Albert Alberts, William Henley, Theobald Hock, Edgar Lee Masters, Ephraïm Kishon, Andrei Pleşu

De Nederlandse schrijver en vertaler Albert Alberts werd op 23 augustus 1911 in Haarlem geboren. Zie ook mijn blog van 23 augustus 2006.

Uit: De bomen

 

“Hij sloeg het portier achter zich dicht. Hij liep van de weg af het bos in. Hij moest even zoeken, voor hij het pad gevonden had. Toen liep hij vlugger door. Hij zag in het donker de stammen van de bomen, die langs het pad stonden. Hij liep maar door. Het werd lichter en hij liep maar door en toen het steeds lichter werd, zag hij, dat de bomen met hem mee liepen. ( … ) hij zag, dat het bos in de verte ophield. Hij zag het omgeploegde roggeveld van Albert. Ineens bleef hij stilstaan. De bomen stonden om hem heen. Aart zei: Zo is het. Hij riep: Zo is het! Hij schreeuwde: Zo is het! Jullie allemaal! Zo is het! de bomen bewogen zachtjes.
Zo is het, hè? vroeg Aart.”

 

 

alberts

Albert Alberts (23 augustus 1911 – 16 december 1995)

 

De Engelse dichter en schrijver William Ernest Henley werd geboren op 23 augustus 1849 in Gloucester. Als kind kreeg hij tbc en moest er een van zijn voeten geamputeerd worden. Wegens zijn verblijf in het sanatorium dat twintig maanden duurde begon hij gedichten te schrijven. In 1874 leerde hij Robert Louis Stevenson. Zij raakten bevriend en samen schreven ze vier theaterstukken die tegenwoordig bijna vergeten zijn. Ook publiceerde Henley verschillende dichtbundels: A Book of Verses (1888), The Song of the Sword (1892), London Voluntaries (1893), Collected Poems (1898), Hawthorn and Lavender (1901) en In Hospital (1903). Zijn gedicht Pro rege nostro was met name tijdens WO I zeer geliefd.

 

Pro rege nostro

 WHAT have I done for you,
England, my England?
What is there I would not do,
England, my own?
With your glorious eyes austere,
As the Lord were walking near,
Whispering terrible things and dear
As the Song on your bugles blown,
England–
Round the world on your bugles blown!

Where shall the watchful sun,
England, my England,
Match the master-work you’ve done,
England, my own?
When shall he rejoice agen
Such a breed of mighty men
As come forward, one to ten,
To the Song on your bugles blown,
England–
Down the years on your bugles blown?

Ever the faith endures,
England, my England:–
‘Take and break us: we are yours,
England, my own!
Life is good, and joy runs high
Between English earth and sky:
Death is death; but we shall die
To the Song on your bugles blown,
England–
To the stars on your bugles blown!’

They call you proud and hard,
England, my England:
You with worlds to watch and ward,
England, my own!
You whose mail’d hand keeps the keys
Of such teeming destinies,
You could know nor dread nor ease
Were the Song on your bugles blown,
England,
Round the Pit on your bugles blown!

Mother of Ships whose might,
England, my England,
Is the fierce old Sea’s delight,
England, my own,
Chosen daughter of the Lord,
Spouse-in-Chief of the ancient Sword,
There ’s the menace of the Word
In the Song on your bugles blown,
   England–
Out of heaven on your bugles blown!

 

william_ernest_henley

William Henley (23 augustus 1849 – 11 juli 1903)

 

De Duitse dichter Theobald Hock werd geboren op 23 augustus 1573 in Limbach/Pfalz-Zweibrücken. Hij heeft slechts een enkel literair werk nagelaten, de in 1601 gedrukte gedichtenverzameling Schönes Blumenfeld. De literatuurwetnschap plaatste hem doorgaans tussen humanisme en barok. Belangrijker is echter dat hij temidden van al het neolatijn dat in zijn tijd geschreven werd de poging ondernam om gedichten in het Duits te schrijven.

 

Von Art der Deutschen Poeterey (fragment)

 

Die Deutschen haben ein b’sonder Art und Weise
Dass sie der fremden Völker Sprach mit Fleisse
Lernen und wöllen erfahrn
Kein Müh nicht spar’n
In ihren Jahren.

