Heinrich Mann, Golo Mann, Carolina Trujillo, Patrick McCabe, Bob den Uyl, Dubravka Ugrešić, Shusaku Endo

De Duitse schrijver Heinrich Mann werd geboren op 27 maart 1871 in Lübeck. Zie ook alle tags voor Heinrich Mann op dit blog.

 

Uit: Der Untertan

„Diederich Heßling war ein weiches Kind, das am liebsten träumte, sich vor allem fürchtete und viel an den Ohren litt. Ungern verließ er im Winter die warme Stube, im Sommer den engen Garten, der nach den Lumpen der Papierfabrik roch und über dessen Goldregen- und Fliederbäumen das hölzerne Fachwerk der alten Häuser stand. Wenn Diederich vom Märchenbuch, dem geliebten Märchenbuch, aufsah, erschrak er manchmal sehr. Neben ihm auf der Bank hatte ganz deutlich eine Kröte gesessen, halb so groß wie er selbst! Oder an der Mauer dort drüben stak bis zum Bauch in der Erde ein Gnom und schielte her!

Fürchterlicher als Gnom und Kröte war der Vater, und obendrein sollte man ihn lieben. Diederich liebte ihn. Wenn er genascht oder gelogen hatte, drückte er sich so lange schmatzend und scheu wedelnd am Schreibpult umher, bis Herr Heßling etwas merkte und den Stock von der Wand nahm. Jede nicht herausgekommene Untat mischte in Diederichs Ergebenheit und Vertrauen einen Zweifel. Als der Vater einmal mit seinem invaliden Bein die Treppe herunterfiel, klatschte der Sohn wie toll in die Hände worauf er weglief.

Kam er nach einer Abstrafung mit gedunsenem Gesicht und unter Geheul an der Werkstätte vorbei, dann lachten die Arbeiter. Sofort aber streckte Diederich nach ihnen die Zunge aus und stampfte.
Er war sich bewußt: “Ich habe Prügel bekommen, aber von meinem Papa. Ihr wäret froh, wenn ihr auch Prügel von ihm bekommen könntet. Aber dafür seid ihr viel zuwenig.”

 

Heinrich Mann (27 maart 1871 – 12 maart 1950)

Grafmonument in Berlijn

 

De Duitse schrijver en historicus Golo Mann werd geboren in München op 27 maart 1909. Zie ook alle tags voor Golo Mann op dit blog.

 

Uit: Wallenstein

„Ja, er fing’s klein an und ist jetzt so groß,
Denn zu Altdorf, im Studentenkragen,
Trieb er’s, mit Permiß zu sagen,
Ein wenig locker und purschikos…
Schiller


Das Dorf Hermanitz liegt im Osten des schönen Landes Böhmen, an der Elbe oder Labe, dort, wo sie nach Süden fließt.
Die Gegend, mit Wiesen, bewegtem Wasser und buchenwaldumzogener Höhenkette, ist lieblich noch heute, obgleich nicht ganz so, wie vor Zeiten, als um das Castell nur wenige Wirtschaftsgebäude und Wohnungen für die Leibeigenen standen. Das Castell ist längst verschwunden; ein Bauernhof deckt seinen Grund. Von 1548 bis 1623 gehörte es samt fünf Nachbardörfern den Herren von Waldstein. Danach wechselten die Besitzer in schneller Reihenfolge: die Treka von Lipa, die dänischen Ulefeld, die Piccolomini aus Siena, die Czernin, welche aus dem Hause der Drslawitzer abstammen, zuletzt der Orden der Barmherzigen Brüder. Von der herrschaftlichen Kirche wird uns aus dem Jahre 1713 berichtet:
»Unter dem Titel der heiligen Mariae Magdalenae der Büßerin ist in Hermanitz eine Kirche, ein altes Gebäude von Stein, der Glockenturm aber, in welchem drei Glocken, große, mittlere und kleine, ist ganz baufällig, daß es kaum mehr kann geläutet werden.« Ein paar Jahre später trugen deutsche Siedler die Kirche ab und bauten eine neue, ließen jedoch die Grabdenkmäler zu beiden Seiten des Altars stehen, wo sie standen. Die Bilder sind in weißen Marmor gehauen, etwas weniger als lebensgroß: ein Ritter und seine Frau. Der Ritter, barhäuptig, mit Schnurr- und Knebelbart, hält in der Rechten ein Schwert, das er, wie wir wissen, im Leben nie brauchte; die Spitze des Schwertes ruht auf einem Wappen, das vier Löwen zeigt. Um das Relief zieht sich eine Inschrift in tschechischer Sprache.“

 


Golo Mann (27 maart 1909 – 7 april 1994)

Aquarel door Rinaldo Hopf, 2009

 

De Uruguayaans-Nederlandse schrijfster Carolina Trujillo werd geboren in Montevideo, Uruguay, op 27 maart 1970. Zie ook mijn blog van 27 maart 2011.

