Arie van den Berg

De Nederlandse dichter en essayist Arie van den Berg werd geboren in Alkmaar op 1 juni 1948. Hij studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam en was vervolgens een tijd lang redacteur bij een uitgeverij. Voor zijn dichtbundel “Mijn broertje kende nog geen kroos” ontving Van den Berg in 1970 de Reina Prinsen Geerligsprijs. Het gedicht “IJsvogel” raakte bekend onder een breed publiek: het verscheen op het laatste Nederlandse bankbiljet van tien gulden. In 1976 publiceerde hij zijn volgende bundel “De kapper spreekt tegen zijn spiegel.” Daarna zouden er met tussenpozen van vaak enkele jaren nog 9 bundels verschijnen, de laatste “De tomaten tovenaar: in 2006. In 1994 verzamelde hij zijn gedichten van 1968 tot 1978 in “Om wat blijvend wil ontroeren”. Van den Berg is naast schrijver en dichter als docent verbonden aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. Ook is hij als onder meer poëziecriticus werkzaam voor NRC Handelsblad. Van den Berg was bijna tien jaar voorzitter van de Amsterdamse kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae en is daar sinds november 2016 erelid van.

 

IJsvogel

dolk op wieken in een jasje van kobalt,
buik oranje…maar de oogwenk ziet
even maar een blauwe vlam

voor hogere jagers zo blauw als het water;
voor wie daaronder huist (de voorn, de bliek)
het grauw oranje van dor blad

totdat de twijg kort neerbuigt, terugveert,
vleugels vinnen blijken en de dolk
zich om de schubben schaart, waarvan

de tak straks glinstert, na de slacht wanneer
het wapen drooggepoetst, de slokop zit en
schokkend kleur geeft aan de winter

 

Northern cardinal

vanmorgen brengt de kardinaal zijn gade
een proeve van de oogst van vorig jaar –
zij, goedgebekt, begroet zijn offer
kort,
want voor een nest is haar de struik te kaal

te kaal want amper maart: die zit
te kil, haar kuif nog niet
zo gloedvol als de liefde wil,
dus wil
zij op dit vroege uur geen liefde

geen liefde tot jong blad verhult
dat met de sneeuw het dons is afgeschud,
en dat de huiver die het lijf bekruipt
geen kou
want hartstocht is, dat is

geen tocht, maar adem voor een lied
dat ingehouden in de borst
de witte maanden uit moet snikken tot
de twijg
het ei wil dragen

dan presenteert de kardinaal zijn gade
opnieuw een staaltje van de oogst, en zij,
de muts vol vuur, beproeft zijn offer
kort en slikt
en bukt, en maakt zich gretig breed

 

 
Arie van den Berg (Alkmaar, 1 juni 1948)

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *