn vingertoppen jeuken.

Bij de botsauto’s draait Danny sjekkies met één hand. Met de
andere houdt hij zich in evenwicht op de bumper van een auto
waarin een meisje van zestien zit. Aan zijn lippen hangen
stukjes vloei die geen speeksel kan losweken.

Er worden constant muntjes in de grijpers gegooid.

De ogen van de draaimolenpaarden blijven je volgen, waar je
ook naartoe gaat. Jongetjes in vluchtauto’s toeteren vergeefs
achter ronddraaiende koffiekopjes. Even verder wil een
vliegtuig niet opstijgen en staakt de piloot zijn pogingen na een
vooraf overeengekomen aantal rondjes.

Om hier te overleven moet je kleurenblind worden.

Er komt een dag dat iedereen een standpunt in moet nemen;
een dat veilig, noch politiek, noch populair is. Omdat het moet.

Ik zoek iets schoons om suikerspinnen mee te roeren.

 

 
Dennis Gaens (Susteren, 30 november 1982)

 

De Vlaamse schrijver, dichter en performer Christophe Vekeman werd geboren in Temse op 30 november 1972. Zie ook alle tags voor Christophe Vekeman op dit blog.

Uit: Leven is werk

“Impotentie als ideaal Over J.-K Huysmans
Toen begin 1988 in het Nederlandse Schiedam een tentoonstelling rond de figuur van J.-K. Huysmans gereed was voor de opening, ging een en ander op de valreep niet door. Een actiegroep had protest aangetekend tegen het evenement wegens het vermeend racistische karakter van Huysmans’ boeken, en het gemeentebestuur van de stad in kwestie besloot dan maar, naar eigen zeggen om ‘schadelijke discussies’ te vermijden, te zwichten voor de uitgeoefende druk en de hele zaak af te gelasten. Dat in het Nederland van de jaren tachtig, zeg maar het pre-Fortuyntijdperk bij uitstek, de dolste spokenjagerij haast een nationaal kenmerk was, daarvan getuigt onder meer ook het feit dat in de loop van dit decennium W. F. Hermans door de stad Amsterdam tot persona non grata gebombardeerd werd. Ook Hermans was immers een malafide racist, dat viel als het ware zwart op wit te bewijzen, zo meenden de Amsterdammers in ernst. Maar barstte Hermans bij het vonnis allicht niet in hete tranen uit, Huysmans zal zich van het krakeel destijds nog minder hebben aangetrokken. Niet alleen was hij al meer dan tachtig jaar dood, bovendien had hij zijn leven lang ruimschoots de gelegenheid gehad om aan het fenomeen van de controverse te wennen. Het begon al bij zijn debuut, Marthe, het op naturalistische leest geschoeide relaas over een jonge prostituee en haar onafwendbare ondergang. De korte, naar toenmalige normen uiterst obscene roman met het platvloerse onderwerp verscheen in 1876 illegaal in Brussel. Korte tijd later werd de schrijver door de douane betrapt toen hij een koffer vol exemplaren over de grens wilde smokkelen. In 188o zag Croquis Parisiens het licht, een verzameling essays en artikels waarvan Le Gousset de meeste ophef veroorzaakte. Hierin poogt Huysmans de verscheidene geuren die een vrouwenoksel kan uitwasemen, gedetailleerd onder woorden te brengen. Ook als kunstcriticus zorgde hij steevast voor beroering, mede door zijn inconsequentie of althans drastisch veranderende smaak en opinies. Maakte hij in zijn roman En ménage uit 1881 de Venus van Milo zowat met de grond gelijk en noemde hij het Gare du Nord een even grote bezienswaardigheid als het Parthenon, geen tien jaar later zou hij in Certains (dat in 2001 bij uitgeverij Voetnoot onder de titel Voorkeuren in Nederlandse vertaling verscheen) tegen ieders verwachting in de Eiffeltoren verketteren en zijn collega-kunstenaars oproepen zich af te zetten tegen de moderne tijd en ‘terug te keren naar het verleden’. Zelf schreef hij in deze periode een deels in de Middeleeuwen spelende grote roman, Là-bas (vertaald als Uit de diepte), die gezien het onderwerp — satanisme — opnieuw veel lezers en critici schokte.”