 

Uit:De bastaard van Mal Abrigo

‘De wetenschap is gearriveerd,’ fluisterde Marta in trance. De wetenschap was een communist die een rustiger plekje opzocht.
Marta wilde zich voortplanten, ze hoefde geen romance met de wetenschap, laat staan een langduri­ge relatie of iets dergelijks. Ze wilde alleen wat in wetenschap geweekt zaad. Ze was al bijna zesentwintig jaar en wist ze dat ze zich niet veel kieskeurigheid meer kon veroorloven. Dokter Romero was de beste kans die zich in Mal Abrigo kon voordoen. Over de sporen van inteelt, die onder de bevolking sluimerden, zou ze zich ook geen zorgen hoeven maken. Toen ze zijn kindje zag wist ze het zeker. De kleine Gerardo Romero was een gezonde baby van één jaar. Hij keek pienter uit zijn ogen die leken te vragen om een broertje, eentje die net als hij pienter uit de oogjes keek. Pienterder dan die dorpssufferds die haar niet eens durfden na te fluiten denkend dat ze hek­senkracht bezat. Marta bezat maar twee dingen: een kaar­sen­winkel en weten­schap.
‘Ik ben het bijgeloof in Mal Abrigo,’ had ze zich bij de dokter geïntroduceerd, ‘ik heb begrepen dat u de wetenschap bent.’ Ze wachtte om te zien of hij zijn vaardigheden, zoals beleefdheid, nog beheerste. Hij kon haar tegenspreken, zeggen dat haar werkterrein allang niet meer als bijgeloof werd beschouwd, dat ze collega’s waren maar dokter Romero staarde haar aan alsof dat zijn laatste vaardigheid was en dat was ook goed.”

 

Carolina Trujillo (Montevideo, 1970)

 

De Ierse schrijver Patrick Joseph McCabe werd geboren op 27 maart 1955 in Clones, Monaghan. Zie ook alle tags voor Patrick Mc Cabe op dit blog.

 

Uit: Call Me the Breeze

„He spent about a month on it, beavering away in his room. When he was finished, he presented it to me: ‘The magnificent Joey Tallon Archibe!’ he says.

But there could be no doubt about it — he really had done a terrific job. In place of the leatherette holdall, a neat little stack of marbled box files containing all my notebooks and ledgers.

I’ve had a really good time going through it. And if I was any kind of writer at all, I’d have made something worthwhile out of it, instead of just sitting here rambling half the night, filling up pages with discursive nonsense. I mean, it’s not as if enough didn’t happen!

Particularly during the seventies, when the old leatherette holdall found itself very much favoured — particularly by anonymous men who had a predilection for leaving it behind them in crowded public houses.

Campbell Morris

Although somehow you always felt that in a small border town like Scotsfield nothing serious would ever really happen. That most of what you heard was talk and would never amount to anything much.

But that was before the ‘Campbell Morris Incident’. Campbell was a salesman who happened to drop by for the Lady of the Lake festival but ended up getting himself killed. It’s impossible to say who started the rumours about him.

Either way it ended with him being pulled out of the reservoir and the cops going apeshit, raiding pubs. It wasn’t my business. I was too busy getting on with my life, pulling pints and thinking about Jacy. She was all I ever thought about in those days.

‘He was a fucking spy! And that’s it!’ you’d hear them shouting late at night, full of guilt over what they had done. There had been six or seven of them involved, I think.

‘How about we go out to The Ritzy?’ they’d said, as the salesman drunkenly grinned. ‘You’ll see things out there that you’d never come across in Dublin or London.’

 

Patrick McCabe (Clones, 27 maart 1955)

 

De Nederlandse schrijver Bob den Uyl werd geboren in Rotterdam op 27 maart 1930. Zie ook alle tags voor Bob den Uyl op dit blog.

 

Uit: Sommigen niet

„Ik ben altijd sterk tegen vliegtuigen geweest. Een weerzin die waarschijnlijk is blijven hangen uit de oorlog. Iedere keer als ik een vliegtuig hoor overkomen, al is het een reclamevlieger, wacht ik op het losbarsten van het afweergeschut, het ratelen van de mitrailleurs en het fluiten van de bommen. Heel vervelend. Zelf reizen in een vliegtuig is voor mij een kwelling die ik alleen doorsta omdat het mij sneller bij mijn doel zal brengen. Mijn wantrouwen jegens vliegende voorwerpen is maar weer heel juist gebleken.

Toen ik in Tokio eenmaal het punt had bereikt dat ik naar huis moest, al was het lopend, bleek het eerste vliegtuig dat mij mee kon nemen een toestel van de Air France te zijn. Ik wilde eerst op een ander wachten want een Frans vliegtuig, dat kan nooit wat wezen, maar alle volgende vluchten waren volgeboekt. Iedereen lachte me uit om mijn vooroordeel, en onder invloed hiervan boekte ik toch maar een plaats.

Met z’n tachtigen in een vliegtuig, bemanning niet meegerekend, het is toch geen kleinigheid. En dan allee hop, de Noordpool over naar Parijs. Ik was heel slim op het achterste plaatsje in het toestel gekropen, de grootste overlevingskansen in het oog houdend, knaagde angstig op allerlei ingenieuze snacks, dronk alle glazen die me werden aangeboden, en vroeg me af wanneer het toestel zou neerstorten. Ik durfde niet uit het raampje te kijken, las wat in een tijdschrift zonder het te bevatten, en zat met mijn voeten te wippen, kortom, mijn gewone houding tijdens een vliegreis.“

 

Bob den Uyl (27 maart 1930 – 14 februari 1992)

 

De Kroatische schrijfster Dubravka Ugrešić werd geboren op 27 maart 1949 in Kutina in Joegoslavië. Zie ook alle tags voor Dubravka Ugrešić op dit blog.

 

Uit: The Ministry of Pain (Vertaald door Michael Henry Heim)

„The northern landscape like the desert makes for absolutism. Except that in the north the desert is green and full of water. And there are no temptations, no roundnesses or curves. The land is flat, which makes people extremely visible, and that in turn is visible in their behavior. The Dutch are not much for contact; they are for confrontation. They bore their luminous eyes into those of another and weigh his soul. They have no hiding places. Not even their houses. They leave their curtains open and consider it a virtue.
Cees Nooteboom

I don’t remember when I first noticed it. I’d be standing at a tram stop waiting for a tram, staring at the map of the city in the glass case, at the color-coded bus and tram routes that I didn’t understand and that were of little or no interest to me at the time, standing there without a thought in the world when suddenly, out of the blue, I’d be overcome by a desire to bash my head into the glass and do myself harm. And each time I’d come closer to it. Here I go, any second now, and then . . .

“Come now, Comrade,” he would say in a slightly mocking tone, laying a hand on my shoulder. “You’re not really going to . . . ?”

It’s all my imagination, of course, but the picture it creates can be so real that I actually think I’m hearing his voice and feeling his hand on my shoulder.

People say that the Dutch speak only when they have something to say. In this city, where I’m surrounded by Dutch and communicate in English, I often perceive my native language as alien. Not until I found myself abroad did I notice that my fellow countrymen communicate in a kind of half language, half swallowing their words, so to speak, and uttering semi-sounds. I experience my native language as an attempt by a linguistic invalid to convey even the simplest thought through gestures, grimaces, and intonations. Conversations among my compatriots seem long, exhausting, and devoid of content. Instead of talking, they seem to be stroking each other with words, spreading a soothing, sonorous saliva over one another.“

 

Dubravka Ugrešić (Kutina, 27 maart 1949)

 

De Japanse schrijver Shusaku Endo werd geboren in Tokio op 27 maart 1923. Zie ook alle tags voor Shusaku Endo op dit blog.

 

Uit: Five by Endo : Stories (Vertaald door Van C. Gessel)

Yet the night he read the Confessions, Suguro felt as though a more responsive chord had been struck within him than with any other history of the Christian era he had encountered. Every study he had read was little more than a string of paeans to the noble acts of priests and martyrs and common believers inspired by faith. They were without exception chronicles of those who had sustained their beliefs and their testimonies no matter what sufferings or tortures they had to endure. And each time he read them, Suguro had to sigh, `There’s no way I can emulate people like this.’

He had been baptized as a child, along with the rest of his family. Since then he had passed through many vicissitudes and somehow managed to arrive in his forties without rejecting his religion. But that was not due to firm resolve or unshakeable faith. He was more than adequately aware of his own spiritual slovenliness and pusillanimity. He was certain that an unspannable gulf separated him from the ancient martyrs of Nagasaki, Edo and Unzen who had effected glorious martyrdoms. Why had they all been so indomitable?

Suguro diligently searched the Christian histories for someone like himself. But there was no one to be found. Finally he had stumbled across the Christian Confessions one day in a second-hand bookshop, and as he flipped indifferently through the pages of the book, he had been moved by the account of a man whose name Collado had concealed. The man had the same feeble will and tattered integrity as Suguro. Gradually he had formed in his mind an image of this man — genuflecting like a camel before the priest nearly three hundred years earlier, relishing the almost desperate experience of exposing his own filthiness to the eyes of another.

`I stayed for a long time with some heathens. I didn’t want the innkeeper to realize I was a Christian, so I went with him often to the heathen temples and chanted along with them. Many times when they praised the gods and buddhas, I sinned greatly by nodding and agreeing with them. I don’t remember how many times I did that. Maybe twenty or thirty times — more than twenty, anyway.“

 


Shusaku Endo (27 maart 1923 – 29 september 1996)



Zie voor nog meer schrijvers van de 27e maart ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn eerste blog van vandaag.