Joris van Casteren, Andreas Altmann

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Zie ook alle tags voor Joris van Casteren op dit blog.

Uit: De gebroeders Zwagerman

 “Eenmaal op de middelbare school zette hij zijn broers boeken op de leeslijst. “Ik heb er zelfs een spreekbeurt over gehouden,” zegt hij. De leraar Nederlands vroeg hem wat de schrijver ermee bedoeld had. “Dat zal ik hem binnenkort eens vragen, zei ik.”Mevrouw Zwagerman zat in over het onzekere schrijversbestaan dat haar oudste zoon in de grote stad was gaan leiden. “Ze hoopte dat mijn broer alsnog iets zou vinden waar hij met een broodtrommel onder de snelbinder heen zou kunnen,” zegt hij. “Had hij maar een gewone baan van negen tot vijf, zei ze, dan hoefde ik niet zo in de zorgen te zitten.” Hij wierp tegen dat zijn broer zo”n baan nooit zou volhouden. “Als je hem ziet bij boekpresentaties en zo, weet je dat hij helemaal in zijn element is.” Onaangenaam werd het als er slechte recensies verschenen. “Dan hing hij vloekend en tierend aan de telefoon. Mijn moeder zei dan: maar Joost, je hebt het toch zelf geschreven? Zo heb ik het toch nooit bedoeld, tierde hij dan, die eikel weet niet eens wat hij leest.”In 1989 kwam het boek Gimmick! uit en bereikte zijn broer een groot lezerspubliek. “Joost was toen al een behoorlijke beroemdheid,” zegt hij. Er verschenen interviews met zijn broer waarin hij flink afgaf op zijn jeugd. “Hij zei dingen over mijn moeder die ik totaal niet herkende.” Met zijn vader en een onderwijzerscollega van zijn vader spoorde hij van Alkmaar naar Amsterdam, waar in een bekende boekhandel de presentatie van Gimmick! zou plaatsvinden. Om extra media-aandacht te genereren liet zijn broer het boek door een bekendheid in brand steken. “Er waren veel mensen die ik alleen van de televisie kende. En allemaal waren ze gekomen voor míjn broer.”In Alkmaar rondde Alexander de havo af. “Ik heb een heel rustige puberteit gehad,” zegt hij. “Ik was op tijd thuis en ging altijd rustig naar boven.” Hij ging in Amsterdam aan een hogeschool voor leraar studeren. Schoolkrantmedewerkers vroegen hem of hij een artikel wilde schrijven. Hij deed interviews en waagde zich aan beschouwelijke stukken. “Het schrijven ging mij behoorlijk goed af,” zegt hij. Op zoek naar een kamer in Amsterdam ontmoette hij een zekere Gijs de Kogel, een hogeschoolstudent die nog plek had voor een huisgenoot. “Toen hij hoorde dat ik de broer van Joost was, kon ik direct bij hem intrekken,” zegt hij. De Kogel wilde zelf ook schrijver worden en hoopte dat de beroemde broer over de vloer zou komen.“Hij was verguld toen Joost hem een keer meenam naar een echte boekpresentatie.”

 

Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Altmann werd geboren in Hainichen (Sachsen) op 4 januari 1963. Zie ook alle tags voor Andreas Altmann op dit blog. Zie ook mijn blog van 8 juni 2009. 

 

‘s morgens

het heeft gesneeuwd, de bomen zitten vol regen.
het is koud. de ogen tranen in het opkomende licht.
water drijft in dunne lijntjes over het vensterglas.
velden hebben een huid van sneeuw. kale struiken
tekenen zich daarop af. er zijn geen stappen voorbij
het pad gelopen. ik rij naar het meer, wil wat ijs
over het water dragen. een half leven is sindsdien
verteld. de wind blaast in je gezicht. ik bekijk de dingen
vanuit het einde, heb je gezegd. dat is een langzame zin.
bij het treinstation wordt ik afgehaald. Ik ben hier vreemd.
altijd voel ik me vreemd, alleen niet bij jou.
je bent mooi. Je hebt een lied gezongen. het wordt dag
en de sneeuw glijdt van de daken. de winter
zal komen, hij is er al. en ik moet gaan.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andreas Altmann (Hainichen, 4 januari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e januari ook mijn blog van 5 januari 2021 en ook mijn blog van 5 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Joris van Casteren, Andreas Altmann

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Zie ook alle tags voor Joris van Casteren op dit blog.

