Simon Vestdijk, Pieter Waterdrinker, Georg Büchner, Mark Gatiss, Arthur Miller, Miguel Delibes, Emanuel Geibel, Nel Noordzij, Tom Rachman

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Keuvelend met verliefde kronen

Keuvelend met verliefde kronen,
Ruischend de een, rits’lend de ander,
Zijn beuk en berk gaan samenwonen
Als lotgenoten van elkander,

In zulk een inn’ge eendracht, dat
Men aan de witte schors moet vragen
Wie of het berkenloof zal dragen
En wie in ’t najaar ’t bruinste blad.

Hier even breed, daar even smal,
Stroomen hun stammen naar beneden,
Uitwijkend, hunk’rend en tevreden,
Geven en nemen, een en al,

Tot waar de saamgevoegde wortel
De strengheid voedt van ’t mijn en dijn,
Alsof met een onzichtb’re mortel
De grensvlakken bestreken zijn. –

Maar lager, diep onder de aarde,
Daar heerscht de nijd van ’t voorgeslacht,
Dat waterdruppelen vergaarde
Met harig zuigende overmacht,

Elkaar verdringend, moord beramend,
In zulk een schennis van ’t verbond,
Dat elk der wezens zich zou schamen,
Wanneer ’t kon schouwen in zijn grond.

 

Mei

Reeds mag het warm en broeiend zijn, het lam
Is onbeschut op ’t groene land gelegen
In koele nachten nog. De kersenstam
Is met de teed’re bloesem volgeregen,

Die als een kostbaar uitgestrooide zegen
Mèt lam en madelief de leiding nam:
Tezamen zullen zij het weiland vegen,
De bloem, de bloesem en het witte lam!

En in de nacht keert alles nog in naar
De winter die voorbij is en verstreken,
Maar niet als boze droom, en niet vervloekt.

Lamm’ren in sneeuw: denkbeeld’ge fabelweken,
Als ’t wonder reine kleuren bij elkaar
Nog blanker dan het allerblankste zoekt.

 

De twee beken

(Leuvenum)

Zij gingen steeds éen weg, men zag hen samen,
Stroomden hier dichtbij, dáar weer verder af,
Weiden en hoeven omlijstend,– tot zij kwamen
In dichter woud, waar elk hetzelfde gaf,

Maar niet gelijk ontving. De eerste liep
Langs hoogbestruikten boschrand over steenen,
Den blauwen hemel tot spiegel. Schichtig verdwenen
Was de ander, donkerder omloofd en diep.

Zij kronk’len, murm’len, roepen geheimzinnig,
verraden elkander aan dwarsche dieren,
Bladeren helpen, vogels vlerken vinnig,

Of is ’t een wolk, die hun de binding brengt,–
Het woud buigt hen weer samen: als rivieren
Worden zij schuimend in den val vermengd.

 

 
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

 

De Nederlandse schrijver Pieter Waterdrinker (pseudoniem van Pieter Arie Johannes van der Sloot – Waterdrinker is de achternaam van zijn moeder) – werd op 17 oktober 1961 in Haarlem geboren. Zie ook alle tags voor Pieter Waterdrinker op dit blog.

