De Vlaamse dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2009 en ook mijn blog van 12 oktober 2010.
Ode aan de mus
Schuim onder de vogels,
schuim dat wegstuift en
weer aanwuift als een
kwetterende stofwolk,
schorem dat vecht om
elke kruimel, stof-
badend plebs, honk-
vaste landloper,
Jan Rap die doodgaat
zonder maat, brutale
bek die stinkt naar
paardenvijgen, gespuis
dat vliegt.
Moissac
Hoe moeten we door dit portaal
naar binnen? Ik kan niet verder
en blijf staan. Tussen de sleutels
die Petrus peinzend koestert
en Jesaja’s neergeslagen blik
rekken zich leeuw en leeuwin
staande op leeuwin en leeuw.
Naast Jeremias, rug aan rug met
Paulus, starend naar de voorhal
van een kerk vol heidenen.
Ik kijk omhoog en zie de deur
die is geopend in de hemel.
Ik zie de troon en op die troon
versteent hij die tot leven wekt;
zijn linkerhand rust op een boek.
Hoe kom ik onder dit visioen
vandaan? Wat te beginnen
met de vierentwintig oudsten
en die vier dieren vol ogen,
die elk zes vleugels hebben,
en die twee sterke engelen
die zwijgen?
Wat moeten wij
met deze beelden, ontleend
aan een vergeten boek?
Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)
De Italiaanse dichter Eugenio Montale werd geboren in Genua op 12 oktober 1896. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Eugenio Montale op dit blog.
De citroenen
Luister naar mij, gelauwerde poëten
bewegen zich alleen maar tussen planten
met vreemde namen: buxussen ligusters of acanthen.
Maar ik, ik hou van wegen uitkomend bij dichtbegroeide
waterlopen waar in halfopgedroogde
modderpoelen soms kleine jongetjes
een schrale paling vangen;
van paadjes die de oeverranden volgen
en door gepluimde rietbosschages afdalen
naar groentetuinen tussen bomen vol citroenen.
Wanneer ’t gekwetter van de rappe vogels
verstomt en opgaat in het diepe luchtblauw
beluister je beter het zacht gefluister
van de bevriende takken, daar waar bijna niets beweegt,
en deze zinnelijke geur
die niet van de aarde los kan komen
en in het hart een zoete onrust wekt.
Daar zwijgen als bij toverslag de passies
ver van de strijd die hen beheerste,
dan valt ook ons, armzaligen, ons deel van rijkdom toe,
de milde geur van de citroenen.
In deze stilten, waarin alle dingen
zich overgeven en bereid lijken
hun uiterste geheim te openbaren,
verwacht je soms wel eens
een fout van de Natuur op ’t spoor te komen,
het dode punt der wereld, de schakel die niet houdt,
de te ontwarren knoop die ons uiteindelijk
in ’t hart zal voeren van een waarheid.
De blik speurt om zich heen,
de geest gaat na verbindt en scheidt
in het parfum dat zich verspreidt
wanneer de dag haast wegdoezelt.
Dit zijn de stilten waarin je iedre
menselijke schim die zich verwijdert
als een verstrooide Godheid ziet.
Maar als de illusie wijkt, brengt ons de tijd
weer terug in steden vol lawaai waar ’t hemels blauw
zich maar met mondjesmaat laat zien tussen de daken.
Regen maakt dan de aarde moe, en vol verveling
druppelt de dichte winter op de huizen,
het licht wordt schriel – bitter de ziel.
Maar op een dag zien we eensklaps door een poort
tussen de bomen van een binnenplaats
de gelen der citroenen oplichten;
dan smelt de kilte in ons binnenste
en heel ons hart wordt overstelpt
door ’t feestgeschetter
van de gouden trompetten van het zonnelicht.
Vertaald door Frans van Dooren
Eugenio Montale (12 oktober 1896 – 12 september 1981)
Zelfportret
De Amerikaanse dichter, criticus en vertaler Robert Stuart Fitzgerald werd geboren op 12 oktober 1910 in Springfield, Illinois. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008 en ook mijn blog van 12 oktober 2009 en ook mijn blog van 12 oktober 2010.
Et Quidquid Aspiciebam Mors Erat
“In this and whatever days to come
The transparent world and its motions
Compose a sheer void. How could
That be removed upon which every
Animate joy was founded? What
Thrives now but the vile face of nature
Made up by the sun to idiot glory?
Let it sway and blow its intrinsic
Monotony of vapors, seasons,
Tumblebugs and blind men; let me
Weep and curse those begetting fools,
And honorably weep my life long.
“You would not cover me over
With the dropping indecent clods,
You sanctimonious bastards: take
Such of my hatred as is left
When I have cursed the aspergent
Water shaker with his stole, his
Sotto voce Latin sing song;
You craving, self-important ghouls,
Let me alone, or I will show you
The savage green sprouting
Through the obscene holes of your eyes.
“Gone out of the air, not gone
Out of my nightly vision, yet
With desperate years to be corrupted
There too, wasted, thinned
To the damned ghost of your convention—
You win in the end—he who was
So distinguished for patience,
For suffering, for valor,
Of such sensible pale fingers,
A humorous, wise man.
“Hereby I curse this hard city
And its whoring, golfing, political
Poker-playing men, all those
Who were schoolfellows or friends
In the old time, and never,
Though good churchgoers, visited him.
And I engrave here my small blessing
On that large silent decent one
Who thought it friendliness to do so;
Him and few others would I spare,
But let the rest go rot in a worse
Hell than even their own world is.
Yet their unawareness is his grace,
If grace be in this charnel progress:
His ten-year sickroom I say
Shames with life their death forever,
And all is death elsewhere.”
Robert Fitzgerald (12 oktober 1910 – 16 januari 1985)
Zie voor nog meer schrijvers ook mijn vorige blog van vandaag.