 

Wie solches den ist an ihm selbs’ hoch z’loben
Drauss man ihr Geschicklichkeit gar wol kan proben
Wenn sie nur auch ihr eigene Sprachen
Nit unwerth machen
Durch solche Sachen.

 

Den ander Nationen also b’scheide
Ihr Sprach vor ändern loben und preisen weidte
Manch Reimen drin dichten
So künstlich schlichten
Und z’sammen richten.

 

HockBoek

Theobald Hock (23 augustus 1573 – † na 1624)
Boekomslag (Geen portret beschikbaar)

 

De Amerikaanse dichter Edgar Lee Masters werd geboren op 23 augustus 1868 in Garnett, Kansas. Hij werd advocaat, waarbij hij vaak als verdediger van de armen optrad. Vanaf 1914 kreeg hij steeds meer bekendheid als dichter, toen hij onder het pseudoniem Webster Ford begon te publiceren. Zijn gedichten verschenen aanvankelijk in Reedy’s Mirror en werden in 1915 verzameld in Spoon River Anthology. Hierin brengen de doden vanop ‘het kerkhof op de heuvel’ details uit hun leven naar voor. De fictieve stad Spoon River werd genaamd naar de rivier die dichtbij zijn huis stroomde. Deze vernieuwende aanpak werd gekleurd door Masters’ herinneringen uit zijn kinderjaren aan voormalige inwoners van Lewistown en Petersburg, Illinois.

 

Nicholas Bindle

Were you not ashamed, fellow citizens,
When my estate was probated and everyone knew
How small a fortune I left?–
You who hounded me in life,
To give, give, give to the churches, to the poor,
To the village!–me who had already given much.
And think you not I did not know
That the pipe-organ, which I gave to the church,
Played its christening songs when Deacon Rhodes,
Who broke and all but ruined me,
Worshipped for the first time after his acquittal?

 

 

Alfonso Churchill

They laughed at me as “Prof. Moon,”
As a boy in Spoon River, born with the thirst
Of knowing about the stars.
They jeered when I spoke of the lunar mountains,
And the thrilling heat and cold,
And the ebon valleys by silver peaks,
And Spica quadrillions of miles away,
And the littleness of man.
But now that my grave is honored, friends,
Let it not be because I taught
The lore of the stars in Knox College,
But rather for this: that through the stars
I preached the greatness of man,
Who is none the less a part of the scheme of things
For the distance of Spica or the Spiral Nebulae;
Nor any the less a part of the question
Of what the drama means.

 

MastersEdgarLee

Edgar Lee Masters (23 augustus 1868 – 5 maart 1950)

 

De Hongaars/Israëlische schrijver Ephraïm Kishon werd op 23 augustus 1924 in Boedapest geboren als Farenc Hoffman. Zie ook mijn blog van 23 augustus 2006.

 

Uit: Tragisches Ende eines Feullitonisten

 

“Wart’s ab. Insgesamt schickte ich Kunstetter etwa zwanzig Lobeshymnen. Ich philosophierte in seine banale Zeilenschinderei alle möglichen Tiefsinnigkeiten hinein, ich pries seine albernen Kalauer als stilistische Finessen, ich zitierte wörtlich seine Formulierungen, mit Vorliebe die dümmsten. Als ich ganz sicher war, daß meine täglichen Begeisterungsausbrüche zu einem festen, unentbehrlichen Bestandteil seines Lebens geworden waren, bekam er den ersten, leise enttäuschten Brief: “Sie wissen, wie sehr ich die Meisterwerke Ihrer Feder bewundere”, schrieb ich. “Aber gerade das Ausmaß meiner Bewunderung berechtigt – nein, verpflichtet mich, Ihnen zu sagen, daß Ihre letzten Artikel nicht ganz auf dem gewohnten Niveau waren. Ich bitte Sie inständig: nehmen Sie sich zusammen!”
Eine Woche später kam der nächste, schon etwas deutlichere Aufschrei: “Um Himmels willen, was ist geschehen? Sind Sie ein andrer geworden? Sind Sie krank und lassen Sie einen Ersatzmann unter Ihrem Namen schreiben? Was ist los mit Ihnen?!”
Kunstetters Feuilletons wurden um diese Zeit immer länger, immer blumiger, immer ausgefeilter. Er machte übermenschliche Anstrengungen, um sich wieder in meine Gunst zu schreiben. Vergebens. Gestern bekam er den Abschiedsbrief: “Kunstetter! Es tut mir leid, aber nach Ihrem heutigen Artikel ist es aus zwischen uns. Auch der beste Wille des verehrungsvollsten Lesers hat seine Grenzen. Mit gleicher Post bestelle ich mein Abonnement ab. Leben Sie wohl…” Und das war das Ende.?
Jossele zündete sich eine Zigarette an, wobei ein diabolisches Grinsen ganz kurz über sein Gesicht huschte. Mich schauderte. Kleine, kalte Schweißperlen traten mir auf die Stirn. Ich muß gestehen, daß ich mich vor Jossele zu fürchten begann. Und ich frage mich, warum ich ihn eigentlich erfunden habe.“

