De Italiaanse schrijver Umberto Eco werd geboren op 5 januari 1932 in Allasandria. Zie ook alle tags voor Umberto Eco op dit blog.
Uit: Het nulnummer (Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone)
“Toen de vergadering was afgelopen liep ik samen met Braggadocio naar beneden. ‘Hebben wij elkaar niet eerder ontmoet?’ vroeg hij. Ik dacht van niet, hij zei dat zal dan wel, op licht argwanende toon, en begon me meteen te tutoyeren. Simei had nog maar net bepaald dat we elkaar op de redactie met u zouden aanspreken, en ik hou gewoonlijk liever wat afstand, we hadden per slot nooit het bed gedeeld, maar Braggadocio wilde duidelijk benadrukken dat we collega’s waren. Ik wilde niet de indruk wekken het hoog in de bol te hebben louter en alleen omdat Simei me als hoofdredacteur of iets dergelijks had voorgesteld. Bovendien intrigeerde de man me en had ik toch niks beters te doen. Hij pakte me bij de elleboog en zei dat we wat gingen drinken in een tentje dat hij kende. Hij glimlachte met zijn vlezige lippen en zijn enigszins bolle ogen, op een manier die ik tamelijk weerzinwekkend vond. Kaal als Von Stroheim, met een nek die vanaf zijn boord recht omhoog liep, maar met het gezicht van Telly Savalas, oftewel Kojak. Zie je, weer een verwijzing. ‘Aantrekkelijk wel, hè, die Maia?’ Tot mijn schande moest ik bekennen dat ik haar slechts vluchtig had bekeken — ik zei het al, ik hou me verre van vrouwen. Hij kneep me even in mijn arm: ‘Doe je maar niet netter voor dan je bent, Colonna. Ik zag je wel, je keek steels naar haar zodat het niet op zou vallen. Volgens mij wil ze wel. In wezen willen ze allemaal wel, je moet het gewoon goed weten aan te pakken. Misschien een beetje te mager naar mijn smaak, sterker nog, ze heeft geen borsten, maar goed, ze kan ermee door.’ We liepen inmiddels in de Via Torino en ter hoogte van een kerk sloegen we rechts af een slecht verlicht, bochtig straatje in, met hier en daar een god mag weten hoe lang al dichtgetimmerde deur en zonder één winkel, alsof het al tijden geleden verlaten was. Het leek alsof er een muffe lucht hing, maar dat was waarschijnlijk slechts een geval van synesthesie, vanwege de afgebladderde en met verbleekte graffiti bedekte muren. Ergens hoog boven ons stak een pijp naar buiten waar rook uit kringelde — het was niet duidelijk waar die vandaan kwam want de ramen boven waren ook dicht, alsof daar niemand meer woonde. Misschien was het de schoorsteenpijp van een erachter gelegen huis en zagen ze er daar geen been in een uitgestorven straat uit te roken. ‘Dit is de Via Bagnera, het smalste straatje van Milaan, al is het niet zo smal als de Rue du Chat-qui-Pêche in Parijs, waar je elkaar amper kunt passeren. Het heet Via Bagnera, maar werd ooit Stretta Bagnera genoemd, en dáárvoor Stretta Bagnaria, omdat er zich een stuk of wat badhuizen uit de Romeinse tijd bevonden.’ Op dat moment kwam er een vrouw met een buggy de hoek om. ‘Argeloos of slecht ingelicht,’ was Braggadocio’s commentaar. ‘Als ik een vrouw was, zou ik hier niet komen, zeker niet als het donker is.”
Umberto Eco (5 januari 1932 – 19 februari 2016)
De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Zie ook alle tags voor Joris van Casteren op dit blog.
Uit: Een botsing op het spoor
“Het was een modern dieseltreintje van de firma Veolia, een gestroomlijnd exemplaar van Zwitserse makelij, licht van gewicht, waar geen al te hoge snelheid mee te halen valt. Wit koetswerk, rode deuren, donkergrijs dak. Om acht over zeven vertrok het vanuit Nijmegen, in de ochtend van maandag 28 november 2016. Roermond was de eindbestemming, op alle tussenliggende stations, ook die van bescheiden oorden als Vierlingsbeek, Reuver en Swalmen, zou worden gestopt. Eén uur en zeventien minuten zou het boemeltje onderweg zijn. Machinist René Smeets (58) was om vijf uur opgestaan. Stilletjes, om echtgenote Liana niet te wekken, had hij het bed verlaten. Hij zette thee, smeerde een boterham en trok zijn dienstkleren aan: de donkere pantalon van stevige snit, het witte overhemd met rode strepen. Hij strikte zijn werkschoenen en nam de reflecterende rangeerjas van de kapstok. Van zijn rijtjeswoning in Velden, een dorpskern aan de Duitse grens, was hij met de auto naar station Venlo gereden. In de personeelskantine vulde hij zijn dienstkaart in, ging na of er op het traject snelheidsbeperkingen golden, dronk koffie, rolde zijn eerste shaggie en wandelde na een praatje met collega’s naar zijn trein — in zijn eentje, want bij Veolia, dat met mobiele controleteams werkte, waren geen conducteurs in dienst. In de cabine stak hij de sleutel in het contact, voerde de kleine remproef uit en controleerde de frontverlichting alsmede de dodeman —een pedaal dat elke dertig seconden door de machinist moet worden ingetrapt, en dat ervoor zorgt dat de trein tot stilstand komt als hij uit de cabine valt of hem anderszins iets overkomt. Om acht voor zeven was hij in Nijmegen gearriveerd, waar hij een nieuw ritnummer kreeg: 32221. In de andere cabine van de trein — de achterkant werd voorkant — nam hij aan de stuurtafel plaats en voerde andermaal de procedures uit. Het sein sprong op groen toen hij om acht over zeven het vertreksignaal had gegeven en de deuren sloten.”
Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)
De Duitser schrijver, criticus en literatuurwetenschapper Paul Ingendaay werd geboren op 5 januari 1961 in Keulen. Zie ook alle tags voor Paul Ingendaay op dit blog.
Uit: Die Nacht von Madrid
„Mein System ist leben und leben lassen. Ruhig bleiben, sich nicht einmischen. Nicht über Fußball reden. Aber vor allein ruhig bleiben. Über die Jahre wird das immer schwerer. Einmal, ein einziges Mal, habe ich mich in etwas eingemischt, weil ich nett sein wollte, und es gab eine Katastrophe. Ich denke noch heute darüber nach. Der Fall war sogar in der Zeitung. Frau geht bei einer Hochzeit mit dem Messer auf ihren Ex-Freund los. Ein geladener Gast, Enrique C.M. So nannten ihn die Zeitungen. Die Frau war nicht eingeladen. Blut auf seiner weißen Hemdbrust, ich hab die Bilder gesehen. Und alles nur, weil ich nett sein wollte. Der Mann war einer von der alten Schule, wie man sie kaum noch sieht, groß, Mitte dreißig, wie in einer anderen Epoche aufgewachsen und mit tadellosen Manieren, als hätte ihn eine Zeitmaschine an diesem schönen Vormittag in mein Taxi geschleudert. Er saß auf der Rückbank in seinem hellen Sommeranzug mit dem weißen Hemd und der blauen Krawatte, sorgfältiger Haarschnitt, und wollte plaudern. Ich hab mich gefreut. Er fragte, wie das Leben so wäre. Ich sagte, das Leben ist gut. Mehr sage ich zu so was nicht. Dann sage ich: »Man kämpft sich so durch.« »Man muss weiterkämpfen. Darauf kommt es an.«
Ich will gerade antworten, da sagt er: »Entschuldigung, ich müsste kurz telefonieren. Ich hoffe, es macht Ihnen nichts aus.« »Nein«, sage ich, »natürlich nicht. Telefonieren Sie, bitte.« Ich habe nicht oft Fahrgäste, die sich entschuldigen, bevor sie telefonieren. Er wählt also seine Nummer, und dann redet er von einer Hochzeit draußen in Somontes, auf der er am selben Abend eingeladen ist, die Hochzeit eines gewissen Nacho. »Weißt du schon, was du anziehst?«, fragt er. Ich vermute, das ist seine Frau oder Freundin. »Das Orangefarbene? Hast du denn einen orangefarbenen Hut? Ah, ja. ich dachte, du würdest dich für das Grüne entscheiden. Ich finde beide zauberhaft … Doch, im Ernst …Was? … Nein, da besteht absolut keine Gefahr. Alicia wird nicht da sein. Wenn sie nicht mit mir kommt, kommt sie gar nicht. Nacho lädt sie doch nicht allein ein. Um ehrlich zu sein, er hat sie nie besonders gemocht. Allmählich müsste sie begriffen haben,dass es zu Ende ist.« Ich tut so, als hörte ich nichts, und guckt geradeaus. Dann kommt die Rede wieder auf ihr Kleid. »Es gibt noch einen dritten Kandidaten?«, sagt er. »Damit hatte ich gar nicht gerechnet … Ja, aber du musst wissen, worin du dich am wohlsten fühlst, Schatz. Nichts zu Schweres. Wir wollen doch tanzen … Oh, nein, nein. Ich bin sicher, du wirst die Braut ausstechen, egal, was du anziehst … Gut, ich hole dich dann ab.”
