Alan Hollinghurst, Maxwell Bodenheim

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: Kind van een vreemde (Vertaald door Ton Heuvelmans en Edzard Krol)

“Ze had ruim een uur in de hangmat poëzie liggen lezen. Het was niet eenvoudig: ze dacht de hele tijd aan George, die terug zou komen met Cecil, en ze gleed steeds verder naar beneden, hoewel ze zich er half tegen verzette, totdat ze in een hoopje lag en het boek moeizaam boven haar hoofd moest houden. Het licht werd zwakker, en de woorden begonnen over de bladzijde te dansen. Ze wilde naar Cecil kijken, hem een poosje goed in zich opnemen voordat hij haar zag, aan haar werd voorgesteld en zou vragen wat ze las. Maar hij had waarschijnlijk zijn trein gemist of in ieder geval zijn aansluiting: ze zag hem in gedachten ijsberen over het lange perron van Harrow & Wealdstone en spijt krijgen dat hij was gekomen. Vijf minuten later, toen de ondergaande zon de lucht roze kleurde boven de rotstuin, begon het erop te lijken dat er iets ergers was gebeurd. Plotseling stelde ze zich voor, serieus en tegelijk opgewonden, dat er een telegram werd bezorgd, en hoe het nieuws werd doorverteld, zag ze voor zich hoe ze tamelijk hysterisch huilde, en hoe ze vele jaren later aan iemand de situatie zou beschrijven, nog steeds zonder precies te weten wat het slechte nieuws was geweest. In de zitkamer werden de lampen ontstoken en door het open raam hoorde ze haar moeder praten met mevrouw Kalbeck, die op de thee was gekomen en die de gewoonte had te blijven plakken omdat ze thuis niemand had. De lichtgloed op het pad maakte de tuin plotseling eenzamer. Daphne liet zich uit de hangmat glijden, deed haar schoenen aan en vergat haar boeken. Ze liep naar het huis, maar er was iets aan het tijdstip wat haar weerhield, een glimp van geheimzinnigheid die haar tot dusver was ontgaan: ze werd erdoor aangetrokken, over het gazon, voorbij de rotstuin, waar de vijver, die het silhouet van de bomen weerspiegelde, zo diep was geworden als de witte lucht. Het was het langgerekte, stille moment waarop de hagen en border vaag en schemerig werden, maar alles wat ze aandachtig bekeek —een roos, een begonia, een glanzend laurierblad — leek zichzelf met een onzichtbare, kleurige trilling terug te geven aan de dag. Ze hoorde een zacht, vertrouwd geluid, het bonken van het kapotte hek tegen de paal achter in de tuin; en dan een onbekende, wat nerveuze stem, gevolgd door het lachen van George. Hij was met Cecil blijkbaar langs de andere kant gekomen, door de priorij en de bossen. Daphne rende de smalle, half verborgen trap in de rotstuin op, en van boven af kon ze hen net ontwaren in het struikgewas beneden. Ze hoorde niet echt wat ze zeiden, maar ze reageerde verontrust op de stem van Cecil, die zo snel en beslissend zeggenschap leek te nemen over hun tuin en hun huis en over het hele komende weekend. Het was een ietwat opgewonden stem die het kennelijk niets uitmaakte door wie hij werd gehoord, maar er klonk ook iets spottends en superieurs in door. Ze keek naar het huis achter haar, de donkere massa van dak en schoorstenen die afstaken tegen de lucht, de verlichte ramen onder de lage dakranden, en ze dacht aan maandag en aan het leven dat ze maar al te graag weer zouden oppakken nadat Cecil was vertrokken.”

 

Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Maxwell Bodenheim werd geboren op 26 mei 1892 in Hermanville, Mississippi. Zie ook alle tags voor Maxwell Bodenheim op dit blog.

 

Achterveranda’s van een Flatgebouw

Een hemel die nooit zon, maan of sterren heeft gekend,
Een lucht die lijkt op een dood, vriendelijk gezicht
Zou de kleur van jouw ogen hebben,
O dienstmeisje, dat zingt van perenbomen in de zon
En het gele fruit schilt dat je ooit hebt geplukt
Toen je lavendelwitte ogen nog leefden.
Op de veranda erboven zitten twee vrouwen
Met gezichten in de kleur van droge bruine aarde;
Ze breien grijze rozetten en knabbelen op koekjes.
En op de veranda boven hen staan drie kinderen
Die somber elkaars voorhoofd kussen,
En een grote verpleegster met een enorme rode waaier. . . .
De dood van de middag is voor hen
Niet meer dan het langer worden van blauwzwarte schaduwen op bakstenen muren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Maxwell Bodenheim (26 mei 1892 – 6 februari 1954)
Portret door Michael Sweeney, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e mei ook mijn blog van 26 mei 2020 en eveneens mijn blog van 26 mei 2019 en ook  mijn blog van 26 mei 2018.

Alan Hollinghurst, Maxwell Bodenheim

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: De herdersster (Vertaald door Suzan de Wilde)

