De Nederlandse dichter Willem Augustus Hecker werd geboren op 12 mei 1817 in Groningen. Hecker promoveerde in 1839 in Groningen. In 1855 werd hij hoogleraar algemene geschiedenis en Griekse en Romeinse oudheden. Hij was katholiek opgevoed, maar later een vrijdenker. In 1836 gaf hij met enkele vrienden “Dichterlijk mengelwerk” uit, voornamelijk vertalingen van klassieke en moderne dichters. In 1838 verscheen “Rietscheutgalmen”, opnieuw vertalingen, en in 1839 “Wel en wee, zangen der liefde”. In het jaar 1838 verscheen anoniem het geruchtmakende “Hippokreen-ontzwaveling”, herdrukt in 1839, een satire op Nederlandse dichters (onder meer de Byronadepten Beets en Hasebroek) en rijmelaars, geschreven in alexandrijnen, die door vorm en inhoud getuigen van zijn bewondering voor Bilderdijk. Een soortgelijk werk is “Quos ego! Hekelrijmen door den auteur der Hippokreen-ontzwaveling” (1844), waarin vooral de gelegenheidsdichters en Potgieter het moesten ontgelden. In 1854 was Jacob van Lennep aan de beurt in het “Strafdicht aan Mr. J. van Lennep” vanwege dienst “Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands”. Behalve satirisch werk, dat hem doorgaans niet in dank is afgenomen, gaf Hecker de “Nederlandsche Historiën” van Hooft uit in vijf delen (1843-1846) en een metrische vertaling van Aeschylus’ “Prometheus”en “Orestie”.
Uit: HIPPOKREEN-ONTZWAVELING
Wat ? Roemzucht is geen zucht de zielen aangeboren?
Geloof dien onzin , wie dien preekt en aan wil hooren ;
’t Is niet die machtspreuk, als met al de beuzelpraat
Van ’t Leidsch orakel , dat zich-zelven niet verstaat.
Neen , ’t is geen ijdle drift , de Roemzucht ; ze is ons leven
Als vonk van honger gloed weldadig ingeweven,
Die onuitdoofbaar in d’ ontvlamden boezem gloort,
En de Opgewekte ziel tot heldengrootheid spoort!
Die wat in zwijmel van den doodslaap lag verzonken,
Door onweerstaanbre kracht ten leven weet te ontvonken;
’t Gevoelloos hart van steen in brand zet en beschaamt,
En tot aanbidding dwingt en kluistert waar zy aámt;
Die de opgewonden borst in de onvolmaakte ontwikkeling .
Met tooverroeden drijft en onverzaakbre prikkeling!
Zy schept deze aardvallei ten Hemel en verbindt,
Al wat vijandig was gescheiden; overwint
Elk and’re hartstocht door ’t onweerbaar Alvermogen,
Dat alles voor zijn wenk eerbiedig houdt gebogen.
Gelijk een woesteny van frissche waterbron
En de aard , verstoken van het koestrend licht der zon:
Zou ’t leven van den mensch, vervreemd van haar bezieling,
Een gruwzaam schouwspel zijn van ledige alvernieling!
Heur heerschappy gebiedt langs de aard, in lucht en zee,
En slingert in haar macht, wat nadert, toonloos meé
Vaagt volken weg van de aard of doet ze als vuige slaven
In ’t drukkend dwanggareel der tyrannye draven,
En lescht haar brand met tranen — zie, de jongling weent,
Het hart van dorst verschroeid , by ’t heldengrafgesteent,
Om plasschende in het bloed, aan’t hoofd der Warelddwingeren,
Weldra als bliksems zijn bevelen rond te slingeren.
Willem A. Hecker (12 mei 1817 – 15 januari 1909)