Paul Ingendaay (Keulen, 5 januari 1961)
Cover
De Keniase schrijver Ngũgĩ wa Thiong’o werd geboren op 5 januari 1938 in Kamiriithu, Limuru, Kenia. Zie ook alle tags voor Ngũgĩ wa Thiong’o op dit blog.
Uit:Birth of a Dream Weaver
“The person I really wanted to meet was Chinua Achebe. I had met him briefly the year before when he visited Makerere and talked with English students. I may have mentioned “The Fig Tree” to him, but I didn’t recall our having had a one-on-one. But now I had a big reason for wanting to talk to him face-to- face, outside the formal seminars and plenary sessions. It had to do with a new work, which would later bear the title Weep Not, Child.
As soon as I handed in the manuscript of “The Black Messiah” for the East African novel-writing competition at the end of December 1961, something had happened to me. The story about the contemporary Kenya situation that I had tried and failed to write suddenly started knocking at the door of my imagination furiously. In my diary entry of the third of February 1962, I wrote that I had “been thinking of writing some reminiscences, some of my impressions during the Emergency. I don’t know as yet where to begin, but I will.”
Four days later, I am recording a mix of euphoria and anxiety, which I capture in the entry of February, 1962:
I am in a mood of uneasy expectations. Only last week (on Tuesday/January 30), I sent my collection of short stories to Jonathan Cape. Waiting anxiously for reply. Yet I do fear rejection. Also I am waiting for the outcome of the EA novel-writing competition, “The Black Messiah,” completed Oct. last year. Handed it in on 28th Dec. Still, I am fearing the outcome. Yet cannot do much till those results are out. I would like to write another novel. I shall call it “And This Day, Tomorrow.” It will depict a suffering yet persevering Kikuyu woman during the Emergency. I shall divide it in 3 sections.
The woman [burning of house, village]
The daughter [the murder of—to death]
The son [the son’s return]”
Ngũgĩ wa Thiong’o (Kamiriithu, 5 januari 1938)
De Chinese schrijver Xu Xiake werd geboren op 5 januari 1587 in Jiangyin (provincie Jiangsu). Zie ook alle tags voor Xu Xiake op dit blog.
Uit: The Travel Diaries of Xu Xiake (Vertaald door Li Chi)
“As I walked through the gorge, I imagined how beautiful it must look when filled with a clear torrent spurting pearls and jets of water.
The celebrated white pine is in the court at the rear of the temple. Legend has it that the three maidens shed their mortal bodies here. It takes four people with outstretched arms to surround the mighty trunk of this pine, from which three huge branching trunks shoot clear up out of a circle of stone railings into the clouds. The bark is as smooth as congealed lard and its whiteness is like face powder. To the north is a pavilion with poems of appreciation written all over it, and there I lingered a long while. Looking down where the gorge makes an abrupt drop, I saw water dripping from an overhanging crag…
I returned to the temple for meal. And after it, I looked for a raft to cross a stream. Walking along the stream at the foot of the mountain, I found steep cliffs and overhanging rocks all around about with trees and vines twisting and droopling onthem, most of which were crabapples andd redbuds. They cast their shadows down over the stream. Gusts of winds blew over, giving out fragrance of magnolias.
