De Hongaarse dichter Mihály Vörösmarty werd geboren op 1 december 1800 in Puszta-Nyék. Hij stamde uit een adelijke katholieke familie. Door de dood van de vader in 1811 geraakte het gezin in grote armoede. Als huisleraar bij de familie Perczel wist Vörösmarty zich zelf te financieren en zijn academische opleiding in Pest af te ronden. Hij vatte een onbeantwoorde liefde op voor Etelka Perczel, waar een groot aantal van zijn gedichten op terug te voeren is, terwijl zijn patriotisme zijn weerslag vond in het heldenepos Zalán futása (Zaláns vlucht, 1824). Het werk markeerde zijn overgang van de klassieke naar de romantische school. Tussen 1823 en 1831 schreef hij vier toneelstukken en 8 kleine romans. Van 1830 tot 1843 schreef hij bijna uitsluitend voor het toneel (waaronder zijn beroemdste werk (Bloedsbruiloft, 1833). Maar hij publiceerde in die jaren ook enkele dichtbundels die tot het beste behoren van wat hij schreef. Szózat (Oproep, 1826) werd een nationaal lied, dat vaak aan het slot van een nationale feestdag ten gehore wordt gebracht. Az elhagyott anya (De verlaten moeder) (1837) und Az uri hölgyhöz (Voor de adelijke dame) (1841) zijn door zijn vurig patriotisme geïnspireerd.
In ein Stammbuch
Von schwarzem Grauen ist erfüllt mein Sinn,
aus bitterm Herzen ich nur lästern kann,
ich wünsche, unsre Erde werde hin,
die Völker, Rassen, bis zum letzten Mann!
Was ist die Welt mir ohne Heimat wert?
Verdammte Seele schreit aus mir, beschwört
die ganze Welt, doch alles ist umsonst,
denn das, wofür ich lebte, ist zerstört.
Was wünschst du, edle Dame, welchen Spruch
soll Dir ins Stammbuch schreiben solch ein Wicht?
Gib lieber Du ihm einen Hoffnungsstrahl,
daß unser Land noch nicht zusammenbricht.
Ich würde betteln gehn für solchen Trost,
erkaufen gerne ihn für Hirn und Blut.
Bet du darum, du findst vielleicht Gehör,
was mir, geschlagnem Mann, ein Gutes tut
Vertaling: Géza Engl
Träumerei
Nur dir zulieb
heimsucht’ ich meinen Geist
samt tausend flüchtigen Gedanken,
den wilden Phantasien, den schwanken,
dem, was das Herz zerreißt,
nur dir zulieb.
Nur dir zulieb
möchte ein Baum ich sein,
am Berg in grünes Laub mich kleiden,
Gewitters Zorn und Blitz erleiden,
kahl stehn im winterlichen Hain,
nur dir zulieb.
Nur dir zulieb
wär ich im Berg ein Stein,
der brennt in unterird’schen Feuern,
in Schmerzen, die sich stets erneuern,
erlitt’ ich alle Pein,
nur dir zulieb.
Nur dir zulieb
würd ich die Seele mein
von Gott dereinst zurückverlangen.
Sie sollt in neuer Tugend prangen
und freudig dir zu eigen sein –
nur dir zulieb.
Vertaling: Günther Deicks
Mihály Vörösmarty (1 december 1800 – 19 november 1855)
Valery Bryusov werd geboren op 1 december 1873 in Moskou. Zijn ouders hadden weinig bemoeienis met zijn opvoeding en de jongen werd een beetje aan zijn lot overgelaten. Een groot deel van zijn tijd bracht hij door met het lezen van “alles wat hij in zijn handen kreeg”, waaronder het werk van Jules Verne en Charles Darwin. De toekomstige dichter kreeg tussen 1885 en 1893 wel een excellente opleiding aan de gymnasia van Moskou. Bryusovs literaire carriere begon in het begin van de jaren 1890 toen hij aan de universiteit van Moskou studeerde met vertalingen van de Franse Symbolisten (Paul Verlaine, Maurice Maeterlinck, en Stéphane Mallarmé) en van Edgar Allan Poe. Hij begon ook zijn eigen gedichten te publiceren die zeer beïnvloed waren door het Europese Symbolisme. Met het verschijnen van Tertia Vigila in 1900 werd hij door de andere Symbolisten beschouwd als een autoriteit inzake kunst en literatuur. In 1904 werd hij redacteur van het invloedrijke literaire tijdschrift Vesy (Balans) dat zijn positie in de Russische literaire wereld consolideerde. Hoewel zijn mede-symbolisten Rusland na de revolutie van 1917 ontvluchtten bleef hij
er tot zijn dood. Hij ondersteunde de bolsjewieken en verwierf een positie in het ministerie van cultuur van de Sovjet Unie.
Creative Work
The shadow of uncreated creatures
Flickers in sleep,
Like palm fronds
On an enamel wall.
Violet hands
On the enamel wall
Drowsily sketch sounds
In the ringing-resonant silence.
And transparent kiosks,
In the ringing-resonant silence,
Grow like spangles
In the azure moonlight.
A naked moon rises
In the azure moonlight…
Sounds hover drowsily,
Sounds caress me.
The secrets of created creatures
Caress me caressingly
And palm shadows gutter
On an enamel wall.
1 March 1895
Twilight
Electric moons glow
On long bent stalks
The telegraph wires hum
In gentle unseen hands;
Circular amber clock faces
Brighten like magic above the crowd,
And a cool calm alights
On the parched slabs of pavement.
Beneath the fluttery, beguiling net
The misty park grows quiet,
And with a smile, evening kisses
The eyes of passing courtesans.
With the soft sounds of a clavier –
The faraway day murmurs…
O twilight! Mercy of the world
Dawn once again upon me!
5 Mei 1906
Valery Bryusov (1 december 1873 – 9 oktober 1924)
Ernst Toller werd geboren op 1 december 1893 in Samotschin (tegenwoordig Szamocin). Hij was de zoon van een welstellend joods koopliedengezin. Zijn leven en carrière worden gekenmerkt door een duidelijke evolutie in maatschappelijke en artistieke opvattingen. Aanvankelijk studeerde hij rechten te Grenoble, maar met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij vrijwilliger. Daar hij echter zwaargewond en ziek werd, ontsloeg men hem in 1916, waarop hij literatuur en politicologie in München, en later Heidelberg, studeerde. Na de oprichting van de Weimarrepubliek werd Toller tot vijf jaar opsluiting veroordeeld, en het was in zijn gevangenschap dat hij zijn voornaamste werken schreef, waaronder Masse Mensch en Hinkemann (oorspronkelijk Der deutsche Hinkemann); dit laatste stuk, een tragedie, illustreert Tollers evolutie richting Nieuwe Zakelijkheid. Ideologisch spreekt uit de werken een radicaal-links gedachtegoed. Tevens publiceerde hij een gedichtbundel over het gevangenisleven, Das Schwalbenbuch, en later, in 1935, een boek met correspondentie vanuit de hechtenis. Na zijn vrijlating ging hij in Berlijn wonen; hij schreef nog onder andere het toneelstuk Hoppla, wir leben!, alsmede talloze essays en kritische verhandelingen.
In 1933, met de machtsovername door de NSDAP, ging Toller in ballingschap naar Zwitserland; hij publiceerde in dat jaar nog een autobiografie, Eine Jugend in Deutschland, maar omdat Toller zowel jood als communist was, werden zijn boeken verboden en publiekelijk verbrand. In 1934 verhuisde hij naar Engeland. In 1939 gaf hij een reeks voordrachten in de VS. Tijdens deze tournee maakte hij een einde aan zijn leven.
AN DIE DICHTER
Anklag ich Euch, Ihr Dichter,
Verbuhlt in Worte, Worte, Worte!
Ihr wissend nickt mit Greisenköpfen,
Berechnet Wirbelwirkung, lächelnd und erhaben,
Ihr im Papierkorb feig versteckt!
Auf die Tribüne, Angeklagte!
Entsühnt Euch!
Sprecht Euer Urteil!
Menschenkünder Ihr!
Und seid…?
So sprecht doch! Sprecht!
ZWEI TAFELN
DEN TOTEN DER REVOLUTION
Todgeweihte Leiber
trotzig gestemmt
Wider den Bund
der rohen Bedränger,
Löschte Euch Schicksal
mit dunkler Gebärde.
Wer die Pfade berei
tet,
stirbt an der Schwelle,
Doch es neigt sich vor ihm
in Ehrfurcht der Tod.
DEN LEBENDEN
Euch ziemt nicht
Trauern,
Euch ziemt nicht
Verweilen,
Euch ward Vermächtnis,
Getränkt
Vom Herzblut der Brüder,
Euer
Wartet die schaffende
Tat.
Lastend
Bedränget den Nacken
Die Zeit.
Aufsprengt
Dem helleren Morgen
Die Tore!
Ernst Toller (1 december 1893 – 22 mei 1939)