Uit: De dood van Mila Burger

“Ze doorkliefden de woestijn van sneeuw. Op de uitwaaieringen van de Wolga verschenen de stippen van ijsvissers.
‘Wat zijn dat?’ vroeg Mila, puur voor haar plezier.
Opa’s stem ging verloren in een oorverdovend geraas. Ze gierden over een spoorbrug, een flikkerend gevaarte met Romeinse bogen van ijzer en staal dat door Duitse krijgsgevangenen in de jaren na de oorlog, klinknagel na klinknagel, voor de eeuwigheid in elkaar was gezet.
Kirill Kirillovitsj deed alsof hij een vislijn met beide handen naar boven trok en bracht zijn vingertoppen naar zijn getuite lippen, als prees hij de snoekbaarzen die hij in een bijt achter het huis placht te vangen en door oma — onder een regenbuitje van citroensap — liet bereiden.
Het geraas was weer weg; met eenzelfde abrupte luchtklap als waarmee het was komen opzetten.
De oogjes van de zigeunervrouw leken op die van de zeug achter in het schuurtje. De helft van de slacht werd verkocht op het marktje van de staatsboerderij, terwijl de ingewanden opgingen aan de herder van hun buurman, meneer Fazander. In ruil gaf hij hun ieder jaar een kratje honing.
Meneer Fazander was een geboren Abchaziër. Tijdens de meifeestdagen declameerde hij op een podium tussen klapperende rode vlaggen, met naar de hemel gerichte blik, in ac11 centloos Russisch gedichten. Ook hij werkte op de cellulosefabriek; het imkeren deed hij er als hobby bij.
‘Ben je al pioniertje?’ had hij Mila enige weken geleden gevraagd.

‘Natuurlijk,’ zei ze.
‘Wat gaat het leven toch snel.’ Meneer Fazander schudde zijn mastieken hoofd en ontblootte zijn gebit vol gouden tanden.
De zigeunerin keek Mila ineens vuil aan; een auberginekleurige pukkel glom links van haar neus. Toen de boemeltrein de overkapping van het station in Kazan naderde, stak Mila even haar tong naar haar uit, juist op het moment dat het wijf zich amechtig zuchtend met haar brede achterste omdraaide naar de overloop, waar andere passagiers al waren samengedromd.”.

 

 
Pieter Waterdrinker (Haarlem, 17 oktober 1961)

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Zie ook alle tags voor Georg Büchner op dit blog.

Uit: Dantons Tod

„CAMILLE. Die Staatsform muß ein durchsichtiges Gewand sein, das sich dicht an den Leib des Volkes schmiegt. Jedes Schwellen der Adern, jedes Spannen der Muskeln, jedes Zucken der Sehnen muß sich darin abdrücken. Die Gestalt mag nun schön oder häßlich sein, sie hat einmal das Recht, zu sein, wie sie ist; wir sind nicht berechtigt, ihr ein Röcklein nach Belieben zuzuschneiden. – Wir werden den Leuten, welche über die nackten Schultern der allerliebsten Sünderin Frankreich den Nonnenschleier werfen wollen, auf die Finger schlagen. – Wir wollen nackte Götter, Bacchantinnen, olympische Spiele, und von melodischen Lippen: ach, die gliederlösende, böse Liebe! – Wir wollen den Römern nicht verwehren, sich in die Ecke zu setzen und Rüben zu kochen, aber sie sollen uns keine Gladiatorspiele mehr geben wollen. – Der göttliche Epikur und die Venus mit dem schönen Hintern müssen statt der Heiligen Marat und Chalier die Türsteher der Republik werden. – Danton, du wirst den Angriff im Konvent machen!
DANTON. Ich werde, du wirst, er wird. Wenn wir bis dahin noch leben! sagen die alten Weiber. Nach einer Stunde werden sechzig Minuten verflossen sein. Nicht wahr, mein Junge?
CAMILLE. Was soll das hier? Das versteht sich von selbst.
DANTON Oh, es versteht sich alles von selbst. Wer soll denn all die schönen Dinge ins Werk setzen?
PHILIPPEAU. Wir und die ehrlichen Leute.
DANTON. Das »und« dazwischen ist ein langes Wort, es hält uns ein wenig weit auseinander; die Strecke ist lang, die Ehrlichkeit verliert den Atem, eh’ wir zusammenkommen. Und wenn auch! – den ehrlichen Leuten kann man Geld leihen, man kann bei ihnen Gevatter stehn und seine Töchter an sie verheiraten, aber das ist alles!
CAMILLE. Wenn du das weißt, warum hast du den Kampf begonnen?
DANTON. Die Leute waren mir zuwider. Ich konnte dergleichen gespreizte Katonen nie ansehn, ohne ihnen einen Tritt zu geben. Mein Naturell ist einmal so. (Er erhebt sich.) Julie. Du gehst?
DANTON (zu Julie). Ich muß fort, sie reiben mich mit ihrer Politik noch auf. – (Im Hinausgehn:) Zwischen Tür und Angel will ich euch prophezeien: die Statue der Freiheit ist noch nicht gegossen, der Ofen glüht, wir alle können uns noch die Finger dabei verbrennen. (Ab.)
CAMILLE. Laßt ihn! Glaubt ihr, er könne die Finger davon lassen, wenn es zum Handeln kömmt?”