Before I realized it that I had come to the entrance to the mountain. The rocks upward straightly came out of the bottom of the stream, with torrent deep running swiftly. There saw no land around them. Holes which could only hold half of a man’s toes had been bored on the rocks so that travelers could cilmb up easily. With my back bent, I began to climb up with great great horror.”
Xu Xiake (5 januari 1587 – 8 maart 1641)
Standbeeld in Wuxi
De Argentijnse dichteres en schrijfster Luisa Futoransky werd geboren op 5 januari 1939 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Futoransky op dit blog.
Tristamrit
“I checked it out: the little bird that stubbornly chirps at Masada is called Tristamrit, but they didn’t tell me why nor that the root of the word for sadness is tied up in the name.
There are also cats at Masada. At some point male and female must have gone up and stayed. A Chinese proverb states that going down is much more difficult than going up. The cats are nuisances and lazy. Who knows, maybe they jumped right off from Noah’s Ark.
Tristamrit whistles a windy tune: “No species should be alone, because they get bored and waste away; when they’re besieged, they kill themselves.”
Archeologists come here to classify sandals from the sect of Qumran, rusted daggers by the first and last names of their blood and the thickness of the wounds in the eternal grain of their blades, and also parched amphoras preserving shrivelled seeds, but what an obstinate way to live. Then proudly they descend in a service car; the city waits for them to sign receipts, buy deodorant, stock up on carbon 14 and hope to fulfill as best they can their Friday duty: to fornicate with the wife. As a reward perhaps at the full moon they will be awakened and entertained by that minx Lilith.
I say:
After taking their lives will whales keep hearing the rhythm of the waves caressing the reef? Will they still count the grains of sand that erode their bones and their soul’s flippers still coo at the winks and sighs of the North Star?
Meanwhile the landscape of Masada remains impassive and startling.”
Vertaald door Jason Weiss
Luisa Futoransky (Buenos Aires, 5 januari 1939)
Buenos Aires
De Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt werd geboren op 5 januari 1921 in Konolfingen. Zie ook alle tags voor Friedrich Dürrenmatt op dit blog.
Uit: Der Besuch der alten Dame
„Zuggeräusch, der Bahnhofsvorstand salutiert. Die Männer verfolgen den Zug mit einer Kopfbewegung von rechts nach links.
DER VIERTE Der ›Diplomat‹.
DER DRITTE Dabei waren wir eine Kulturstadt.
DER ZWEITE Eine der ersten im Lande.
DER ERSTE In Europa.
DER VIERTE Goethe hat hier übernachtet. Im ›Gasthof zum Goldenen Apostel‹.
[15] DER DRITTE Brahms ein Quartett komponiert.
Glockenton.
DER ZWEITE Berthold Schwarz das Pulver erfunden.
DER MALER Und ich habe mit Glanz die Ecole des Beaux-Arts besucht, doch was treibe ich jetzt? Inschriftenmalerei!
DER ZWEITE Höchste Zeit, daß die Milliardärin kommt. In Kalberstadt soll sie ein Spital gestiftet haben.
DER DRITTE In Kaffigen die Kinderkrippe und in der Hauptstadt eine Gedächtniskirche.
DER MALER Von Zimt, dem naturalistischen Schmierer, ließ sie sich porträtieren.
DER ERSTE Die mit ihrem Geld. Die Armenian-Oil besitzt sie, die Western Railways, die Northern Broadcasting Company und das Bangkoker Vergnügungsviertel.
Zugsgeräusch. Links erscheint ein Kondukteur, als wäre er eben vom Zuge gesprungen.
DER KONDUKTEUR mit langgezogenem Schrei Güllen!
DER ERSTE Der Personenzug von Kaffigen.
Ein Reisender ist ausgestiegen, geht von links an den Männern auf der Bank vorbei, verschwindet in der Türe mit der Anschrift: Männer.
DER ZWEITE Der Pfändungsbeamte.
DER DRITTE Geht das Stadthaus pfänden.
DER VIERTE Politisch sind wir auch ruiniert.“
Friedrich Dürrenmatt (5 januari 1921 – 14 december 1990)
Scene uit een opvoering in Berlijn, 2014
De Iraanse dichteres Forough Farokhzad werd geboren op 5 januari 1935 in Teheran. Zie ook alle tags voor Forough Farokhzad op dit blog.
die dagen
die dagen zijn voorbij
die goede dagen
die volle, gezonde dagen
die met lovertjes versierde hemelen
die met kersen beladen takken
die tegen elkaar leunende huizen
onder de groene beschutting van klimop
die daken met speelse vliegers
die steegjes duizelig van acaciaparfum
die dagen lijn voorbij
die dagen toen mijn gezangen
als luchtbelletjes borrelden
uit het spleetje tussen mijn oogleden
toen mijn ogen alles waarover mijn blikken gleden
dronken alsof het verse melk was
het was alsof een ongeduldig vrolijk konijn
zich nestelde in mijn pupillen
hij ging ’s ochtends
naar de onbekende zoekvelden
met de oude zon mee
en ’s avonds verschool hij zich in de donkere bossen
die dagen zijn voorbij
die besneeuwde, zwijgzame dagen
telkens als ik in de warme kamer
vanachter het nam naar buiten staarde
zag ik dat mijn schone sneeuw
als zachte pluisjes neerdwarrelde
op de oude houten ladder
de vraag
salaam, vissen… salaam, vissen!
salaam, rode, groene, gouden vissen!
in die kristallen kamer
zo koud als de pupil van de doden
zo verlaten als de stad in een late avond
hebben jullie het gehuil van een fluit gehoord
uit de oorden van de engelen san ‘rees en eenzaamheid?
een geluid
dat de vertrouwde bakstenen van slaapkamers
het machinale wiegelied van klokken
en de glazen bollen van licht doordringt
en als het gehoord wordt
vallen de zilveren sterren uit de hemel neer
en barsten de kleine speelse harten
in tranen uit?
Vertaald door Nafiss Nia en Ronald Bos
Forough Farokhzad (5 januari 1935 – 13 februari 1967)
Portret door Hannibal Alkhas
De Hongaarse schrijver László Krasznahorkai werd geboren op 5 januari 1954 in Gyula. Zie ook alle tags voor László Krasznahorkai op dit blog.
Uit: War and War (Vertaald door George Szirtes)
“What had happened to him—Korin shook his head as if he still could not believe it—was, at the beginning, almost inconceivable, nigh unbearable, because even at first glance, following an initial survey of the complex nature of what was involved, one straight look told him that from now on he’d have to abandon his “sick hierarchical view of the world,” explode “the illusion of an orderly pyramid of facts” and liberate himself from the extraordinarily pow-erful and secure belief in what was now revealed as merely a kind of childish mirage, which is to say the indivisible unity and contiguity of phenomena, and beyond that, the unity’s secure permanence and stability; and, within this permanence and stability, the overall co-herence of its mechanism, that strictly-governed interdependence of functioning parts which gave the whole system its sense of direction, development, pace and progress, in other words whatever sug-gested that the thing it embodied was attractive and self-sufficient, or, to put it another way, he now had to say No, an immediate and once-and-for-all No, to that entire mode of life; but some hundred yards on he was forced to reconsider certain aspects of what he had originally termed his rejection of the hierarchical mode of thinking because it seemed to him that he had lost nothing by rejecting a par-ticular order of things that he had elevated into a pyramid structure, a structure that self-evidently needed correcting or rejecting in per-petuity as misleading or inappropriate, no, strange to say, he had lost it all! what about that then! what do you say to that, you prick! you prick! you prick! wrestling and pounding each other, crying, bull’s-eye! until they were exhausted, at a safe distance from the scene of the crime, from the surmise that they had actually killed someone, without Korin suspecting any of this of course, for he wasn’t even sure what happened to the seven children once they had suddenly leapt up and disappeared from the bridge, disappeared like camphor, as if they had never been there at all, all seven of them, all seven storming off into eternity,…”
László Krasznahorkai (Gyula, 5 januari 1954)
Zie voor nog meer schrijvers van de 5e januari ook mijn blog van 5 januari 2016 en ook mijn drie blogs van 5 januari 2014.