Uit: De gebroeders Zwagerman

“Het katholieke onderwijzersgezin Zwagerman bewoonde in Alkmaar een rijtjeshuis dat aan een geluidswal was gelegen. In 1963 werd de oudste zoon geboren, Joost, en hoewel er eerder pogingen waren ondernomen, kwam pas tien jaar en negen maanden later zijn jongere broertje Alexander ter wereld. Ontwaakt uit de sluimer van zijn jongste jeugd, zag Alexander op naar zijn grote broer, die een onstuimige puberteit beleefde en na schooltijd en ’s avonds vaak op zijn jongenskamer achter een geheimzinnig ratelende schrijfmachine zat verscholen.
Regelmatig zag hij zijn broer op de fiets springen en koers zetten naar het centrum van Alkmaar. ‘Dan ging hij naar de bibliotheek,’ zegt Alexander Zwagerman (32) op een zonnige middag in zijn gerieflijke Schiedamse appartement met uitzicht op een huizenrij en een hoge schoorsteenpijp. Hij draagt een pak met stropdas, geruite kousen en glimmende schoenen. Zware bril, een nette scheiding in het haar. Op een schaaltje liggen chocoladekoekjes.
‘In de bibliotheek bekeek hij de literaire tijdschriften waar hij zijn verhalen heen wilde zenden,’ vervolgt hij. Thuis deed zijn broer de uitgetikte vellen in een grote envelop waar veel postzegels op moesten. ‘Ik kan mij goed herinneren dat die dikke enveloppen altijd teruggestuurd werden. Dan zei mijn moeder: Joost heeft weer een dikke envelop gekregen, hij zal niet blij zijn.’
Op een dag liet een literair tijdschrift weten dat een bijdrage geplaatst zou worden. ‘Joost was euforisch,’ vertelt Alexander. ‘Ik ben schrijver, ik ben schrijver, riep hij uit.’ Hij zag zijn broer naar de keuken rennen, waar mevrouw Zwagerman met iets bezig was. ‘Hij trok het raam open, buiten stonden auto’s voor het stoplicht. Hij riep: rij door, rij door, de schrijver deelt geen handtekening meer uit.’
Joost ging op kamers wonen. Eerst in Alkmaar-Noord, daarna trok hij naar Amsterdam. ‘De stad waar het gebeurt,’ zegt Alexander, ‘en waar je mooie vrouwen kunt zien lopen.’ In 1986 – hij zat in de hoogste klas van de lagere school – debuteerde zijn broer met het boek De houdgreep en kwam hij voor het eerst op televisie. ‘Er werd een literatuurprijs uitgereikt en hij mocht als jonge schrijver zijn mening geven.’ In Alkmaar-aan-den-Hoef zat het gezin aan de beeldbuis gekluisterd. ‘Er waren andere schrijvers die veel meer zeiden,’ zegt hij. ‘Je zag van Joost alleen wat rook die van de zijkant van het scherm kwam; hij zat te paffen. Toch had dat een enorme impact op ons gezin.’
Meneer en mevrouw Zwagerman hadden moeite met bepaalde passages in het literaire werk van hun oudste zoon. ‘Mijn moeder zei wel eens tegen hem: Joost, moet dat nu, dat kan toch ook zonder die seks? Dan zei Joost: nee, ma, dat is een wezenlijk onderdeel.’ Zelf verslond hij de romans van zijn broer. ‘Het bezorgde mij rooie koontjes.’

 

Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Altmann werd geboren in Hainichen (Sachsen) op 4 januari 1963. Zie ook alle tags voor Andreas Altmann op dit blog. Zie ook mijn blog van 8 juni 2009 

 

zelden genoeg

wit bladdert het appelhout
in het licht van de wind.
seconden lang kijk ik door
mijn eerste ogen.
een stem, die aangroeide
in uitgelaten woorden.
ik kan haar mij niet meer herinneren.
enkel gezichten, waartoe zij behoorde,
kennen hen weer terug. spiegels
hebben geen lang geheugen.
water heeft met hen geduld.
ik kijk daartussen. als kind
heb ik vaak de aangebeten appels
in de beek gegooid.  
ze waren nog onrijp.
hun golven zetten de hemel
slechts kort in beweging.

 

Vertaald door Mischa Andriessen

 

Andreas Altmann (Hainichen, 4 januari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e januari ook mijn blog van 5 januari 2021 en ook mijn blog van 5 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Joris van Casteren, Andreas Altmann

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Zie ook alle tags voor Joris van Casteren op dit blog.

 

Met lego

Met lego speel ik
op schaal het ongeval
een paar keer na

Grote atomen gunnen
het slachtoffer een
zwakke zwaartekracht

Zelfs in de ambulance
lacht ze onuitwisbaar

 

Onder de mat na de voordeur

Onder de mat na de voordeur
legt hij het luik naar de
kruipruimte op zijn plaats

De vloer dreunt boven mijn hoofd
Ik volg zijn voetstappen
naar het gat dat zij geboord heeft

Langs de plint is slordig
Tussen tuner en speaker
moet snoer onzichtbaar zijn

Het zand is nat en koud
Mijn hand plet een zwam
Ik vang rag vol verpopte spinnen

 

Ooijpolder met gravin

In Babberich
te dorpshuis St. Jan
pipi machen darf ich hier

Landjuweel
Seniorenvereniging 65+
Haar split wappert blote benen
Ranjatap slaat damp van boerenkool
Zo blond ook je kont

Ruzie op het oorlogsgravenkerkhof
Me eindelijk weer een beetje dichter gevoeld
Natuurwinkelende A delslet
Holocaust-vegetariër!

 

Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Altmann werd geboren in Hainichen (Sachsen) op 4 januari 1963. Zie ook alle tags voor Andreas Altmann op dit blog. Zie ook mijn blog van 8 juni 2009 

 

een verhaal uit het dal

het huis leunde tegen de berg,
zwart zijn hout van alle winters.
de zon boog gele schaduwen in de vallei.
of het regende dagenlang. of sneeuwde.
het leven had niet veel woorden.
en het zwijgen rook naar vochtig gras,
dat uit de grond oprees.
er hingen kleren in de kasten,
die in hun stof naar seringen roken.
een vlinder zat op het plafond,
vastgehouden door de draden van de spin.
De stappen op de vloerplanken vertelden
de stappen op de vloerplanken. daaronder
rustte het huis. daarboven de wereld.
die weg waren, niemand vroeg naar hen.
bloemen sierden het haar van de graven.
de kerk torende boven zichzelf uit.
niemand sprak over de dromen. spoedig
vergaten ze wie in de nacht ze toebehoorden.
de ogen zagen wat ze waren. soms
werd een huis door een lawine
meegesleept, het is lang geleden.
de bergen namen ze mee de dood in
alsof ze konden vluchten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andreas Altmann (Hainichen, 4 januari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e januari ook mijn blog van 5 januari 2021 en ook mijn blog van 5 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Umberto Eco, Joris van Casteren, Paul Ingendaay, Ngũgĩ wa Thiong’o, Xu Xiake, Luisa Futoransky, Friedrich Dürrenmatt, Forough Farokhzad, László Krasznahorkai

De Italiaanse schrijver Umberto Eco werd geboren op 5 januari 1932 in Allasandria. Zie ook alle tags voor Umberto Eco op dit blog.

