Hans Warren werd op 20 oktober 1921, om 23.50 uur, geboren in Borssele. Z’n moeder beviel thuis, op het adres Zeedijk 323, in de voorkamer van de linkervleugel. Hans Warren zou enig kind blijven. Tot februari 1947 bleef het gezin Warren op Zeedijk 323 wonen. Het huis is na de watersnoodramp van 1953 afgebroken. Hans Warren had als kind weinig contact met leeftijdgenoten. Hij was al zeven jaar toen hij in 1928 voor het eerst naar school ging: de Openbare Lagere School van Borssele. Op school bleef hij een buitenstaander. De toenmalige hoofdonderwijzer Hubrecht de Priester, een liefhebber van plantkunde, maakte Warren enthousiast voor de natuur. In 1935 ging Warren naar het Goese Lyceum. Na zijn eindexamen weet hij niet goed wat hij met zijn leven wil aanvangen. Een korte tijd woont hij in Amsterdam, waar hij als vrijwilliger werkt op het Dialectenbureau van P.J. Meertens. Intussen is hij begonnen met publiceren in natuurtijdschriften als In weer en wind, De Levende Natuur en De wandelaar. Zijn meeste artikelen gaan over vogels. Natuurkenner en schrijver Jac. P. Thijsse is zijn grote voorbeeld. Warren houdt dan al een Natuurdagboek bij. Op 27 oktober 1942 ontmoet Warren Jac. P. Thijsse, die in hem een opvolger ziet. Eerder, op 16 april 1942, schrijft Warren zijn eerste regels in zijn Geheim Dagboek.Het eerste deel verscheen in 1981 en de reeks dagboeken werd een groot succes. Hans Warren schreef en publiceerde daarvoor voornamelijk poëzie, onder meer de bundels Pastorale, Een roos van Jericho, Tijd en Een stip op de wereldkaart. Verder was hij jarenlang verbonden aan de Provinciale Zeeuwse Courant als literair criticus. In 2005 verscheen postuum de roman Een vriend voor de schemering. Momenteel wordt er gewerkt aan de verfilming van zijn roman Steen der hulp.
Uit: Geheim Dagboek (Vijfde deel)
16 maart (1954). – 19 uur. – Ik heb de tafel gedekt, het eten is klaar, iets lekkers, de wijn ontkurkt, ik wacht op Habib met ongeduld. Ik heb zelfs een schoon overhemd aangetrokken en me een beetje opgemaakt. Toen ik gisteravond in bed gleed sloeg hij dadelijk zijn armen verlangend om me heen. Daarna had ik zó, warm en overgegeven in kunnen slapen. Maar hij was onrustig, hij was bang dat hij de wekker niet zou horen. Om kwart voor vier sprong hij wild het bed uit, knipte het licht aan, dacht dat de wekker afgelopen was…Ik heb geen oog meer dicht gedaan tot hij eindelijk vertrokken was. Wekker opnieuw gezet, op half tien. We moeten nog wennen.
Later kwam Mabel iets ophalen. Ze is me al vreemd geworden, interesseert me niet meer. Haar oorbellen zijn gelukkig niet gestolen.
Het wordt te donker om te schrijven, ik ga de luiken sluiten en het licht opsteken.
21 uur. – Habib slaapt al en ik ben tevreden. Met het zachte lamplicht over mijn cahier, het tikken van de klok, het verre verkeersgeruis over de Avenue Wilson, m’n sterke koffie, wat wijn voor straks, Ugo Paoli;s Vita Romana dat ik recenseren moet, mijn dromen.
Toch heb ik geen verwachtingen voor de toekomst met Habib. Zijn blijde glimlach toen hij de feestelijk gedekte tafel zag bij zijn binnenkomen maakte veel goed. Hij was vermoeid en hij had een vinger verwond. Het bloedde lelijk. Ik heb die vinger gewassen, er jodium op gedaan, verbonden. Ik voelde me oud met mijn 32 jaar naast zijn nog geen 19 en tegelijkertijd dankbaar. Hij hoort een beetje bij mij en ik hoor een beetje bij hem en dat is zoveel, zoveel.
VOOR JOU
Ben jij het die dit leest? Heb je net
je astrakan muts afgezet, en vallen nu
je zwarte krullen warm naar het papier?
Slaat het licht van deze bladzij
op in de goudspikkels van je ogen,
glimlach je gelukkig, nu je merkt
dat ik dit weet, en breng je ook
je donkere lippen zo dicht bij de woorden
dat het lijkt of je ze gaat kussen?
Leg je, toch even onzeker, je vinger
tussen de bladzijs, druk je het boek
tegen je borst, waar het ritselt
door het bonzen van je hart?
Ben je nòg mooier nu, kijk je door het raam?
Wees gerust: dit is werkelijk voor jou geschreven.
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Hij werd streng katholiek opgevoed, en promoveerde in 1925 aan de universiteit van Leuven tot doctor in de geschiedkundige en zedenkundige wetenschappen en zette zijn studies verder in Freiburg, Parijs (Sorbonne) en Londen (School of Economics). Van 1928 tot 1933 was hij ambtenaar bij het gemeentebestuur van Antwerpen. Hij was o.m. kabinetschef van de burgemeester. Vervolgens was hij werkzaam bij de rijksadministratie te Brussel van 1934 tot 1939. Van 1939 tot 1941 was hij Commissaris-Generaal voor Toerisme. Daarna verbleef hij te New York tot 1964 als Belgisch Commissaris voor Informatie en was bovendien gevolmachtigd minister. Als “De Stem uit Amerika” verzorgde hij in die periode een wekelijks radiopraatje op zaterdagavond. Marnix Gijsen begon zijn letterkundige carrière als dichter bij de expressionistische groep ‘Ruimte’ van het gelijknamige tijdschrift. Zijn belangrijkste gedicht is “Loflitanie van de H. Franciscus van Assisië”. In die periode had hij o.m. contacten met Paul van Ostaijen.
Loflitanie van Sint Franciscus van Assisi (Fragment)
Franciscus die arm waart, bid voor mij.
Mijn weekgeld sterft reeds zondagavond
in rozenblaadjes op mijn kamer.
Franciscus die dichter waart, bid voor mij
die m’n lange jonge lokken uitsteek
tot harden helm van idealistischen weerstand.
Franciscus die jong waart, laat jeugd bij mij blijven;
voedster, die, oud, nog dezelfde grapjes
vertelt als toen we nog onmondig waren.
Laat ons dan even gul lachen – en niet uit medelij.
Franciscus die boomen en dieren en alles begreept,
geef dat ik mijn vrienden en geliefden begrijp.
Franciscus die liefde genoeg hadt om niets
te versmaden, open mijn hart als tolvrije
stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.
Franciscus die liefde genoeg hadt om niets
te versmaden, open mijn hart als tolvrije
stadspoort voor alle vreugd en alle pijn.
Franciscus, die een wereld in u droegt en
haar doorkneeddet met den deesem van
uw eigen begrijpen, geef mij het zuivere inzicht.
Franciscus die zoo warm om me zijt in
avondlof als den eersten beet in malsch
versch brood, bid voor mij.
Franciscus in wiens leven plotse afgronden
zijn van stilte, als voor wie over koele
keldermonden gaand’ den geur van
riekenden appelen opstijgen voelt,
maak mijn adem rustig en krachtig.
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Arthur Rimbaud wordt geboren op 20 oktober 1854 in Charleville in een gezin met vijf kinderen (waarvan een dochter kort na de geboorte sterft). Zijn vader, Frédéric Rimbaud, is kapitein bij het Franse leger en vaak uithuizig. Zijn moeder, Vitalie Cuyf, een boerendochter, voedt de kinderen met ijzeren hand op. Rimbaud blijkt al snel een verbazend intelligent kind te zijn: hij slaat enkele jaren over op school en wint verschillende prijzen. Arthur is in die periode een welaangepaste jongen, niets doet nog vermoeden dat hij als tiener de gevestigde orde op zijn grondvesten zal doen schudden. Terwijl Rimbaud aan het Collège de Charleville studeert, verschijnt zijn eerste gedicht Les Etrennes des orphelins in het tijdschrift Revue pour tous. Twee weken na publicatie van dit gedicht, verschijnt een nieuwe leraar in het college: de 22-jarige Georges Izambard. Izambard stimuleert de vijftienjarige Rimbaud om zich op poëzie toe te leggen. De leraar wordt voor Rimbaud een surrogaatvader. In die periode schrijft hij Ophélie, tot op vandaag nog steeds beschouwd als een van de beste gedichten van de dichter. In 1870 verklaart Napoleon III de oorlog aan de Pruisen. Rimbaud vlucht weg uit Charleville en neemt de trein naar Parijs. Daar wordt hij bij aankomst onmiddellijk gearresteerd omdat hij zonder ticket reist en opgesloten in de gevangenis. Door toedoen van Izambard komt Rimbaud vrij. Op 24 september 1871 vertrekt Rimbaud op 16-jarige leeftijd opnieuw naar Parijs, op uitnodiging van de door hem bewonderde dichter en communard Paul Verlaine, die hij enkele gedichten toegestuurd heeft en die in hem een groot talent herkent In Parijs gaat Rimbaud inwonen bij Paul Verlaine en zijn jonge echtgenote Mathilde Mauté. In het gezin ontstaan al snel spanningen omdat Verlaine erg veel tijd met de jonge dichter doorbrengt. In werkelijkheid ontwikkelt zich een homoseksuele relatie tussen Verlaine en Rimbaud. Verlaine introduceert Rimbaud bij de symbolisten van Parijs, voor wie hij zijn Le bateau ivre voordraagt
Voyelles
A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu : voyelles,
Je dirai quelque jour vos naissances latentes :
A, noir corset velu des mouches éclatantes
Qui bombinent autour des puanteurs cruelles,
Golfes d’ombre ; E, candeur des vapeurs et des tentes,
Lances des glaciers fiers, rois blancs, frissons d’ombelles ;
I, pourpres, sang craché, rire des lèvres belles
Dans la colère ou les ivresses pénitentes ;
U, cycles, vibrements divins des mers virides,
Paix des pâtis semés d’animaux, paix des rides
Que l’alchimie imprime aux grands fronts studieux ;
O, suprême Clairon plein des strideurs étranges,
Silence traversés des Mondes et des Anges :
– O l’Oméga, rayon violet de Ses Yeux !
Le Dormeur du Val
C’est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D’argent ; où le soleil, de la montagne fière,
Luit : c’est un petit val qui mousse de rayons.
Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort ; il est étendu dans l’herbe sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.
Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme :
Nature, berce-le chaudement : il a froid.
Les parfums ne font pas frissonner sa narine ;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine,
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.
Rêvé pour l’Hiver
L’hiver, nous irons dans un petit wagon rose
Avec des coussins bleus.
Nous serons bien. Un nid de baisers fous repose
Dans chaque coin moelleux.
Tu fermeras l’œil, pour ne point voir, par la glace,
Grimacer les ombres des soirs,
Ces monstruosités hargneuses, populace
De démons noirs et de loups noirs.
Puis tu te sentiras la joue égratignée…
Un petit baiser, comme une folle araignée,
Te courra par le cou…
Et tu me diras : “Cherche !”, en inclinant la tête,
– Et nous prendrons du temps à trouver cette bête
– Qui voyage beaucoup…
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. De Duits-Roemeense schrijver overleed op 4 oktober jonstleden. (Zie ook mijn blog van 5 oktober).
das gedicht beginnt merkwürdigerweise mit der letzten
das gedicht beginnt merkwürdigerweise mit der letzten zeile in die-
ser zeile wird behauptet daß diese zeile die letzte zeile des
gedichtes sei weil das gedicht aber mit dieser zeile beginnt
ist die behauptung dieser zeile nicht ernst oder nicht wört-
lich zu nehmen da in einem gedicht aber jede behauptung
ernst oder wörtlich zu nehmen ist ist das gedicht entweder
kein gedicht oder die behauptung muß ernst oder wörtlich
genommen werden das gedicht ist aber ein vorbildliches ge-
dicht es hat nur die eine zeile sein titel einsame LAND-
SCHAFT
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)