“Op het smalle eiland van de tramhalte stond al een man en aarzelend vroeg ik hem naar de routes van de tram. Hij legde me beleefd alles uit, met alle bijzonderheden, alsof zijn speciale belangstelling ernaar uitging, maar ik kon niets in me opnemen. Ik was betoverd door zijn grijze ogen, zijn overbodige glimlach en de spatjes witte verf op zijn neus en zijn donkerblonde haar. Ik knikte en glimlachte ook en toen kreeg hij een leuke, nadenkende uitdrukking op zijn gezicht en ging met zijn handen in zijn zakken de lege straat in staan kijken. Ik besloot hem te gaan volgen. De tram naderde geruisloos, de koplampen al aan hoewel de lucht nog licht was — het was lijn 3, de Ringlijn. We klauterden samen de treetjes op, ik wendde me tot hem om hulp bij de afstempelmachine, die tinkelde alsof ik een prijs gewonnen had. Hij liet zich met een soepele beweging zakken op de bank achter me, en ik was me bewust van zijn nonchalante aanwezigheid daar terwijl we van halte naar halte voortrolden langs kerken en grachtjes. Toen hij een wijsje floot voelde ik de haartjes in mijn nek door zijn adem bewegen. Dit zijn de avondrituelen die ik me straks eigen zal hebben gemaakt, dacht ik bij mezelf, als je een onbekende voorstad, of een bar, of een geliefde voelt trekken. Ik draaide me om met het doel hem een andere vraag te stellen die ik gekoesterd had, maar juist op dat moment scheen de stroom weg te vallen en kwam de tram tot stilstand. Er stond een jonge vrouw te wachten, al rokend, die even blij wuifde. Mijn vriend sprong eruit en stapte arm in arm met haar weg, terwijl de deuren met een zucht dichtschoven.
Ik reed verder door, voorbij de Effectenbeurs, en lette nauwelijks op waar ik was terwijl ik me afvroeg wat ik eigenlijk had verwacht. Tot twee of drie haltes verder had ik de wagen voor mij alleen — ik voelde wel dat de chauffeur bevreemd naar me keek en staarde vastberaden door het raam naar de karakterloze wijk waar we doorheen reden. Maar opeens raakte ik in paniek en drukte op de bel. Toen de tram wegreed stond ik alleen en was ik me er ineens van bewust, waar ik dat op het station of in het hotel niet geweest was, dat ik in een vreemde stad was aangekomen, in een ander land. Een deel van mezelf schrok terug voor die eenvoudige verandering van plaats. Er was verder niemand in de straat die naar de kerk leidde, niemand op het verwaarloosde plein waar de toren zich boven verhief. St.-Vaast — een lelijk oud gevaarte, met een portaal ertegenaan geplakt met allemaal krullen en afbladderend geel stucwerk en een timpaan vol nesten en vogeldrek erboven. Hij zat natuurlijk op slot — geen laatste lichtje dat nog glinsterde achter het raam van de sacristie, geen samenkomst van het koor na werktijd om te oefenen op het ‘Te Deum’ van hun eigen dirigent of wat dreigende Vlaamse motetten. Huiverend liep ik door. Aan de overkant van het plein leidde een straatje naar een nog troostelozer gedeelte. De straatlantaarns flikkerden aan met een roze gloed toen ik eraan kwam, maar verder was er geen reactie. De gebouwen waren pompeus, als bioscopen na sluitingstijd, met dichtgetimmerde benedenramen die waren volgeplakt met posters voor rockgroepen en de valse grijnzen van politici uit de verkiezingen van vorig jaar. De namen van kranten, drukkerijen en ingenieursbureaus stonden in modern uitziende art decoletters boven de met hangsloten dichtgemaakte ijzeren toegangshekken.”

 

Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Maxwell Bodenheim werd geboren op 26 mei 1892 in Hermanville, Mississippi. Zie ook alle tags voor Maxwell Bodenheim op dit blog.

 

Aan een dode

Ik liep op een heuvel
En de wind, plechtig dronken gemaakt door jouw aanwezigheid,
Wankelde tegen me aan.
Ik bukte om een bloem te ondervragen,
En je zweefde tussen mijn vingers en de bloemblaadjes,
Knoopte ze aan elkaar.
Ik scheidde een blad van zijn boom
En een waterdruppel in de groene flacon
Ving een opgejaagd stukje van je glimlach op.
Alle dingen om mij heen waren doordrenkt van de herinnering aan jou
En bibberden toen ze me erover probeerden te vertellen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Maxwell Bodenheim (26 mei 1892 – 6 februari 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e mei ook mijn blog van 26 mei 2020 en eveneens mijn blog van 26 mei 2019 en ook  mijn blog van 26 mei 2018.

Alan Hollinghurst, Maxwell Bodenheim

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Stranger’s Child

“She heard a faint familiar sound, the knock of the broken gate against the post at the bottom of the garden; and then an unfamiliar voice, with an edge to it, and then George’s laugh. He must have brought Cecil the other way, through the Priory and the woods. Daphne ran up the narrow half-hidden steps in the rockery and from the top she could just make them out in the spinney below. She couldn’t really hear what they were saying, but she was disconcerted by Cecil’s voice; it seemed so quickly and decisively to take control of their garden and their house and the whole of the coming weekend. It was an excitable voice that seemed to say it didn’t care who heard it, but in its tone there was also something mocking and superior. She looked back at the house, the dark mass of the roof and the chimney-stacks against the sky, the lamp-lit windows under low eaves, and thought about Monday, and the life they would pick up again very readily after Cecil had gone.
Under the trees the dusk was deeper, and their little wood seemed interestingly larger. The boys were dawdling, for all Cecil’s note of impatience. Their pale clothes, the rim of George’s boater, caught the failing light as they moved slowly between the birch-trunks, but their faces were hard to make out. George had stopped and was poking at something with his foot, Cecil, taller, standing close beside him, as if to share his view of it. She went cautiously towards them, and it took her a moment to realize that they were quite unaware of her; she stood still, smiling awkwardly, let out an anxious gasp, and then, mystified and excited, began to explore her position. She knew that Cecil was a guest and too grown-up to play a trick on, though George was surely in her power. But having the power, she couldn’t think what to do with it. Now Cecil had his hand on George’s shoulder, as if consoling him, though he was laughing too, more quietly than before; the curves of their two hats nudged and overlapped. She thought there was something nice in Cecil’s laugh, after all, a little whinny of good fun, even if, as so often, she was not included in the joke. Then Cecil raised his head and saw her and said, ‘Oh, hello!’ as if they’d already met several times and enjoyed it.
George was confused for a second, peered at her as he quickly buttoned his jacket, and said, ‘Cecil missed his train,’ rather sharply.
‘Well, clearly,’ said Daphne, who chose a certain dryness of tone against the constant queasy likelihood of being teased.
‘And then of course I had to see Middlesex,’ said Cecil, coming forward and shaking her hand. ‘We seem to have tramped over much of the county.’
‘He brought you the country way,’ said Daphne. ‘There’s the country way, and the suburban way, which doesn’t create such a fine impression. You just go straight up Stanmore Hill.’

 

Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Maxwell Bodenheim werd geboren op 26 mei 1892 in Hermanville, Mississippi. Zie ook alle tags voor Maxwell Bodenheim op dit blog.

 

Oude dag

In mij zit een klein geschilderd pleintje,
Omzoomd door oude winkels, met opzichtige luifels.
En voor de winkels zitten oude mannen met open hemden te roken,
Zonlicht te drinken.
De oude mannen zijn mijn gedachten:
En ik kom elke avond naar ze toe, in een krakende kar,
En laad stilletjes voorraden uit.
We vullen slanke pijpen en praten,
En inhaleren geuren van bleke bloemen in het midden van het pleintje. . . .
Sterke mannen, rinkelende vrouwen en druipende, jengelende kinderen
Kuieren aan ons voorbij, of de winkels in.
Ze groeten de winkeliers en tikken voor mij tegen hun hoed of voorhoofd. . . .
Op een avond zal ik niet terugkeren naar mijn mensen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Maxwell Bodenheim (26 mei 1892 – 6 februari 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e mei ook mijn blog van 26 mei 2020 en eveneens mijn blog van 26 mei 2019 en ook  mijn blog van 26 mei 2018.

