Pankaj Mishra

Onafhankelijk van geboortedata

De Indiase schrijver, journalist en essayist Pankaj Mishra werd geboren in 1968 in Jhansi, India. Mishra studeerde handelswetenschappen aan de Universiteit van Allahabad en Engelse Letterkunde aan de Nehru-universiteit in New Delhi. In 1992 verhuisde hij naar Mashobra, een dorp in de Himalaya, waar hij begon met het publiceren van literaire essays en boekbesprekingen in “The Indian Review of Books”, The India Magazine, en de krant The Pioneer. Zijn eerste boek was “Butter Chicken in Ludhiana: Travels in Small Town India” (1995), een reisverhaal dat de sociale en culturele veranderingen in India in de nieuwe context van globalisering beschreef. Zijn roman “The Romantics” (2000), een ironische vertelling over mensen die verlangen naar vervulling in culturen die niet de hunne zijn, werd gepubliceerd in elf Europese talen en won de Los Angeles Times Art Seidenbaum prijs voor eerste fictie. Zijn recente boek “An End to Suffering: The Buddha in the World” (2004) vermengt memoires, geschiedenis en filosofie in een poging om de relevantie van de Boeddha voor de huidige tijd te onderzoeken. In “Temptations of the West: How to be Modern in India, Pakistan and Beyond” (2006) beschrijft Mishra’s reizen door Kasjmir, Bollywood, Afghanistan, Tibet, Nepal, en andere delen van Zuid- en Centraal Azië, over de veranderingen onder druk van de Westerse moderniteit, en over de paradoxen van globalisering. “Tijd van woede” (2017) behandelt eveneens de globalisering en de wereldwijde opkomst van ressentiment als krachtige politieke emotie. Mishra verklaart dit ressentiment vanuit de niet-ingeloste en tegenstrijdige beloften van kapitalisme (rijkdom, vooruitgang) en democratie (gelijkheid). Pankaj Mishra verdeelt zijn tijd tussen Londen, New Delhi, een dorpje in de Himalaya en het Wellesley College in de Verenigde Staten, waar hij elk jaar een aantal weken lesgeeft. In 2014 ontving Pankaj Mishra in Leipzig de Leipziger Buchpreis zur Europäischen Verständigung.

Uit: Tijd van woede (Vertaald door Nico Groen)

“In september 1919 bezette de Italiaanse dichter Gabriele D’Annunzio, vergezeld door tweeduizend Italiaanse opstandelingen, de stad Fiume aan de Adriatische Zee. De schrijver en oorlogsheld, een van de beroemdste Europeanen van zijn tijd, wilde al heel lang alle gebieden annexeren die volgens hem altijd al tot “moedertje Italie” hadden behoord.
In 1911 was hij fel voorstander geweest van de Italiaanse inval in Libie, een zo wrede expeditie dat die in de hele islamitische wereld tot grote woede leidde. Gebruikmakend van de chaos aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en doordat de vorige heerser over de regio ten val was gekomen, zag D’Annunzio zijn kans schoon om Italiaanse mannen zich door middel van geweld weer jong te laten voelen.
Geinstalleerd als ‘Duce’ van de ‘Vrijstaat Fiume’ bedreef D’ Annunzio een politiek vol holle retoriek en gebaren, een politiek in grootse stijl. Hij bedacht de groet met gestrekte arm, die de nazi’s later zouden overnemen, en ontwierp onder andere een zwart uniform met doodskop met gekruiste botten; hij sprak obsessief over martelaarschap, opofferingsgezindheid en dood. Benito Mussolini en Adolf Hitler, in die tijd nog onbekend, luisterden gretig naar de pseudoreligieuze toespraken die deze kaalgeschoren man dagelijks vanaf zijn balkon hield voor zijn zwarthemd-‘legionairs’ (voordat hij zich terugtrok met zijn sekspartners van die dag).
Enthousiaste vrijwilligers – door testosteron opgejutte tieners en doctrinaire socialisten – kwamen helemaal uit landen als Ierland, India en Egypte om zich in Fiumes carnaval van erotisch militarisme te storten. Voor hen leek het leven, ontdaan van alle oude regels, helemaal opnieuw te beginnen: een zuiverder, mooier en oprechter bestaan.
Naarmate de maanden verstreken en zijn seksuele honger en megalomanie toenamen, begon D’ Annunzio zichzelf te beschouwen als leider van een internationale opstand van alle verdrukte volken. In de praktijk bleek deze gedrongen, eenvoudige provinciaal, een parvenu die voor aristocraat wilde doorgaan, niet meer dan een opportunistische profeet voor boze buitenbeentjes uit heel Europa, voor hen die zich volledig overbodig voelden in een samenleving waarin slechts een minderheid profiteerde van economische groei en waarin democratie een spel bleek waar door machthebbers mee werd gesjoemeld.”

 
Pankaj Mishra (Jhansi, 1968)