 


Christophe Vekeman (Temse, 30 november 1972)

 

De Nederlandse schrijver James Worthy werd geboren in Amsterdam op 30 november 1980. Zie ook alle tags voor James Worthy op dit blog.

Uit: Zwarte Sylvester

“U hebt nog veertig niezen te leven,’ zegt dokter Stroosnijder terwijl hij met de vingers van zijn linkerhand over de rode scheerbultjes in zijn hals gaat. `Dus mijn zoon gaat dood? Deze jongen hier, mijn knul, Sylvester, doe die zonnebril af! Deze jongen hier, mijn knul, Sylvester, ik vraag het nog één keer.’ Rufus Opperman breekt in duizend kleine stukjes op de blauwe gymzaalvloer van het ziekenhuis. `Meneer Opperman, er zit een tumor in uw schedel. Een bijzonder snelgroeiend en onbehandelbaar stukje nieuwvorming. Door deze groei drukt de tumor steeds meer hersenweefsel weg en raken de hersens bekneld. Uw schedel staat op springen. U hebt nog veertig niezen te leven en dan is het einde oefening,’ vervolgt de dokter zichtbaar aangedaan. Sylvester plukt de zonnebril van zijn neus en draait er rondjes mee. ‘Dus jullie kunnen niets meer voor mij doen? Ik ben een soort Srebrenica? De mannen in witte jassen gaan met een bedroefd gezicht toekijken hoe ik langzaam maar zeker in de richting van een massagraf word gesleept? All that’s necessaryfor the farces of mi to win in the world isfor enoughgood men to do nothing. Bent u bekend met het werk van Edmund Burke?’ Sylvester zet zijn zonnebril weer op en steekt een mentholsigaret aan met een lucifer. `Meneer Opperman, u mag hier niet roken. We zijn in een ziekenhuis.’ `Wilt u stoppen met dat gemeneer. Ik ben zeventien jaar en stervende, ik zal nooit een meneer worden.’ `Sylvester, ik vraag het vriendelijk, doe die sigaret alsjeblieft nu uit.’ `Vriendelijk? U, meneer, bent geen vriend. U bent de boodschapper van Magere Hein, de loopjongen van de duivel, u dealt in de dood. Deze vrouw hier naast mij, dat is pas een vriend.’ `Wie is dat eigenlijk?’ vraagt Rufus aan Sylvester, die over de knie van de vrouw wrijft. `Ik had al een slecht voorgevoel over vandaag. Pa, ken je het gevoel dat je voor de eerste keer de badkamer van een vrouw betreedt? Dat gevoel had ik vanochtend. Ik wist dat ik vandaag op iets verontrustends zou stuiten. Aambeienzalf, iets tegen schimmel, of zeven tandenborstels. Waarom heeft een alleenstaande vrouw in godsnaam zeven tandenborstels in huis?”

 


James Worthy (Amsterdam, 30 november 1980)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Y.M. (Yannick) Dangre werd op 30 november 1987 geboren in Kapellen. Zie ook alle tags voor Y.M. Dangre op dit blog.

 

Ons worden

Wij worden oud en kinderlijk en denken
dat het went, dit stilzitten in elkaars mond,
met versleten tongen en zere knieën
wachten tot één van ons eindelijk begint
te lekken en de woorden sijpelen
op het tapijt, op de verleerde lippen
die de ander niet meer wil oprapen.
Nooit meer.

Wij worden oud en kinderlijk en denken
niet meer aan knielen tussen elkaars kiezen,
aan moedwillig aanspoelen in elkaars hemel
en gehemelte, want een zee van liefde
is verdroogd in dit salon van wij
die geen regenseizoen meer kennen.

Wij worden oud en kinderlijk en denken
het zonder moeite te weten: dit huis van liefde
staat al eeuwen onder water.

 

Oud recept

’s Avonds, na het vele werken en beminnen
van andermans huizen, komen wij in elkaar
weer thuis, op onze tenen lopend
in elkaars stem, allebei dover en banger
om gesproken te worden.

Verschanst in onze keukens en zetels
en onvoltooide recepten voor minnaressen,
wachten wij dan het uur af, onze klokslag
wanneer wij elkaar met uitgerafelde gebaren
uitnodigen aan tafel, zwijgen en blijven
eten wat verzwegen wordt.

Zo sterft de avondmaaltijd elke dag
onze stille dood en worden wij
langzamerhand deze tafel, de houten
koppen van het geluk, blind voor onze
splinters en vlekken, want al tijden dekken wij
elkaar niet meer.

 


 Y.M. Dangre (Kapellen, 30 november 1987)

 

De Nederlandse dichter Reinier de Rooie werd geboren op 30 november 1961 in Hengelo. Zie ook alle tags voor Reinier de Rooie op dit blog.

 

Kwatrijnen van klacht

laat de gedrochten hun geloofwaardigheid middels doekoes
maar donderpreken in deze grammaticale kerk waar de rat
snuffelt aan die table de téléphone en godganselijk tuuttuuttuut
het bewustzijn doordringt als lege tabakszak en idem kruik

dat je gemeden wordt als de pest is tot daaraan toe
– lolita zag ook ooit dat pukkels krabbaar zijn –
gruwzamer is dat neusje van paniek als staan de potten
pronkzuchtig te smeken om zon

september gehad en onder najaarslucht slinkt
de zoetgevooisde trol die nog wat nakucht
en hoest met de kachel maar mamma
het gaat al stukken beter kijk toch niet om

vloeibaar is wat ik aanhang vluchtig voorbij
zo elk moment kent duizend doden drieduizend
gemankeerde manieren van vaarwel en good goan
zo elk moment kan tijden duren onherhaalbaar

 

hij ging

hij ging met een afwerend gebaar
voorbij aan de laatste wisselwerking
en sprak in vloeiend mandarijn:
who shi yi tiao he
en ik zag hem verder stromen
onbewust van de vele stemmen langs zijn oevers
en elk kanaal werd mij een schaamte

 

 
Reinier de Rooie (Hengelo, 30 november 1961)

 

De Engelse schrijver David Nicholls werd geboren op 30 november 1966 in Eastleigh, Hampshire. Zie ook alle tags voor David Nicholls op dit blog.

Uit: Us

“Our son Albie would be leaving the family home in October and all too soon afterwards so would my wife. The events seemed so closely linked that I couldn’t help thinking that if Albie had flunked his exams and been obliged to retake, we might have had another good year of marriage.
But before I say any more about this and the other events that took place during that particular summer, I should tell you a little about myself and paint some sort of ‘portrait in words’. It shouldn’t take long. My name is Douglas Petersen and I am fifty-four years old. You see that intriguing final `e’ in the Petersen? I’m told it’s the legacy of some Scandinavian heritage, some great-grandfather, though I have never been to and have no interesting stories to tell about Scandinavia. Traditionally, Scandinavians are a fair, handsome, hearty and uninhibited people and I am none of those things. I am English. My parents, both deceased now, raised me in Ipswich; my father a doctor, my mother a teacher of biology. ‘Douglas’ came from her nostalgic affection for Douglas Fairbanks, the Hollywood idol, so there’s another red herring right there. Attempts have been made over the years to refer to me as ‘Doug’ or Bougie’ or Boogie’. My sister, Karen, self-proclaimed possessor of the Petersen’s sole ‘big personality’, calls me ‘D’, ‘Big D’, ’the D-ster’ or ‘Professor D’ — which, she says, would be my name in prison — but none of these have stuck and I remain Douglas. My middle name, incidentally, is Timothy, but it’s not a name that serves anyone particularly well. Douglas Timothy Petersen. I am, by training, a biochemist. Appearance. My wife, when we first met and felt compelled to talk constantly about each other’s faces and personalities and what we loved about each other and all of that routine, once told me that I had a ‘perfectly fine face’ and, seeing my disappointment, quickly added that I had ‘really kind eyes’, whatever that meant. And it’s true, I have a perfectly fine face, eyes that may well be ‘kind’ but are also the brownest of browns, a reasonable-sized nose and the kind of smile that causes photographs to be thrown away. What can I add? Once, at a dinner party, the conversation turned to ‘who would play you in the film of your life?’ There was a lot of fun and laughter as comparisons were made to various film stars and television personalities. Connie, my wife, was likened to an obscure European actress, and while she protested — ‘she’s far too glamorous and beautiful’, etc. — I could tell that she was flattered.”

 

 
David Nicholls (Hampshire, 30 november 1966)

 

De Nederlandse schrijfster en actrice Yasmine Allas werd geboren op 30 november 1967 in Mogadishu in Somalië. Zie ook alle tags voor Yasmine Allas op dit blog.

Uit: A Handed-Down History (Een nagelaten verhaal, vertaald door Joni Zwart)

‘Tradition… a man without tradition is a man without balls,’ the grey Lucifer said to him. He rasped as if his vocal cords were made of sand paper.
‘Dear Sirs, before you sits my friend. I speak on his behalf,’ Guuleed said.
‘We have come because my friend wishes to declare his love for your beloved daughter. We have come to ask your consent for his marriage to her. Please do not cherish the hope that very many or very long words shall be used in doing so. It is not in my friend’s nature to speak much.’
‘Love?’ said the Lucifer, raising his left eyebrow. ‘What do you mean by “love”? Perhaps I should make it clear that this is a matter of respect. Namely, what a man has to offer a woman and her family. This is about his good name and above all his ancestry. Surely you know that a wise man who wants to start a family, who wants to build a future, has no misconception that love has anything to do with it? What self-respecting man would even use the word?
Character, respect, power and above all honour: these are what men are valued for. It is different, of course, for a woman. For women, life is about fertility, beauty, modesty and sacrifice.’
Then Diiriye turned to the Stranger. ‘This concerns you. You are the man who has come to ask for my daughter’s hand, but you haven’t said a word yet.’
‘As you have heard,’ the Stranger answered, ‘Guuleed, my friend and a member of my clan, has expressed my wishes.’
‘What do you have to offer my daughter?’ Diiriye persisted.
The Stranger slowly shook his head. He seemed deep in thought.
‘Nothing,’ he said after a long while. ‘I need your daughter’s help to get to know life. Besides that, I very much wish to love her.’
‘In that case, gentlemen,’ said Diiriye, ‘seeing as I am Zeyneb’s father after all, I shall now make the decision. I shall be brief.’
He turned toward the Stranger, who looked straight ahead.
‘I am sorry; I cannot grant to you something that I have already given away.
As my kind, but wilful daughter has probably told you, I have promised her to another man. To a young man who knows what he has to offer both my daughter and her family. He is the son of Dhahar and a member of our family.’

 

 
Yasmine Allas (Mogadishu, 30 november 1967)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan G. Elburg werd geboren op 30 november 1919 te Wemeldinge. Zie ook alle tags voor Jan G. Elburg op dit blog.

 

Hoe…

Hoe noem ik mijzelf als het groen wier regent,
als de lente losbreekt, de zon nog stamelt?
Regis de Appelsap, ruwaart, regent
van het duifkoerend grijs van mijn liefstes waterland?
Ik zal mij de minnaar noemen!

Heb ik gedacht aan de mond die ook nu niet
boterham eten kan, prijzen den Heer?
Ja ik, sinds langen tijd, zonder verschiet
dat nu de groenen zaait in de laagvenen.
Mocht ik de feestvierder eerder niet wezen?
Neen ik, geenszins.

Neem ik het land als de mussen de pannekoek
– pik van mijn vensterbank – cheerful aanvaarden?