 

 
Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)
Scene uit een opvoering in Dresden, 2015

 

De Engelse schrijver, acteur en komiek Mark Gatiss werd geboren op 17 oktober 1966 in Sedgefield. Zie ook alle tags voor Mark Gatiss op dit blog.

Uit:The Devil in Amber

“He was an American, so it seemed only fair to shoot him.
I’d already winged the beggar once – somewhere in the region of his flabby calves – and was now in hot pursuit with the tenacity for which I’m mildly famous. For reasons too dreary to dwell on, I found myself clinging to the running board of a motor car, wind whipping at my face, positively pelting through the choked streets of Manhattan. Ahead of me loomed the gorgeous elegance of the new Chrysler Building, thrusting like a sword into the cold, brilliant blue sky. Ice and sun glinted off its exterior; sharp as a pin in the eye.
For those of you not in the know (dear me, where have you been?), my name is Lucifer Box: painter, occasional memoir-scribbler and agent (most secret) for His Majesty’s Government. Sad it is to relate that my artistic career was somewhat in the doldrums. Fashion, that gay but inconstant dog, had moved on and I was regarded with some suspicion by the bright lads of the new school. Passe, old-hat, pre-War (the Great one, you understand: although there’d been nothing particularly great about it from my point of view). Between the Surrealists and the Cubists and the Whatsists, there seemed precious little demand for a spectacularly good portrait painter such as yours truly. Oh, don’t protest! Modesty is for amateurs.
Even the landed gentry who had once positively drenched me in commissions seemed in thrall to the damned new religion of photography, and were busy cramming the green-damask walls of their country piles with horrid daguerreotypes of their scarcely smiling selves. And so here was I, the gorgeous butterfly of King Bertie’s reign: middle-aged and rather neglected, my hair shorter and greying – though my figure still as trim as a boy’s, thank you very much.
Crouched low against the cold metal of the motor, I peered at my distorted reflection in the window. Still a head-turner, no doubt about it, and those eyes no less blue, no less cold and clear.”

 

 
Mark Gatiss (Sedgefield.17 oktober 1966)

 

De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook alle tags voor Arthur Miller op dit blog.

Uit: The Crucible

“ELIZABETH: I’ll go, John –
PROCTOR: You will not go!
HERRICK: I have nine men outside. You cannot keep her. The lair binds me, John, I cannot budge.
PROCTOR, to Hale, ready to break him: Will you see her taken?
HALE: Proctor, the court is just –
PROCTOR: Pontius Pilate! God will not let you wash your hands of this!
ELIZABETH: John – I think I must go with them. He cannot bear to look at her. Mary, there is bread enough for the morning; you will bake, in the afternoon. Help Mr. Proctor as you were his daughter – you owe me that, and much more. She is fighthing her weeping. To Proctor: When the children wake, speak nothing of witchcraft – it will frighten them. She cannot go on.
PROCTOR: I will bring you home. I will bring you soon.
ELIZABETH: Oh, John, bring me soon!
PROCTOR: I will fall like an ocean on that court! Fear nothing, Elizabeth.
ELIZABETH with great fear: I will fear nothing. She looks about the room, as though to fix it in her mind. Tell the children I have gone to visit someone sick. She walks out the door, Herrick and Cheever behind her. For a moment Proctor watches from the doorway. The clank of chain is heard.
PROCTOR: Herrick! Herrick, don’t chain her! He rushes out the door. From outside: Damn you, man, you will not chain her! Off with them! I’ll not have it! I will not have her chained! There are other men’s voices against his. Hale, in a fever of guilt and uncertainty, turns from the door to avoid the sight; Mary Warren bursts into tears and sits weeping. Giles Corey calls to Hale.
GILES: And yet silent, minister? It is fraud, you know it is fraud! that keeps you, man?
Proctor is half braced, half pushed into the room by two deputies and Herrick.
PROCTOR: I’ll pay you, Herrick, I will surely pay you!
HERRICK, panting: In God’s name, John, I cannot help myself. I must chain them all. Now let you keep inside this house till I am gone! He goes out with his deputies.”