 

kishon

Ephraïm Kishon (23 augustus 1924 – 29 januari 2005)

 

De Roemeense essayist, filosoof, kunsthistoricus en politicus Andrei Gabriel Pleşu werd geboren op 23 augustus 1948 in Boekarest. Na zijn promotie werd hij eerst docent aan de Academie voor Schone Kunsten in Boekarest. In 1982 moest hij Roemenië om politieke redenen verlaten. Na zijn terugkeer in 1989 werd hij verbannen naar het dorp Tescani vanwege zijn contacten met de dichter Mircea Dinescu. Na de revolutie was hij tot 1991 minister van cultuur. Daarna werd hij hoogleraar godsdienstfilosofie. Van 1997 tot 1999 was hij de partijloze minister van Buitenlandse Zaken, waarbij hij toenadering tot het westen zocht. Voor zijn literaire en politieke activiteiten ontving Pleşu tal van onderscheidingen.

 

Uit: Deutsche, bekennt Euch zu Eurer Sprache!

 

“Der Anspruch auf eine gute Verwendung der Sprache richtet sich vor allem an die Menschen und Institutionen, für die das Sprechen ein Beruf ist: an die Presse in allen ihren Varianten, die Schule auf all ihren Ebenen, an die Schriftsteller und Politiker. Aus dieser Ecke werden gültige und taugliche Kriterien für einen Lebensstil und ein menschenwürdiges Zusammenleben erwartet. Der Parlamentarier, der eine Rede hält, übermittelt nicht nur eine politische Botschaft, konterkariert nicht nur die Meinung eines Gegners – er bietet seiner Zuhörerschaft eine “manière d’être” an, ein gewisses Verhaltens-Design, ein globales Gefühl der öffentlichen Ordnung und Werte.

“Was würdest du als erstes tun, wenn man dich mit den Regierungsgeschäften beauftragen würde?”, wurde einmal Konfuzius gefragt. Die Antwort lautete folgendermaßen: “Das Wesentliche ist, die Dinge korrekt zu benennen. Wenn die Bezeichnungen nicht korrekt sind, passen die Wörter nicht mehr. Wenn die Wörter nicht mehr passen, gehen die Staatsgeschäfte schlecht. Wenn die Staatsgeschäfte schlecht gehen, können auch Rituale und Musik nicht gedeihen. Wenn Rituale und Musik nicht gedeihen können, sind Urteile und Strafen nicht länger gerecht. Wenn Urteile nicht mehr gerecht sind, weiß das Volk nicht mehr, wie es sich verhalten soll.”…

 

 

plesu

Andrei Pleşu (Boekarest, 23 augustus 1948)

Albert Alberts en Ephraïm Kishon

 De nederlandse schrijver en vertaler Albert Alberts werd op 23 augustus 1911 in Haarlem geboren. Alberts studeerde Indologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht en promoveerde in 1939 tot doctor in de geschiedenis op het proefschrift ‘Baud en Thorbecke 1847-1851’. Alberts werkte vervolgens een aantal jaren in Nederlands-Indië Hij debuteerde in 1952 met de verhalenbundel De eilanden. Het jaar 1974 is voor Alberts het jaar geworden van de doorbraak naar grotere bekendheid. De aanleiding was het verschijnen van “De vergaderzaal”. Ruim twintig jaar eerder was Alberts aan het verhaal begonnen, en toen, in 1954, had hij er ook al een deel van in De Gids gepubliceerd. Van Oorschot had al een kaftontwerp klaar liggen. Maar Alberts was in het eind van het verhaal blijven steken.

