Dolce far niente
Indian Summer
BY the purple haze that lies
On the distant rocky height,
By the deep blue of the skies,
By the smoky amber light
Through the forest arches streaming,
Where Nature on her throne sits dreaming,
And the sun is scarcely gleaming
Through the cloudlets, snowy white,
Winter’s lovely herald greets us
Ere the ice-crowned tyrant meets us.
A mellow softness fills the air,
No breeze on wanton wing steals by
To break the holy quiet there,
Or make the waters fret and sigh,
Or the golden alders shiver
That bend to kiss the placid river,
Flowing on and on for ever.
But the little waves are sleeping,
O’er the pebbles slowly creeping,
That last night were flashing, leaping,
Driven by the restless breeze,
In lines of foam beneath yon trees.
Dressed in robes of gorgeous hue,
Brown and gold with crimson blent;
The forest to the waters blue
Its own enchanting tints has lent;
In their dark depths, life-like glowing,
We see a second forest growing,
Each pictured leaf and branch bestowing
A fairy grace to that twin wood,
Mirror’d within the crystal flood.
’Tis pleasant now in forest shades;
The Indian hunter strings his bow
To track through dark, entangling glades
The antler’d deer and bounding doe,
Or launch at night the birch canoe,
To spear the finny tribes that dwell
On sandy bank, in weedy cell,
Or pool the fisher knows right well—
Seen by the red and vivid glow
Of pine-torch at his vessel’s bow.
This dreamy Indian-summer day
Attunes the soul to tender sadness;
We love—but joy not in the ray:
It is not summer’s fervid gladness,
But a melancholy glory
Hovering softly round decay,
Like swan that sings her own sad story
Ere she floats in death away
The day declines; what splendid dyes,
In flickered waves of crimson driven,
Float o’er the saffron sea that lies
Glowing within the western heaven!
Oh, it is a peerless even!
See, the broad red sun is set,
But his rays are quivering yet
Through nature’s veil of violet,
Streaming bright o’er lake and hill;
But earth and forest lie so still,
It sendeth to the heart a chill;
We start to check the rising tear—
’Tis Beauty sleeping on her bier.
De Nederlandse dichteres, vertaalster, recensente en popcritica Elly de Waard werd geboren in Bergen (NH) op 8 september 1940. Zie ook alle tags voor Elly de Waard op dit blog.
Soms
Voor Andreas om te lachen
Soms –
wachtte ze ook op mij
liggend in bed, gereed
mij te ontvangen. Onder haar
dunne hemd alleen in de slip
gekleed, die ik uit Parijs
voor haar had meegebracht:
een vlek van kant en zij
en over de hele bilnaad
slechts een smalle band.
Haar te bezitten gaf mij
het gevoel dat ik haar schiep
dat ik haar lijf onder mijn
handen zijn volmaaktheid
gaf, ik die tevens een diep
ontzag voor de schier eindeloze
stroom van haar orgasmes had
die ik als een natuurverschijnsel
zag, waar ik een even nietig
als onmisbaar onderdeel
van was. – Een wijfjesdier
dat ben je en altijd
geweest! En wat ben jij dan?
– Ik? Ik ben gewoon alleen
een beest
Existentiële vraag
Wat is er in de lichtheid
van mijn leven overdag
dat het betaald moet worden
met de zwaarte van de nacht?
Dat uit het hijgen van mijn
borst, uit dat moeras, uit van
mijn dromen de benarde damp
de kracht getrokken moet
voor lachen? Leef ik mijn tijd
te snel, waardoor de donkere
materie van de aarde zelf
als zij haar kans krijgt, mij
terneer drukt en haar tol eist?
En in de schemering
En in de schemering zong
de uil zijn blues; veel
van ook zijn verdriet
was al geweest, zijn droevig
lied kwam immers uit
zijn hele lichaampje en niets
gekunstelds was er aan
het werd door niets
gestuit – zo hoort muziek
te zijn: voluit, een druppel
die je dorstige, je uit-
gedroogde ziel
in zich opzuigt.
De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.
In het bos slapen
Ik dacht dat de aarde
me nog kende, ze
nam me zo liefdevol terug, haar donkere
rokken schikkend, haar zakken
vol korstmossen en zaden. Ik sliep
als nooit eerder, een steen
op de rivierbedding, niets
tussen mij en het witte vuur van de sterren
behalve mijn gedachten, en ze fladderden
licht als motten tussen de takken
van de perfecte bomen. De hele nacht
hoorde ik de kleine koninkrijken om me heen
ademen, de insecten, en de vogels
die hun werk in het donker doen. De hele nacht
ging ik op en neer, alsof ik in water dreef, worstelend
met een schitterend noodlot. Tegen de ochtend
was ik minstens tien keer verdwenen
in iets beters.
Vertaald door Sietske Boonstra
Zie voor nog meer schrijvers van de 8e september ook mijn blog van 8 september 2018 deel 1 en ook deel 2.