 

 
Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005)
Scene uit een opvoering in New York, 2016

 

De Spaanse schrijver Miguel Delibes werd op 17 oktober 1920 in Valladolid geboren. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Miguel Delibes op dit blog.

Uit: Der Ketzer (Vertaald door Lisa Grüneisen)

“Als sie …allein waren, versanken Minervina und er ineinander, als sei dies die natürlichste Sache der Welt. Ohne es sich einzugestehen, hatten sie ungeduldig auf diesen Augenblick gewartet. Instiktiv gab sie ihm wieder die Brust, säugte ihn, und er klammerte sich an sie wie ein Gnadenbild. Sie lagen nackt auf Minervas schmalem Bett, und die ängstlichen Bedenken steigerten das Verlangen nach Vereinigung noch. Er liebte sie dreimal, und als es vorüber war, empfand er eine Art Ekel vor sich selbst bei dem Gedanken, daß er das Mädchen entehrte. Er gestand ihr seine Liebe, die Reinheit seiner Zuneigung zu ihr, doch er konnte nicht aufhören, hinter all dem das schmutzige Abenteuer des jungen Herrn zu sehen, der es mit dem Dienstmädchen trieb. Er suchte einen anderen, unbekannten Beichtvater in San Gregorio auf.
‘Ich bekenne mich schuldig, Pater meiner Amme beigewohnt zu haben, aber ich kann keine Reue empfinden. Meine Liebe ist stärker als mein Wille.’ ‘Liebst du sie, oder begehrst du sie?’ ‘Ich begehre sie, Pater, weil ich sie liebe. Ich habe noch nie jemanden so geliebt wie sie.’Aber du bist noch ein Knabe. Du wirst sie nicht heiraten können..’ ‘Ich bin vierzehn, Pater. Mein Vormund würde es nicht verstehen.’ Der Prister zögerte. Schließlich sagte er: ‘Aber wenn du nicht bereust, mein Sohn, kann ich dir nicht die Absolution erteilen.’ ‘Das verstehe ich, Pater. Ich werde ein andermal wiederkommen.'”

 

 
Miguel Delibes (17 oktober 1920 – 12 maart 2010)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Emanuel Geibel werd geboren op 17 oktober 1815 in Lübeck. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Emanuel Geibel op dit blog.

 

An den Grafen von Platen

Wenn auch nur wen’ge deine Größe ahnen
Von jenem Volk, für das du hast gesungen,
Für das du hast gefochten und gerungen,
Voran ihm wandelnd auf der Schönheit Bahnen:

Doch sammelt schon im Schatten deiner Fahnen
Ein Häuflein sich, von edlem Mut durchdrungen,
Und ob dein eigner Feldruf auch verklungen,
Wir schlagen fort die Schlacht für deine Manen.

Wir sind die Schar, die nie von Schrecken bleiche,
Die mitten durch des Feinds gesenkte Speere
Den Weg erkämpft für eine Königsleiche.

Verpfändet haben wir die eigne Ehre,
Daß keines Buben Hand mit frechem Streiche
Die Schulter, die den Purpur trug, versehre.