Uit: Chronicles of a Liquid Society (Vertaald door Richard Dixon)

“The idea of “liquid” modernity or society comes from Zygmunt Bauman. Those who want to understand the various implications of this concept may find it helpful to read State of Crisis, where Bauman and Carlo Bordoni discuss this and other topics.
The liquid society begins to take shape with the movement known as postmodernism, an umbrella term that brings together a great variety of phenomena, from architecture to philosophy to literature, not always in a coherent fashion. Postmodernism signaled the crisis of “grand narratives,” each of which had claimed that one model of order could be superimposed on the world; it devoted itself to a playful or ironic reconsideration of the past, and was woven in various ways with nihilistic tendencies. But postmodernism, according to Bordoni, is also on the way out. It was temporary in character, we have passed through it without noticing, and it will be studied one day like pre-Romanticism. It served to point out an event that was happening and represented a sort of ferry from modernity to a present that still has no name.
Among the characteristics of this nascent present Bauman includes the crisis facing the state: what freedom do nation-states retain when faced with the power of supranational entities? We are witnessing the disappearance of something that used to ensure that individuals could resolve the various problems of our time in a homogeneous fashion. This crisis has led to a collapse of ideologies, and therefore of political parties, and to a general call for a sharing of values that allowed individuals to feel part of something that understood their needs.
The crisis in the concept of community gives rise to unbridled individualism: people are no longer fellow citizens, but rivals to beware of. This “subjectivism” has threatened the foundations of modernity, has made it fragile, producing a situation with no points of reference, where everything dissolves into a sort of liquidity. The certainty of the law is lost, the judiciary is regarded as an enemy, and the only solutions for individuals who have no points of reference are to make themselves conspicuous at all costs, to treat conspicuousness as a value, and to follow consumerism. Yet this is not a consumerism aimed at the possession of desirable objects that produce satisfaction, but one that immediately makes such objects obsolete. People move from one act of consumption to another in a sort of purposeless bulimia: the new cell phone is no better than the old one, but the old one has to be discarded in order to indulge in this orgy of desire.
The collapse of ideologies and political parties: it has been suggested that political parties have become like taxis taken by vote-controlling mob leaders or Mafia bosses, who choose them casually, according to what is on offer ​— ​politicians can change party allegiance without creating any scandal. It’s not just people: society itself is living in an increasingly precarious condition.”

 

 
Umberto Eco (5 januari 1932 – 19 februari 2016)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Zie ook alle tags voor Joris van Casteren op dit blog.

Uit: Het glas van Casanova

“Op een dinsdag in april rijd ik met de auto naar Hoek van Holland. Naast me zit mijn dochter, die anderhalve week later – het is 2008 – vier zal worden. Achterin liggen mijn gedemonteerde fiets, een fietskar, een sporttas met kleding, slaapzakken en een tentje.
Ik tank bij een benzinepomp langs de a4 en koop een blikje cola. In de auto schud ik het, om een of andere reden, waardoor de cola, bij het openen van het blikje, door de auto spuit. ‘Je moet ook niet schudden met cola,’ zegt mijn dochter, gierend van het lachen. ‘Ik heb geen idee waarom ik dat deed,’ zeg ik.
In Hoek van Holland zet ik met plakkerige handen mijn fiets in elkaar. Met mijn dochter in het zitje en onze bagage, de slaapzakken en het tentje in de kar, fiets ik tussen auto’s, bussen en vrachtwagens de veerboot op.
We eten mosselen, garnalen en zalm in het restaurant als de boot begint te varen. Naast ons dineren twee Britten. ‘I admire your courage,’ zegt een van hen als ik vertel wat het doel van mijn onderneming is.
W.G. Sebald maakte in augustus 1992 een wandeling langs de kust van het graafschap Suffolk. Hij passeerde vergeten badplaatsen waar depressieve mensen in krottige huisjes woonden. De wandeling zou centraal komen te staan in
De ringen van Saturnus (1995), een mengvorm van autobiografie, reportage en geschiedschrijving, dat op mij – ook vanwege de curieuze, mijmerende manier van schrijven, waarbij volstrekt op zichzelf staande verhaallijnen harmonieus vervlochten raken – een verpletterende indruk maakte.
In het eerste deel van De ringen van Saturnus schrijft Sebald over de door hem bewonderde zeventiende-eeuwse Britse arts en schrijver Thomas Browne. Diens werk typeert hij als volgt: ‘Het is alsof je tegelijk door een omgekeerde verrekijker en door een microscoop kijkt.’ Daarmee levert Sebald tevens een volmaakte omschrijving van zijn eigen werk.”

 


Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)

 

De Duitser schrijver, criticus en literatuurwetenschapper Paul Ingendaay werd geboren op 5 januari 1961 in Keulen. Zie ook alle tags voor Paul Ingendaay op dit blog.

