De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.
A Garage
In one of the side streets
of a small hot town
off the highway
we saw the garage,
its white boards peeling
among fronds and palings.
The sun had cut a blaze
off the day. The petrol pump
was from the sixties—
of human scale
and humanoid appearance
it had a presence,
seemed the attendant
of our adventures on the road,
the doorman of our chances.
We pulled in, for nostalgia,
onto concrete. From where
did that thing’s almost
avoidable sense of
sacrifice, or remorse,
arise? One felt it
as though a line
in the hand, drifted far off
somewhere, unweighted.
Who was this, in faded
cream outfit, with badge,
expressionless small head,
and rubbery hose laid
on the breast, dutifully
or out of diffidence?
Were arms being shown, and in
servitude or consent?
The stoic discomforts,
suggests a rebellion.
Elusively, such feelings
are wafted through us, but how
interpret them? A person
relied upon and yet
dangerous. Was this
another, or oneself?
Were we familiars of something
never to be known? I looked
down a blank street, of pines,
lightpoles, old houses
in shady yards, where it made
a genuflection, in approaching
the gentian-coloured hills;
then at the long workshop, a dim
barn, or empty corridor,
in the galaxy, with somewhere
far along it one star
crackling and bursting.
Then at the greasy
dog, in its narrow shade;
and at the old bowser—
a sense still proclaimed but
ungrasped, though everything
lay open. Someone shouted
acknowledgement, so we sat
quietly. The light
had become an interest
of this place, pronounced
in contrast with the peculiar
matt blackness of sump-oil
that was soaked widely
on earth, gravel, and cement—
an obscurity as opaque
as the heart’s, which was keeping on
with its tunnelling there.
IN STRIJKEND LICHT (Fragment)
Mijn moeder, negentig al, moet aan haar rolstoel
worden vastgegespt, en leunt toch nog vervaarlijk opzij;
ze steekt uit, als gebroken,
en kan iemand die dichtbij komt
met haar aanblik doorklieven. Ze hangt scheef
als haar scheve mond, in haar wazige
waardigheid, en zegt dat ze
het prima maakt. Het is onmogelijk haar een verwijt
te ontlokken of haar aandacht langer dan een seconde
op iets te vestigen. Vergeleken bij haar ziet Stephen Hawking
er nog gezond uit. Het is of ze
zijwaarts door een patrijspoort uit het leven wordt gezogen
en wij haar vasthouden bij haar voeten.
Ze is erg kalm.
Als je lang genoeg leeft ben je niet bang voor de dood
maar voor wat het leven nog vermag. En ergens schijnt ze
dat te weten,
ook al is er geen hoop dat ze het uit zou kunnen spreken.
Toch is ze zo kalm dat je aan onsterfelijken denkt
– een voor eeuwig aan de rand
van het leven verschrompelende Tithonus,
zij het zonder één klacht. Als je haar mee naar buiten neemt
lijkt mijn moeder bezig
aan een motorrace, zij de zijspanrijder
die de machine op de weg houdt door zo ver mogelijk
naast het wiel te hangen.
Ernstig, geconcentreerd tuurt ze
naar de finishlijn
terwijl we in cirkels voortkruipen door de taaie stroop
van een tuin achter het tehuis.
Haar mond is vol chaos.
Mijn moeder maalt de helften van haar gebit
als knikkers knarsend op elkaar
of laat ze losjes kletteren,
beschadigd, gebarsten. Omdat ze niet op haar tandvlees blijven zitten
spuugt ze ze uit, met een bruuske stotende kuch,
die haar laatste adem uit haar lijkt te persen.
Haar tanden trekken de speekseltrossen los
en belanden op haar schoot of in het gras.
Wat we in zulke ouderdom zien, is voor ons de voortijdige ontbinding van een lichaam,
terwijl het van de botten glijdt, terug naar protoplasma,
voordat het fatsoenlijk kan worden verborgen.
Het is of haast alle synapsen
tussen haar hersencellen kapot zijn
en nog zwakjes natrillen op de tocht van mijn stem,
lukrake en verkeerde verbindingen leggend:
ze werd een surrealistische dichteres.
‘Is het lekker, de zon
op je rug?’ vraag ik. ‘De zon
is mechanisch,’ deelt ze me mee op zakelijke toon. Wacht
even, denk ik, wordt ze nu
diepzinnig? (Want zonder aanleiding zegt ze: ‘Het meer wordt stoffig.’ Er is geen meer, hier
noch in het verleden. ‘Je moet het meer afstoffen.’)
Het zou kunnen,
‘Die jongen in de sterren is eten;’
of misschien: ‘De jongen is de ster in het eten’
en je denkt: nee, dit appelleert gewoon
aan mijn soort bijgeloof.
Het is een en al verwarring, en interpretaties
en misverstanden,
alleen maar de verraderlijke gladheid
van haar neergang.
Vertaald door Maarten Elzinga
Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)
Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2022 en ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.