Alan Hollinghurst, Maxwell Bodenheim

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Sparsholt Affair

“Oh, yes, him,” Evert said, as the source of the shadow moved slowly into view, a figure in a gleaming singlet, steadily lifting and lowering a pair of hand-weights. He did so with concentration though with no apparent effort—but of course it was hard to tell at this distance, from which he showed, in his square of light, as massive and abstracted, as if shaped from light himself. Peter put his hand on my arm.
“My dear,” he said, “I seem to have found my new model.” At which Evert made a little gasp, and looked at him furiously for a second.
“Well, you’d better get a move on,” I said, since these days new men left as quickly and unnoticed as they came.
“Even you must admire that glorious head, like a Roman gladiator, Freddie,” said Peter, “and those powerful shoulders, do you see the blue veins standing in the upper arms?”
“Not without my telescope,” I said.
I went to fill the kettle from the tap on the landing and found Jill Darrow coming up the stairs; she was late for the meeting at which she might have like to vote herself. I was very glad to see her, but the atmosphere, which had taken on a hint of deviancy, rather changed when she came into the room. She hadn’t had the benefit of ten years in the boys’ boarding school, with all its ingrained depravities; I doubt she’d ever seen a naked man. Charlie said, “Ah, Darrow,” and half stood up, then dropped back into his chair with an informality that might of might now have been flattering. “We want Dax to ask his father,” he said, as she removed her coat, and took in who was there. I set about making the tea.
“Oh, I see,” said Jill. There was a natural uncertainty in Evert’s presence as to what could be said about A. V. Dax.
At the window Evert himself seemed not to know she had come in. He and Peter stood staring up at the room opposite. Their backs were expressive, Peter smaller, hair thick and temperamental, in the patched tweed jacket which always gave off dim chemical odours of the studio; Evert neat and hesitant, a strictly raised boy in an unusually good suit who seemed to gaze at pleasure as at the far bank of a river. “What are you two staring at?” Jill said.
“You mustn’t look,” said Peter, turning and grinning at her. At which she went straight to the window, myself close behind. The gladiator was still in view, though now with his back turned, and doing something with a piece of rope. I was almost relieved to see that the scouts had started their rounds.”

 

Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Maxwell Bodenheim werd geboren op 26 mei 1892 in Hermanville, Mississippi. Zie ook alle tags voor Maxwell Bodenheim op dit blog.

 

Dichter tegen zijn geliefde

Een oude zilveren kerk in een bos
Is mijn liefde voor jou.
De bomen eromheen
Zijn woorden die ik uit je hart heb gestolen.
Een oude zilveren klok, de laatste glimlach die je gaf,
Hangt boven in mijn kerk.
Hij luidt alleen als je door het bos komt
En ernaast gaat staan.
En dan hoeft hij niet te luiden,
Want jouw stem komt in zijn plaats.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Maxwell Bodenheim (26 mei 1892 – 6 februari 1954)
Portret door Leonard De Grange, ca. 1950

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e mei ook mijn blog van 26 mei 2019 en ook  mijn blog van 26 mei 2018.

Robert Binyon, Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

 
 The Road Home door Padraig McCaul, 2018

 

The Way Home

Many dreams I have dreamed
That are all now gone.
The world, mirrored in a dark pool,
How unearthly it shone!

But now I have comfort
From the things that are,
Nor shrink too ashamed from the self
That to self is bare.

More than soft clouds of leaf
I like the stark form
Of the tree standing up without mask
In stillness and storm,

Poverty in the grain,
Warp, gnarl, exposed,
Nothing of nature’s fault or the years’
Slow injury glozed.

From the thing that is
My comfort is come.
Wind washes the plain road:
This is the way home.

 

 
Robert Binyon (10 april 1869 – 10 maart 1943)
Lancaster, de geboorteplaats van Robert Binyon

 

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Sparsholt Affair

Victor?’ The world knew Evert’s father as A. V. Dax, but we claimed this vicarious intimacy. Evert had already slipped away towards the window, and stood there peering into the quad. There was always some tension between him and Peter, who liked to provoke and even embarrass his friends. ‘Oh, I’m not sure about that,’ said Evert, over his shoulder. ‘Things are rather difficult at present.’ `Well, so they are for everyone,’ said Charlie. Evert politely agreed with this, though his parents remained in London, where a bomb had brought down the church at the end of their street a few nights before. He said, rather wildly, `I just worry that no one would turn up.’ `Oh, they’d turn up, all right,’ said Charlie, with an odd smile. Evert looked round, he appealed to me – ‘I mean, what do you make of it, the new one?’ I had The Gift of Hermes face down on the arm of my chair, about halfway through, and though not exactly stuck I was already alternating it with something else. It was going to break my daily rhythm, and was indeed rather like tackling a book in a foreign language. Even on the wretched thin paper of the time it was a thick volume. I said, ‘Well, I’m a great admirer, as you know.’ `Oh, well, me too,’ said Peter, after a moment, but more warmly; he was a true fan of A. V. Dax’s large symbolic novels, admiring their painterly qualities, their peculiar atmospheres and colours, and their complex psychology. ‘I’m taking the new one slowly,’ he admitted, ‘but of course, it’s a great book.’ `Any jokes in it?’ said Charlie, with a hollow laugh. `That’s never quite the point,’ I said, ‘with a Dax novel.’
`Anyway, haven’t you read it?’ said Peter, going over to the window to see what Evert was looking at. Poor Evert, as I knew, had never read more than the opening pages of any of his father’s books. ‘I just can’t,’ he said again now, ‘I don’t know why’ – and seeing Peter join him he turned back into the room with a regretful look. After a moment Peter said, ‘Good grief . . . did you see this, Dax?’ `Oh . . . what’s that . . . ?’ said Evert, and I was slow to tell the new confusion from the other. `Freddie, have you seen this man?’ `Who is it?’ I went across. `Oh, the exhibitionist, I suppose you mean,’ I said. `No, he’s gone . . .’ said Peter, still staring out. I stood at his shoulder and stared too. It was that brief time between sunset and the blackout when you could see into other people’s rooms. Tall panes which had reflected the sky all day now glowed companionably here and there, and figures were revealed at work, or moving around behind the lit grid of the sashes. In the set directly opposite, old Sangster, the blind French don, was giving a tutorial to a young man so supine that he might have been asleep. And on the floor above, beneath the dark horizontal of the cornice and the broad pediment, a single window was alight, a lamp on the desk projecting a brilliant arc across the wall and ceiling. `I spotted him the other day,’ I said. `He must be one of the new men.’ Peter waited, with pretended patience; and Evert, frowning still, came back and looked out as well. Now a rhythmical shadow had started to leap and shrink across the distant ceiling.”

 

 
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)
Cover

 

De Egyptische schrijfster en literatuurwetenschapster Radwa Ashour werd geboren op 26 mei 1946 in Caïro. Zie ook alle tags voor Radwa Ashour op dit blog.