Uit: Gebrauchsanweisung für Andalusien

“Lange Zeit war Spanien in der Vorstellung seiner Besucher gleichbedeutend mit Andalusien – und Andalusien mit Spanien. Klischee oder Wahrheit, dort wurden ziemlich starke Bilder heraufbeschworen : von Stierkampf, Zigeunern und Flamencofolklore. Von Abenteurern, dunklen Augen und wildem Temperament. Das Stereotyp des Andalusiers ( und der Andalusierin ! ) hat so viele Jahrhunderte hindurch die Phantasien der übrigen Welt beherrscht, dass der moderne spanische Autonomienstaat, von dem Andalusien nur eine von siebzehn Regionen – und nicht einmal die größte – bildet, kaum dagegen ankommt.
Kleine Kostprobe gefällig ? Die jungen andalusischen Frauen, lese ich in einem hundert Jahre alten deutschen Buch, sind » durchweg anmutige Gestalten mit großen, feurigen, von langen, gebogenen Wimpern beschatteten Augen, üppigem schwarzen Haar, zierlichen Händen und Füßen, reizend in ihrer Art, sich zu kleiden und mit Blumen zu schmücken «.
Verzeihen Sie, dass ich mit den Frauen anfange. Vielleicht hätten erst die Gitarrenspieler oder die Messerstecher kommen sollen. Aber es liegt am Thema. Es geht noch weiter. » Wer Gelegenheit hatte, eine spanische Tertulia zu besuchen «, schreibt derselbe Mann, Francisco Fronner, in seinem Buch Land und Leute in Spanien ( 1912 ), » wird von der unnachahmlichen Grazie, dem zwanglosen Benehmen und der ungekünstelten Koketterie der Andalusierinnen entzückt sein. « Vermutlich war der Verfasser Junggeselle und hatte leicht reden. Wir sollten ihn nicht wörtlich nehmen. Doch der Kern stimmt noch heute.
Das sind Äußerlichkeiten, werden Sie einwenden. Das dachte ich zuerst auch. Aber dann las ich mit wachsender Faszination weiter und erfuhr in diesem Buch, aus welchen Elementen sich nach Meinung von Francisco Fronner – nennen wir ihn Don Francisco, wenn wir es ehrerbietig meinen, oder Paco, wenn wir ihn zu unseren Freunden rechnen – der andalusische Charakter zusammensetzt. Und ich bewunderte Don Franciscos heute eher selten anzutreffenden Mut zur Verallgemeinerung.
Denn die hervorstechenden Eigenschaften des andalusischen Charakters, schreibt er, seien folgende : » Sorgloser Leichtsinn, übermütige Fröhlichkeit, Eitelkeit, Putzsucht ( gemeint ist die weibliche Neigung zu aufregenden Kleidern, nicht zum geschrubbten Küchenboden ), Redseligkeit, Prahlsucht, Dünkel, Spottsucht, Neugierde und Leichtgläubigkeit. « Und jetzt kommt’s : » Zu diesen teilweise nicht sehr empfehlenswerten Eigenschaften gesellt sich jedoch ein gutmütiges, leicht versöhnliches Wesen, höfliche Zuvorkommenheit und Dienstfertigkeit gegen Fremde ( Don Francisco spricht hier mit dem Selbstbewusstsein des wohlhabenden deutschen Touristen ), wohl auch uneigennützige Gastfreiheit, ungewöhnliche Liebenswürdigkeit im Umgange, scharfer Verstand, gepaart mit rascher Auffassung, und eine überschwängliche orientalische Phantasie. ”

 

 
Paul Ingendaay (Keulen, 5 januari 1961)
Cover

 

De Keniase schrijver Ngũgĩ wa Thiong’o werd geboren op 5 januari 1938 in Kamiriithu, Limuru, Kenia. Zie ook alle tags voor Ngũgĩ wa Thiong’o op dit blog.

Uit: Petals of Blood

“It did not matter that for him, all these years, he had acquired very little. Still he felt a lordly proprietorial air to the structure: was the police not the force that guaranteed that stability which alone made possible the unhindered accumulation of wealth? Everybody, even those millionaires that had ganged together under Kamwene Cultural Organization, really owed their position to the force. The police force was truly the maker of modern Kenya, he had always felt. The Karegas and their like should really be deported to Tanzania and China! But it was people like Munira who really disturbed him. How could Munira have repudiated his father’s immense property? Could property, wealth, status, religion, plus education not hold a family together? What else could a man want? Inspector Godfrey decided that it was religious fanaticism! Yet from his own experience in the police force, such fanaticism was normally found among the poor. Human beings: they could never be satisfied! And yet there was a way in which Munira was right. This system of capitalism and capitalistic democracy needed moral purity if it was going to survive. The skeletons that he himself had come across in the New Ilmorog could not very well come under the label of moral purity. Of course he had seen similar or near similar things in Nairobi, Mombasa, Malindi, Watamu and other places but he had never before given it much thought because, at least so he supposed now, he had never before come across a Munira who was prepared to murder in the name of moral purity. And it was not Wanja’s Sunshine Lodge that Inspector Godfrey was thinking about. It was, for instance, the Utamaduni Cultural Tourist Centre at Ilmorog. Ostensibly it was there to entertain watalii from USA, Japan, West Germany, and other parts of Western Europe. But this only camouflaged other more sinister activities: smuggling of gemstones and ivory plus animal and even human skins. It was a centre for the plunder of the country’s natural and human assets. Women, young girls, were being recruited to satisfy any watalii’s physical whims. The more promising ones, those who seemed to acquire an air of sophistication with a smattering of English and German were lured to Europe as slave whores from Africa! Inspector Godfrey was in no doubt that this lucrative trade in Black Ivory was done with the knowledge of Nderi wa Riera, the MP for the area, for did he not own the centre? He was in partnership with the proprietor, the man from West Germany. Black Ivory for Export: First-rate Foreign Exchange Earner: but couldn’t we do without it, Inspector Godfrey thought, recalling the storm that had burst out when years before a similar trafficking in young flesh had been discovered at Watamu Bay? Maybe he would talk to his superiors about this: maybe he would give them the separate report that he had made.”