 

Uit:De vergaderzaal

 

“ Kunt u niet wegblijven? vroeg de secretaresse.
Zou u denken? vroeg meneer Dalem. Zou u denken dat ik weg zou kunnen blijven?
Natuurlijk zei de secretaresse. Wie moet ik bellen?
Niemand, zei meneer Dalem. Vooral niemand bellen. Ik wil eten.
Gaat u in de stad eten? vroeg de secretaresse.
In de stad eten, zei meneer Dalem.
Of zal ik wat laten halen? vroeg de secretaresse.
Laten halen? vroeg meneer Dalem. Ja, dat is prachtig.
(…)
En dan kunt u altijd nog zien hoe u zich voelt, zei de secretaresse.
Ja, zei meneer Dalem, hoe ik mij voel.
(…)
Of misschien alleen maar brood.
Brood, zei meneer Dalem.
Ik zal het hier laten brengen, zei de secretaresse.
Ja hier, zei meneer Dalem. Vooral hier. Niet buiten.”

 


Albert Alberts (23 augustus 1911 – 16 december 1995)

 

De Hongaars/Israëlische schrijver Ephraïm Kishon werd op 23 augustus 1924 in Boedapest geboren als Farenc Hoffman. Hij groeide op in een joods bankiersmilieu. Kishon overleefde het concentratiekamp en emigreerde in 1949 naar Israël. Onder het pseudoniem Chad Gadja schreef Kishon dertig jaar lang een dagelijkse column in de Israëlische krant Ma’ariv. Hoewel Kishon vele belangrijke Israëlische onderscheidingen kreeg, voelde hij zich toch buitengesloten door de elite. In 1981 vestigde hij zich daarom in Zwitserland. Kishon schreef satirische romans, toneelstukken en filmscripts. Zijn vijftig boeken werden vertaald in ongeveer veertig talen. Twee maal werden zijn films voor een Oscar genomineerd. Drie keer kreeg hij een Golden Globe. Tot de belangrijkste in het Nederlands vertaalde werken behoren onder meer “Bedriegen is ook een kunst”,De wereld een circus“, “Kijk maar om, mevrouw Lot” en “Ark van Noach”. Ephraïm Kishon overleed op 29 januari 2005 op 80-jarige leeftijd aan een hartaanval in Appenzell in Zwitserland.

 

Jewish Poker

 

Far quite a while the two of us sat at our table, wordlessly stirring our coffee. Ervinke was bared. “All right,” he said. “Let’s play poker.”

  “No,” I answered. “I hate cards. I always lose.”

  “Who’s talking about cards?” thus Ervinke. “I was thinking of Jewish poker.”

He then briefly explained the rules of the game. Jewish poker is played without cards, in your head, as befits the People of the Book.

    “You think of a number, I also think of a num­ber,” Ervinke said. “Whoever thinks of a higher num­ber wins. This sounds    easy, but it has a hundred pit­falls. Nu!”

    “All right,” I agreed. “Let’s try.”

We plunked down five piasters each, and. Leaning back in our chairs began to think of numbers. After a while Ervinke signaled that he had one. I said I was
ready.

   “All right,” thus Ervinke. “Let’s hear your number.”

   “Eleven,” I said.

   “Twelve,” Ervinke said, and took the money. I could have’ kicked myself, because originally I had thought of Fourteen, and    only at the last moment had I climbed down to Eleven, I really don’t know why.

   “Listen.” I turned to Ervinke. “What would have happened had I said Fourteen?”

   “What a question! I’d have lost. Now, that is just the charm of poker: you never know how things will turn out. But if your  nerves cannot stand a little gam­bling, perhaps we had better call it off.”

Without saying another word, I put down ten piasters on the table. Ervinke did likewise. I pondered my number carefully and opened with Eighteen.

   “Damn!” Ervinke said. “I have only Seventeen!” I swept the money into my pocket and quietly guf­fawed. Ervinke had certainly not dreamed that I would master the tricks of Jewish poker so quickly. He had probably counted on my opening with Fifteen or Six­teen, but certainly not with Eighteen. Ervinke, his brow in angry furrows, proposed the double the stakes.

   “As you like,” I sneered, and could hardly keep back my jubilant laughter. In the meantime a fantastic number had occurred to me: Thirty-five!

   “Lead!” said Ervinke. “Thirty-five!”

   “Forty-three!”

With that he pocketed the forty piasters. I could feel the blood rushing into my brain.

   “Listen,” I hissed. “Then why didn’t you say Forty-three the last time?”

   “Because I had thought of Seventeen!” Ervinke re­torted indignantly. “Don’t you see, that is the fun in poker: you never know what will happen next.”

   “A pound,” I remarked dryly, and, my lips curled in scorn, I threw a note on the table. Ervinke extracted a similar note from his pocket and with maddening slowness placed it next to mine. The tension was un­bearable. I opened with Fifty-four.

   “Oh, damn it!” Ervinke fumed. “I also thought of Fifty-four! Draw! Another game!”

My brain worked with lightning speed. “Now you think I’ll again call Eleven, my boy,” I reasoned. “But you’ll get the surprise of your life.” I chose the sure-fire Sixty-nine.

   “You know what, Ervinke”- I turned to Ervinke – “you lead.”

   “As you like,” he agreed. “It’s all the same with me. Seventy!”

Everything went black before my eyes. I had not felt such panic since the siege of Jerusalem.

   “Nu?” Ervinke urged. “What number did you think of?”

   “What do you know?” I whispered with downcast eyes.” I have forgotten.”

   “You liar!” Ervinke flared up. “I know you didn’t forget, but simply thought of a smaller number and now don’t want to own up. An old trick. Shame on you!”

I almost slapped his loathsome face for this evil slander, but with some difficulty overcame the
urge. With blazing eyes I upped the stakes by another pound and thought of a murderous number: Ninety-six!

   “Lead, stinker,” I threw at Ervinke, whereupon he leaned across the table and hissed into my face: “Sixteen hundred and eighty-three!”

A queer weakness gripped me.

   “Eighteen hundred,” I mumbled wearily. “Double!” Ervinke shouted, and pocketed the four pounds.

   “What do you mean, ‘double’?” I snorted. “What’s that?”

   “If you lose your temper in poker, you’ll lose your shirt!” Ervinke lectured me. “Any child will understand that my number doubled is higher than yours, so it’s clear that. . .”

   “Enough,” I gasped, and threw down a fiver. “Two thousand,” I led.

   “Two thousand four hundred and seventeen,” thus Ervinke.

   “Double!” I sneered, and grabbed the stakes, but Ervinke caught my hand.

   “Redouble!” he whispered, and pocketed the ten­ner. I felt I was going out of my mind.

   “Listen” – I gritted my teeth – “if that’s how things stand, I could also have said ‘redouble’ in the last game, couldn’t I?”

   “Of course,” Ervinke agreed. “To tell you the truth, I was rather surprised that you didn’t. But this is poker, yahabibi,3 you either know how to play it or you don’t! If you are scatterbrained, better stick to cro­quet.”

The stakes were ten pounds. “Lead!” I screamed. Ervinke leaned back in his chair, and in a disquietingly calm voice announced his number: Four.

   “Ten million!” I blared triumphantly. But without the slightest sign of excitement, Ervinke said: “Ultimo!”

And took the twenty pounds.

I then broke into sobs. Ervinke stroked my hair and told me that according to Hoyle, whoever is first out with the ultimo wins, regardless of numbers. That is the fun in poker: you have to make split-second de­cisions.

   “Twenty pounds,” I whimpered, and placed my last notes in the hands of fate. Ervinke also placed his money. My face was bathed in cold sweat. Ervinke went on calmly blowing smoke rings, only his eyes had narrowed.

   “Who leads?”

   “You,” I answered, and he fell into my trap like the sucker he was.

   “So I lead,” Ervinke said. “Ultimo”, and he stretched out his hand for the treasure.

   “Just a moment” – I stopped him – “Ben-Gurion!”

With that I pocketed the Mint’s six-month output.

   “Ben-Gurion is even stronger than ultimo,” I explained. . “But it’s getting dark outside. Perhaps we had better break it off.”

We paid the waiter and left.

Ervinke asked
for his money back, saying that I had invented the Ben-Gurion on the spur of the mo­ment. I admitted this, but said that the fun in poker was just in the rule that you never returned the money you had won.

 

Ephraïm Kishon (23 augustus 1924 – 29 januari 2005)