 

Auf dem Wasser

Nun wollen Berg’ und Tale wieder blühn,
Die Winde säuseln durch der Wipfel Grün,
Des Waldhorns Klang verschwimmt im Abendrot –
Ich möchte froh sein, doch mein Herz ist tot.

Die Freunde rudern frisch und säumen nicht,
Des Wassers Furche blinkt im Sternenlicht,
Die Zither klingt, im Takte schwebt das Boot –
Ich möchte froh sein, doch mein Herz ist tot.

Der Mond geht auf, und lauter wird die Lust,
Es drängen Lieder sich aus jeder Brust,
Der Wein im Becher glutet dunkelrot –
Ich möchte froh sein, doch mein Herz ist tot.

Und stiege meine Lieb’ aus ihrem Grab
Mit all den Wonnen, die sie einst mir gab,
Und böte alles, was sie einst mir bot:
Umsonst! – Denn hin ist hin, und tot ist tot.

 

 
Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)
Standbeeld in Lübeck

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Nel Noordzij (Eig. Pieternella Margaretha Breevoort-Noordzij) werd geboren in Rotterdam op 17 oktober 1923. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Nel Noordzij op dit blog.

 

MIJN ZEE heeft te grote ogen
en een te hoogmoedig gebaar overdag
’s nachts is mijn zee een blauwe zakdoek
met blauwe schepen als initialen
langs de rand

sommige kleinere schepen verliezen wijn onderweg
en zachte vruchten
ik waarschuw wel ik roep luidkeels
maar mijn zee neemt de vruchten mee
en drinkt de wijn zo achteloos ik kan niets doen

mijn zee moest zo niet zijn meen ik
maar nu mijn zee de mijne is
zal ik de zon toe doen
en de nacht met mijn handen tegengaan.

 

 
Nel Noordzij (17 oktober 1923 – 7 september 2003)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Engelse schrijver Tom Rachman werd geboren in Londen in 1974. Zie ook alle tags voor Tom Rachman op dit blog.

Uit:The Rise & Fall of Great Powers

“Down the three creaking steps he came, passing under the sign history—nature—poetry—military—ballet  to a sunken den known as the snug. The bookshop had been a pub before, and the snug was where rain-drenched drinkers once hung their socks by the hearth, now bricked up but  still flanked with tongs and bellows, festooned with little green-and-red Welsh flags and Toby jugs on hooks. An oak table contained photographic volumes on the region, while the walls were lined with shelves of poetry and a disintegrating hardcover series of Shakespeare whose red spines had so faded that to distinguish King Lear from Macbeth required much scrutiny. Either of these venerable characters, dormant on the overburdened shelves, could at any moment  have crashed down into  the rocking chair where Tooly sat upon a tartan blanket, which came in handy during winters, when the radiators trembled at the task ahead and switched off.
She tucked back her short black hair, points curling around unpierced lobes, a gray pencil tip poking up behind her ear. The paperback she held before her aimed to discourage his interruptions, but behind its cover her cheeks twitched with amusement at the circling Fogg and his palpable exertion at remaining quiet. He strode around the table, hands in his trouser pockets, jingling change. (Coins were always plummeting through holes in those pockets, down his leg and into his shoe. Toward the end of the day, he removed it—sock coming half off—and emptied a small fortune into his palm.) “It behooves them to act decisively in Afghanistan,” he said. “It behooves them to.”
She lowered the book and looked at him, which caused Fogg to turn away. At twenty-eight, he was her junior by only a few years, but the gulf could have been twenty-eight again. He remained a youth in their exchanges, deferential yet soon carried away with fanciful talk. When pontificating, he toyed with a brass magnifying  glass, pressed it to his eye socket like a monocle, which produced a monstrous blue eye until he lost courage, lowered the lens, and the eye became small and blinky once more.”

 

 
Tom Rachman (Londen, oktober 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn blog van 17 oktober 2015 deel 2.