 


Ngũgĩ wa Thiong’o (Kamiriithu, 5 januari 1938)

 

De Chinese schrijver Xu Xiake werd geboren op 5 januari 1587 in Jiangyin (provincie Jiangsu). Zie ook alle tags voor Xu Xiake op dit blog.

Uit: Randonnées aux sites sublimes (Vertaald door Jacques Dars)

« A ce moment-là, un épais brouillard tour à tour tombe puis se dissipe, nous rendant, à chacun de ses assauts, invisibles l’un à l’autre ! Tous les sommets du mont en Fleur de Lotus, nous les apercevons, pris pour la plupart dans la brume ; pourtant, chose curieuse, durant l’ascension de la Métropole Céleste, lorsque j’avançais, le brouillard était sur mes talons, et lorsque je le franchissais à droite, il surgissait à gauche. Ici, les pins, droits ou torves, parviennent encore à pousser en désordre, mais les cyprès, eussent-ils des branches de la taille d’un bras, sont sans exception aplatis et collés comme des mousses sur les rochers. A cette altitude, les vents sont d’une rare violence, et les brumes et vapeurs vont et viennent sans se fixer ; quand on baisse les yeux vers tous les sommets, on les voit tantôt surgir en crêtes aiguës aux tons d’émeraude, tantôt sombrer dans un océan argenté ; si l’on porte le regard vers la base des monts, on la trouve, elle, baignée de soleil, nimbée d’une lumière cristalline : un autre monde ! Mais le crépuscule approche ; aussi, pieds en avant, mains vers l’arrière et agrippées au sol, nous laissons-nous, assis, glisser vers le bas ; aux endroits les plus dangereux,  Source Pure me reçoit des mains et des épaules. Les périls franchis, nous descendons jusqu’à une plate-forme montagneuse, alors que la nuit tombe. De là, nous remontons la gorge par des passerelles de bois, et faisons halte au monastère de Manjusri. »

 

 
Xu Xiake (5 januari 1587 – 8 maart 1641)

 

De Argentijnse dichteres en schrijfster Luisa Futoransky werd geboren op 5 januari 1939 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Futoransky op dit blog.

 

Vitraux of Exile

All the efficacy of the names
which the imagery laboriously built up to fascinate you
falls silent:
a rich cemetery of ashes
that, now, is your geography.

You learned at the cost of your youth
and most of your innocence
that to be alone in a forsaken suburb of the pampas
or in splendid Samarkand
holds the same dimension of oblivion or tragedy;
that the wind never took pity scattering
stones and the dead, that only the doomed tourists
take each other’s photos showing off their glass beads

because to say country is to whisper barely seven letters
and through them the density of secret combinations
gravestones of strangers bearing our name
and pale photos that preserve the echo of your passage
toward love or despair.
It’s also the memory of tiring labors
or maybe some old tune
that retains the first risks of your youth.

A country is your name
and the acid violence with which a word comes
to your defenseless traveler’s mouth.
It’s a map with a river whose source and outlet
curiously unite at the exact spot on earth
that your bones wish to fertilize.

It’s daybreaks, insomnias, salutations, anger,
an arm, a shoulder, diminutives, insults,
farewells, gardens, meetings, tremors,
promises, autumns, rails, challenges,
absolute nouns that allow
no other explanation for its weight in ghosts:
these and not others.

 

Vertaald door Jason Weiss

 


Luisa Futoransky (Buenos Aires, 5 januari 1939)

 

De Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt werd geboren op 5 januari 1921 in Konolfingen. Zie ook alle tags voor Friedrich Dürrenmatt op dit blog.

Uit: Das Versprechen

»Der Hausierer hatte auf einem Bürosessel ohne Lehne Platz genommen, Treuler seinen Stuhl an Matthäis alten Schreibtisch gerückt, der ihm als Stütze für seinen linken Arm diente, dazu die Beine übereinandergeschlagen und den Kopf in die linke Hand gelegt. Er rauchte eine Zigarette. Feiler nahm das Protokoll auf. Henzi und ich blieben in der Türe stehen und wurden von dem Hausierer nicht bemerkt, da er uns den Rücken zukehrte.
›Ich habe es nicht getan, Herr Polizeiwachtmeister‹, murmelte der Hausierer.
›Das habe ich auch nicht behauptet. Ich sagte nur, du könntest es getan haben‹, erwiderte Treuler. ›Ob ich recht habe oder nicht, wird sich ja dann feststellen lassen. Beginnen wir von vorn. Du hattest dich also am Waldrande bequem hingelagert?‹
›Jawohl, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Und geschlafen?‹
›Richtig, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Warum? Du wolltest doch nach Mägendorf.‹
›Ich war müde, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Weshalb hast du denn den Briefträger nach dem Polizisten in Mägendorf ausgefragt?‹
›Um mich zu erkundigen, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Was wolltest du wissen?‹
›Mein Patent war nicht erneuert. Da wollte ich wissen, wie es um die polizeilichen Verhältnisse in Mägendorf stünde.‹
›Und wie stand es um die polizeilichen Verhältnisse?‹
›Ich erfuhr, in Mägendorf sei ein Stellvertreter. Da fürchtete ich mich, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Ich bin auch ein Stellvertreter‹, erklärte der Polizist trocken. ›Vor mir fürchtest du dich auch?‹
›Jawohl, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Aus diesem Grunde wolltest du auch nicht mehr ins Dorf?‹
›Jawohl, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Das ist gar keine so üble Version der Geschichte‹, sagte Treuler anerkennend, ›aber vielleicht gibt es noch eine andere Version, die nur den Vorzug hätte, wahr zu sein.‹
›Ich habe die Wahrheit gesagt, Herr Polizeiwachtmeister.‹