Neem ik de optochten bomen tot aan de
uitwegen, ’t opgroeiend kroos van de bladeren
aan in mijn bloed?

Hoe noem ik mijn schoenen wanneer de grintpaden
weer hart voor mij hebben, de dorpen aanschouwen
van achter zonlichts geribbelde paarden?
Herwaarts en Derwaarts, mijn open landauers.
Hoe noem ik mijzelf als de weerhanen slapen?
Ik zal mij de minnaar noemen.

 

Pijlsnel

Stilzitten, door moeders
in de wandeling kouvatten genoemd
en paps met de vlieger in touw.

ik hoop dat dit overkomt
zoals het werd opgelaten:
losse hoest, een gemakkelijke code
codeïne gelijk
voor ongeneselijke opgevers.

sprekend dit heer hier,
halverwege de elfde regel
alweer in staat om weg te spuiten

omziend naar minder verouderend emplooi
gekonfronteerd met eigen
pijlsnel achterhaalde beelden.

 

 
Jan G. Elburg (30 november 1919 – 13 augustus 1992)
Cover

 

De Spaanse schrijver Jesús Carrasco werd geboren in Badajoz, Extremadura, op 30 november 1972. Zie ook alle tags voor Jesús Carrasco op dit blog.

Uit: De vlucht (Vertaald door Arie van der Wal)

“Dat de familie voor de zoveelste keer in het ongeluk was gestort en dat God zojuist een stuk van zijn vlees had losgerukt. Hij schudde zijn hoofd, dat hij tussen zijn knieën had gestoken, alsof hij daarmee die gedachten van zich af kon zetten. Het beeld van zijn vader, zorgzaam en onderdanig, kwam weer bij hem boven, in gezelschap van de dorpsrechter. Een scène die als geen andere allerlei onlustgevoelens in zijn lichaam opriep. Hij spitste zijn oren zo goed hij kon maar vond geen spoor van de stem van de rechter, en zelfs die afwezigheid maakte hem bang. Hij stelde zich voor hoe hij met een sigaret in zijn mond achter de rij mannen aan liep die op dat moment de olijfboomgaard uitkamden, schoppend tegen de kluiten aarde of zich lusteloos bukkend om een olijf op te rapen die na het laatste schudden van de bomen was blijven liggen. De horlogeketting die onder zijn jas uitkwam. De bruine vilthoed, het strikje, de stijve boord, de rijkelijk met suikerwater bewerkte snor.
De stem van een man op een paar meter van de kuil haalde hem uit zijn overpeinzingen. Het was de schoolmeester. Hij praatte met iemand een eindje verderop. De jongen voelde zijn hart sneller kloppen en het bloed omhoogstuwen in zijn lichaam. De pijn, na uren in elkaar gedoken te hebben gezeten, dwong hem naar buiten. Hij overwoog de mogelijkheid er op dat moment mee te stoppen en zo zijn ongerief op te heffen. Hij had niemand vermoord, niets gestolen en de naam van God niet ijdel gebruikt. Hij stond op het punt de takken die zijn schuilplaats bedekten opzij te schuiven en de aandacht te trekken van de mannen die het dichtstbij waren. Een van hen zou dan de ander vragen stil te zijn en daarna zijn hoofd draaien om zich te oriënteren op de richting van het geluid. Ze zouden blikken wisselen en heimelijk naar de hoop twijgen lopen, twijfelend of dat wat ze zouden aantreffen een konijn of de vermiste jongen zou zijn. Dan zouden ze de takken wegtrekken en hem ineengekrompen op de bodem zien liggen. Hij zou net doen of hij bewusteloos was en dat zou, gevoegd bij de kleiresten, zijn vochtige kleren en zijn vuile haar, het beeld van zijn triomf vormen. Hij zou zich op zijn minst verzekeren van een glorieus moment. Honger maakt rauwe bonen zoet.”

 

 
Jesús Carrasco (Badajoz, 30 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e november ook mijn blog van 30 november 2016 en ook mijn blog van 30 november 2014 deel 2 en eveneens deel 3.