De Duitse schrijver Siegfried Lenz werd op 17 maart 1926 in Lyck, in de landstreek Masuren in Oostpruisen geboren. Als zeventienjarige werd hij in 1943 opgeroepen voor dienst bij de Duitse marine. Kort voor het einde van de oorlog deserteert hij echter in Denemarken en weet zich maandenlang te verbergen. Na de oorlog gaat hij in Hamburg studeren: filosofie en literatuur. In 1948 breekt hij zijn studie echter af en treedt in dienst bij ‘Die Welt’, waar hij als feuilletonredacteur gaat werken. Sinds 1951 werkt hij echter als vrij auteur. Hij publiceert sindsdien romans, vertellingen, essays en hoorspelen. In zijn werk stelt hij verantwoordelijkheid en schuld centraal. Hij weet op zijn eigen manier de Duitse identiteit vast te leggen, niet zozeer in documentaire vorm, maar veel meer nog op psychologische wijze. Lenz was lid van de “Gruppe 47”, een Duitse groep van literatoren, die zich kort na de Tweede Wereldoorlog sterk manifesteerde. Hij trad van tijd tot tijd politiek op de voorgrond voor de SPD en is lid van de Duitse Bond van schrijvers en de internationale P.E.N. Club. Lenz heeft verschillende romans geschreven. Enkele van zijn bekendste boeken zijn: “Es waren Habichte in der Luft” (Er vlogen haviken in de lucht) in 1951, “Deutschstunde” (Duitse les) in 1968, “Heimatmuseum” (Streekmuseum) in 1978, “Der Verlust” (Het verlies) in 1981 “Exzerzierplatz” (Soldatenland) in 1985, “Die Klangprobe” (de klankproef) in 1992 en “Die Auflehnung” (Het verzet) in 1994. Daarnaast schreef Lenz verschillende verhalenbundels, o.m. “Das Serbische Mädchen” (Het Servische meisje) in 1987 en diverse bundels vertellingen over zijn geboortestreek. Siegfried Lenz ontving in zijn schrijversloopbaan diverse prijzen. Als een soort bekroning van zijn loopbaan werd hem in 1988 de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel uitgereikt.
Uit: Zaungast (2002)
„Einmal muss ich auch von meinem Kummer sprechen, von meinem Kummer mit Jütland, dessen Sommerbürger ich seit vielen Jahren bin. Lange hat Begeisterung ihn niedergehalten, zurückgedrängt, bei allem schwärmerischen Einverständnis wagt mein Kummer nicht, sich zu Wort zu melden, er wurde einfach mattgesetzt durch Erlebnisse und Erfahrungen, die mir Jütland als mein behäbiges Sehnsuchtsland erscheinen ließen. Was gilt dein Kummer, sagte ich mir zögernd, angesichts grandioser Nachbarschaftshilfe und noldischer Sonnenuntergänge Was zählt er überhaupt vor dem erstaunlichen Gerechtigkeitssinn der Jütländer, vor ihrer stillen Tüchtigkeit, ihrer fabelhaften Sparsamkeit, ihrem Sinn für Gemütlichkeit und künstlerisch geschnittenen Hecken? Hat irgendein Kummer denn das Recht, veröffentlicht zu werden, wo alles zum Bleiben einlädt, wo langsam, aber gründlich gedacht wird, wo Idylle und kühne Architektur miteinander tuscheln? Und wo man, nach eigenem Willen, jeden Tag Sonntag feiern kann? Wäre schließlich, so sagte ich mir, die Bekanntgabe deines Kummers nicht eine Manifestation der Undankbarkeit gegenüber einem Land, das dich so bereitwillig angenommen hat? Es hilft nichts: zu stark pocht mein Kummer, er will raus, will sich nach über zwanzig Jahren Zurückhaltung Gehör verschaffen, mein redlicher, oft verschluckter, begründbarer Kummer mit Jütland. Da er einen Namen hat, möchte ich ihn auch gleich preisgeben. Es ist mein Kummer mit der großen jütländischen Kaffeetafel.“
Siegfried Lenz (Lyck, 17 maart 1926)
De Engelse dichteres en schrijfster Jean Ingelow werd geboren op 17 maart 1820 in Boston, Lincolnshire. Haar eerste bundel, A Rhyming Chronicle of Incidents and Feelings, verscheen anoniem toen zij dertig jaar was. Hierna volgde een verhaal, Allerton and Dreux, maar het was de publicatie van haar Poems in 1863 die haar beroemd en populair maakte. Zij werden snel herdrukt, op muziek gezet en overal gezongen. In de VS werd zij mogelijk nog meer gewaardeerd dan in haar geboorteland. In 1867 verscheen The Story of Doom and other Poems en daarna verruilde zij het dichten voor het schrijven van romans. Off the Skelligs verscheen in 1872, Fated to be Free in 1873, Sarah de Berenger in 1880, and John Jerome in 1886. Haar derde bundel gedichten verscheen in 1885.
