Nir Baram

De Israëlische schrijver Nir Baram wed geboren in Jeruzalem op  2 juni 1976 als zoon van Uzi Baram, en kleinzoon van Moshe Baram, beide voormalige ministers van de Israëlische Arbeidspartij. Nir Baram studeerde Hebreeuwse literatuur aan de Universiteit van Tel Aviv. Hij rondde zijn bachelor af in 1994. In 2010 brak hij wereldwijd door met zijn grote historische roman “Anasjiem toviem” (‘Goede mensen’), die inmiddels in 14 talen is vertaald. Hij geldt als de meest getalenteerde Israëlische schrijver van zijn generatie, en wordt wel gezien als de ‘opvolger’ van schrijvers als Amos Oz (1939) en David Grossman (1954), die zich eveneens politiek uitspreken. Baram schreef vier romans, waarin hij laat zien hoe cynisch de moderne wereld in elkaar zit. Twee daarvan zijn in het Nederlands vertaald: Goede mensen (2012), dat speelt in Berlijn tijdens de Tweede Wereldoorlog, en “Wereldschaduw” (2015), dat zich afspeelt in de wereld van consultants en politici. “Land zonder grenzen” is het eerste non-fictie boek van Nir Baram. Voor het schrijven van dit boek reisde hij kriskras door de Westelijke Jordaanoever. Daar sprak hij met de meest uiteenlopende mensen en stelde hen de vraag: “Wat is uw oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict?” In het boek beschrijft hij zijn schokkende ervaringen met de Israëlische bezetting in de wijken van Jeruzalem die ‘achter de muur’ zijn komen te liggen.

Uit: Aan het einde van de nacht (Vertaald door Hilde Pach)

“Hij lag te woelen in het brede bed, en de lakens wikkelden zich om zijn schouders, zijn ribben, zijn knieën, zijn voeten, totdat hij het gevoel had dat hij geen spier meer kon bewegen. Toen hij zijn gezicht wilde aanraken, om zich te herinneren hoe dat voelde, kon hij zijn handen niet bevrijden uit de wirwar van stoffen. Hij keek naar de zwarte gordijnen voor de ramen alsof hij erachter probeerde te komen of het dag of nacht was, herinnerde zich dat hij lichtkorreltjes over de grond had zien kruipen, trillende gouden streepjes op de muur had gezien, flikkeringen van de zon, autolampen, lichten van wolkenkrabbers. Het bed was bezaaid met pennen, brochures, een schaal, twee koffieglazen; de lakens zaten vol inktvlekken, gelige soepspetters, spuug, chocoladekruimels en een paar vlekken die hem deden denken aan de zwart-paarse saus van een vleesgerecht. Nu en dan kwam hij zijn eigen glimlachende gezicht tegen op een oude zwartwitfoto in een brochure: zijn ogen keken ernstig, recht in de camera, maar om zijn lippen speelde een geheimzinnig glimlachje, dat je kon interpreteren als sluw of spottend. De catalogusontwerpers hielden van deze foto, van de jeugdige kracht die eruit sprak, en telkens als hij overwoog een nieuwe, meer actuele foto op te sturen, bedacht hij zich; de meeste mensen zouden de foto zien en niet hem, en het was beter dat ze zich de man van de foto zouden herinneren, zodat ze jaloers zouden zijn op zijn jeugdigheid. Soms verbeeldde hij zich dat de foto hem met beide benen op de grond hield, getuigde van het voortbestaan van zijn lichaam, terwijl alle andere zekerheden vervlogen.Hij wist niet hoelang hij hier al was, hoeveel dagen hij had gezweefd tussen slapen en waken, niets helder had gezien, niet in zijn dromen en niet terwijl hij wakker was. Af en toe doken er vage gestalten en gebeurtenissen op in zijn bewustzijn, ronddraaiend in een allesomvattende witte schittering. Hij kreeg plotseling honger of dorst of werd misselijk, maar alles vervluchtigde meteen, alsof er een reuzenrad van gevoelens voor zijn ogen bewoog en er met elke omwenteling een ander gevoel opkwam, dat zich weer verwijderde en een bleek, snel verdampend spoor achterliet. Het festival was afgelopen en alle gasten – de schrijvers, de redacteuren, de journalisten en de pr-mensen – hadden het hotel al verlaten, en ongetwijfeld ook de stad. Bij dergelijke evenementen zag Jonatan altijd op tegen het moment dat het hele gedoe weer uiteen zou vallen, en hij volgde de verschillende stadia: de mensen verdwenen, dan de borden op de pleinen, de blokkades, de lichten, de vrijwilligers met hun identieke vriendelijke glimlach, alle cocktailbars en restaurants, het kloppend hart van het festival, liepen leeg, en zo bleef er een plek over die niet meer bestond. Soms vroeg hij zich af waarom de andere schrijvers het afscheid zo kalm accepteerden, terwijl hij steeds terugkeerde naar de plekken waar het festival had gewoed en rouwde om de dagen die verstreken waren. Soms wilde hij het gevoel van rouw delen met andere gasten, maar hij bleef altijd onbegrepen. Ze zeiden troostend dat er ergens anders ook festivals zouden komen, of dat dit festival er precies over een jaar weer zou zijn, en snapten niets van zijn bedroefdheid. Weliswaar erkende hij het verstrijken van de tijd, waardoor elke gebeurtenis tot het verleden ging behoren, maar zonder dat hij het wilde was een deel van hem daar nog achtergebleven, iets wat ogenschijnlijk was afgelopen leefde nog in hem voort.”

Nir Baram (Jeruzalem, 2 juni 1976)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *