De Rüssisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Vladimirovic Nabokov werd geboren in St. Petersbürg, op 22 april 1899. Zie ook alle tags voor Vladimir Nabokov op dit blo
Üit: Lolita
“I was extremely fond of her, despite the rigidity–the fatal rigidity–of some of her rules. Perhaps she wanted to make of me, in the fullness of time, a better widower than my father. Aunt Sybil had pink-rimmed azure eyes and a waxen complexion. She wrote poetry. She was poetically superstitious. She said she knew she would die soon after my sixteenth birthday, and did. Her husband, a great traveler in perfumes, spent most of his time in America, where eventually he founded a firm and acquired a bit of real estate.
I grew, a happy, healthy child in a bright world of illustrated books, clean sand, orange trees, friendly dogs, sea vistas and smiling faces. Around me the splendid Hotel Mirana revolved as a kind of private universe, a whitewashed cosmos within the blue greater one that blazed outside. From the aproned pot-scrubber to the flanneled potentate, everybody liked me, everybody petted me. Elderly American ladies leaning on their canes listed toward me like towers of Pisa. Ruined Russian princesses who could not pay my father, bought me expensive bonbons. He, mon cher petit papa, took me out boating and biking, taught me to swim and dive and water-ski, read to me Don Quixote and Les Misérables, and I adored and respected him and felt glad for him whenever I overheard the servants discuss his various lady-friends, beautiful and kind beings who made much of me and cooed and shed precious tears over my cheerful motherlessness.”
Vladimir Nabokov (22 april 1899 – 2 jüli 1977)
De Nederlandse schrijver Jan de Hartog werd geboren in Haarlem op 22 april 1914. Dat is vandaag precies 100 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Jan de Hartog op dit blog
Uit: Hollands Glorie
„Toen kwam het gebrek aan geschoold personeel aan den dag: de oude kapiteins, uitnemende zeelui voor de kustvaart, navigeerden slecht, zodra zij de grond niet meer konden herkennen, die met het dieplood omhoogkwam. Oud-gezagvoerders ter koopvaardij, voor het merendeel kapiteins van de kwijnende zeilvaart, werden in hun plaats gemonsterd; maar die kenden het sleepwerk niet en, al kwamen zij zonder moeite in de plaats van bestemming aan, zij verspeelden dikwijls hun sleep door onervarenheid. Men had jonge, behendige kerels nodig, in het bedrijf opgegroeid en met genoeg hersens om binnen de kortst mogelijke tijd hun diploma voor de grote vaart te behalen; het gevolg waren de meest sprookjesachtige promoties, en daar was Jan Wandelaar een voorbeeld van.
Zoon van een vroeg bestorven vissersweduwe was hij, veertien jaar oud, als bramzijgertje op de radersleepboot ‘Fortuna’ terecht gekomen. Hij had naar de grote vaart gewild, maar zijn moeder had angst voor de zee gekregen, nadat haar man verdronken was, en wilde haar toestemming niet geven; wanneer hij varen wilde, dan maar bij de binnenvaart, – en de ‘Fortuna’ kwam zelden buitengaats. Maar toen de zeesleepvaart haar snelle groei begon werden steeds meer havensleepboten aan de binnenvaart onttrokken; Jan Wandelaar was achttien en matroos, toen de ‘Fortuna’ tot zeesleepboot werd bevorderd. Zijn moeder was er niet meer, om hem te zeggen dat hij verkeerd deed met die zee op te gaan en hij zelf zag alleen maar het avontuur. Avontuur kwam er genoeg, in de vier jaar die volgden: schepen in nood, enteren bij hoge zee, kameraads doodgeknepen door zwenkende, snaarstijf gespannen trossen; maar daarbij geen andere gedachte dan: dat overkomt mij niet, mij nooit.
Zestien October ’06, om tien uur voormiddag, vaart de ‘Fortuna’ de haven van den Helder uit in vliegend weer, ter assistentie van een bark, die stuurloos afdrijft naar de banken. Om twaalf uur wordt het schip gepeild, om half twee vastgemaakt, om kwart voor twee raakt een stopper in het stuurboordscheprad.“
De Duitse schrijver Björn Kern werd geboren op 22 april 1978 in Lörrach (Baden). Zie ook alle tags voor Björn Kern op dit blog.
Uit: Flugangst
„Seine Frau Sibyl hatte aus ihrer gemeinsamen Berliner Wohnung einen billigen Abklatsch der Belle Epoque gemacht, und sobald sie in einem Roman auf weitere Interieurs stieß, auf einen Briefhalter aus Elfenbein etwa oder einen Beistelltisch voller Schildplatt, durchkämmte sie Flohmärkte und Trödelläden, bis sie etwas fand, das ihren romanesken Vorstellungen entsprach. Kober sagte: man konnte kaum mehr laufen vor Kitsch und vor Plastik, aber der Ton, in dem er das sagte, verriet plötzlich Wärme, Liebe, dachte ich und erschrak. Schlimm wurde es, als sie die Franzosen durchhatte und mit Agatha Christie anfing, Kober sagte: mit dieser Engländerin, seine Frau bettelte über ein Jahr, mit dem Orientexpress zu fahren, der auch vor zwanzig Jahren nur noch zu überteuerten Preisen als nostalgische Luxuslinie existierte, der auch vor zwanzig Jahren Kober anwiderte in seiner maßlosen Dekadenz, Kober sagte: wenn wir Zeit gehabt hätten, wäre sie am liebsten gleich nach Bagdad durchgefahren, was damals noch möglich war, aber die Charité gab ihm nur zwei Wochen frei, und so wurde es Istanbul, Wien-Istanbul, über Budapest und Bukarest, das irrsinnige daran, wie Kober sagte: die Fahrt machte ihm sogar Spaß.Die Kälte lähmte meine Glieder und umschloss meine Stirn, bis ich kaum mehr denken konnte, weit entfernt schlug die Dogge wieder an und ich leckte die letzten Tropfen Raki aus dem Flaschenhals. Kober zündete ein drittes Streichholz an, ich ließ die Flasche fallen, sie zerschellte mit einem satten Geräusch auf dem Boden, als wäre sie mit Dung gefüllt, zwischen dem Moos und der Mauer floss eine Wasserader, die in den Scherben mündete, Kober klatschte seine Hand an mein Kinn, drehte mein Gesicht in seine Richtung und schrie: ich rede mit dir, du Hirn.“
De Indiase schrijver Chetan Bhagat werd geboren op 22 april 1974 in New Dehli. Zie ook alle tags voor Chetan Bhagat op dit blog.
Üit: Five Point Someone
„We kept our answer-sheet, the proof of our underperformance, in our bags and strolled back to Kumaon. We met at dinner in the mess. The food was insipid as usual, and Alok wrinkled his pug nose as he dispiritedly plopped a thick blob of green substance mess-workers called bhindi masala into his plate. He slammed two rotis on his stainless-steel plate and ignored the rest of the semi-solid substances like dal, raita and pulao. Ryan and I took everything; though everything tasted the same, we could at least have some variety of colors on our plate.
Alok finally brought up the topic of the quiz at the dinner table.
“So, now you don’t have anything to say?”
Ryan and I looked at each other.
“Say what?” I said.
“That how crap this is,” Alok said.
“The food?” I said, fully aware Alok meant otherwise.
“No damn it! Not the damn food,” Alok said, “The apmech quiz.” His expression changed from the usual tragic one to a livelier angry one. I found that expression marginally more pleasant to look at and easier to deal with.
“What about the quiz? That we are screwed. What is to discuss in that?” Ryan simplified.
“Oh really. We are screwed, no damn doubt in that,” Alok said.
I think Alok picks up a word and uses it too much, which ruins the effect. There were too many ‘damns’ in his dialogues.