The Long White Seam
As I came round the harbor buoy,
The lights began to gleam,
No wave the land-locked water stirred,
The crags were white as cream;
And I marked my love by candlelight
Sewing her long white seam.
It’s aye sewing ashore, my dear,
Watch and steer at sea,
It’s reef and furl, and haul the line,
Set sail and think of thee.
I climbed to reach her cottage door;
O sweetly my love sings!
Like a shaft of light her voice breaks forth,
My soul to meet it springs
As the shining water leaped of old,
When stirred by angel wings.
Aye longing to list anew,
Awake and in my dream,
But never a song she sang like this,
Sewing her long white seam.
Fair fall the lights, the harbor lights,
That brought me in to thee,
And peace drop down on that low roof
For the sight that I did see,
And the voice, my dear, that rang so clear
All for the love of me.
For O, for O, with brows bent low
By the candle’s flickering gleam,
Her wedding-gown it was she wrought.
Sewing the long white seam.
Jean Ingelow (17 maart 1820 – 20 juli 1897)
De Engelse schrijver Patrick Hamilton werd geboren op 17 maart 1904 in Hassocks, Sussex. Na zijn opleiding aan Westminster School en een korte loopbaan als acteur werd hij in de jaren twintig een succesvol schrijver van romans en toneelstukken. (Angel Street, Gaslight, Rope’s End en Rope. Het laatste werd door Hitchcock in 1948 verfilmd. Zijn roman Hangover Square speelt zich af in een Londense uitgaanswijk.
Uit: Rope
GRANILLO (CONT’D)
It’s alright. I thought it was Miss Wilson. (He comes
down to the chair again.)
BRANDON
Miss Wilson, in the first place, will not be here until
five minutes to nine, if then, for Miss Wilson is
seldom punctual. Miss Wilson, in the second place,
has been deprived by a wily master of her key. She
will therefore ring. Let me, I say, give you a cool
narration of our transactions. This afternoon, at
about two o’clock, young Ronald Kentley, our
fellow undergraduate, left his father’s house with
the object of visiting the Coliseum Music Hall. He
did so. After the performance he was met in the
street by your good self, and invited to this house.
He was then given tea, and at six forty-five
precisely, done to death by strangulation and rope.
He was subsequently deposited in that chest.
Tonight, at nine o’clock, his father, Sir Johnstone
Kentley, his aunt, Mrs. Debenham, and three well-
chosen friends of our own will come round here for
regalement. They will talk small talk and depart.
After the party, at eleven o’clock…
GRANILLO
(Interrupting.)
This party isn’t a slip, is it, Brandon?
BRANDON
My dear Granno, have we not already agreed that
the entire beauty and piquancy of the evening will
reside in the party itself? At eleven o’clock tonight,
I was saying, you and I will leave by car for
Oxford. We will carry our fellow undergraduate.
Our fellow-undergraduate will never be heard of
again. Our fellow undergraduate will not be
murdered. He will be missing. That is the complete
story, and the perfection of criminality – the
complete story of the perfect crime. (Pause.) I am
quite lucid am I not?
Patrick Hamilton (17 maart 1904 – 23 september 1962)
De Amerikaanse toneelschrijver Paul Green werd geboren op 17 maart 1894 in Lillington, North Carolina. Green vestigde voor het eers de aandacht op zich met The No ‘Count Boy, een eenakter uit 1925, geproduceerd door de New York Theatre Club. Het jaar daarop kreeg hij voor In Abraham’s Bosom, geproduceerd door Provincetown Players de Pulitzer Prijs. Green schiep een nieuwe dramatische vorm dat hij het symfonisch drama noemde, geïnspireerd door historische gebeurtenissen en meestal in de open lucht opgevoerd, met muziek en allerlei toeters en bellen. Zijn eerste experiment met deze vorm was Roll Sweet Chariot uit 1934. Een warme ontvangst kreeg het eerste en meest beroemde van deze stukken The Lost Colony uit 1937, dat nu ’s zomers nog steeds uitgevoerd wordt in de Fort Raleigh National Historic Site bij Manteo, North Carolina.
Uit: The Lost Colony (Introduction)
“July 20, 2000, was one of those happy evenings. The morning had been overcast, but a breeze in the afternoon cleared the sky and the temperature rose to 77 degrees. Around 8:00, when people began finding their seats in the Waterside Theatre, the temperature was 75 degrees (and would drop to 70 degrees before the show ended at 10:50). Many people came in from the beaches in shorts but with pullover sweaters or windbreakers tied around their waists. The man next to me, from Long Island, was at Nags Head for the week with his wife, seated on the other side of him. She was the member of the family who wanted to see The Lost Colony. He declared himself more at home in Broadway theaters. I watched the first stars appear while dusk still held enough light to outline the stage against Roanoke Sound. In the row behind me a little girl, maybe four and wearing a yellow dress, climbed into her mother’s lap and wondered when the play would begin.
The Lost Colony began in 1937. That was the 350th anniversary of the earliest attempted English settlement in North America, on Roanoke Island in 1587, and people in eastern North Carolina had long been frustrated by what seemed to them the neglect of that important event by historians and in the popular mind. Knowing the religious pageant at Oberammergau, Germany, they thought of staging a pageant themselves to raise awareness of the colony (the anniversary would provide a needed rallying point) and turned to Paul Green to write it. Green, who had won a Pulitzer Prize in 1927 for the first of his several Broadway plays, was a natural for the job. Steeped in North Carolina history and lore, he had in fact dreamed of writing a play about the Roanoke colonists since his college days in the early 1920s.”
Paul Green (17 maart 1894 – 4 mei 1981)
De Roemeense schrijver en avantgardist Urmuz (eig. Demetru Dem. Demetrescu-Buzău) werd geboren op 17 maart 1883 in Curtea de Argeş. Hij begon met schrijven om zijn broers en zussen te vermaken doordat hij de draak stak met allerlei clichés’in het moderne proza. Zijn teksten werden opgemerkt door Tudor Arghezi die hem ook de naam Urmuz gaf en zijn eerste publicaties verschenen in 1922 in het tijdschrift Cugetul românesc. Zijn beste werk is wellicht Ismail şi Turnavitu (“Ismail and Turnavitu”), dat beschouwd kan worden als een voorloper van het Theater van het Absurde en van Eugène Ionesco.
Uit: Ismail and Turnavitu (Vertaald door Andrei Bantas)
“Ismail is made up of eyes, whiskers and an evening gown and nowadays he is very short supply in the market.
Formerly, he used to grow in the Botanical Garden too, and later on, thanks to the progress of modern science, one has managed to produce one chemically, through synthese.
Ismail never walks alone. Yet one may find him at about half past five a.m., wandering in zigzag along Arionoaia Street, accompanied by a badger, to which is closely bound whit a ship’s cable and which during the night he eats, raw and alive, having first pulled off its ears and squeezed a little lemon on it… Other badgers are cultivated by Ismail in a nursery situated at the bottom of a pit in the Dobrudja, where he supports them until they reach the age of 16 and become more shapely, when exonerated from any personal responsibility, he deflowers them in turn and without the least compunction.
For the most part of the year, Ismail’s residence in unknown. It is believed that he lies preserved in a jar located in the attic of his beloved father, a nice old man whose nose is thinned in a pressing machine and surrounded by a small hedge. The story goes it is out of exaggerate paternal care that the old man keeps Ismail succeeds in escaping the place three months every year, in winter time, when his greatest pleasure is to dress in a gala evening gown, made of a counterpane with large brick-colored flowers, and then to climb up the beams of scaffoldings on the day when mortar-laying is celebrated, for the sole purpose of being offered by the proprietor as a reward for the workers and distributed among them. It is in this way he hopes to contribute substantially to the solution of the working-class issue… Ismail also grants audiences, but only on the top of the hill close to his badger nursery. Hundreds of applicants for jobs, relief and firewood are first introduced under a gigantic abat-jour where each of them is compelled to hatch a set of four eggs. Then they are put up on a dust cart of the mayoralty and pulled at breathtaking speed up to Ismail, by a friend of his – also employed by him as salami – called Turnavitu, a strange character who during the ascent indulges in his nauseating habit of asking applicants to promise him billets-doux, or else threatens to upturn the carts.”
Urmuz (17 maart 1883 – 23 novemmber 1923)
De Duitse schrijver, essayist, vertaler, uitgever, historicus, organist en muziekwetenschapper Hans Wollschläger werd geboren op 17 maart 1935 in Minden. Hij studeerde kerkmuziek aan de Nordwestdeutsche Musikakademie in Detmold. Van 1957 toto 1970 werkte hij bij de Karl May Verlag. Daarbij maakte hij kennis met de schrijver Arno Schmidt. Samen met hem vertaalde Wollschläger de verzamelde werken van Edgar Allan Poe. Groot aanzien verwierf hij echter als vertaler van Ulysses van James Joyce in het Duits. In 1982 verscheen het „Eerste Boek“ van Wollschlägers experimentelle roman Herzgewächse oder Der Fall Adams.
Uit: Karl May und das Reich des Silbernen Löwen
„Unter Warr hat man einen Ort zu verstehen, dessen Boden mit wirr liegenden Felsentrümmern bedeckt ist. Ein solches Warr im wahrsten Sinne sahen wir vor uns liegen. Als ob vor Jahrtausenden da ein riesiger feuerspeiender Krater vorhanden gewesen sei, so gerade und steil stieg ringsum das schwarze Gestein zum Himmel auf. Wo lebten die Giganten, welche die Spitzen der rundum ragenden Berge abgebrochen und in solche Tiefen geschleudert hatten, daß sie in tausend Trümmer zerschmettert worden waren? Es sah ganz so aus, als ob von unheilvollen Urkräften hier einst irgend eine erschreckliche Teufelei ausgeführt worden sei. Die Zwischenräume der gewaltigen Steinbrocken waren mit Farnen, Dornen und allerlei Gestrüpp so dicht ausgefüllt, daß es gewiß unmöglich gewesen wäre, hindurchzukommen, wenn es nicht ein jetzt leeres Wasserbett gegeben hätte, welches in zwar zahlreichen, aber doch gangbaren Windungen nach der anderen Seite hinüberführte.
Wir folgten diesem Wege. Drüben angekommen, trafen wir auf ein zweites, noch breiteres Wasserbett, welches sich mit dem unserigen vereinte. Und da, gerade vor uns, sahen wir das Thor, durch das man in das »Tal des Sackes« gelangte.
Zwei früher senkrecht stehende Felsenwände hatten sich einander zugeneigt, bis sie hoch oben aufeinander getroffen waren. Sobald uns dieses finstere, aus gewaltigen Massen bestehende Thor aufgenommen hatte, war es dunkel um uns her. Indem wir nun langsam am Rande des Wasserbetts hinritten, begleitete uns hoch oben ein Himmelsstreifen, welcher nicht breiter als eine Hand zu sein schien.
Hans Wollschläger (Minden, 17 maart 1935)