 

 
Friedrich Dürrenmatt (5 januari 1921 – 14 december 1990)
Scene uit een toneelbewerking, Düsseldorf, 2017

 

De Iraanse dichteres Forough Farokhzad werd geboren op 5 januari 1935 in Teheran. Zie ook alle tags voor Forough Farokhzad op dit blog.

 

Rode wijn danste in de beker

Rode wijn danste in de beker
In zijn blik schittterde de dorst
Mijn lichaam trilde in verrukking
Op het zachte bed van zijn naakte borst

Ik heb gezondigd, een zonde vol genot
Naast een lichaam, bevend zonder woord
O God, ik weet niet wat ik deed
In dit donkere, afgelegen oord.

 

Vertaald door Nafiss Nia en Ronald Bos

 

Gezel

De nacht komt
En dan de duisternis
En na de duisternis
Ogen
Handen
En zuchten en zuchten en zuchten…
En het geluid van het water
Dat druppel voor druppel uit de kraan stroomt;
Dan twee rode punten
Van twee aangestoken sigaretten;
Tik tak van de klok
En twee harten
En twee eenzaamheden

 

Vertaald doorAsghar Seyed-Gohrab

 

 
Forough Farokhzad (5 januari 1935 – 13 februari 1967)
Cover

 

De Hongaarse schrijver László Krasznahorkai werd geboren op 5 januari 1954 in Gyula. Zie ook alle tags voor László Krasznahorkai op dit blog.

Uit: Seiobo There Below (Vertaald door Ottilie Mulzet)

“Everything around it moves, as if just this one time and one time only, as if the message of Heraclitus has arrived here through some deep current, from the distance of an entire universe, in spite of all the senseless obstacles, because the water moves, it flows, it arrives, and cascades; now and then the silken breeze sways, the mountains quiver in the scourging heat, but this heat itself also moves, trembles, and vibrates in the land, as do the tall scattered grass-islands—the grass, blade by blade in the riverbed; each individual shallow wave, as it falls, tumbles over the low weirs, and then, every inconceivable fleeting element of this subsiding wave, and all the individual glitterings of light flashing on the surface of this fleeting element, this surface suddenly emerging and just as quickly collapsing, with its drops of light dying down, scintillating, and then reeling in all directions, inexpressible in words; clouds are gathering; the restless jarring blue sky high above; the sun is concentrated with horrific strength, yet still indescribable, extending onto the entire momentary creation, maddeningly brilliant, blindingly radiant; the fish and the frogs and the beetles and the tiny reptiles are in the river; the cars and the buses, from the northbound number 3 to the number 32 up to the number 38, inexorably creep along on the steaming asphalt built parallel on both embankments, then the rapidly propelled bicycles below the breakwaters, the men and women strolling next to the river along paths that were built or inscribed, into the dust, and the blocking stones, too, set down artificially and asymmetrically underneath the mass of gliding water: everything is at play or alive, so that things happen, move on, dash along, proceed forward, sink down, rise up, disappear, emerge again, run and flow and rush somewhere, only it, the Ooshirosagi, does not move at all, this enormous snow-white bird, open to attack by all, not concealing its defenselessness; this hunter, it leans forward, its neck folded in an S-form, and it now extends its head and long hard beak out from this S-form, and strains the whole, but at the same time it is strained downwards, its wings pressed tightly against its body, its thin legs searching for a firm point beneath the water’s surface, it fixes its gaze on the flowing surface of the water, the surface, yes, while it sees, crystal-clear, what lies beneath this surface, down below in the refractions of light, however rapidly it may arrive, if it does arrive, if it ends up there…”

 

 
László Krasznahorkai (Gyula, 5 januari 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Umberto Eco, Joris van Casteren, Paul Ingendaay, Ngũgĩ wa Thiong’o, Xu Xiake, Luisa Futoransky, Friedrich Dürrenmatt, Forough Farokhzad, László Krasznahorkai

De Italiaanse schrijver Umberto Eco werd geboren op 5 januari 1932 in Allasandria. Zie ook alle tags voor Umberto Eco op dit blog.

Uit: Het nulnummer (Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone)

“Toen de vergadering was afgelopen liep ik samen met Braggadocio naar beneden. ‘Hebben wij elkaar niet eerder ontmoet?’ vroeg hij. Ik dacht van niet, hij zei dat zal dan wel, op licht argwanende toon, en begon me meteen te tutoyeren. Simei had nog maar net bepaald dat we elkaar op de redactie met u zouden aanspreken, en ik hou gewoonlijk liever wat afstand, we hadden per slot nooit het bed gedeeld, maar Braggadocio wilde duidelijk benadrukken dat we collega’s waren. Ik wilde niet de indruk wekken het hoog in de bol te hebben louter en alleen omdat Simei me als hoofdredacteur of iets dergelijks had voorgesteld. Bovendien intrigeerde de man me en had ik toch niks beters te doen. Hij pakte me bij de elleboog en zei dat we wat gingen drinken in een tentje dat hij kende. Hij glimlachte met zijn vlezige lippen en zijn enigszins bolle ogen, op een manier die ik tamelijk weerzinwekkend vond. Kaal als Von Stroheim, met een nek die vanaf zijn boord recht omhoog liep, maar met het gezicht van Telly Savalas, oftewel Kojak. Zie je, weer een verwijzing. ‘Aantrekkelijk wel, hè, die Maia?’ Tot mijn schande moest ik bekennen dat ik haar slechts vluchtig had bekeken — ik zei het al, ik hou me verre van vrouwen. Hij kneep me even in mijn arm: ‘Doe je maar niet netter voor dan je bent, Colonna. Ik zag je wel, je keek steels naar haar zodat het niet op zou vallen. Volgens mij wil ze wel. In wezen willen ze allemaal wel, je moet het gewoon goed weten aan te pakken. Misschien een beetje te mager naar mijn smaak, sterker nog, ze heeft geen borsten, maar goed, ze kan ermee door.’ We liepen inmiddels in de Via Torino en ter hoogte van een kerk sloegen we rechts af een slecht verlicht, bochtig straatje in, met hier en daar een god mag weten hoe lang al dichtgetimmerde deur en zonder één winkel, alsof het al tijden geleden verlaten was. Het leek alsof er een muffe lucht hing, maar dat was waarschijnlijk slechts een geval van synesthesie, vanwege de afgebladderde en met verbleekte graffiti bedekte muren. Ergens hoog boven ons stak een pijp naar buiten waar rook uit kringelde — het was niet duidelijk waar die vandaan kwam want de ramen boven waren ook dicht, alsof daar niemand meer woonde. Misschien was het de schoorsteenpijp van een erachter gelegen huis en zagen ze er daar geen been in een uitgestorven straat uit te roken. ‘Dit is de Via Bagnera, het smalste straatje van Milaan, al is het niet zo smal als de Rue du Chat-qui-Pêche in Parijs, waar je elkaar amper kunt passeren. Het heet Via Bagnera, maar werd ooit Stretta Bagnera genoemd, en dáárvoor Stretta Bagnaria, omdat er zich een stuk of wat badhuizen uit de Romeinse tijd bevonden.’ Op dat moment kwam er een vrouw met een buggy de hoek om. ‘Argeloos of slecht ingelicht,’ was Braggadocio’s commentaar. ‘Als ik een vrouw was, zou ik hier niet komen, zeker niet als het donker is.”

 

 
Umberto Eco (5 januari 1932 – 19 februari 2016)

Lees verder “Umberto Eco, Joris van Casteren, Paul Ingendaay, Ngũgĩ wa Thiong’o, Xu Xiake, Luisa Futoransky, Friedrich Dürrenmatt, Forough Farokhzad, László Krasznahorkai”

Umberto Eco, Joris van Casteren, Paul Ingendaay, Ngũgĩ wa Thiong’o, Xu Xiake, László Krasznahorkai, Luisa Futoransky, Friedrich Dürrenmatt, Forough Farokhzad

De Italiaanse schrijver Umberto Eco werd geboren op 5 januari 1932 in Allasandria. Zie ook alle tags voor Umberto Eco op dit blog.

Uit:Het nulnummer (Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone)

“Nadat iedereen zich had voorgesteld zette Simei de opzet van de krant uiteen.
‘We gaan dus een krant maken. Waarom Morgen? Omdat traditionele kanten altijd het nieuws van de avond tevoren brachten, en helaas nog steeds brengen, en dat is dan ook de reden dat ze Corriere della Sera, Evening Standard of Le Soir heten. Tegenwoordig hebben we het nieuws van de vorige dag al gezien op het achtuurjournaal, en dus staan er altijd dingen in de krant die je al weet, en daarom worden er steeds minder van verkocht. In de Morgen zal dat nieuws, dat inmiddels al over de datum is, natuurlijk wel kort worden aangestipt en samengevat, maar daarvoor volstaat één kolommetje dat je zo hebt gelezen.’
‘En wat moet er dan wél in de krant komen?’ vroeg Cambria.
‘Het lot van een dagblad van tegenwoordig is dat het op een weekblad moet lijken. Wij berichten over wat er morgen zou kunnen gebeuren, met achtergrondartikelen, onderzoeksbijlagen, verrassende vergezichten… Ik geef een voorbeeld. Om vier uur ontploft er een bom, en de dag daarop weet iedereen dat al. Dus moeten wij tussen vier uur en middernacht, voordat we ter perse gaan, zien uit te vinden wie er iets nieuws te melden heeft over de mogelijke verantwoordelijken, iets wat zelfs de politie nog niet weet, en moeten we een scenario schetsen van hetgeen er door toedoen van die aanslag in de weken daarna zal voorvallen…’
Braggadocio: ‘Maar om een dergelijk onderzoek binnen acht uur op te tuigen heb je een redactie nodig die minstens tien keer zo groot is als de onze, plus een waanzinnige hoop contacten, informanten of weet ik het…’
‘Precies, en als de krant daadwerkelijk gaat verschijnen zal dat ook het geval moeten zijn. Maar het komend jaar hoeven we alleen maar te bewijzen dat het mogelijk is. En het is mogelijk omdat een nulnummer elke willekeurige datum kan hebben en heel goed als voorbeeld kan dienen van hoe de krant er maanden geleden uit had kunnen zien, bijvoorbeeld toen ze die bom lieten ontploffen. We weten al wat er daarna zal gebeuren, maar schrijven erover alsof de lezer dat nog niet weet. En zo zullen al onze onthullingen iets opzienbarends krijgen, iets verrassends, iets orakelachtigs, zou ik bijna willen zeggen. Oftewel, we moeten tegen de opdrachtgever zeggen: zo zou de Morgen eruit hebben gezien als die gisteren was uitgekomen. Duidelijk? En desgewenst zouden we, ook als niemand ooit een bom had gegooid, heel goed een nummer kunnen maken alsof dat wel zo was.’

 
Umberto Eco (5 januari 1932 – 19 februari 2016)

Lees verder “Umberto Eco, Joris van Casteren, Paul Ingendaay, Ngũgĩ wa Thiong’o, Xu Xiake, László Krasznahorkai, Luisa Futoransky, Friedrich Dürrenmatt, Forough Farokhzad”

Joris van Casteren

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Hij studeerde aan de Utrechtse School voor Journalistiek en later filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Op jonge leeftijd was hij werkzaam bij regionale kranten als Dagblad Flevoland en de Zwolse Courant. Daarna werd hij redacteur bij het weekblad De Groene Amsterdammer, alwaar hij tot september 2002 in dienst bleef. Bij De Groene verwierf hij zich een reputatie met grote reportages. In 1999 reisde hij naar Nigeria, waar hij vier reportages schreef die later gebundeld werden in Redactie binnenland (2001), een met de Dick Scherpenzeelprijs 1999 onderscheiden Groene-reeks. Van Casteren was medewerker van NRC Handelsblad en tot 2006 redacteur bij Vrij Nederland. In 2004 won hij het Gouden Pennetje voor zijn reportages. Hij schreef voor Hollands Diep, en schrijft nu als freelancer voor onder andere HP de Tijd, nrc.next en De Correspondent Naast zijn werkzaamheden als journalist was Van Casteren redacteur van de Poëziekrant en publiceerde hij gedichten in onder meer Maatstaf en Passionate. Zijn poëzie werd onder meer gebloemleesd in “De 100 beste gedichten van 2001” en in “Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw” (2004) van Gerrit Komrij. Begin september 2010 werd hij door enkele inwoners van Lelystad aangeklaagd wegens belediging naar aanleiding van het deels autobiografische “Lelystad” (2008), dat werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 2009. In 2011 verscheen zijn nieuwe non-fictie boek, “Het zusje van de bruid”, over zijn mislukte liefdesrelatie met een drugsverslaafd borderline-meisje. In 2013 verscheen het boek ‘Het been in de IJssel’, waarin Van Casteren op zoek gaat naar de eigenaar van een linker onderbeen dat ter hoogte van Wijhe in de rivier werd gevonden door een visser. Het boek werd genomineerd voor de Bob den Uyl-prijs

Uit: Lelystad

“Onze systeemwoning in de Gondel was van witte baksteen. Er stond een oranje puntdak op dat doorliep tot vlak boven de grond. Door dat puntdak hadden bijna alle kamers in het huis schuine muren. Ook de ramen liepen schuin af. Het was lastig om gordijnen op te hangen.
Deze vreemde rijtjeshuizen stonden in een hofje dat met nummer 34 werd aangeduid. Auto’s konden niet bij de huizen komen, die moesten vooraan op een parkeerplaats blijven staan.
Om variatie in de eenvormige woningen aan te brengen versierden bewoners hun gevels met frivole objecten: hoefijzers, wagenwielen of beschilderde klompen met bloemetjes erin. De een legde een recht voetpad in zijn voortuin aan, de ander gebruikte brokken lavasteen.
Voor ons huis was een vierkant pleintje met een klimrek. Onder het klimrek lagen rubberen tegels. Er stonden twee jongens op het pleintje. De een had een bril, de ander zwarte krullen. Ze keken hoe wij onze spullen van de parkeerplaats naar het huis tilden.
Ik kreeg een kamer aan de achterkant. De muur was schuin en het raam was schuin. Zonlicht viel in vreemde vlakken binnen. Als ik uit het raam keek, zag ik een fietspad, een grasveld, rozenbottelstruiken, een verzamelplaats voor rolcontainers en de parkeerplaats van het hofje aan de overzijde.
Mijn vader hielp ons verhuizen. In een werkoverall zat hij op zijn knieën op de betonnen vloer. Hij legde wit nopjeszeil in mijn kamer en timmerde een degelijk bureau in elkaar. De nieuwe vriendin van mijn moeder hielp ook met verhuizen. Ze heette Gemma. Ze had grijs haar, zware borsten en een bril met een touwtje. ‘Jongens, jongens,’ zei ze als ze iets zwaars tilde.
Mijn moeder was Gemma tegengekomen in het vrouwentrefcentrum toen het uitging met Jacobien Borst. Gemma reed in een deux-chevaux en droeg vaak een rieten mandje. In het rieten mandje zaten kaas en melk, die ze kocht bij het Nationaal Geiten Centrum, een biologische geitenboerderij aan de rand van Lelystad.
Gemma woonde in een goede buurt in het oosten van de stad. Ze was van haar man gescheiden toen ze ontdekte dat ze op vrouwen viel. Na de scheiding stierf de man aan een longkwaal. Mijn vader vond het niet raar dat mijn moeder een relatie met een vrouw had. ‘Ik heb daar niet echt een oordeel over,’ zei hij op een keer tegen mij.”

 
Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)