“Then drop it. Anyway, you got the highest amongst us. So, be happy.”
“Happy? Yes, I am happy. The average is eleven, and someone got seventeen. And here I am, at damn seven. Yes, I am happy my damn Terminator ass,” Alok scoffed.“
De Zwitstserse schrijver en müsicüs Peter Weber werd geboren op 22 april 1968 in Wattwil / Toggenbürg. Zie ook alle tags voor Peter Weber op dit blog.
Uit: Die melodielosen Jahre
„Sommermitte, Spaziergang durch das erhitzte Frankfurt, durchs Geflirr, vom Bahnhof ging ich aus, wollte unter die Wolkenkratzer. Den fliessenden Übergang von der Wirtschaft in die Schattenwirtschaft hätte ich erwandert, der Bahnhof aber hatte sich über die ganze Stadt ergossen, seine Menschen entlassen, es war ein Volksfest im Gang, die hessische Sommersonne hatte mit langem Pinsel die Menschen strassenbreit aufgemalt. Im Gedränge einer Budengasse gelangte ich an den Main, er floss teefarben, es war Kräutertee. In den Hinterräumen des grüngesäumten Flusses, wusste ich, lassen die Bäume ihre schwersten Äste ins Wasser hängen, sie spenden Blattgrün, Knospen, Linden- und Kastanienblüten, die langen schwarzen Schubschiffe, von der Nordsee ins Schwarze Meer ziehend, massieren das Ufergrün gleichförmig ein. Ich liess mich in der Menge ziehen oder treiben, treppenaufwärts. Als ich auf dem Eisernen Steg stand, zog ein Polizeiboot mit leuchtoranger Aufschrift eine dringliche Sirenenlinie übers Wasser. Folgenlos. Auf der anderen Flussseite lagerten die Leute friedlich auf dem schmalen Rasen, Paare mehrheitlich, kleine Freundeskreise, rauchend. Niemand badete im Tee.
Es duftete nach gegrillten Makrelen.
Von fern hörte ich, verweht, Melodien in Halbtonfolgen, rhythmisches Flechtwerk trug den Duftschwall durch die Luft, fliegendes Besteck aus mehreren Küchen. Ich suchte den Ursprung dieses Gewebes, kam zu einem Schiff mit schwungvoller Aufschrift: Die Istanbul hatte am Mainufer angelegt.“
De Vlaamse dichter en essayist Jos de Haes werd geboren in Leüven op 22 april 1920. Zie ook alle tags voor Jos de Haes op dit blog.
Delphi
III
Hier viel het alaam uit de laatste handen
– het was een zwaard, het was een wierookvat -,
nadat de God voor ’t laatst gesproken had,
eer hij de berg werd met de rode wanden.
Onder des hemels ogenloze schouwen,
azuren holte van fossiele licht,
bulten sindsdien zijn mondeloos gezicht
en reuzenrug en schilferende vouwen.
Het binnensteens gekraak is dieper sterven,
zich vaster zetten in een later tijd,
’t beginnen rinkelen in eeuwigheid
van een kristal dat uitbot op de scherven.
IV
Aanspoelend met de laag van heden,
bloedend over de schilfers schist,
vloeien wij slapend naar beneden,
de poriën vol zaad en gist.
Over de ribben van de berg,
de richels en de zilvren daken,
een stroom van alcohol en merg,
van schot en straling en ontwaken.
Vlammende schimmels in de stroom,
bloedvingers van de plant astilbe
– en dan ontploft als een atoom
op onze kalken mond de silbe,
bliksem van het splijtend woord,
gloeiende priem aan ’t kerven,
die de gespannen tong doorboort,
dat rode blad met blauwe nerven.
O kinderen, mijn pulp, mijn wonden,
wij die elkaar in de ogen zien
ontwaken met de bloedsmaak alle stonden
der dagelijkse vleeswording sindsdien.
Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn eerste blog van vandaag.