Uit:Granada (Vertaald door William Granara)

“The inside room of the bathhouse was packed with clients. Some were seated on the tile bench next to the furnace sweating in the thick steam; others went into the pool to purify themselves before bathing. There were men lying down, on their stomachs and on their backs, submitting themselves to a servant or a bath attendant who busily groomed them, massaged them, or simply poured hot water over their heads. All of the men were engaged in some kind of conversation as their voices cut across both ends of the bath. Even those in the private rooms for hair-removal contributed to the banter from behind a curtain that shielded the others from their stark nakedness. Saad and his master sat cross-legged in their usual spot next to one of the water heaters. His master stretched out his arms while Saad poured water and lathered the washcloth, then he began to scrub his right hand and arm, then the underarm, before moving over to the left. Someone yelled out: “Abu Jaafar, may God be pleased with you! We don’t have the privilege of choosing one thing or another. It’s our fate! We’re defeated, so how can we choose?” Another bather interrupted. “I’m with you! The agreement is evil, there’s no doubt about it. Our leader was in a difficult situation, and the resistance that Ibn Abi Ghassan wanted to launch was doomed from the start. So what could he do, and what can we do in the face of their awesome army and their new Italian artillery?”
“We can fight them. I swear by the God of the Kaaba,’ we can fight them,” responded Abu Jaafar. Saad was following the conversation, straining to listen since he wasn’t able to see who was speaking because he was seated facing his master, and all that was in his view was the wall and the water heater to his left. “Why should we fight them? Aren’t ten years of war enough? Do you want us to end up like the people of Malaga eating our own mules and the leaves off the trees?” “After submission, they’ll teach us a lesson we’ll never forget. The treaty is nothing but a worthless piece of paper. If we surrender Granada to them, they’ll force us to drop to our knees whenever a clerical procession passes by. They’ll force us to live in separate quar-ters with only one gate, and they’ll put the sword of expulsion to our throats. What will prevent them from doing all of this once they take control of our country?” The master stretched out on his back while Saad worked on his knees. He massaged his upper body, stomach, and legs before the master turned over and Saad massaged his back. “Surrender will prevent them from doing any further damage to us, and it will allow us to maintain some of our rights.” “How so?” Other voices followed in repetition, in piercing tones that came close to screeching. The master pulled away his hand and sat upright. “The treaty stipulates that we be treated honorably, and that our religion, customs, and traditions be respected, and that we be free to buy and sell, and that we preserve our rights to our property, our arms and horses, and that we have legal recourse to our judges in ar-bitrating matters of dispute. Even our prisoners shall be returned to us, pardoned and free.” “Merely ink on paper:’ retorted Abu Jaafar.”

 

 
Radwa Ashour (26 mei 1946 – 30 november 2014)
Cover;

 

De Belgische schrijver Hugo Raes werd geboren in Antwerpen op 26 mei 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Raes op dit blog.

Uit: Het jarenspel

“Ze zet hem dan flink op zijn plaats. Of ze neemt de verdediging op zich van een zwakkere, en zegt dat het een schande is. Zo is de tv-kijkkast de psychiater geworden van de gewone mens. Hij herkent er zijn eigen tekorten en gebreken in, met een glimlach, bij blijspelen en familiefeuilletons; zijn onzekerheid en angst, bij criminele geschiedenissen en geweldscènes, identificeert zijn verlangens met die op het scherm. De tv bevredigt zijn drang naar erotiek of melancholie, bevestigt zijn meningen, prikkelt en bevredigt nieuwsgierigheid, sterkt en neemt spanningen weg, en ook verveling. Hij laat pijn en smart vergeten, schenkt een zin aan zijn bestaan. Hij is zijn begeleider, zijn mentor, zijn priester, zijn niet-schoolse leraar, zijn persoonlijke hofnar, zijn troubadour. Hij is God. God is televisie. Is er wat bijzonders te melden? of niet? vraagt Willem. De telexmachine zwijgt even, overdenkt zijn situatie en antwoordt tetterend. Ja, inderdaad, er zijn een paar leerzame dingen bij, mompelt zijn menselijke compagnon. Hij leest. btl 037 – katmandu (reuter) in siddharthanagar in het zuidwesten van nepal wordt nog een primitieve versie van de leugendetector gebruikt om iemands schuld of onschuld vast te stellen: de vuurproef. naar het nepalese persbureau zondag jl. meedeelde, moet de beschuldigde drie stappen doen met in de handpalm een witgloeiend ijzeren bord. tussen de handpalm en het bord mag de beschuldigde wel bladeren met ghy (een soort boter) houden. als de handpalm brandwonden vertoont is de verdachte schuldig, zo niet is hij onschuldig. volgens het nepalese persbureau heeft onlangs een vijftigjarige van diefstal beschuldigde vrouw de vuurproef met succes doorstaan./.kv-ws.”

 

 
Hugo Raes (26 mei 1929 – 23 september 2013)
De ZOO in Antwerpen

 

De Tsjechische dichter en vertaler Vítezslav Nezval werd geboren op 26 mei 1900 in Biskoupky. Zie ook alle tags voor Vítězslav Nezval op dit blog.

 

Goodbye And A Wave

Goodbye and if we should not ever meet anew
it really was delightful and quite enough for some
Goodbye and if we should yet make a rendezvous
maybe instead of us another guest will come

It really was delightful but everything has an end
Hush tolling bell I know that sadness from before
A kiss a napkin siren ship’s bell to portend
three or four smiles and then to be alone once more

Goodbye and if we should not ever speak again
let there be something left a keepsake what we meant
as airy as a napkin more than a postcard plain
with suppositious scent of gilded ornament

And if I chanced to notice what others did not see
so much the better swift as you seek your home byre
You have shown me the south your nest there in etui
Your fate is flight my fate is song without a lyre

Goodbye and if this shall have been the final call
so much the worse my hope and nothing left all-told
If we would meet again then best not part at all
Goodbye and silken wave Let fate fulfilled unfold!

 

Vertaald door Václav ZJ Pinkava

 

 
Vítězslav Nezval (26 mei 1900 – 6 april 1958)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e mei ook  mijn blog van 26 mei 2018.

Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Isabella Nadolny, Edmond De Goncourt

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Sparsholt Affair

The evening when we first heard Sparsholt’s name seems the best place to start this little memoir. We were up in my rooms, talking about the Club. Peter Coyle, the painter, was there, and Charlie Farmonger, and Evert Dax. A sort of vote had taken place, and I had emerged as the secretary. I was the oldest by a year, and as I was exempt from service I did nothing but read. Evert said, “Oh, Freddie reads two books a day,” which may have been true; I protested that my rate was slower if the books were in Italian, or Russian. That was my role, and I played it with the supercilious aplomb of a student actor. The whole purpose of the Club was getting well-known writers to come and speak to us, and read aloud from their latest work; we offered them a decent dinner, in those days a risky promise, and after dinner a panelled room packed full of keen young readers—a provision we were rather more certain of. When the bombing began people wanted to know what the writers were thinking.
Now Charlie suggested Orwell, and one or two names we had failed to net last year did the rounds again. Might Stephen Spender come, or Rebecca West? Nancy Kent was already lined up, to talk to us about Spain. Evert in his impractical way mentioned Auden, who was in New York, and unlikely to return while the War was on. (“Good riddance too,” said Charlie.) It was Peter who said, surely knowing how Evert was hoping he wouldn’t, “Well, why don’t we get Dax to ask Victor?” The world knew Evert’s father as A. V. Dax, but we claimed this vicarious intimacy.
Evert had already slipped away towards the window, and stood there peering into the quad. There was always some tension between him and Peter, who liked to provoke and even embarrass his friends. “Oh, I’m not sure about that,” said Evert, over his shoulder.
“Things are rather difficult at present.”
“Well, so they are for everyone,” said Charlie.
Evert politely agreed with this, though his parents remained in London, where a bomb had brought down the church at the end of their street a few nights before. He said, rather wildly, “I just worry that no one would turn up.”
“Oh, they’d turn up, all right,” said Charlie, with an odd smile.
Evert looked round, he appealed to me—“I mean, what do you make of it, the new one?”

 

 
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

 

De Egyptische schrijfster en literatuurwetenschapster Radwa Ashour werd geboren op 26 mei 1946 in Caïro. Zie ook alle tags voor Radwa Ashour op dit blog.

Uit:Granada (Vertaald door William Granara)

“Abu Mansour was sitting on the proprietor’s bench in the bathhouse to the right of the front door. He mumbled a response to the two men’s greetings, then pointed to the closet where they kept the clean folded towels. Saad took three towels and followed his master up three steps that lead to the western wing, where he helped him take off his clothes and cover up his nakedness with a loincloth he wrapped around his waist. He carefully folded his master’s clothes and placed them in a large silk garment bag. Then he took off his own clothes except for his drawers and put them into an old sack. He handed both bundles to Abu Mansour, who kept his head bowed down and said nothing.
Before entering the bath proper, the master went into the toilet while Saad sat waiting on one of the benches. There were only three other men in the central foyer. Two of them sat on a bench opposite Saad, while the third, a tall, lean man, paced back and forth, crossing the large foyer from the front door to the back door.
Saad was wondering what was wrong with Abu Mansour. He wanted to know if he was sick but didn’t dare ask. It wasn’t like him to sit at the entrance to the bathhouse like all the other bathhouse owners. He would rather have one of his employees sit there and take the customers’ belongings while he would skitter about, shuffling hurriedly from one room to another, bringing soap to a client or a basin to another, or perhaps a loincloth or a towel to whomever asked for one. He would stop to tell an amusing story or crack a joke that would make everyone roar with laughter. He was a portly man in his fifties, or maybe even his forties. He had a ruddy complexion, finely chiseled features, and a smooth, sleek beard. He had a small head and a big paunch that jounced whenever he laughed. But today, he just sat there, sullen-faced, greeting no one and saying nothing.
“Who could be absolutely sure? Who?” Saad looked up and saw the tall thin man passing in front of him, pacing back and forth muttering these words to himself. As he walked he raised his shoulders so high that they almost reached his ears. One of the two men sitting down yelled out to him, “You’re making us dizzy. Why don’t you calm down and sit like everyone else?” But the man paid no attention and kept pacing and muttering to himself.“

 

 
Radwa Ashour (26 mei 1946 – 30 november 2014)

 

De Belgische schrijver Hugo Raes werd geboren in Antwerpen op 26 mei 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Raes op dit blog.

Uit: Het jarenspel

“Berichten uit onze dierbare wereld
Nooit aflatend ratelt de telex in zijn glazen cabine, een robot in ononderbroken monoloog, die probeert te communiceren met de buitenwereld. En er eigenlijk in slaagt.
Als William er binnen gaat en het lint afscheurt, lijkt het of de telexmachine zijn stem verheft. Hij tatert luider dan je hem kan horen als de glazen deur van zijn hok dichtvalt. En William converseert met hem. Het is een oude gewoonte. De communication gap die je met de anderen hebt, kun je opheffen met deze beroepsheraut met de roepnaam R – van Rank – en X – van Xerox – 302. Vele mensen converseren met hun hond, een parkiet, een schildpad, zelfs met hun vissen in het aquarium. Zolang er leven is, is er conversatie, want niemand zal bijvoorbeeld praten tegen een dode vis, hoewel een rondzwemmende even stom is als een soortgenoot die in de pan ligt, of op je bord. Patsy praat tegen alle dieren. Er kan er geen in de buurt zijn, of ze is in gesprek: Dag schoonheid, wil jij een klontje? Maar ik heb er geen bij me. Of misschien heb ik er toch nog eentje in mijn handtas. Eentje van de café-filtre in het restaurant. Want die neemt ze altijd mee. Ook het chocolaatje of koekje erbij. Slecht voor de lijn. Bovendien aardige besparing: hoeft haast nooit suiker te kopen, William neemt er maar eentje in zijn thee. Per kop. Koffie vindt hij een probaat braakmiddel, drinkt het soms, vlug, met opgetrokken neus, twee koppen achter elkaar, als ie snel wakker wil zijn, of opgejut voor het werk. Vroeger wou Pat slechts koffie drinken, thee vond zij afwaswater.
Het paard antwoordt met een jaknikken. Ja hoor, je krijgt er eentje, bemoedert Pat, een klontje uit haar tas opdiepend. Nog steeds begrijpt Wim het verschijnsel handtas niet. Nieuwsgierig onderwerpt hij haar handtas geregeld aan een onderzoek. Blijf uit mijn tas, roept ze dan, maar hij wil de mysteries ervan kennen. Soms vindt hij zaken die hij in maanden niet meer heeft gezien of verloren waande: een pennemesje van hem, zijn nagelknipper, twee nagelknippers, een menukaart van een feestje of een restaurant ergens, menigvuldige potjes, tubes, kortingzegeltjes, kalendertjes, een publicitair cadeautje in de vorm van een plastic mapje, een mini-rolmeter, een mini-zaklampje, en mooi verpakte klontjes en speculaasjes. Even grote schoonmaak houden, deelt hij mee. Het paard groet en dankt met een stem die aan hinniken doet denken. De hond bemoedert ze, kom eens bij mama, zegt ze, of: is pappie stout? – Zijn moeder praat tegen haar tv. Er grijpt iets plaats in een feuilleton, en zijn moeder geeft luidop, in haar eentje in de kamer, commentaar, zegt haar mening, geeft haar afkeuring ten beste of haar waardering. Geeft soms een kernachtig antwoord op een laatdunkend verwijt, dat één van de hoofdpersonen formuleert.”

 

 
Hugo Raes (26 mei 1929 – 23 september 2013)

 

De Tsjechische dichter en vertaler Vítezslav Nezval werd geboren op 26 mei 1900 in Biskoupky. Zie ook alle tags voor Vítězslav Nezval op dit blog.

 

Pocket Handkerchief

I’m taking off today; I feel like crying—
Just time to wave my handkerchief, I see;
If all the world were one great gaudy poster,
Cynic, I’d tear it, throw it in the sea.

Just like a fish, this vale of tears absorbed me,
Its image, broken thirty times, composed;
Now leave me, skylark, your great glorious error,
If I must sing, I’d sob a bit, one knows.

The kerchief flutters down; the city opens—
Grotesquely, at the tunnel’s mouth, it breaks;
A pity death’s not just a long black journey,
From which, in some unknown hotel, I’d wake.

You whom I loved like Andrea del Sarto,
Turn a silk kerchief for fair women’s eyes;
And, if you know death’s just a leap, a moment—
Don’t flinch, now—Good day, goshawk!—up one flies!

 

Vertaald door Susan Reynolds

 

A City Of Towers

O hundred-towered Prague
city with fingers of all the saints
with fingers made for swearing falsely
with fingers from the fire & hail
with a musician’s fingers with shining fingers
of a woman lying on her back

With fingers of asparagus
with fingers with fevers of 105 degrees
with fingers of frozen forest & with fingers without gloves
with fingers on which a bee has landed
with fingers of blue spruces

With fingers disfigured by arthritis
with fingers of strawberries
with spring water fingers & with fingers of bamboo

 

Vertaald door Jerome Rothenberg en Milos Sovak

 


Vítězslav Nezval (26 mei 1900 – 6 april 1958)
Borstbeeld door Vladislav Turský in de Prague City Gallery

 

De Belgische, Franstalige, schrijver en essayist Ivan O. Godfroid werd geboren in Boussu op 26 mei 1971. Zie ook alle tags voor Ivan O. Godfroid op dit blog.

Uit: Maîtriser, c’est lâcher prise

« Neuf cents ans – jour pour jour – avant que je ne vienne au monde, naissait un certain comte de Poitiers, dont le destin sera, ni plus ni moins, de fonder la littérature française. Il s’agit probablement de Guillaume IX d’Aquitaine (1071-1126), mais jusqu’à l’identité exacte de ce premier troubadour demeure incertaine. De lui, il ne nous est parvenu que dix œuvres, dont la plus saisissante s’intitule : « Poème sur pur néant » ; sept strophes de six vers dont le thème esquisse une confession fataliste sur la vanité des choses. Ainsi, au moment même où naît la littérature francophone, elle engendre d’emblée une œuvre d’une modernité absolue. Ce « Farai un vers de dreit nien » est gothique, désabusé, et aussi formidablement nihiliste… Sa lecture m’a laissé sans voix. Pourquoi écrire encore?
Pourquoi écrire encore, en effet, après la clôture du cycle de « L’Ombre close des portes celtiques » ? Pourquoi écrire encore, alors que j’ai réuni dans un roman – « La Quintessence de mes jours sous un ciel couvert » – tout ce que j’espérais apporter de beau et d’original à la littérature ? Ce thriller littéraire repose sur un nombre important d’aphorismes inédits, et fait la part belle aux dictons, aux proverbes du monde entier. Il se clôture sur le constat que le roman n’est plus adapté à la littérature du XXIe siècle – non pas qu’il ne plaira plus à quiconque, mais plutôt que son lectorat inconditionnel sera désormais en constante régression. Il faut autre chose.
Cette « autre chose », cette littérature directe, complexe tout autant qu’accessible et immédiate, c’est précisément l’aphorisme – l’huile essentielle de rébellion. Un aphorisme qui ne dit pas son nom. Un aphorisme qui, de l’Antiquité d’un Confucius aux derniers buzz des réseaux sociaux, a traversé les âges pour finalement s’imposer comme la forme ultime de littérature. Une littérature véritablement universelle.”

 

 
Ivan O. Godfroid (Boussu, 26 mei 1971)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Maxwell Bodenheim werd geboren op 26 mei 1892 in Hermanville, Mississippi. Zie ook alle tags voor Maxwell Bodenheim op dit blog.

 

South State Street: Chicago (Fragment)

Undisturbed by joy or hatred.
At her side two factory girls
In slyly jaunty hats and swaggering coats,
Weave a twinkling summer with their words:
A summer where the night parades
Rakishly, and like a gold Beau Brummel.
With a gnome-like impudence
They thrust their little, pink tongues out
At men who sidle past.
To them, the frantic dinginess of day
Has melted to caressing restlessness
Tingling with the pride of beasts and hips.
At their side two dainty, languid girls
Playing with their suavely tangled dresses,
Touch the black crowd with unsearching eyes.
But the old man on the corner,
Bending over his cane like some tired warrior
Resting on a sword, peers at the crowd
With the smouldering disdain
Of a King whipped out of his domain.
For a moment he smiles uncertainly.
Then wears a look of frail sternness.

Musty. Rabelaisian odours stray
From this naïvely gilded family-entrance
And make the body of a vagrant
Quiver as though unseen roses grazed him.
His face is blackly stubbled emptiness
Swerving to the rotted prayers of eyes.
Yet, sometimes his thin arm leaps out
And hangs a moment in the air,
As though he raised a violin of hate
And lacked the strength to play it.
A woman lurches from the family-entrance.
With tense solicitude she hugs
Her can of beer against her stunted bosom
And mumbles to herself.
The trampled blasphemy upon her face
Holds up, in death, its watery, barren eyes.
Indifferently, she brushes past the vagrant:
Life has peeled away her sense of touch.

 

 
Maxwell Bodenheim (26 mei 1892 – 6 februari 1954)
Portret door Leonard De Grange, ca. 1950

 

De Duitse schrijfster Isabella Nadolny (eig. Isabella Peltzer) werd geboren op 26 mei 1917 in München. Zie ook alle tags voor Isabella Nadolny op dit blog.

Uit: Ein Baum wächst übers Dach

„Leo schlug noch einen kleinen Vorratskeller vor, in den man von der Küche aus durch eine Klappe im Fußboden hinunterstieg, kaum größer als ein Schrank, aber gleichmäßig temperiert.
»Wozu denn?«
»Für die Äpfel!«
»Die sind doch erst im September reif, da sind wir doch längst wieder in der Stadt«, wandte ich ein.
»Man kann nie wissen«, sagte Bruder Leo und schraffierte die Fußbodenklappe in den Küchengrundriß hinein.
Dies wäre der Augenblick gewesen, in dem ich hätte ahnungsvoll erschauern müssen. In Wagneropern erklingt jeweils das passende Motiv, damit auch diejenigen erschauern können, die den Text nicht rechtzeitig verstanden haben. Im Leben ist das anders. Insbesondere bei mir. Ich erkenne mein Schicksal niemals, auch dann nicht, wenn es sozusagen schon mitten im Zimmer steht.
So verabschiedete ich mich denn mit einem Kuß von Mama, ahnungslos, daß meine Zukunft schon begonnen hatte, und kehrte zu meinen wichtigen Privatangelegenheiten zurück.
Die Privatangelegenheiten eines Backfisches sind ebenso albern wie unüberschaubar: Ich stritt mich mit Freundinnen wegen nichts und wieder nichts, wartete atemlos auf Anrufe eines Tanzstundenjünglings, schrieb Aufsätze über Themen, von denen ich nichts verstand, zum Beispiel ›Alles hohe Leben quillt aus Opfern‹, trug eine Mickymaus am Mantelaufschlag und konnte von Mama nur mit Mühe zurückgehalten werden, mir bei Sally Marx in der Barer Straße einen Halbschleier zu kaufen, um meiner Baskenmütze etwas Dämonisches zu geben.“

 

 
Isabella Nadolny (26 mei 1917 – 31 juli 2004)
Cover

 

De Franse schrijver Edmond de Goncourt werd geboren op 26 mei 1822. Zie ook alle tags voor Edmond de Goncourt op dit blog.

Uit: De broeders Zemganno (Vertaald door J. Kuijlman)

“Buiten, op het land, aan den voet van een octrooipaal, kwamen vier wegen samen. De eerste, die liep voor langs een modern kasteel in den stijl van Lodewijk XIII, waar juist de eerste etensbel luidde, schoof met wijde om-kronkelingen een steilen berg op. De tweede bezoomd door noteboomen, en die twintig schreden verder een slecht-begaanbare zij weg wend, verloor zich tusschen heuvels, naakt van top en lager met wijn -stokken beplant. De vierde liep dicht langs steengroeven, waarbij men hier en daar ijzeren horren, om het fijne zand to zeeven, en stortkarren met gebroken wielen zag staan. Deze weg waarop de drie andere uitliepen, leidde over een brug, sonoor klinkend onder de wagens, naar een stadje, amphitheatersgewijze gebouwd op de rotsen achter de groote rivier, waarvan een kromming, dwars door jonge aanplantingen loopend, het uiteinde van een weiland besproeide, dat zich tot over het kruispunt uitstrekte. Vogels vlogen met vleugelreppen door de zich nog in zonlicht badende lucht, met zachte kreten van den gouden dag afscheid nemend. Het werd koel in de schaduw der boomen en er kwam violet-kleur in de wagensporen der wegen. Men hoorde nog slechts van heel verre de klacht van een vermoeide wagenas.
Groote stilte steeg op uit de velden, tot den volgenden dag van alle menschelijke leven ledig en verlaten, Zelfs de rivier, waarvan slechts de rimpels merkbaar waren rondom een tak die afhing in het water, scheen hare vlugge vloeiing te verliezen en het leek wel, of de stroom al voortglij dend, uitrustte. Toen, met een oudijzer-klank als van een defecte rem, werd op den kronkelenden weg, die den berg afdaalde, eene vreemdsoortige ,kermiswagen” zichtbaar, bespannen met een wit, dampig paard. Het was een kolossale wagen, met over den kap roestig zink, beschilderd met een breeden rand oranje, en die van voren een soort portiekje had, waar omheen klimop, geplant in een gelapte kookketel, een lijst legde van trekkend groen, dat been en weer schudde bij iederen schok. Deze wagen werd spoedig gevolgd door een bizarre groene kar, waarvan het bovengedeelte voorzien van een dak, boven de raderen, zich verwij dde en uitbuikte op de wij ze van de breede flanken der stoombooten.”

 

 
Edmond De Goncourt (26 mei 1822  –  16 juli 1896) 
Cover van een Franse uitgave uit 1909

Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Isabella Nadolny, Edmond De Goncourt

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Line of Beauty

“At nineteen she already had a catalogue of failed boyfriends, each with a damning epithet, which was sometimes all Nick knew them by: ‘Crabs’ or ‘Drip-Dry’ or ‘Quantity Surveyor’. A lot of them seemed almost consciously chosen for their unacceptability at Kensington Park Gardens: a tramplike Welshman in his forties whom she’d met in the Notting Hill Record Exchange; a beautiful punk with FUCK tattooed on his neck; a Rastafarian from round the corner who moaned prophetically about Babylon and the downfall of Thatcher. Others were public schoolboys and sleek young professionals on the make in the Thatcher slump. Catherine was slight but physically reckless; what drew boys to her often frightened them away. Nick, in his secret innocence, felt a certain respect for her experience with men: to have so many failures required a high rate of preliminary success. He could never judge how attractive she was. In her case the genetic mixture of two good-looking parents had produced something different from Toby’s sleepy beauty: Gerald’s large confidence-winning mouth had been awkwardly squashed into the slender ellipse of Rachel’s face. Catherine’s emotions always rushed to her mouth.
She loved anything satirical, and was a clever vocal mimic. When she and Nick got drunk she did funny imitations of her family, so that oddly they seemed not to have gone away. There was Gerald, with his facetious boom, his taste for the splendid, his favourite tags from the Alice books. ‘Really, Catherine,’ protested Catherine, ‘you would try the patience of an oyster.’ Or, ‘You recall the branches of arithmetic, Nick? Ambition, Distraction, Uglification, and Derision . . . ?’ Nick joined in, with a sense of treacherously bad manners. It was Rachel’s style that attracted him more, as a code both aristocratic and distantly foreign. Her group sounded nearly Germanic, and the sort of thing she would never belong to; her philistine, pronounced as a French word, seemed to cover, by implication, anyone who said it differently. Nick tried this out on Catherine, who laughed but perhaps wasn’t much impressed. Toby she couldn’t be bothered to mimic; and it was true that he was hard to ‘get’. She did a funny turn as her godmother, the Duchess of Flintshire, who as plain Sharon Feingold had been Rachel’s best friend at Cranborne Chase school, and whose presence in their lives gave a special archness to their joke about Mr Duke the odd-job man. The Duke that Sharon had married had a twisted spine and a crumbling castle, and the Feingold vinegar fortune had come in very handy. Nick hadn’t met the Duchess yet, but after Catherine’s impression of a thoughtless social dynamo he felt he’d had the pleasure without the concomitant anxiety.”

 

 
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)
Don Gilet (Leo) en Dan Stevens (Nick) in de tv-serie „The Line of Beauty“ uit 2006.

Lees verder “Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Isabella Nadolny, Edmond De Goncourt”

Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Isabella Nadolny, Machteld Brands

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Swimming Pool Library

“Yet only this year I had been with boys called just those staid things; and they were not staid boys. Nor was Arthur. His name was perhaps the least likely ever to have been young: it evoked for me the sunless complexion, unaired suiting, steel-rimmed glasses of a ledger clerk in a vanished age. Or had done so, before I found my beautiful, cocky, sluttish Arthur-an Arthur it was impossible to imagine old. His smooth face, with its huge black eyes and sexily weak chin, was always crossed by the light and shade of uncertainty, and met your gaze with the rootless self-confidence of youth.
Arthur was seventeen, and came from Stratford East. I had been out all that day, and when I was having dinner with my oldest friend James I nearly told him that I had this boy back home, but swallowed my words and glowed boozily with secret pleasure. James, besides, was a doctor, full of caution and common sense, and would have thought I was crazy to leave a virtual stranger in my home. In my stuffy, opinionated family, though, there was a stubborn tradition of trust, and I had perhaps absorbed from my mother the habit of testing servants and window-cleaners by exposing them to temptation. I took a slightly creepy pleasure in imagining Arthur in the flat alone, absorbing its alien richness, looking at the pictures, concentrating of course on Whitehaven’s photograph of me in my little swimming-trunks, the shadow across my eyes… I was unable to feel anxiety about those electrical goods which are the general currency of burglaries-and I doubted if the valuable discs (the Rattle Tristan among them) would be to Arthur’s taste. He liked dance-music that was hot and cool-the kind that whipped and crooned across the dance-floor of the Shaft, where I had met him the night before.
He was watching television when I got in. The curtains were drawn, and he had dug out an old half-broken electric fire; it was extremely hot. He got up from his chair, smiling nervously. ‘I was just watching TV,’ he said. I took my jacket off, looking at him and surprised to find what he looked like. By remembering many times one or two of his details I had lost the overall hang of him. I wondered about all the work that must go into combing his hair into the narrow ridges that ran back from his forehead to the nape of his neck, where they ended in young tight pigtails, perhaps eight of them, only an inch long. I kissed him, my left hand sliding between his high, plump buttocks while with the other I stroked the back of his head. Oh, the ever-open softness of black lips; and the strange dryness of the knots of his pigtails, which crackled as I rolled them between my fingers, and seemed both dead and half-erect.”

 

 
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)
Cover

Lees verder “Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Isabella Nadolny, Machteld Brands”

Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Machteld Brands

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Swimming Pool Library

„I came home on the last train. Opposite me sat a couple of London Transport maintenance men, one small, fifty, decrepit, the other a severely handsome black of about thirty-five. Heavy canvas bags were tilted against their boots, their overalls open above their vests in the stale heat of the Underground. They were about to start work! I looked at them with a kind of swimming, drunken wonder, amazed at the thought of their inverted lives, of how their occupation depended on our travel, but could only be pursued, I saw it now, when we were not traveling. As we went home and sank into unconsciousness gangs of these men, with lamps and blow-lamps, and long-handled ratchet spanners, moved out along the tunnels; and wagons, not made to carry passengers, freakishly functional, rolled slowly and clangorously forwards from sidings unknown to the commuter. Such lonely, invisible work must bring on strange thoughts; the men who walked through every tunnel of the labyrinth, tapping the rails, must feel such reassurance seeing the lights of others at last approaching, voices calling out their friendly, technical patter. The black was looking at his loosely cupped hands: he was very aloof, composed, with an air of massive, scarcely conscious competence – I felt more than respect, a kind of tenderness for him. I imagined his relief at getting home and taking his boots off and going to bed as the day brightened around the curtains and the noise of the streets built up outside. He turned his hands over and I saw the pale gold band of his wedding-ring.
All the gates but one at the station were closed and I, with two or three others, scuttled out as if being granted an unusual concession. Then there were the ten minutes to walk home. The drink made it seem closer, so that next day I would not remember the walk at all. And the idea of Arthur, too, which I had suppressed to make it all the more exciting when I recalled it, must have driven me along at quite a lick.
I was getting a taste for black names, West Indian names; they were a kind of time-travel, the words people whispered to their pillows, doodled on their copy-book margins, cried out in passion when my grandfather was young. I used to think these Edwardian names were the denial of romance: Archibald, Ernest, Lionel, Hubert were laughably stolid; they bespoke personalities unflecked by sex or malice.“

 

 
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

Lees verder “Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Vítězslav Nezval, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim, Machteld Brands”

Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Isabella Nadolny, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim

De Britse schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

Uit: The Line of Beauty

“Catherine’s ups and downs were part of Nick’s mythology of the house. Toby had told him about them, as a mark of trust, one evening in college, sitting on a bench by the lake. ‘She’s pretty volatile, you know,’ he said, quietly impressed by his own choice of word. ‘Yah, she has these moods.’ To Nick the whole house, as yet only imagined, took on the light and shade of moods, the life that was lived there as steeped in emotion as the Oxford air was with the smell of the lake water. ‘She used to, you know, cut her arms, with a razor blade.’ Toby winced and nodded. ‘Thank god she’s grown out of all that now.’ This sounded more challenging than mere moods, and when Nick first met her he found himself glancing tensely at her arms. On one forearm there were neat parallel lines, a couple of inches long, and on the other a pattern of right-angled scars that you couldn’t help trying to read as letters; it might have been an attempt at the word ELLE. But they were long healed over, evidence of something that would otherwise be forgotten; sometimes she traced them abstractedly with a finger.

 

 
Scene uit de tv-serie „The Line of Beauty“ uit 2006

 

‘Looking after the Cat’ was how Gerald had put it before they went away, with the suggestion that the task was as simple as that, and as responsible. It was Catherine’s house but it was Nick who was in charge. She camped nervously in the place, as though she and not Nick was the lodger. She was puzzled by his love of its pompous spaces, and mocked his knowledgeable attachment to the paintings and furniture. ‘You’re such a snob,’ she said, with a provoking laugh; coming from the family he was thought to be snobbish about, this was a bit of a facer. ‘I’m not really,’ said Nick, as if a small admission was the best kind of denial, ‘I just love beautiful things.’ Catherine peered around comically, as though at so much junk. In her parents’ absence her instincts were humbly transgressive, and mainly involved smoking and asking strangers home. Nick came back one evening to find her drinking in the kitchen with an old black minicab driver and telling him what the contents of the house were insured for.

 

 
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

Lees verder “Alan Hollinghurst, Radwa Ashour, Hugo Raes, Isabella Nadolny, Ivan O. Godfroid, Maxwell Bodenheim”